direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Brouwersstraat 19 Beneden-Leeuwen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van een vrijstaande woningen op het perceel Brouwersstraat 19 in Beneden-Leeuwen. Hiertoe is een principeverzoek ingediend. Uit het principebesluit is gebleken dat het bouwplan past binnen het 'Toetsingskader Woningbouw' en dat voor dit plan één woning is gereserveerd. Om de beoogde woningbouw mogelijk te maken, moet van het geldende bestemmingsplan worden afgeweken.

Indien buitenplans afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1°of 2° Wabo niet mogelijk is, zoals hier het geval is, biedt de Wabo de mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken bij omgevingsvergunning. Mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Doormiddel van een uitgebreide (afwijkings)procedure op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, sub a, onder 3 van de Wabo kan de gemeente medewerking verlenen aan het realiseren van de beoogde woningen. In onderhavige onderbouwing wordt daarom uiteengezet waarom de voorgenomen ontwikkeling toelaatbaar is en waarom het aanvaardbaar is om in dit geval af te wijken van de regels uit het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de kern Beneden-Leeuwen en omvat het perceel kadastraal bekend als gemeente Wamel, sectie H, nummer 1466. Het plangebied heeft een omvang van circa 540 m2 en wordt begrensd door:

  • Noordzijde: het woonperceel aan de Brouwersstraat 17;
  • Oostzijde: het perceel van de bestaande woning aan de Brouwersstraat 21;
  • Zuidzijde: de ontsluiting van de bestaande woning aan de Brouwersstraat 21 en het woonperceel van Brouwersstraat 23;
  • Westzijde: de Brouwersstraat.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0001.jpg"
Globale ligging plangebied (rode stip)

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0002.jpg"
Globale begrenzing van het plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 27 januari 2022. Ter plaatse van het gehele plangebied geldt de bestemming 'Wonen -1' en de aanduiding 'tuin'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend uitbouwen toegestaan. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0003.jpg"
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

De beoogde toevoeging van één woning is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, omdat ter plaatse van het plangebied de bouw van een burgerwoning niet is toegestaan. Vandaar dat in de onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat, in geval van de beoogde nieuwbouw, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de grens van het plangebied is aangegeven en een toelichting waarin de achtergronden van de ruimtelijke onderbouwing is beschreven. In de toelichting worden de keuzes die in de ruimtelijke onderbouwing worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in drie delen:

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 5) gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is in de huidige situatie onderdeel van de tuin bij de bestaande woning aan de Brouwersstraat 21. Het plangebied ligt direct aan de Brouwersstraat en de bestaande woning is in de tweede bebouwingslijn gelegen. Zodoende is langs de zuidzijde van het plangebied een inrit aanwezig om de bestaande woning te ontsluiten.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn burgerwoningen aanwezig. Ten westen van de lintbebouwing langs de Brouwersstraat en ten zuiden van de Van Heemstraweg liggen bedrijventerreinen. Op navolgende afbeelding is een impressie van de omliggende bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0004.jpg"
Impressie omliggende bebouwing met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de huidige tuin omgevormd tot een nieuw woonperceel, waarop één vrijstaande woning wordt gerealiseerd. De woning komt in de eerste bebouwingslijn langs de Brouwersstraat, op dezelfde rooilijn als de woning op nummer 17. De woning krijgt één bouwlaag met kap. Navolgende afbeeldingen tonen impressies van de beoogde woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0008.jpg"


Bouwtekeningen nieuwe woning

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van maximaal één extra woning. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks past het plan binnen de regionale woonagenda. De ontwikkeling is namelijk getoetst aan het 'Toetsingskader woningbouw 2020' van de gemeente West Maas en Waal. De beoogde ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022)' hebben de Provinciale Staten op 1 februari 2022 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de provinciale voorkeur om binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen. Daarnaast wordt de nieuwe woning, aansluitend op de provinciale duurzaamheidsambities, zonder aardgasaansluiting en zoveel mogelijk zelfvoorzienend gerealiseerd. Tevens wordt het hemelwater op de eigen perceel geborgd.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van maximaal één wooneenheid passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de regionale woonagenda), is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met de Omgevingsverordening.

Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.

3.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het relevante provinciale ruimtelijke beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025

Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Dorpen 2025' vastgesteld. Hierin wordt voor de komende jaren uiteengezet waarin moet worden geïnvesteerd. Per kern is aangegeven welke waarden belangrijk zijn en waar ruimtelijke opgaven liggen voor de toekomst. De 15 speerpunten uit de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 vormden daarvoor het uitgangspunt. In de visie worden afwegingen en keuzes gemaakt met betrekking tot concrete ruimtelijke initiatieven.

De structuurvisie is er op gericht de ruimtelijke leefbaarheid in de dorpen te behouden en te verbeteren. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in en om de kernen worden geconcentreerd. Waarbij inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding van de dorpen, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Ook vind de gemeente het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt, passend bij de ontwikkeling van de kern. Het algemene uitgangspunt is dat er, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, wordt gebouwd naar behoefte.

Planspecifiek
Het voorliggende initiatief ligt aan de oostzijde van de Brouwersstraat. De beoogde nieuwe woning wordt op dusdanige wijze ingepast dat wordt aangesloten bij het bestaande lintbebouwing.

3.3.2 Dorpskwaliteitsplan & Dorpspaspoort

De gemeente West Maas en Waal heeft acht dorpskernen met ieder een eigen identiteit. In het dorpskwaliteitsplan geeft de gemeente aan wat die identiteit bepaalt en nog belangrijker: hoe die unieke kenmerken kunnen worden behouden en versterken. De gemeente nodigt uit tot initiatieven die daaraan bijdragen. Zo werkt iedereen samen aan de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen.

In deel A van het dorpskwaliteitsplan, de gereedschapskist, staan richtlijnen en spelregels die helpen bij het opstellen van nieuwe plannen. Maar bovenal biedt het inspiratie voor het ontwikkelen van nieuwe plannen. Het dorpskwaliteitsplan vervangt daarmee de welstandsnota.

In deel B van het dorpskwaliteitsplan staan acht 'dorpspaspoorten'. In de paspoorten wordt verder ingezoomd op de acht kernen en wordt aan de hand van verschillende thema's aangegeven wat iedere kern onderscheid van de zeven andere. Ook zijn enkele ruimtelijke opgaven uitgelicht waarmee de gemeente de komende jaren te maken krijgt. De gemeente wil er immers voor zorgen dat de eigen identiteit van iedere kern herkenbaar blijft en dat niet alles op elkaar gaat lijken.

De gemeenteraad heeft het dorpskwaliteitsplan en de bijbehorende dorpspaspoorten op 24 januari 2019 vastgesteld.

Ontwikkeling bebouwingslinten
Op de dorpskwaliteitskaart wordt de Brouwersstraat getypeerd als dorpslint. In het Dorpspaspoort zijn spelregels voor woningbouw opgenomen. Waaronder de regel dat ruimte gezocht dient te worden in het bestaande dorp. Open plekken in linten lenen zich goed voor woningbouw, evenals de transformatie van functies die verdwijnen. Daarnaast moet woningbouw zoveel mogelijk aansluiten bij de dorpse maat, schaal en uitstraling van de bestaande woningen in Beneden-Leeuwen. Eén of twee lagen met een kap is passend. Ook gevels van baksteen (in diverse tinten) en antracietkleurige pannen zijn kenmerken die veel voorkomen.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de opgestelde spelregels in het dorpspaspoort, omdat de huidige open plek in de lintbebouwing wordt opgevuld met een woning die qua maat en uitstraling passend is.

3.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie 'Koers naar 2030, aanpak tot 2020' op 12 mei 2016 vastgesteld. Binnen de regio Rivierenland hebben de gezamenlijke gemeenten en corporaties een regionaal woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. In de woonvisie zijn de belangrijkste conclusies uit dit regionale woningbehoefteonderzoek voor West Maas en Waal opgenomen. Vervolgens zijn de conclusies doorvertaald naar een kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte voor de komende jaren met het voorstel om de woningbouwprogrammering in de gemeente deels anders (flexibel) in te steken.

De stabiliserende groei van de bevolking en de veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. In het regionale Woningbehoefteonderzoek wordt dit ook aangegeven. Er is minder behoefte aan woningen voor gezinnen en meer behoefte aan woningen die geschikt zijn voor één- en tweepersoonshuishoudens.

Het uitgangspunt dat in iedere kern woningen gerealiseerd moeten kunnen worden, staat nog steeds als een huis. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen particuliere en projectmatige initiatieven. De toekomstige ontwikkeling van de woningvraag is echter lastig te voorspellen. Deze is afhankelijk van een aantal factoren zoals de financieringsmogelijkheden, het consumentenvertrouwen en de identiteit van de kern.

Bij nieuwe initiatieven wordt concreter uitgegaan van de juiste woning, op de juiste plaats, op het juiste moment waardoor beter ingespeeld kan worden op veranderingen (flexibiliteit) op de woningmarkt. De komende 10 jaar wil en kan de gemeente op deze wijze 300 woningen bruto (dat wil zeggen 1/3 van het totale woningbouwprogramma) aanvullend programmeren. Om te voorkomen dat dit aantal woningen in korte tijd volledig geprogrammeerd wordt, wil de gemeente gaan werken met tranches van 60 woningen per 2 jaren. 2/3e van het totale woningbouwprogramma blijft geprogrammeerd in de bestaande, vastgestelde woningbouwprojecten. Als verdeelmodel voor het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad werkt de gemeente met een toetsingskader.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het 'toetsingskader woningbouw 2020', waarin de uitgangspunten uit de woonvisie zijn opgenomen. Op basis van deze toetsing is het voorliggende plan passend bevonden.

3.3.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije MER-beoordeling

4.1.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.1.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Omdat het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal één wooneenheid toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop hoeft geen zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitgevoerd te worden. Desondanks voldoen de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een ruimtelijk plan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Vanwege de beoogde woningtoevoeging is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat de toplaag van de bodem van het plangebied licht verontreinigd is met PCB. In de bovenlaag is geen verhoogd gehalte aan PFAS aangetoond. Daarnaast is de bovenste 30 cm van het oorspronkelijke maaiveld niet verontreinigd met OCB. De onderlaag is licht verontreinigd met nikkel. Daarnaast is de onderlaag als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB. De vastgestelde verontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan het van oudsher gebruik van het perceel.

Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een licht verhoogd gehalte aan barium wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt dorrgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen.

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een 'hogere waarde procedure' worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30-km/uur-gebieden.

Bij vaststelling van een ruimtelijk plan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0009.png"
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)


De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Met de bouw van een woning wordt een nieuw geluidgevoelig object gerealiseerd binen de invloedsfeer van een gezoneerd wegdeel van de Van Heemstraweg. Door de omgevingsdienst is nagegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de beoogde woning niet wordt overschreden. Zodoende is nader akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet benodigd.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.4.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal één wooneenheid mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening
Op basis van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5, ter plaatse van het plangebied, voor het peiljaar 2020, bepaald. Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0010.jpg"
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'


Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.5.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Ten zuiden en ten westen van het plangebied zijn bedrijventerreinen gelegen. De bedrijven en de horeca ten zuiden van de Van Heemstraweg hebben een milieucontour die niet tot het plangebied reikt. Op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' zijn direct aan de Van Heemstraweg uitsluitend bedrijven in categorie 1 en 2 toegestaan, met een richtafstand van maximaal 30 m. De minimale afstand tot het plangebied bedraagt circa 60 m.

Op het gedeelte van het bedrijventerrein ten westen van de Brouwersstraat, achter de lintbebouwing, zijn bedrijven in categorie 2 tot en met 3.2 toegestaan. Volgens de VNG-publicatie hoort bij categorie 3.2 een richtafstand van 100 m tot een rustige woonwijk. Gezien de omliggende bedrijventerreinen is echter sprake van een gemengd gebied. Zodoende geldt een richtafstand van 50 m. Binnen 50 m van het plangebied is alleen een gedeelte van het bedrijfsperceel aan de Brouwersstraat 36 gelegen. Ter plaatse van het betreffende gedeelte van het plangebied is geen bouwvlak aanwezig, zodoende kan ter plaatse geen bedrijfsbebouwing wordt opgericht. Het betreffende gedeelte van het perceel was voorheen in gebruik als parkeerplaats bij een kringloopwinkel. De richtafstand van detailhandel reikt niet tot in het plangebied. De winkel is afgebrand, waardoor het gehele perceel braak ligt. Bij de oprichting van een nieuwe bedrijfsactiviteit dient op basis het Activiteitenbesluit ten aanzien van de bestaande woningen reeds rekening te worden gehouden met het akoestisch klimaat. Dit betekent dat de beoogde woning de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering schaadt en de woning geen overlast ondervindt van bedrijven. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.6.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Met behulp van de risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0011.jpg"
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe cirkel)

Inrichtingen
Op circa 70 m ten zuiden van het plangebied is een benzineservicestation met vulpunt (1) gelegen. De plaatsgebonden risicocontouren reiken niet tot het plangebied, waardoor voor het plaatsgebonden risico geen belemmeringen gelden. Voor LPG-tankstations is het invloedsgebied vastgesteld op 150 meter vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van het tankstation is gelegen. Op basis van de kwantiatieve risicoanalyse kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico in de toekomstige situatie niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie en zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6/jaar reiken niet tot de woning binnen het plangebied. Omdat wat betreft de LPG-tankstation sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten op orde zijn.

Bronmaatregelen
De losplaats van de tankwagen vindt niet langs de doorgaande weg (Van Heemstraweg) plaats. Hierdoor is een aanrijding met de bevoorradende vrachtwagen zeer klein. Het beperken van de aflevertijden door middel van venstertijden heeft beperkt invloed op het plangebied, omdat de aanwezigheid van personen over de gehele etmaal verdeeld is.

Zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit met een tankwagen is het handelingsperspectief vluchten van de bron af. Binnen 150 m zijn personen binnen en buiten onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een koude en/of warme BLEVE. De te bouwen woning ligt in de 2e schil waar gemiddelde schade optreedt. De zelfredzaamheid van personen binnen de woning wordt bevorderd door (achter)uitgangen en achterpaden van de bron af te richten.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Omdat wat betreft de bron sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten voldoen aan de geldende eisen. BHV'ers kunnen door de brandweer op de hoogte worden gebracht over het gewenste handelingsperspectief. Het regelmatig uitvoeren van een evacuatie bevordert de efficiëntie.

Op circa 315 m in de westelijke richting van het plangebied ligt Vuurwerk – T & T Fireworks (2). De inrichting is op de risicokaart vermeld vanwege de vergunde opslag van consumentenvuurwerk. Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar aanwezig. Door het ontbreken van een invloedsgebied is het groepsrisico verwaarloosbaar. Gezien de afstand van het plan tot de inrichting gelden er geen belemmeringen.

Hogedruk aardgastransportleiding
Op circa 590 m ten zuiden van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding (4). De leiding heeft een diameter van 12,76 inch en een werkdruk van 40 bar. De inventarisatieafstand van de leiding bedraagt 140 meter. Het plangebied ligt niet binnen de inventarisatieafstand van de leiding. Een kwantitatieve risicoanalyse is derhalve niet noodzakelijk.

Transport
Op circa 930 m afstand ten zuiden van het plangebied is de provinciale weg N322 (5) gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze route is echter niet opgenomen op de risicokaart, omdat de vervoersaantallen laag zijn. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is bedoeld voor de toelevering van bedrijven, zoals het benzineservicestation. Gezien de afstand van de weg tot het plangebied is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Regelgeving

Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Watervisie 2050, Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen', Nota riolering 'Samen door één buis' (2019) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
  • Gemeente: Gemeentelijk riool- en waterplan 2018 - 2022.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen moeten voldoen aan het principe van het 'hydrologisch neutraal' bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • 1. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • 2. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • 3. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.

Uitgangspunten gemeente
In het Gemeentelijk Riool- en waterplan 2018-2022 is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Gemeenten moeten verankerd hebben hoe ze omgaan met waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hittestress. Rioolsystemen (ondergronds) hebben bij hevige buien niet altijd voldoende capaciteit voor de afvoer en berging van het hemelwater. Voor het borgen van een adequate afvoer en berging van het hemelwater moet ook gebruik worden gemaakt van de inrichting van de openbare ruimte (bovengronds). Daarmee wordt de gemeentelijke zorgplicht meer bovengronds zichtbaar in wegen en groen en is de relatie met ruimtelijke ordening, openbare ruimte en vergunningverlening cruciaal.

Het klimaatbestendig maken van stedelijk gebied vergt bewuste keuzes bij stedelijke inrichting en stedelijke activiteiten. Bij nieuwe ruimtelijke plannen is een klimaatbestendige en water robuuste inrichting van groot belang. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar afgestemd zijn en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan.

Het uitgangspunt is dat de perceeleigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

4.7.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Waterkeringen
In of direct nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Watergangen
In of direct nabij het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Watercompensatie
Er is een verhardingsbalans opgesteld om te laten zien hoe de huidige onbebouwde situatie en de toekomstige situatie zich tot elkaar verhouden:

  Dakoppervlak (m²)   Terreinoppervlak (m²)   Onverhard (m²)   Totaal (m²)  
Bestaande situatie   0   0   540   540  
Toekomstige situatie   130   200   210   540  
Verschil   + 130   + 200   - 330   0  

Uit de verhardingsbalans blijkt dat de hoeveelheid verhard oppervlak met circa 330 m2 toeneemt ten opzichte van de huidige onbebouwde situatie. Vanwege het beleid van de gemeente is er sprake van een bergingsopgave voor de 330 m2 extra verhard oppervlak. Op basis van de toename van het verhard oppervlak en de bergingseis (436 m³/ha) bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal 436 x 0,0330 = 14,4 m3. Het voornemen is om het hemelwater te borgen doormiddel van de toepassing van infiltratiekratten. Op de beide bouwpercelen is voldoende ruimte om hierin te voorzien.

Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.

Riolering en hemelwaterafvoer
Voor de afvoer van het afvalwater is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de rioolaansluiting. Het hemelwater wordt niet gekoppeld aan het rioolsysteem, maar wordt op het eigen perceel verwerkt. Het plangebied biedt voldoende ruimte om het hemelwater te verwerken. Het aanvullen van het grondwater met regenwater voorkomt droogteschades en draagt bij aan een klimaatbestendige inrichting. De toepassing van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENBrouwersstr19-AFW1_0012.png"
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn Gedeputeerde Staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  • 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.8.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Soortenbescherming
De beoogde woningbouwlocatie is in de huidige situatie de voortuin van de bestaande woning aan de Brouwersstraat 21. Het plangebied is onbebouwd en te midden van woongebied gesitueerd, waar veel menselijke activiteiten plaatsvinden. Vandaar dat naar verwachting geen beschermde of bedreigde planten- en diersoorten aanwezig zijn. Bovendien zijn er geen (volgens de Wet natuurbescherming geldende) houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 750 m ten noorden van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden stikstofdepositieberekeningen zijn uitgevoerd. Voor de aanleg- en gebruiksfase is doormiddel van de AERIUS calculator vastgesteld of er sprake is van depositie op Natura 2000-gebieden. De resultaten van de aanleg fase zijn opgenomen in bijlage PM en de resultaten van van de gebruiksfase in bijlage PM bij de ruimtelijke onderbouwing. Uit de berekeningen blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk zijn aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Uitgangspunten stikstofberekening gebruiksfase
Aangezien de beoogde nieuwe woning niet op het gasnet wordt aangesloten vinden de voor de gebruiksfase relevante emissies plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. De gemeente West Maas en Waal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de verkeersgeneratie van één vrijstaande woning uitkomt op maximaal 8,6 voertuigbewegingen. De woning kan in verschillende richtingen worden ontsloten. In de berekening is ‘worst case’ uitgegaan van een volledige ontsluiting in noordelijke richting. Tot de kruising van de Brouwersstraat met de Zandstraat, circa 450 m, opdat het verkeer in ieder geval in het heersende verkeersbeeld is opgenomen. Voor de berekening is uitgegaan van het peiljaar 2023.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.9 Cultureel Erfgoed

4.9.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat naar verwachting gepland voor 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.9.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

Archeologie
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'. Op basis hiervan zijn bodemingrepen groter dan respectievelijk 100 m2 en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m2 en hoger dan 70 cm onderzoeksplichtig. Vanwege de beoogde woningtoevoeging is ter plaatse van het plangebied een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 5 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat de hoge archeologische verwachting van het plangebied op de archeologische beleidskaart van de gemeente West Maas en Waal gehandhaafd blijft. Omdat de geplande bouwwerkzaamheden mogelijk een bedreiging vormen voor de archeologie is het advies vanuit het onderzoeksbureau om over te gaan tot een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een archeologisch inventariserend proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de geplande nieuwbouw. De gemeente West Maas en Waal is van mening dat gezien het beperkte oppervlak van de verstoringen vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

Cultuurhistorie
In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.10 Kabels en leidingen

4.10.1 Regelgeving

Planologisch relevante hoogspanningsverbindingen en leidingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke kabels en leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.10.2 Doorvertaling ruimtelijke onderbouwing

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsverbindingen, hoofdtransportleidingen en/of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof gelegen, die relevant zijn voor het plangebied.

4.11 Verkeer & parkeren

4.11.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Om de verkeersgeneratie van de nieuwe woning te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente West Maas en Waal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de verkeersgeneratie (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:

  • 8,2 voertuigbewegingen per woning (koop, vrijstaand).

Het plangebied wordt ontsloten op de Brouwersstraat. De capaciteit van de Brouwersstraat is voldoende om de voertuigbewegingen als gevolg van de nieuwe woning op te vangen.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.11.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de normen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeren 2019', die gebaseerd zijn op de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' . De gemeente West Maas en Waal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente West Maas en Waal gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van de waarde tussen de gemiddelde en maximale bandbreedte. Binnen de functie wonen wordt geen onderscheid gemaakt tussen koop- of huurwoningen. Ook wordt geen rekening gehouden met woninggrootte of de hoogte van de koop- of huursom. De parkeernorm bedraagt:

  • 2,3 parkeerplaatsen per woning.

Voor de beoogde woning betekent dit dus dat er 3 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeernorm. Het woonperceel biedt aan de straatzijde voldoende ruimte om hierin te voorzien.

De minimale afmetingen van een parkeerplaats op eigen terrein bedragen 5 m x 2,5 m (lxb). Aanvullend is tenminste aan één lange zijde van elke parkeerplaats een vrije uitstapstrook met een minimale afmeting van 5 m x 0,5 m (lxb).

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende planschaderisico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is zodoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit gedurende 6 weken ter visie zal wordt gelegd. Hierbij wordt de mogelijkheid geboden voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Van donderdag 23 februari 2023 tot en met woensdag 6 april 2023 konden mensen een zienswijze indienden. Er zijn geen zienswijzen ingediend.