Plan: | Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.WMWArcheo-BOH1 |
De gemeente West Maas en Waal heeft archeologisch beleid opgesteld (maart 2014 vastgesteld). Dit beleid geldt voor de gehele gemeente en overstijgt daarmee de plangrenzen van de verschillende bestemmingsplannen.
Met het voorliggend bestemmingsplan Archeologie (hierna sectorplan genoemd) worden deze beleidsaspecten in een juridisch regeling samengevoegd in één bestemmingsplan voor de gehele gemeente.
Het sectorplan betreft de gehele gemeente West Maas en Waal. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.
Bron: Bingmaps.com
In verschillende bestemmingsplannen is het onderwerp inzake archeologie al (deels) geregeld. Via voorliggend bestemmingsplan worden die regels vervangen. Waar in de verschillende onderliggende bestemmingsplannen nog geen regeling is opgenomen wordt via voorliggend plan die regeling opgenomen.
Bij nieuwe bestemmingsplannen zal ook het sectorplan van toepassing worden verklaard. Zo hoeft er in die nieuwe bestemmingsplannen geen tijd gestoken te worden in het overnemen van de inhoud uit voorliggend plan. Dit bespaart kosten en de kans op fouten wordt kleiner.
Indien er een archeologisch onderzoek is uitgevoerd waarvoor reeds een selectiebesluit is genomen in het kader van een planologische procedure, dan geldt het bepaalde in die planologische procedure.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Aanvragen om omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting zijn opgenomen:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de dubbelbestemming Archeologie aan met de daarbij behorende aanduidingen van onder andere de verschillende verwachtingswaarden. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke aanduiding er geldt. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden en het toegepaste vergunningstelsel weer. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het archeologisch beleid opgenomen. Daarnaast wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van onder andere de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is om het gemeentelijke archeologisch beleid te vertalen in één bestemmingsplan. Dit wordt gedaan door de gebieden met archeologische verwachtingswaarden te koppelen aan een vergunningstelsel. Het vergunningstelsel is opgezet ter bescherming van de waarden en is niet bedoeld als een verbodsregeling. Het is toegestaan om bodemingrepen te verrichten en (ver)bouwingen e.a. uit te voeren, maar alleen als dat mede in het belang is van de betrokken waarden.
Vanuit het archeologisch beleid en reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken volgt dat delen van de gemeente archeologisch waardevol kunnen zijn. Op basis van de verschillende (verwachtings-) waarden is onderstaande beleidsadvieskaart gemaakt.
Archeologische beleidsadvieskaart (bron:Buro de Brug)
Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen 'aanlegvergunning'). De vergunningsplicht ziet er op toe dat éérst inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem.
Om inzicht in de mogelijke waarde van de bodem op het gebied van archeologie te verkrijgen is onderzoek nodig. Dit onderzoek zal vaak een archeologisch bureauonderzoek zijn, gevolgd door een archeologisch booronderzoek. Deze dienen uitgevoerd te worden door deskundige onderzoekers/bedrijven die in het bezig van een vergunning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Bureau, boor- en proefsleuvenonderzoek behoren tot de inventariserende onderzoeksfase. Op basis hiervan neemt het bevoegde gezag een selectiebesluit waarin zij vastlegt welke archeologische vindplaatsen zij behoudenswaardig acht en welke zij daaruit (eventueel) selecteert voor behoud. Daarbij is het behoudsuitgangspunt van de Gemeente conform internationale wet0- en regelgeving bij voorkeur in situ behoud. Mocht dat niet mogelijk blijken dan kan ex situ behoud worden gerealiseerd door preventieve opgraving, of indien mogelijk en verantwoord, een archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden.
Indien redelijkerwijs aangetoond kan worden dat binnen (bepaalde delen van) het te onderzoeken gebied geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn, kan (met betrekking tot deze delen) worden afgezien van archeologisch onderzoek.
Voor de verschillende, op basis van de verwachtingswaarde, te onderscheiden gebieden geldt een aanlegstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een omgevingsvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een omgevingsvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is vergunningplichtig).
De volgende gebieden worden onderscheiden waarbij per gebied de maatgevende minimale oppervlakte (in vierkante meters) wordt aangegeven als ook de maatgevende diepte (in strekkende centimeters):
Bodemingreep
In de regeling staat het begrip 'bodemingreep' centraal. Wat een bodemingreep is, wordt bepaald in artikel 1 van de planregels. Omdat bij het bouwen van gebouwen vaak ook geroerd wordt in de bodem geldt de beschermingsregeling ook voor het bouwen. Daartoe is onder het begrip 'bodemingreep' ook het bouwen van een fundering opgenomen. Onder het begrip bodemingreep wordt ook ophogen begrepen. Op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de effecten van zetting op archeologische vindplaatsen als gevolg van ophoging is nagegaan welke grens gehanteerd moet worden. De maximale grens waarbij er geen informatieverlies optreed is bij een ophoging van 70 cm. Dit is als zodanig in onderhavig plan opgenomen.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het zorgen voor een RO-juridisch kader volgens het bepaalde in de Monumentenwet 1988. Het grijpt niet in op ruimtelijke ordening zoals die doorgaans in bestemmingsplannen zijn opgenomen waarbij een nieuw project wordt mogelijk gemaakt en/of een beheerregeling voor bestaand gebruik met bijhorende bouw- en aanlegregels wordt neergelegd. De uitvoerbaarheidstoets is met betrekking tot dit bestemmingsplan dan ook wat eenvoudiger en richt zich op het (archeologisch) beleid en de economische uitvoerbaarheid.
De beleidsmatige onderbouwing voor de regeling als opgenomen in dit bestemmingsplan ligt in het gemeentelijke beleid voor archeologie. Voor die onderbouwing wordt verwezen naar dat beleid. Hierna wordt kort ingegaan op dat beleid.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 welke een onderdeel vormt van de Monumentenwet.
Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet 1988 heeft West Maas en Waal archeologisch beleid gemaakt. In maart 2014 is de Nota Ondergrondse Cultuurhistorie 2013-2017 van de gemeente West Maas en Waal vastgesteld door de gemeenteraad. In dit document zijn de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek beargumenteerd. Deze vrijstellingsgrenzen zijn nodig om een goed instrument te hebben om het archeologische belang goed te implementeren in de dagelijkse ruimtelijke ordening. Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart (gemaakt door de firma Buro de Brug) is aangegeven wat de verwachtingen zijn per gebied. Op basis van deze kaart is een beleidsadvieskaart gemaakt, welke met onderhavig bestemmingsplan in beleid is vertaald.
Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is geld gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Voor het overige zijn er aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden voor de gemeente. Het opstellen van onderzoeken en het onder begeleiding uitvoeren van werkzaamheden, waaronder afgravingen, komen volgens de Monumentenwet voor rekening van de verstoorder (bijv. particulieren, gemeente, ontwikkelaars). Voor de beoordeling van archeologisch onderzoeken/rapporten worden leges in rekening gebracht.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken de bijlages onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en aanduidingen zoals zijn omschreven in hoofdstuk 2 van de toelichting. Deze regeling vervangt de regelingen in geldende plannen die betrekking hebben op de archeologische waarde. Bij nieuwe bestemmingsplannen dient het sectorplan van toepassing te worden verklaard.
Dit plan geeft een dubbelbestemming die naast de feitelijke gebiedsbestemmingen (zoals wonen, groen, agrarisch) geldt.
Zoals in paragraaf 2.1 is omschreven zijn de in dit plan opgenomen regelingen bedoeld ter bescherming van de betrokken waarden. Soms, na een goede afweging van alle belangen, mogen ingrepen ook uitgevoerd worden terwijl ze niet in het belang zijn van de betrokken waarden. In dat geval wegen andere belangen zwaarder.
Nieuwe bestemmingsplannen
Bij nieuwe bestemmingsplannen wordt ook dit voorliggende plan van toepassing verklaard. Zo hoeft er in die nieuwe bestemmingsplannen geen tijd gestoken te worden in het overnemen van de inhoud uit voorliggend plan. Dit bespaart kosten en de kans op fouten wordt kleiner.
Door gebiedsoverstijgende regelingen in één plan op te nemen wordt het ook gemakkelijk om later een van de onderwerpen uit dit plan te herzien. Er hoeft ten slotte maar één plan herzien te worden. Ook wordt het zo makkelijk om een soortgelijke nieuwe regeling later toe te voegen: het hoeft maar in één plan opgenomen te worden.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform Afdeling 3.4 Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de beroepstermijn in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De opschorting van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Omdat dit plan een uitvoering is van reeds vastgesteld beleid heeft dit bestemmingsplan beperkte nieuwswaarde. Daarom is er voor gekozen om in afwijking van de gemeentelijke inspraakverordening geen inspraak te houden.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de VROM-inspectie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het betreft een plan dat gebaseerd is op reeds vastgesteld beleid en waarin in het voorliggend sectorplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.
Het voorliggend bestemmingsplan heeft geen effect op de waterhuishouding, het Waterschap Rivierenland heeft hierdoor geen belang bij dit plan.
Bij de totstandkoming van de archeologische beleidskaart is overleg geweest met de provincie Gelderland. Dit beleid wordt doorvertaald in dit bestemmingsplan waardoor in dit kader geen vooroverleg meer nodig is.
Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.