direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzetsheldenbuurt Goes oost
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0664.BPG020-VO99

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In de wijk Goes-Oost ligt de Verzetsheldenbuurt. Het voornemen bestaat om het noordelijke deel van deze buurt te herstructureren. De bestaande 138 woningen worden gesloopt en het gebied krijgt een nieuwe stedenbouwkundige inrichting. Het gebied wordt ingevuld met in totaal 126 woningen, in verschillende woningtypen en een nieuwe indeling van de openbare ruimte.

De beoogde stedenbouwkundige invulling past niet binnen de configuratie van bouwvlakken en bestemmingen zoals die opgenomen is in het geldende bestemmingsplan Goes Oost.

De gemeente heeft aangegeven positief te staan tegenover de ontwikkeling. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de zogenoemde Verzetsheldenbuurt in Goes, ten oosten van de binnenstad. Het plangebied beslaat een groot deel van de wegen en woningen tussen de 's-Heer Elsdorpweg en de Kamperfoeliestraat en bevat de woningen aan de P.C. Quantstraat, Marijkestraat, Jacob Klaaijsenstraat en de J.D. van Mellestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0001.jpg"

Figuur 1.1. Locatie plangebied, blauw omrand (bron: Luchtfoto kadaster Nederland 2017, bewerkt)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Goes Oost' (onherroepelijk 06-09-2013). Binnen het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Wonen' (geel in figuur 1.2) en 'Verkeer' (grijs in figuur 1.2) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, voorzieningen ten behoeve van het wonen en aan-huis-gebonden beroepen. Binnen de bestemming Wonen zijn verschillende bouwvlakken met de bouwaanduiding aaneengebouwd opgenomen. Hier mogen uitsluitend minimaal 3 aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Bovendien geldt op deze bouwvlakken, uitgezonderd het meest westelijke bouwvlak, een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en paden en bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Hier mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

In het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hier geldt dat bij bouwwerkzaamheden waarbij de grondverstoring meer dan 250 m2 en dieper dan 40 cm is, moet worden aangetoond dat er geen archeologische waarden worden geschaad door de bouwactiviteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0002.jpg"

Figuur 1.2. Uitsnede geldend bestemmingsplan Goes Oost, locatie blauw omrand (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

De beoogde stedenbouwkundige indeling (zie hierna in Hoofdstuk 4), past niet binnen de configuratie van de bestemmingen en de bouwvlakken zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgezet. Een nieuw bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk voor de locatie.

1.4 Opzet

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). De regels en de verbeelding vormen tezamen het juridische bindende gedeelte van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan kent de volgende opbouw: In hoofdstuk 1 is de aanleiding van de herziening uiteengezet, hoofdstuk 2 beschrijft het geldende beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op opbouw en huidige situatie van het plangebied en in hoofdstuk 4 wordt de visie op het te ontwikkelen plangebied gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de sectorale aspecten en in hoofdstuk 6 wordt kort ingegaan op de juridische regeling. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Inleiding

Voor dit bestemmingsplan zijn op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) alsmede het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) relevant. In de volgende paragrafen wordt op deze beleidstukken nader ingegaan.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (hierna: SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.

Hoofddoelen van beleid voor de periode 2020/2028

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.

Toetsing

Voor het plangebied of het type ontwikkeling zijn verder geen specifieke regels opgenomen in het rijksbeleid. Voor de sectorale afwegingen waarvoor aandacht wordt gevraagd, wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.

Conclusie

De SVIR staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren en militaire terreinen.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

De herontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van bestaande woningen, waarbij sprake is van een afname van het aantal woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande woningen zijn gedateerd en vertonen technische gebreken. Doordat de herontwikkeling, die plaats vind op dezelfde locatie waar reeds woningen staan, een afname van het aantal woningen en bebouwing is, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals beschreven in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

Conclusie  

Het Barro staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Inleiding

Op provinciaal niveau zijn het Omgevingsplan Zeeland 2018 en de Provinciale Omgevings verordening 2018 relevant. In het omgevingsplan geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet.

De verordening is een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren.

2.2.2 Omgevingsplan Zeeland 2018

Inzet van beleid

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft betrekking op de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogd naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet voor te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving

Stedenbeleid

In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Wonen

Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsing

De ontwikkeling bestaat uit herstructurering van een wijk met sociale huurwoningen. Kwalitatief verouderde eengezinswoningen worden vervangen door nieuwe woningen voor verschillende doelgroepen, waaronder veel levensloopwoningen voor een oudere doelgroep.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsplan 2018.

2.2.3 Provinciale Omgevings verordening 2018

Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevings verordening 2018. Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies.

Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing

Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen specifieke regels uit de Provinciale Omgevings verordening 2018 van belang.

Conclusie

De Provinciale Omgevings verordening 2018 staat de ontwikkeling niet in de weg.

2.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

2.3.1 Regionale woningmarktafspraken

De provincie stelt in het omgevingsplan dat regionale woningmarktafspraken nodig zijn om in te spelen op de demografische veranderingen en te zorgen voor een goed functionerende en dynamische woningmarkt. De regio De Bevelanden heeft dergelijke woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Agenda Wonen in De Bevelanden 2025' (februari 2016). In het document is een gezamenlijk woningbouwprogramma voor de komende jaren opgenomen. Daarnaast zijn er diverse woondoelen geformuleerd die zijn vertaald in negen kernthema's. Het gaat er hierbij onder andere om dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom. Binnen het programma blijft ruimte voor aantrekkelijke initiatieven, zoals voor wonen en zorg, wonen boven winkels of collectief particulier opdrachtgeverschap. Verder wordt gesignaleerd dat het zwaartepunt van de inzet steeds meer moet verschuiven van ontwikkeling en uitbreiding naar beheer, verbetering en herstructurering. De aanpak van de bestaande particuliere woningvoorraad heeft hierbij de hoogste prioriteit. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om herstructurering, maar juist om kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.

Toetsing

De herstructurering van het noordelijk deel van de Verzetsheldenbuurt en de daarmee beoogde kwaliteitsverbetering sluit aan bij de doelen in de regionale woningmarktafspraken. Het project woningen maakt (nog) geen deel uit van het woningbouwprogramma van de Regionale Woningmarktafspraken. Met de sloop en vervangende nieuwbouw worden er minder woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Binnen het programma voor Goes is er ruimte voor dit herstructureringsproject en past daarmee in de Regionale Woningmarktafspraken.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Agenda Wonen in de Bevelanden 2025.

2.3.2 Structuurvisie Goes 2040

Goes wil in 2040 een florerende centrumgemeente zijn met een breed aanbod aan voorzieningen en werkgelegenheid voor de inwoners van de Bevelanden. De gemeente wil blijven investeren in de toekomst van de stad, door te vernieuwen, te verbeteren en te groeien. Goes heeft de ambitie verder te groeien in haar rol als (boven) regionale centrumgemeente. Veel van de projecten die in die in deze visie worden benoemd zijn daarop gericht. De ambitie is er om al die projecten te realiseren en de blik open te houden voor nieuwe kansen.

Wonen

Het overgrote deel van de woningvoorraad voor 2040 staat er al. Er wordt naar gestreefd om de bestaande woonkwaliteit van alle woongebieden te behouden en te versterken. Dit betekent onder aandacht voor de lokale woningbehoefte en herstructureren van verouderde woonbebouwing. Herstructurering van potentieel kwetsbare buurten, wijken en dorpen wordt genoemd als een van de belangrijkste opgaven voor de komende jaren.

Toekomstige herstructurering wonen

De Verzetsheldenbuurt is aangewezen als gebied voor herstructurering wonen op de ontwikkelingen kaart in de structuurvisie. Bij de herstructurering van deze gebieden zal worden ingespeeld op veranderende woonwensen en wordt ingezet op verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving. Op diverse locaties binnen de als zodanig aangewezen gebieden lijkt uit ruimtelijk oogpunt verdunning een goede strategie.

Toetsing

De herstructurering van dit deel van de Verzetsheldenbuurt is een uitwerking van de doelen zoals beschreven in de structuurvisie. Hierbij worden minder woningen gerealiseerd dan er in de huidige situatie zijn, er is dus sprake van verdunning.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Goes 2040.

2.3.3 Woonvisie Goes 2013-2020

In oktober 2013 is de Woonvisie Goes 2013 tot 2020 vastgesteld. Deze visie op hoofdlijnen gaat

uit van een aanzienlijke opgave, kwantitatief door de (weliswaar beperkte) groei, maar vooral

kwalitatief om de bestaande voorraad aan te laten sluiten bij de veranderende vraag en de

bouw- en milieutechnische staat van de woningvoorraad te verbeteren.

In de Woonvisie zijn de bestaande (particuliere) woningvoorraad, duurzaamheid, lage en

midden-inkomens op de huurmarkt, senioren en mensen met een zorgvraag als speerpunten

benoemd. Deze speerpunten zijn vertaald in drie pijlers van het woonbeleid:

  • Vanuit het woonbeleid wordt ingezet op het behouden en versterken van de identiteit en de leefbaarheid van de wijken en dorpen in Goes. Op wijk- en dorpsniveau betekent dit een op de samenstelling van de bevolking afgestemd woningaanbod creëren door nieuwbouw, renovatie en herstructurering. Duurzaamheid en levensloopbestendigheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten.
  • Een duurzame woningvoorraad: Aanpassing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad moeten voorzien in de veranderende woningbehoefte en het beperken van de energiebehoefte en de daaraan gekoppelde woonlasten;
  • Slaagkansen voor iedereen: Het woonbeleid richt zich op het bieden van keuzemogelijkheden voor iedereen en dat er in aantal en kwaliteit voldoende woningen zijn voor onze (toekomstige) inwoners. Voor doelgroepen die het moeilijk hebben op de woningmarkt worden extra inspanningen gedaan om hen te ondersteunen en de slaagkansen van deze doelgroepen te laten toenemen.

Toetsing

Door de beoogde herstructurering van een deel van de Verzetsheldenbuurt vindt er een kwaliteitsverbetering plaats binnen de sociale woningvoorraad en de woonomgeving van het noordelijk deel van de Verzetsheldenbuurt.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Woonvisie Goes 2013 - 2020.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie en analyse

3.1 Beschrijving plangebied en omgeving

De Verzetsheldenbuurt ligt in de wijk Goes-oost, dicht bij het centrum van Goes. Het plangebied ligt ingekapseld tussen de woningen aan de Koninginneweg, ‘s-Heer Elsdorpweg, Oranjeweg en de groenstrook van de Kamperfoeliestraat. Rond de buurt zijn veel voorzieningen en scholen gesitueerd. Het Ostrea lyceum heeft hier meerdere locaties staan, het Auris College ligt aan de zuidkant, het kantoor van de SMWO ligt aan de ’s-Heer Elsdorpweg en de Maros is gesitueerd aan de Kamperfoeliestraat. De woningen rondom de buurt zijn overwegend rijwoningen van twee lagen met een flauwe kap. Hier zijn zowel huur- als koopwoningen te vinden. In de omliggende straten is, op de Kamperfoeliestraat na, weinig groen aanwezig. Het meeste groen in de wijk wordt gevormd door de voortuinen van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0003.jpg"

Figuur 3.1 Plangebied, blauw omrand (bron: luchtfoto kadaster Nederland 2017, bewerkt)

Het plangebied wordt gevormd door de woningen en openbare ruimte rondom de P.C. Quantstraat, Marijkestraat, Jacob Klaaijsenstraat en de J.D. van Mellestraat. Langs deze straten zijn in de huidige situatie rijwoningen te vinden. Binnen het plangebied staan 138 woningen. In het plangebied is weinig groen te vinden, de inrichting van de smalle straten is dan ook steenachtig. Veel voortuinen van de woningen zijn betegeld, wat ook bijdraagt aan dit steenachtige beeld.

Het stratenpatroon van de buurt is noord zuid georiënteerd. De woningen zijn allemaal met de voorgevel op de straten georiënteerd. Hierdoor ontstaan er vier straten naast elkaar. De straten zijn relatief smal en zijn allemaal eenrichtingsverkeer. De auto is erg dominant aanwezig in het straatbeeld, er zijn bovendien niet voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om in de parkeerbehoefte te voorzien. De huidige woningen zijn bouwtechnisch gedateerd en hebben daardoor de nodige gebreken. De woningen voldoen niet meer aan de huidige kwaliteitseisen en zijn toe aan vervanging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0004.jpg"

Figuur 3.2. Jacob Klaaijsenstraat (bron: Archikon)

Hoofdstuk 4 Visie op het plangebied

In de beoogde situatie worden in totaal 126 woningen gebouwd. Deze woningen zijn verdeeld in vier verschillende woningtypen: 59 levensloopwoningen, 21 middel grote eengezinswoningen, 32 kleine eengezinswoningen en 14 koopwoningen. De eengezinswoningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een plat dak. De levensloopwoningen hebben twee bouwlagen, waarvan de bovenste verdieping in een kap zit. De goothoogte van dit type woningen is dan ook een stuk lager.

De buurt wordt ingericht met meer ruimte voor groen. Hierbij spelen de twee groene ruimtes een belangrijke rol. De woningen worden verschillend georiënteerd. Hierdoor is ook het straatprofiel gevarieerd.

In totaal worden 195 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden voor een groot deel gerealiseerd op parkeerpleinen tussen de woningen, zoveel mogelijk uit het zicht.

Het stedenbouwkundig ontwerp is verder toegelicht in het document 'Goes-oost Verzetsheldenbuurt noord, Goes' dat is toegevoegd in bijlage 3 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0005.jpg"

Figuur 4.1 Stedenbouwkundig plan (bron: Archikon)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0006.jpg"

Figuur 4.2 Impressie stedenbouwkundig plan (bron: Archikon)

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Parkeerbeleidsplan 2009-2020, Gemeente Goes). Voor het juiste kencijfer/ parkeernorm wordt een ligging in de 'rest bebouwde kom' aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De bereikbaarheid van het plangebied per gemotoriseerd verkeer is goed. Het plangebied is gelegen tussen de 's-Heer Elsdorpweg en Kamperfoeliestraat, wat beide belangrijke ontsluitingswegen zijn. De 's-Heer Elsdorpweg is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximum snelheid van 50 km/h geldt. De Kamperfoelistraat betreft een erftoegangsweg waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt. Het plangebied bevat woningen aan de P.C. Quantstraat, Marijkestraat, Jacob Klaaijsenstraat en de J.D. van Mellestraat. Dit zijn allen erftoegangswegen (30 km/h) met eenrichtingsverkeer.

Openbaar vervoer

Aan de 's-Heer Elsdorpweg en de Beatrixlaan, beide op circa 5 minuten loopafstand van het plangebied, liggen bushaltes waar bussen in de richting Goes Station, Kattendijke en Goes Noord halteren. De bereikbaarheid van het plangebied per OV is dus goed.

Langzaam verkeer
Tot slot is ook de bereikbaarheid voor langzaam verkeer goed te noemen. Op de 's-Heer Elsdorpweg maken fietsers gebruik van fietssuggestiestroken en is een trottoir voor voetgangers aanwezig. Op de erftoegangswegen in het gebied delen fietsers de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer en zijn eveneens trottoirs aanwezig.

Parkeren

Parkeerbehoefte

De gemeente heeft voor woningbouw parkeernormen opgenomen in het parkeerbeleid 'Parkeerbeleidsplan 2009-2020' (Gemeente Goes, 2010). Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen goedkope, middeldure en dure woningen. Het parkeeraanbod van de beoogde woningbouw (126 woningen) dient aan deze normen te voldoen. Tabel 5.1 toont de parkeerbehoefte van het plangebied.

Tabel 5.1. Parkeerbehoefte

Categorie parkeerbeleid   Aantal     Parkeernorm
(per woning)  
Aandeel bezoek
(per woning)  
Parkeerbehoefte  
Woning middelduur   14   woningen   1,9   0,3   26,6  
Woning goedkoop   112   woningen   1,7   0,3   190,4  
Totaal   126         217  

De parkeernorm goedkoop in deze tabel is niet specifiek toegesneden op sociale woningbouw. Het nieuwe parkeerbeleid, dat in de loop van dit jaar (2019) wordt vastgesteld, bevat wel normen voor de categorie sociale woningbouw. Voor het onderhavige gebied geldt een norm met een bandbreedte van 1,2 tot 2,0. Hierbij geldt als uitgangspunt het gemiddelde, te weten een norm van 1,6. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan en de uitwerking van het civiel technisch ontwerp is een norm van 1,5 aangehouden voor de sociale woningbouw. Deze valt binnen de gestelde marge. Ten behoeve van de sociale huurwoningen geldt derhalve een parkeerbehoefte van 168. Inclusief de woningen middelhuur heeft het planvoornemen een totale behoefte van 195 plaatsen.

Parkeeraanbod

In het plan is voorzien in 195 parkeerplaatsen verspreid over verschillende compacte 'koffers' in de wijk. Met dit aantal wordt voorzien in de berekende parkeerbehoefte van 195 plaatsen.

Verkeersgeneratie & verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie is berekend met behulp van kencijfers van het CROW (publicatie 381). In de huidige situatie zijn in het plangebied 138 woningen aanwezig, deze worden gesloopt. Voor tussen/hoek woningen geeft het CROW een kencijfer van 6,9 mvt/etmaal per woning. Dit betekent in de huidige situatie een verkeersgeneratie van 953 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.

In de toekomstige situatie bestaat het woonprogramma uit 126 tussen/hoekwoningen. Dit betekent in de toekomstige situatie een verkeersgeneratie van 870 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Derhalve leidt de ontwikkeling tot een verkeersafname van 83 mvt/etmaal. Verder blijft de wijkontsluiting nagenoeg hetzelfde als in de huidige situatie. De ontwikkeling leidt hierdoor niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. De ontwikkeling leidt tot een verkeersafname en zal hierdoor niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. In de parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied voldaan. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.

Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. In lijn met die wet neemt de gemeente Goes in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen / kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.

5.2.2 Archeologie

Toetsingskader

Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Goes een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 15 december 2011 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Goes” (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:

  • Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht
  • indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
  • Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht;
  • Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Toetsing

Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Goes ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een beleidscategorie 4 op maatregelenkaart 1. Dit houdt in dat bij verstoringen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld, de archeologische verwachting dient te worden getoetst door middel van aanvullend archeologisch onderzoek. In het geldende bestemmingsplan is dit vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0007.jpg"

Figuur 5.1 Uitsnede Maatregelenkaart 1 Archeologiebeleid gemeente Goes, planlocatie blauw omrand (bewerkt)

Onderzoek

In 2014 werd door SOB een vooronderzoek uitgevoerd binnen een omvangrijk gebied waarvan het huidige plangebied deel uitmaakt. De archeologische verwachting is hierbij in beeld gebracht waardoor de gemeente heeft aangegeven dat voor het voorliggende plangebied kan worden volstaan met een inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen. De boringen in het eerder uitgevoerde onderzoek zijn enkel ter plaatse van de huidige straten gezet. Bovendien zijn de boringen in een veel te ruim grid geplaatst en is de dichtheid onvoldoende om een onderbouwde uitspraak te kunnen doen voor het voorliggende plangebied.

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is het ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit te voeren in het plangebied. Dit onderzoek dient te bestaan uit inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen. De resultaten van dit onderzoek kunnen aanleiding vormen voor aanvullend archeologisch onderzoek.

5.2.3 Bouwhistorische waarden

Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop Nedeland beleefd, ingericht en gebruikt wordt.

Toetsing

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied zijn enkele MIP-monumenten (Monumenten Inventarisatie Project) aanwezig in de vorm van woningen. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0008.jpg"

Figuur 5.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in blauw het plangebied omrand (bron: provincie Zeeland)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.3 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Nota Bodembeheer gemeente Goes

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit van kracht waarin in het bijzonder kwaliteitseisen zijn gesteld voor verschillende gebieden die gekoppeld zijn aan de (toekomstige) gebruiksfuncties. Voor gemeente Goes is op 24 maart 2014 een Nota Bodembeheer vastgesteld, aanvullend hierop is op 7 juli 2016 een Nota Bodembeheer voor het Havengebied (Goese Schans) vastgesteld. Met deze twee Nota's geldt voor het hele grondgebied van gemeente Goes het zelfde bodembeleid.

In de Nota's is opgenomen hoe binnen gemeente Goes omgegaan moet worden met grondverzet. In de Nota's zijn ook Bodemkwaliteitskaarten en Bodemfunctieklassenkaarten opgenomen. Gezamenlijk bepalen zij aan welke eisen grond moet voldoen wanneer deze wordt toegepast, wat de kwaliteit is van de grond wanneer deze wordt ontgraven en welke doelstelling gebruikt moet worden wanneer een bodemsanering nodig blijkt te zijn.

De bodemfunctieklassen zijn in de vastgestelde bodemfunctiekaart vastgelegd. Het doel daarvan is onder andere om te kunnen toetsen of toe te passen grond geschikt is voor de functie van een locatie maar ook om de terugsaneerwaarde in geval van een bodemsanering te bepalen.

De Nota's, Bodemkwaliteitskaarten en de Bodemfunctieklassenkaarten (gezamenlijk het gemeentelijk bodembeleid) zijn gebaseerd op het Besluit Bodemkwaliteit, waarmee het onder voorwaarden mogelijk is om licht verontreinigende grond buiten werken als bodem te hergebruiken. In het beleid is zowel het generiek als gebiedsspecifiek beleidskader uitgewerkt. Binnen het generiek beleid gelden algemene landelijke regels/normen voor het toepassen van grond en bagger in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Daarbij wordt bij het toepassen van grond getoetst aan zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van een locatie, waarbij de strengste (schoonste) klasse bepalend is.

Binnen het gebiedsspecifiek beleid kunnen afwijkende lokale beleidskeuzes worden gemaakt die afwijken van het generiek kader, waaronder het vaststellen van Lokale Maximale Waarden (LMW). LMW zijn gebiedsspecifieke toepassingsnormen die afgeleid zijn van de plaatselijk voorkomende concentraties en daarmee afwijken van het generieke kader. Daarbij is tevens een toetsing van o.a. milieuhygiënische risico's nodig en is het mogelijk om licht verontreinigde grond die vrij is gekomen in een licht verontreinigde zone elders in diezelfde of een andere zone met een vergelijkbare of mindere kwaliteit toe te passen, mits sprake is van Standstill op gebiedsniveau. De verhoogde LMW gelden daarbij alleen voor grond en bagger uit het eigen bodembeheersgebied. De belangrijkste randvoorwaarde hierbij is dat de hergebruikte grond van gelijke of betere kwaliteit dient te zijn dan de kwaliteit van de ontvangende bodem. (zie Hoofdstuk 4 en de bijlagen 5 tot en met 8 uit de Nota Bodembeheer Gemeente Goes).

In de Nota Bodembeheer staat voor de verschillende bodemkwaliteitszones aangegeven welke bewijsmiddelen (bijvoorbeeld partijkeuringen of toetsing aan de Bkk) noodzakelijk zijn bij hergebruik in diezelfde of in andere zones. Op basis van de aangetroffen concentraties is gemeente Goes verdeeld in 3 kwaliteitszones, te weten Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie. Daarnaast is, i.v.m. de aanwezigheid van bepaalde slecht afbreekbare bestrijdingsmiddelen, onderscheid gemaakt tussen de gebieden met boomgaarden die respectievelijk voor en na 1980 aanwezig waren/zijn.

Toetsing

Beleidskader

Op basis van de Nota bodembeheer gemeente Goes heeft het plangebied de bodemfunctie Wonen.

Het plangebied valt op basis van de Nota binnen de bodemkwaliteitszone "Buitengebied en naoorlogse bebouwing", hiervoor geldt dat de gemiddelde kwaliteit van de boven- en de ondergrond (0-0,5 en 0,5-2,0 m,-mv) in de klasse Achtergrondwaarde vallen.

Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen gelden ter plaatse in een deel van het plangebied wel lokale maximale waarden voor enkelen hiervan, namelijk DDD, DDE, DDT en drins.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0009.jpg"

Figuur 5.3 Uitsnede Zones bodemkwaliteitskaart (bron: Bodemkwaliteitskaart Gemeente Goes)

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0010.jpg"

Figuur 5.4 Uitsnede Zones bestrijdingsmiddelen (bron: Bodemkwaliteitskaart Gemeente Goes)

Bodemverontreinigingen

Met uitzondering van een partijbeoordeling voor civieltechnische werkzaamheden in de Jacob Klaaijsenstraat is er, voor zover bij de gemeente bekend, binnen het plangebied geen bodemonderzoek uitgevoerd.

Een klein deel van het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als boomgaard. Hierdoor is het mogelijk dat bestrijdingsmiddelen en koper in verhoogde concentraties voorkomen in de bovengrond. Ten aanzien van bestrijdingsmiddelen gelden ter plaatse van voormalige boomgaarden lokale maximale waarden voor enkelen hiervan, namelijk DDD, DDE, DDT en drins.

Binnen het plangebied bestaat incidenteel de kans op mogelijke verontreinigingen. Bij activiteiten in de bodem dient hiermee rekening gehouden te worden.

Bodemtoets bouwen

In de gemeente Goes geldt dat bij nieuwbouwactiviteiten, functiewijzigingen en/of herinrichtingen in principe altijd een volledig verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) moet worden uitgevoerd. Een bodemonderzoek dat uitgevoerd is conform de eisen van de NEN 5740 heeft doorgaans een geldigheid van twee jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden. Onderzoek is niet nodig als er sprake is van een niet gevoelige bestemming. Wel zal mogelijk onderzoek moeten plaatsvinden voor het grondtransport/-afvoer

Sinds 2017, na een gerechtelijke uitspraak over wanneer asbest onderzoek noodzakelijk is, wordt er strenger gelet op de aanwezigheid van puin(deeltjes) in de bodem. Zodra bodemonderzoek uitwijst dat deze deeltjes aanwezig zijn is het uitvoeren van een NEN 5707 onderzoek van asbest in grond nodig.

Conclusie

In het gebied is sprake van relatief schone en/of licht verontreinigde grond. Omdat een klein deel van het plangebied voor 1980 ooit boomgaard is geweest, dient daar rekening gehouden te worden met verhoogde waardes aan slecht afbreekbare bestrijdingsmiddelen. Grondverplaatsing kan plaats vinden op basis van de Nota bodembeheer en aanvullend bodemonderzoek.

Omdat vrijwel het gehele gebied niet onderzocht is, is niet uit te sluiten dat mogelijk incidenteel verontreinigingen kunnen voor komen. Voor de herontwikkeling is dan ook ten minste een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Tabel 6.3 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof  
grenswaarde   maximale waarden in jaar 2020   maximale waarden in jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2))   40 µg/m³   15,5   12,3  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   18,4   16,9  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,5   6,0  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   11,0   9,4  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling betreft de realisatie van 126 woningen en de sloop van 138 woningen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oranjeweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

5.5 Water

Beleid

De gemeente Goes streeft ernaar om het watersysteem binnen haar gemeentegrenzen duurzaam in

te richten en te onderhouden. Dit doet zij in samenwerking met de waterbeheerder, waterschap

Scheldestromen. Het watersysteem moet daarbij voldoen aan gestelde normen van de

waterbeheerder en de functies kunnen vervullen zoals die omschreven zijn in het Waterplan Goes. Dit

beleidsplan voor water in het bebouwde gebied is opgesteld in samenwerking met het waterschap.

Naast de samenwerking met de waterbeheerder wordt het gemeentelijke beleid ook afgestemd op het Omgevingsplan Zeeland, waarin de provincie Zeeland het Rijksbeleid doorvertaald en

uitwerkt. De doelstelling van het Omgevingsplan ten aanzien van water is een goede kwaliteit van het

oppervlaktewater en de waterbodems, een peilbeheer en een aanvaardbaar risico op wateroverlast

dat is afgestemd op bestaande en toekomstige functies.

Plangebied

De afbakening van het plangebied en de toekomstige indeling zijn beschreven in hoofdstuk 4. De toetsen in deze paragraaf zijn daarop gebaseerd. Uit de beschrijving blijkt dat het verhard oppervlak in de toekomstige situatie afneemt. Bovendien biedt de toevoeging van groen extra hemelwaterbergingsmogelijkheden. Twee van de vier straten (de Marijkestraat en de Van Jacob Klaaijsenstraat) zijn de afgelopen jaren voorzien van een nieuw, gescheiden riool. De twee andere straten volgen als onderdeel van dit project. Daarmee kan hemelwater en vuilwater in het hele plangebied gescheiden worden afgevoerd.

 

Oppervlaktewatersysteem

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In figuur 5.5 is de ligging ten opzichte van het oppervlaktewatersysteem in de omgeving aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0011.png"

Figuur 5.5 Watersysteem rondom het plangebied (Bron: website Waterschap Scheldestromen)

Watertoets

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vindt afstemming plaats met het waterschap. Het waterschap hanteert daarvoor een watertoetstabel. De ingevulde tabel is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting. Uit het doorlopen van de onderwerpen in de watertoetstabel blijkt dat water geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze ruimtelijke onderbouwing gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling betreft een mileugevoelige functie, ten opzichte van bedrijvigheid in de omgeving kunnen de woningen hinder ondervinden en andersom kan de toevoeging van woningen bedrijven in de omgeving hinderen in hun bedrijfsvoering. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als rustige woonwijk, in de omgeving zijn voornamelijk woningen aanwezig. Op grotere afstand zijn maatschappelijke activiteiten, ondergeschikte detailhandel en/of horeca toegestaan. Hier zijn onder andere de volgende bedrijven aanwezig in de huidige situatie: Ostrea Lyceum, SMWO (diensten maatschappelijk werk) en Leger des Heils gezondheidszorg. De bedrijfsactiviteiten zijn te vergelijken met milieucategorie 1 en 2. De maximale richtafstand bedraagt 30 meter in een rustige woonwijk. De maatschappelijke bestemming ligt op circa 35 meter van de gevels van de beoogde woningen. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan, de milieusituatie ter plaatse van de nieuwe woningen is dan ook goed te noemen.

5.7 Geluid

Toetsingskader

De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) nieuwe geluidgevoelige functies. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.

Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk volgens de Wet geluidhinder (Wgh) indien de nieuwe woningen binnen de geluidzone van een weg worden gerealiseerd. De woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Oranjeweg en de 's-Heer Elsdorpweg. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) onderzocht op wegverkeerslawaai. In voorliggend onderzoek zijn de Bergweg, Kamperfoeliestraat en de Jacob Klaaijsenstraat (30 km/uur wegen) meegenomen in de berekeningen.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek is vastgelegd in de rapportage 'Verzetsheldenbuurt - Akoestisch rapport wegverkeerslawaai' (Rho Adviseurs voor leefruimte, 2019). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2. De conclusies hieruit worden hierna kort weergegeven.

De woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Oranjeweg en de 's-Heer Elsdorpweg (50 km/uur), en zijn ten gevolge van deze wegen getoetst aan de Wgh. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook een beschouwing gegeven van de niet gezoneerde wegen.

Gezoneerde wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Oranjeweg en de 's-Heer Elsdorpweg (50 km/uur) wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale geluidbelasting inclusief aftrek artikel 110g Wgh bedraagt 48 dB.

Niet gezoneerde wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de niet gezoneerde Bergweg (30 km/uur), word de richtwaarde van 48 dB niet overschreden.

Als gevolg van het wegverkeer op de Kamperfoeliestraat en de Jacob Klaaijsenstraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. De maximaal berekende waarde bedraagt 51 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Het toepassen van maatregelen om de geluidbelasting van deze wegen te reduceren is niet mogelijk en/of doeltreffend.

De richtwaarden worden overschreden door wegen die niet onder het regime van de Wet geluidhinder vallen. In het Bouwbesluit gelden daarom geen bijzondere eisen aan de geluidwering van de gevels. Aanbevolen wordt om vanuit het oogpunt van het bereiken van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat bij de bouw rekening te houden met gevelmaatregelen om aan een maximale binnenwaarde van 33 dB te voldoen.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Toetsing en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op grote afstand (ruim 550 meter) is het LPG tankstation Shell De Baar B.V. aanwezig. Over het spoortraject Vlissingen-Bergen op Zoom vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op circa 480 meter van dit spoor. Er is geen PR10-6 contour aanwezig, de hoogte van het groepsrisico bedraagt 3,2 x de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt niet binnen de PR10-8 contour van het groepsrisico, een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPG020-VO99_0013.png"

Figuur 5.6 Uitsnede professionele risicokaart

5.9 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek en conclusie

Er is een quickscan ecologie uitgevoerd om de mogelijk aanwezige natuurwaarden te onderzoeken. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4 van deze toelichting.

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Op circa 2,5 kilometer is natuurgebied de Oosterschelde aanwezig. De Oosterschelde betreft een PAS gebied, hier zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor stikstof. De nieuwe wijk wordt niet aangesloten op het gas, bovendien neemt het aantal woningen af. Hierdoor kan worden gesteld dat in de toekomstige situatie minder uitstoot wordt veroorzaakt dan in de huidige situatie wat ten goede komt aan de natuur.

Bestaand natuurnetwerk ligt op meer dan de provinciale afwegingszone van 100 meter. Ter plaatse van Kloetinge is agrarisch beheergebied van ecologische waarde aanwezig.

Gezien de aard van de ontwikkeling (herstructurering van bestaand woongebied in de bebouwde kom op grote afstand van natuurgebied) kunnen effecten op beschermde natuur worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Als gevolg van de sloopwerkzaamheden kunnen effecten ontstaan op beschermde soorten. De geschiktheid van de gebouwen voor beschermde soorten is onderzocht aan de hand van een quickscan (zie bijlage 4). Uit de quickscan blijkt het volgende:

  • gedurende het veldbezoek zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties gevonden voor vogels met vaste verblijfplaatsen zoals de huismus en gierzwaluw.
  • de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten, er zijn geen gaten/spleten in het gebouw waar de soorten kunnen verblijven.
  • overige beschermde soorten worden niet verwacht.

Vanwege de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om te werken buiten het broedseizoen. Op deze manier wordt overtreding van de Wnb voorkomen.

5.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.11 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft herontwikkeling van 126 woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 1) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Het juridische kader voor dit bestemmingsplan vormt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 januari 2010 moeten conform de Wro alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat dan onder andere om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen en structuurvisies. Deze plannen worden digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties.

Dit bestemmingsplan is opgebouwd volgens de bindende afspraken uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), zoals die zijn verankerd in het Bro. Daarnaast voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die het Bro stelt aan de regels van het bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal standaardbegrippen, de wijze van meten, regels ten aanzien van overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

6.2 Opzet van het nieuwe bestemmingsplan

Er is gekozen om een flexibel bestemmingsplan op te stellen, waarin een aantal aspecten die belang zijn voor het plan zijn vastgelegd. Zo is de wegenstructuur en de manier van bouwen vastgelegd. Ook is de hoeveelheid groen bepaald. Zo blijven de belangrijkste punten uit het stedenbouwkundig plan gehandhaafd, maar is er nog wel flexibiliteit.

Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (plankaart en regels) is het volgende van belang.

Opzet plankaart

Algemeen

Het uitwerkingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd.

Daarbij is gebruik gemaakt van een combinatie van de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) en de digitale kadastrale ondergrond.

Bestemmingen

Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, bijvoorbeeld WG voor Woongebied en V voor Verkeer.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de plankaart de naam van het uitwerkingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Op de kaart zijn maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte). Bij het toekennen van de aanduidingen is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Volgens SVBP2012 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud)
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

6.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Groen

Binnen de bestemming Groen zijn de gronden voorzien als groenvoorzieningen, zoals parken en plantsoenen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor fiets- en voetpaden, waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. In samenhang met de gronden binnen de bestemming 'Woongebied' dient in totaal 2.000 m2 aan groen binnen het plangebied te worden gerealiseerd.

Binnen de bestemming groen is bepaald dat het toegestaan is niet voor bewoning bestemde gebouwen op te richten met een maximale hoogte van 3.50 meter en een maximale oppervlakte van 15 vierkante meter, zoals openbare nutsvoorzieningen. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming antennes op te richten van maximaal 5.00 meter hoog, alsook speeltoestellen van maximaal 3.50 meter hoog. Ook is bepaald dat het mogelijk is om binnen de bestemming Groen (licht)- masten van maximaal 8.00 meter hoog op te richten en bouwwerken geen gebouwen zijnde van maximaal 2.00 meter hoog.

Artikel 4 Verkeer

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn de gronden bestemd voor wegen en straten. Deze gronden voorzien in de verkeersontsluiting van de woningen. Daarnaast zijn de gronden binnen deze bestemming bedoeld voor parkeren en groen- en watervoorzieningen.

Binnen de bestemming verkeer zijn niet voor bewoning bestemde gebouwen toegestaan, zoals nutsvoorzieningen met een maximale goot- en bouwhoogte van 3.20 meter, tenzij anders aangegeven op de verbeelding. Tevens zijn antennes van maximaal 5.00 meter mogelijk alsook (licht-) masten van maximaal 8,00 meter en bouwwerken geen gebouwen zijnde van maximaal 2.00 meter.

Artikel 5 Woongebied

De gezamenlijke gronden met de bestemming 'Woongebied' zijn bedoeld voor de realisatie van maximaal 126 eengezinswoningen. Daarnaast zijn groenvoorzieningen en parkeerplaatsen binnen deze bestemming mogelijk. Binnen de bestemming 'Woongebied' is daarmee sprake van enige flexibiliteit in de gebruiksmogelijkheden.

Binnen de bestemming 'Woongebied' mogen woningen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De exacte positie, breedte en woningtype kunnen variëren binnen de ruimte die het bouwvlak biedt. Buiten het bouwvlak mogen ook bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De woningen hebben een minimale afstand van 2 meter tot de bestemming verkeer. Ook de afstand tot de voorste perceelsgrens is minimaal 2 meter. De woningen grenzend aan de groenvoorzieningen dienen met hun voorgevel naar deze groenvoorzieningen te worden georiënteerd.

Om de afstand tussen de woningen te bewaken bedraagt de minimale afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achtergevel van een achterliggende woning ten minste 15 meter. De maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding weergegeven.

De bebouwde oppervlakte (buiten het bouwvlak) bedraagt ten hoogste 50% van het achtererf. Daarnaast zijn er eisen gesteld aan de maximale hoogte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Op de gronden die zijn aangewezen als archeologisch waardevol gebied is de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelegd. Deze gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning noodzakelijk is indien er werkzaamheden op onderhavige gronden verricht worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaardheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder meer het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst) gesloten.

Conform artikel 3.1.6, sub f van het Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling wordt uit eigen middelen betaald. Er is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met de wettelijk verplichte organisaties. Het plan is daarom toegestuurd aan de volgende instanties:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.
7.2.2 Terinzagelegging

PM

7.2.3 Handhaving
7.2.3.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan, of in dit geval een uitwerkingsplan, legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied. Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan ook zorggedragen wordt voor de handhaving daarvan. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, leidt tot rechtsongelijkheid en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.

7.2.3.2 Handhaving bestemmingsplannen

Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke voorschriften te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders met behulp van sanctiemiddelen. Daaraan voorafgaand is het gewenst dat er heldere en hanteerbare regels zijn, het verschaffen van inzicht in die regels - zodat een ieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden - en het houden van toezicht op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is derhalve een bestemmingsplan, of in dit geval een uitwerkingsplan, met handhaafbare regels. Dat wil zeggen regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor een effectief handhavingsbeleid. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In veel gevallen besluit het college van burgemeester en wethouders een overtreding gedwongen te laten beëindigen en daartoe zo nodig wettelijke dwangmiddelen te gebruiken, zoals het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

7.2.3.3 Handhavingsbeleid

De doelstelling van handhaving is het bereiken van goede naleving van wettelijke regels. Handhaving is een beginselplicht, welke door middel van het voeren van een transparant beleid ingezet moet worden als instrument voor de naleving van de regels, om hiermee een leefbare en veilige woonomgeving te garanderen voor de inwoners van de gemeente. Het bureau Toezicht en Handhaving van de afdeling Vergunningen en Handhaving is, namens het college, belast met het toezicht op de naleving van onder meer de ruimtelijke regelgeving. Deze taak wordt zo veel mogelijk consistent en stelselmatig uitgevoerd, zodat aan de beginselen van behoorlijk bestuur zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid kan worden voldaan. Daarvoor is het nodig handhavingsbeleid vast te stellen. Het handhavingsbeleid is, zoals vele andersoortige beleidsvelden, altijd in beweging. Met behulp van monitoring wordt periodiek geëvalueerd en wordt zo nodig het beleid bijgesteld. Het Goese handhavingsbeleid kent een planning & control-cyclus van 4 jaar, waarbij jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma wordt vastgesteld. In juni van 2008 heeft het gemeentebestuur van Goes het meest recente handhavingsbeleid, de nota integraal handhavingsbeleid 2008-2012, vastgesteld. De beginselen van deze nota zijn nader uitgewerkt in de Uitvoeringsnota handhaving 2008-2012. Het vastgestelde handhavingsbeleid is erop gericht om zo veel mogelijk integraal te handhaven.

7.2.3.4 Opleggen sancties

Wanneer een overtreding niet vrijwillig wordt beëindigd, wordt doorgaans gekozen voor het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreder te dwingen een illegale situatie te beëindigen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen hebben een reparatoir karakter en zijn met vele juridische waarborgen omkleed.