Plan: | Buitengebied, Zijvond 4 Dreumel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.BUIzijvond4drml-OH01 |
Voor het realiseren van een aanvaardbare woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was in reconstructiegebieden en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren in de rest van Nederland: de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport.
De Wgv schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Bij besluitvorming moet opnieuw de milieutoets op de omgekeerde werking worden uitgevoerd, omdat immers opnieuw wordt bestemd. Bij besluitvorming omtrent vaststelling een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
1 is ter plaatse een goed woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
2 wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).
Het is niet toelaatbaar om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontouren van de geldende norm. Als binnen de contour van de norm al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen.
Ad 1:
In casu is er sprake van een geurgevoelig object in de vorm van zorgvertrekken voor cliënten van de zorgboerderij. Gelet op de functie zijn deze vertrekken te vergelijken met een agrarische bedrijfswoning welke onlosmakelijk is verbonden aan het agrarisch bedrijf, waarbij sprake is van geuremissie. Een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van de eigen inrichting wordt niet beschermd tegen geur van deze eigen inrichting.
Verder kan niet gesteld worden dat er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van geurhinder. Het is immers inherent aan het wonen bij en het voeren van een agrarisch bedrijf dat er sprake is van een meer of mindere mate van geursensatie.
Ad 2:
In de directe omgeving van het geurgevoelige object zijn ook agrarische bedrijven van derden gelegen, te weten aan de Zijvond 2a (varkenshouderij), Zijvond 3, Zijvond 5 en Kwadenaardstraat 5 (rundveehouderij).
Voor al deze bedrijven geldt dat de zorgvertrekken welke via onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt aan de Zijvond 4, dit geurgevoelig object niet het dichtstbij gelegen geurgevoelig object is. Er zijn reeds andere woningen van derden die op kortere afstand van de diverse bedrijven zijn gelegen.
Hierdoor vormen de vertrekken voor cliënten van de zorgboerderij niet voor een extra belemmering van de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.