Plan: | Dreumel, Schepenstraat - Hogeweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.DREHogeweg28-BOH1 |
De initiatiefnemer van voorliggend plan is voornemens zes woningen te realiseren op een perceel aan de Schepenstraat nabij de Hogeweg in het buitengebied van Dreumel. Het perceel kent een agrarische bestemming en is momenteel in gebruik als weiland bij de woning aan de Hogeweg 28.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Schepenstraat te Dreumel, kadastraal bekend gemeente Dreumel, sectie G, nr. 2743 en een gedeelte van 2744. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied bevindt zich even ten noorden van de kern Dreumel aan de Schepenstraat nabij de kruising met de Hogeweg. De omgeving betreft het buitengebied van Dreumel met verspreid enkele agrarische bedrijven in de laanboom/fruitteelt sector gecombineerd met voornamelijk burgerwoningen. De Schepenstraat betreft een rustige landbouwweg met aan de zuidzijde zogenoemde watersnoodwoningen. Deze woningen zijn cultureel erfgoed en bepalen het straatbeeld aan deze zijde. De noordelijke zijde van de straat is grotendeels onbebouwd. Op de hoek van deze twee straten staat een woning met aan de achterzijde een agrarisch perceel. Dit perceel is in gebruik als weiland en gedeeltelijk als buitenopslag en wordt omzoomd door een haag. Het plangebied omvat een gedeelte van dit agrarische perceel, aansluitend aan de gronden behorend bij de woning aan de Hogeweg 28. Op circa 500 meter afstand ten westen van het plangebied ligt de Vonkerplas en op bijna 1 km stroomt rivier de Waal. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto met plangebied rood omlijnd (bron: PDOK viewer)
Voorliggend initiatief maakt de bouw van zes woningen mogelijk. De stedenbouwkundige opzet refereert naar een agrarisch erf, waarbij de situering, goot- en nokhoogte en kaprichting van de nieuwe woningen verwijst naar schuren bij de hoofdbebouwing aan de Hogeweg 28.. Het programma bestaat uit drie vrijstaande woningen, waarvan één seniorenwoning. Daarnaast zijn er drie wooneenheden ingepast in één volume wat refereert naar een schuur aan het erf.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie weer. Zie eveneens bijlage 1.
Toekomstige situatie perceel aan de Schepenstraat (bron: Buro SRO)
De bestaande haag rond het plangebied wordt uitgebreid rondom de woningen en wordt doorgezet in de noordoostelijke hoek van het plangebied in de vorm van een houtsingel/bosje met streekeigen boomsoorten. Aan de zijde van de Schepenstraat wordt de bestaande sloot verbreed ten behoeve van waterberging (meer over waterberging in paragraaf 4.2). Daarnaast wordt er centraal een groene ruimte aangelegd, dat als gebruiksgroen en tegelijkertijd als wadi wordt gebruikt.
Het erf waaraan de zes woningen zijn gelegen wordt met een eigen inrit ontsloten op de Schepenstraat. Op de individuele kavels is ruimte om te parkeren. Daarnaast worden er vier parkeerplaatsen (halfverhard) gerealiseerd in de openbare ruimte centraal in het plangebied. Meer over het aspect parkeren in paragraaf 4.4.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. De ontwikkeling raakt daarmee niet aan één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Dit plan voorziet in het mogelijk maken van zes woningen binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 12 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Klimaatadaptatie
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.6 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van zes woningen. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de woningbehoefte van de gemeente West Maas en Waal en wordt geanticipeerd op de ontwikkelingen van de woningmarkt. De woningen zijn landschappelijk ingepast en sluiten qua verschijningsvorm aan bij de woningen in de omgeving. Door te bouwen voor starters en senioren wordt aan gesloten bij de diversiteit van de woningvraag. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
De gemeenteraad heeft de Omgevingsvisie Buitengebied op 09 december 2021 vastgesteld. Dit is een strategische, integrale langetermijnvisie voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente. Het bestaande beleid, zoals verwoord in onder meer de Structuurvisie Buitengebied 2020 (uit 2010), het Landschapsontwikkelingsplan (uit 2011) en de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied (uit 2014) vormen een belangrijk vertrekpunt voor het beleid.
Het beleid kent zowel een gebiedsgerichte als een thematische invalshoek. De gebiedsgerichte aanpak biedt de mogelijkheid om vanuit kwaliteiten en waarden van gebieden naar de toekomst te kijken. Het buitengebied is opgedeeld in drie deelgebieden: komgronden, oeverwallen en uiterwaarden.
De zes belangrijkste thema's uit de Omgevingsvisie zijn: agrarische bedrijvigheid, natuur en landschap, water en klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en cultuurhistorie. Daarnaast zijn er ook andere thema's, zoals wonen en recreatie.
Het plangebied ligt op een oeverwal. Karakteristiek is het kleinschalig halfopen landschap, waar wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven. Het mozaïekachtige karakter van het landschap, de afwisseling van verschillende functies, open weides, boomgaarden en bebouwing vormt de ruimtelijke basis voor ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen dienen binnen deze karakteristiek te passen en deze te versterken. De verschillende landschapselementen dienen zoveel mogelijk behouden te worden.
Met betrekking tot wonen op de oeverwal wordt in de structuurvisie aangegeven dat het omzetten van een agrarisch bouwperceel/bedrijfsperceel naar wonen passend is. Wel dient met de volgende voorwaarden rekening gehouden te worden:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van zes woningen. Hiertoe wordt een agrarisch perceel herbestemd naar wonen wat als passend wordt beschouwd in het kader van de Omgevingsvisie. De nieuwe woningen zijn zorgvuldig landschappelijk ingepast (zie nadere toelichting paragraaf 2.2) en sluiten door de compacte erfopzet qua aard en schaal aan bij de woonpercelen in de directe omgeving.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Buitengebied.
De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.
De verwachting is dat er tussen 2010 en 2020 845 woningen bij moeten komen, waarbij rekening is gehouden met bijzondere factoren. De ontwikkelingen worden geconcentreerd in en om de kernen. Op rijks- en provinciaal niveau heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen. Inbreiding kan echter alleen onder de voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Uitbreiding wordt echter niet uitgesloten. In de periode tot 2030 zal inbreiding vooral plaatsvinden in de vorm van herontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om oude woningen of om andere vrijkomende functies zoals bedrijfsgebouwen en voorzieningen. Door herontwikkeling hiervan wordt de aanwezige ruimte optimaal benut, worden verpaupering en leegstand tegengegaan en kan een structurele versterking van het dorp plaatsvinden. Mede hierdoor blijft de leefbaarheid in de dorpen behouden.
In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Voor de kern Dreumel wordt ingezet op versterking van de bestaande opbouw van de kern die wordt gekenmerkt door een open en groen karakter, hoofdzakelijk vrijstaande bebouwing aan de linten en groene binnengebieden. De structuurvisie biedt daarnaast ruimte voor het ontwikkelen van erven langs de bebouwingslinten Polstraat, Hogeweg en Lageweg aan de noordzijde van het dorp. De erven aan de linten bieden ruimte voor herontwikkeling en beperkte verdichting. Langs de Hogeweg kunnen nieuwe erven worden ontwikkeld met een woon- en/of werkfunctie of een recreatieve functie. Naast het versterken van het landschappelijk beeld van het weidegebied moeten de ontwikkelingen ook positieve bijdrage leveren aan de groenstructuur van de linten.
Planspecifiek
In de Structuurvisie dorpen 2025 is voor de gemeente West Maas en Waal een behoefte van 845 woningen geraamd. De realisatie van zes woningen past binnen deze behoefte. Het plan betreft een uitbreiding van Dreumel langs de Hogeweg, waarlangs op kleine schaal het toevoegen van nieuwe erven en beperkte verdichting is toegestaan. Door de nieuwe woningen te clusteren als een erf achter de woning aan de Hogeweg 28 ontstaat bebouwing in de 2e linie van het erf Hogeweg 28. Daarmee geeft het plan invulling aan het beleid uit de Structuurvisie Dorpen 2025. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisie ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede Structuurvisie Dorpen 2025, plangebied rood omcirkeld.
Zoals ook in de Structuurvisie Dorpen 2025 is aangegeven bieden de linten zoals de Hogeweg mogelijkheden voor herontwikkeling en verdichting van erven. De toevoeging van kleinschalige ontwikkelingen
in de vorm van erven is bij alle linten goed denkbaar. Onder een "erf" wordt hier verstaan: een duidelijk in vormgeving en positionering bij elkaar horende groep gebouwen in een landelijke context of aan de rand van het dorp. De beleving en zichtbaarheid van het open landschap is belangrijk. De ontwikkeling van een "erf met hoofdwoningen in de eerste lijn en een klein buurtje daar achter, uit het zicht van de openbare weg" wordt aangegeven als mogelijke ontwikkelingen. Bebouwing achter de hoofdwoning dienen de uitstraling van
"bijgebouwen", bijvoorbeeld schuurwoningen te hebben. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het dorpspaspoort Dreumel ter hoogte van het plangebied.
Uitsnede dorppaspoort Dreumel, plangebied rood omcirkeld
Planspecifiek
De voorgestelde zes woningen worden gerealiseerd in een erfopzet dicht tegen het perceel aan de Hogeweg. Door de woningen in de tweede lijn van de Hogeweg te realiseren in de gewenste maat en schaal van schuurwoningen wordt voldaan aan de spelregels van het dorpspaspoort. De clustering van de bebouwing zorgt daarbij voor het behoud van het open en groene landschap.
Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.
In de Woonvisie staan vier thema's centraal:
Voor de gemeente West Maas en Waal is de woningbehoefte tussen 2021 en 2030 geraamd op minimaal 870 extra woningen.
Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen en aan woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Uit de Woonvisie blijkt tevens dat men graag in een grondgebonden woning woont. West Maas en Waal is een echte 'gezinsgemeente', en wil ook voorzien in de behoefte van mensen van buitenaf die de dorpen een impuls geven en zorgen voor extra draagvlak voor voorzieningen en verenigingen. Er is vooral behoefte aan woningen voor de doelgroepen middeninkomens, statushouders en kleine huishoudens en in de prijsklasse betaalbare huur of koop en middeldure huur.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van zes woningen die deels geschikt zijn voor starters en senioren. Hiermee wordt voldaan aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van de gemeente West Maas en Waal en aangesloten bij de Woonvisie.
De gemeente West Maas en Waal heeft in de woonvisie opgenomen dat er bij de ontwikkeling van woningen wordt uitgegaan van de "de juiste woning, op de juiste plaats, op het juiste moment”. In het Toetsingskader woningbouw 2020 is opgesteld met als basis de uitgangspunten van de woonvisie, de Structuurvisie Dorpen en de daarbij horende Dorpskwaliteitsplannen.
Woningbouwinitiatieven worden beoordeeld op de kwalitatieve bijdrage die ze leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de kernen. Eens per twee jaar wordt een afweging gemaakt welke ingediende initiatieven gehonoreerd kunnen worden.
Initiatieven worden getoetst op 5 criteria:
Een initiatief dient minimaal 9 punten te scoren.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is beoordeeld aan de hand van het toetsingskader woningbouw. Het plan past binnen het SV Dorpen (zie paragraaf 3.3.2) door het realiseren van woningen aan de Hoge weg/Schepenstraat en voorziet o.a. in woningen voor starters en senioren. Het plan heeft 15 punten gescoord waarmee het initiatief voldoende punten gescoord om medewerking te krijgen van de gemeente.
De gemeente West Maas en Waal heeft in 2011 het Landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. De doelen ten aanzien van de ruimtelijke, maar vooral ook landschappelijke, ontwikkeling zijn hierin vastgelegd. Uitgangspunt is dat het karakteristieke onderscheid tussen komgronden, oeverwallen en uiterwaarden behouden moet blijven en waar mogelijk versterkt om zo de eigenheid en leesbaarheid van het landschap te bewaren.
De druk op het landschap is groot. Toch zal het landschap moeten worden ingezet om de kwaliteiten van het rivierengebied waar mogelijk te versterken. Er moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe vragen, zoals klimaatadaptatie, het energievraagstuk en het vergoten van de biodiversiteit en veranderende behoeftes (onder meer schaalvergroting van agrarische bedrijven) in het buitengebied. Dit vraagt om spelregels waarmee sturing kan worden gegeven aan de gewenste ontwikkelingsrichting van natuur en landschap.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich op een plek waar de kleinschaligheid van de oeverwal dient te worden behouden en versterkt d.m.v. functiemenging, versterken van het landschap en behoud van de cultuurhistorische waarden. De landschappelijke waarden blijven behouden doordat de stedenbouwkundige opzet van het initiatief refereert naar een agrarisch erf. De bestaande haag rond het plangebied wordt uitgebreid rondom de woningen en wordt doorgezet in de noordoostelijke hoek van het plangebied in de vorm van een houtsingel/bosje met streekeigen boomsoorten als Gewone es, Iep, Linde, Eik, Paardenkastanje, Zoete kers, Ruwe berk en struiksoorten als: Egelantier, Vlier, Meidoorn, Hazelaar, Ribes, Kardinaalsmuts. Soorten die geschikt zijn ter plaatse van de lage haag als perceelafscheiding zijn o.a. veldesdoorn en meidoorn. De solitaire boom aan het erf kan een eik, beuk, linde of paardenkastanje zijn. Deze soorten passen qua eigenschappen goed in het deelgebied 'Oeverwal'.
De genoemde soorten zijn opgenomen in het schetsontwerp in bijlage 1 van de regels en zijn voorwaardelijk verplicht gesteld. Hierdoor wordt aangesloten op het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente West Maas en Waal.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2014. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwal' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - verwachtingswaarde Middel'. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Tevens geldt het 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal', vastgesteld op 3 december 2015. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 2' en 'overige zone - waarde archeologie 5'.
Strijdigheid met het bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in de realisering van zes woningen. Het realiseren van woningen binnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' is niet toegestaan, waarmee het plan strijdig is met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. In de rapportage wordt geconcludeerd dat er een (zeer) licht verhoogd nikkelgehalte in de ondergrond aanwezig is. Het aangetoonde nikkelgehalte in de ondergrond is echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 12,7 µg/m3 | 15,8 µg/m3 | 8,9 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatie
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (ontwikkeling zes woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Het plangebied ligt aan de Schepenstraat en Hogeweg in de bebouwde kom van Dreumel. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Wat betreft wegverkeerslawaai ligt het plangebied in een 30 km zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Aangezien er sprake is van een smalle en rustige weg zonder veel (vracht)verkeer kan ook aangenomen worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van woningen, die aangemerkt kunnen worden als geurgevoelig object.
Achtergrondbelasting
Op onderstaande kaart is de achtergrondbelasting van geur weergegeven, gebaseerd op de vergunde situatie. Deze kaart is afkomstig uit de milieueffectrapportage die is opgesteld voor het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" (2012). Uit de kaart blijkt dat de milieukwaliteit in relatie tot geur ter hoogte van het plangebied goed is (witte cirkel). Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting (opvolger van het Besluit huisvesting dat reeds in 2008 van kracht werd) gelden er maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof. Uitbreiding van bedrijven is alleen mogelijk als de ammoniak emissie per saldo niet toeneemt. Bovendien ligt de locatie dicht bij de bebouwde kom van Dreumel, waardoor het voor agrarische bedrijven al lastig is om daar uit te breiden gezien de grote hoeveelheid woningen in deze omgeving. Gelet op de omvang en afstand tot veehouderijen in de omgeving is het aannemelijk dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Achtergrondbelasting vergunde situatie gemeente West Maas en Waal. Bron: Plan MER Bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal
Voorgrondbelasting
In de omgeving liggen op enige afstand van het plangebied een aantal agrarische bedrijven. Ten noorden van het plangebied zijn een aantal glastuinbouwbedrijven gevestigd. Hierbij is geen sprake van geurhinder. Aan de Hogeweg 15 is een intensieve veehouderij toegestaan in het geldende bestemmingsplan. Dit bedrijf dient reeds rekening te houden met de woningen die dichter zijn gelegen dan het plangebied, waardoor op voorhand kan worden gesteld dat het bedrijf niet wordt belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden door de ontwikkeling van de nieuwe woningen. Overige veehouderijen liggen op een veel grotere afstand van het plangebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake zal zijn van geuroverlast.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving liggen op meer dan 100 m ten noorden van het plangebied enkele glastuinbouw bedrijven en op circa 60 m afstand zijn teeltgronden aanwezig. De bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij aan de Hogeweg 15 ligt op een afstand van circa 60 m. De richtafstand van deze bedrijven is 30 m ten aanzien van geluid en stof (geur is reeds behandeld in paragraaf 4.1.4), waarmee de nieuwe woningen zich op ruim voldoende afstand bevinden. Daarnaast zal onderhavig plan de bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden van omliggende bedrijven niet extra belemmeren omdat deze bedrijven reeds rekening moeten houden met de aanwezigheid van reeds bestaande nabij gelegen woningen.
Tegenover de planlocatie is een kleinschalige, hobbymatige boomgaard aanwezig die behoord bij een burgerwoning aan de Schepenstraat 11. Deze boomgaard wordt niet bedrijfsmatig bespoten waardoor er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van voorliggend plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van kwetsbare objecten (zes woningen) waardoor het van belang is om te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: atlasleefomgeving.nl)
Uit voorgaande kaart blijkt dat het plangebied op ruime afstand ligt van omliggende inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes.
Propaantank
Op circa 140 m bevindt zich een bovengrondse propaantank. Voorliggend plangebied ligt ruim buiten het bijbehorende explosieaandachtsgebied van deze tank. Een nadere toetsing ten aanzien van de propaantank is niet aan de orde.
Aardgastransportleidingen
Ten oosten van het plangebied op circa 790 m ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Het plangebied ligt buiten de zone van het plaatsgebonden risico. Op de risicokaart is vastgelegd dat er sprake is van een buisleiding (aardgas) met een diameter van 114 mm en een maximale werkdruk van 40 bar, met een bijbehorende toetsafstand van 45 m. De woningen ligt op een afstand van circa 790 m en daarmee buiten de 1% letaliteitsgrens.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op circa 1 km stroomt rivier de Waal. Daarmee is het aspect externe veiligheid relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 30 oktober 2023 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken: met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Beleid gemeente West Maas en Waal
Vanuit de gemeente West Maas en Waal geldt dat iedere terreineigenaar verantwoordelijk is voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein. De gemeente hanteert de onderstaande voorkeursvolgorde voor het verwerken van het hemelwater:
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Digitale watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er een c-watergang in het plangebied ligt. Er liggen echter geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied.
Nadere watertoets
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een nadere watertoets uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 4. In het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:
Het plangebied is gelegen binnen een intrekgebied. Grenzend aan het plangebied is in het zuiden een C-watergang gelegen met een breedte van circa 1,5 m van insteek tot insteek. Bij werkzaamheden dieper dan circa 0,5 m-mv (GHG) is waarschijnlijk bemaling nodig. Gezien de aanwezigheid van een kleiige deklaag is het risico op opbarsten aanwezig. Aangezien de grondwaterstand relatief ondiep is en de bovengrond uit klei bestaat, is zonder het treffen van maatregelen, grondwateroverlast in de toekomstige situatie reëel. Op basis van de bodemopbouw en de grondwaterstand is infiltreren in de bovenste meters van de bodem niet kansrijk.
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. In de noordoostelijk hoek is 410 m² verhard en in gebruikt als opslagplaats. In de toekomstige situatie bedraagt het verharde oppervlak circa 1.930 m², waarmee door de herontwikkeling het verharde oppervlak toeneemt met circa 1.505 m². Om de huidige afvoersituatie ter plaatse van het plangebied niet te verslechteren wordt voor de toename van verhard oppervlak watercompensatie gerealiseerd. Waterberging wordt gerealiseerd door het realiseren van een landschappelijke verlaging (wadi ten zuiden van de openbare parkeerplaatsen) en het vergroten van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam (c-watergang) ten zuiden van het plangebied. In het onderzoek is de exacte maatvoering van de te nemen maatregelen opgenomen.
Om vervuiling van het hemelwater te beperken, wordt geadviseerd het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te voorkomen conform beleid gemeente en waterschap. Het vuilwater afvoer wordt aangesloten op de bestaande riolering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. Op navolgende afbeelding is te zien dat de planlocatie is gelegen op een afstand van circa 360 m tot het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.
Ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied Rijntakken (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden)
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van zes woningen. Ten behoeve van de Wet natuurbescherming is een voortoets stikstof uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 5. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000 in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe neemt ten opzichte van de referentiesituatie. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In het kader van voorliggend initiatief is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (voor een enigszins afwijkend ontwerp, maar wel dezelfde locatie). De onderzoeksrapportage is toegevoegd in bijlage 6. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn op genomen in de rapportage op pagina 21. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van 6 woningen aan de Schepenstraat ong. te Dreumel uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeer
De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan (planologisch) beperkt toe. De drie rijwoningen kennen een maximale verkeersgeneratie van maximaal 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning, de drie vrijstaande woningen 8,6 per woning. De totale verkeersgeneratie van het initiatief omvat daarmee circa 49,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het verkeer wat de voorgaande agrarische functie met zich mee bracht komt te vervallen, waarmee de toename aan verkeer in de praktijk lager zal liggen. Het perceel wordt via een inrit ontsloten op de Schepenstraat, een weg die hoofdzakelijk door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Deze weg sluit aan op de Hogeweg aan de westzijde en de Lageweg aan de oostzijde, die de toename aan verkeersbewegingen goed kunnen verwerken.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Voor een woning in de 'rest bebouwde kom (gelijk voor het buitengebied)' geldt een parkeernorm van 1,5 pp/seniorenwoning. Voor overige woningen in dit gebied geldt een parkeernorm van 2,3 pp/woning. Hiermee komt de parkeerbehoefte voor het initiatief op basis van 1 seniorenwoning en 5 reguliere woningen (o.a. starterswoningen) uit op 13 parkeerplaatsen. Bij 5 van de 6 woningen is op eigen terrein ruimte om minimaal twee auto's te parkeren, één woning heeft geen mogelijkheid tot parkeren op eigen terrein. In de openbare ruimte zijn binnen de erfopzet vier parkeerplaatsen geprojecteerd. Daarmee is er voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De locatie van het initiatief betreft geen cultuurhistorische waardevol gebied. Aan de overzijde van de Schepenstraat bevindt zich echter een bestaand lint van watersnoodhuizen. Deze woningen staan dwars op de Hogeweg, hebben een seriematig karakter en zijn in een strakke rooilijn geplaatst. De watersnoodhuizen vertegenwoordigen een sterke cultuurhistorische waarde. Voorliggend initiatief heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden van deze woningen. Door de nieuwe woningen te clusteren als een erf achter de woning aan de Hogeweg 28 ontstaat bebouwing in de 2e linie van het erf Hogeweg 28.
Archeologie
Binnen het 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 2' en 'overige zone - waarde archeologie 5'. Binnen de 'overige zone - waarde archeologie 2' geldt een vrijstellingsgrens van 500 m² voor grondroerende werkzaamheden, binnen de 'overige zone - waarde archeologie 5' is archeologisch onderzoek vereist vanaf 5.000 m². Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden in voorliggend plan de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is de daadwerkelijke omvang van de bodemingrepen bekend en wordt indien nodig een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Wateroverlast
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied van het plangebied een toename van het aantal zeer natte dagen verwacht wordt. Gemiddeld neemt de jaarlijkse neerslag neemt toe, echter neemt de hoeveelheid neerslag in de zomer naar verwachting af. Veel en langdurige regenval kan leiden tot wateroverlast in een gebied. Voorliggend plangebied wordt in de toekomstige situatie gedeeltelijk verhard. Rond de woningen en ter plaatse van de verbrede watergang, waterberging en landschappelijke inpassingsmaatregelen is voldoende ruimte om het hemelwater in de bodem te laten infiltreren.
Hittestress
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat binnen het plangebied meer tropische dagen en langere hitte verwacht kan worden. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee voldoen de woningen aan de toegenomen koelbehoefte die kan ontstaan als een gevolg van hittestress. Daarbij kan het plangebied rondom de woningen zo groen mogelijk worden ingericht en met zo min mogelijk verharding, ter voorkoming van hittestress.
Droogte
De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft droogte zien dat het plangebied een hoger neerslagtekort verwacht kan worden. Dit heeft gevolgen voor de grondwaterstanden en droogtegevoeligheid van het gebied. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf. Door de ligging van het plangebied tegen de kern van Dreumel bevindt het perceel zich niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte.
Overstroming
De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat het plangebied in de directe nabijheid van het grote water de Waal ligt. Mocht ergens de dijk van de Waal bezwijken dan is er slechts een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar) dat het plangebied overstroomt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect klimaatadaptatie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De systematiek en de regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
Deze gronden zijn mede bestemd ten behoeve van groenvoorzieningen, bermen en beplantingen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen van openbaar nut.
Wonen
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' worden zes woningen gerealiseerd met de daarbij behorende bijgebouwen. Aan de bebouwing zijn maximale inhoudsmaten, een maximale goot- en bouwhoogte, maximum aantal wooneenheden en typologieën ('aaneengebouwd' en 'vrijstaand') gekoppeld. Bijgebouwen zijn toegestaan in daarvoor aangemerkte zone. Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoering en de instandhouding van de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.
Verkeer - Verblijfsgebied
Deze gronden zijn mede bestemd ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied.
Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming geldt voor een groot deel van het plangebied om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Waarde - Archeologie 5
Deze dubbelbestemming geldt voor een deel van het plangebied om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie, omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het plan is toegezonden naar de relevante belanghebbende instanties.
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het bestemmingsplan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 december 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.