direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Opschaling windturbines EPZ
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergronden

Op het zeehaven- en industrieterrein Sloe zijn windturbines toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'. EPZ is voornemens om op twee locaties op het bedrijventerrein een windturbine te plaatsen met een tiphoogte van 150 meter. Het gaat hierbij om de turbineposities T4 en T6 in figuur 1.1. Ter plaatse van deze locaties is geen aanduiding opgenomen die hier een windturbine toestaat. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.7.1) opgenomen die het mogelijk maakt om binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' een windturbine mogelijk te maken. Hiervoor dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. In dit wijzigingsplan dient de ontwikkeling getoetst te worden aan de wijzigingsvoorwaarden uit het artikel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0001.jpg"

Figuur 1.1. Opstelling windpark EPZ

1.2 Doel

Het doel van dit wijzigingsplan is het mogelijk maken van twee windturbines met een tiphoogte van 150 m. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid in het vigerende bestemmingsplan om een wijzigingsplan op te stellen. In het wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan Zeehaven- en industriegebied Sloe 2018.

1.3 Ligging plangebied

De locaties voor de windturbines liggen op het zeehaven- en industriegebied Sloe. Dit terrein is gelegen in de gemeenten Vlissingen en Borsele. De locaties van de windturbines zijn gelegen aan de Europaweg Zuid op Borsels grondgebied. Ten zuiden van de windturbines is de energiecentrale en het hoogspanningsstation Borsele gelegen. Op de locatie van windturbine T4 staat momenteel al een turbine. De positie T6 is momenteel gelegen op een braakliggend stuk grond. In figuur 1.2 is de ligging van de locatie weergegeven in een groter verband.
afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging windturbines

1.4 Procedure

Met de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot het wijzigingen van het bestemmingsplan. Voor dit wijzigingsplan geldt dat hiervoor de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gevolgd. Dit houdt in dat eerst een ontwerp van het wijzigingsplan ter inzage wordt gelegd waarop een ieder zijn zienswijze naar voren kan brengen. De ingebrachte zienswijzen worden vervolgens betrokken bij het vaststellen van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders. Hierna volgt de eventuele beroepsprocedure.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie in het projectgebied en van het project gegeven. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling van de windturbines getoetst aan het relevante beleidskader op de verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 worden de milieu- en omgevingsaspecten van het initiatief getoetst. Hoofdstuk 5 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 samenvattend geconcludeerd waarom de beoogde ontwikkeling van de windturbines planologisch toelaatbaar is.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie van de twee nieuwe windturbines is gelegen op het Zeehaven- en industriegebied Sloe. Het havengebied is een van de grootste zeehavens van Nederland en is gelegen in de gemeente Vlissingen en Borsele. Het betreffende perceel ligt aan de Europaweg Zuid in het Borselese gedeelte van het havengebied. De windturbines maken onderdeel uit van meerdere windturbines op het perceel. Het perceel is in eigendom van EPZ. Op het perceel staan momenteel al vier windturbines. Twee van deze windturbines (T1 en T5) worden al opgeschaald tot 175 m. Hiervoor is reeds vergunning verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0004.jpg"

Figuur 2.2. Beeld van het plangebied vanaf de Europaweg zuid ter hoogte van de Belgiëweg-Oost

In de directe omgeving bevinden zich:

  • een aantal andere bedrijven met bijbehorende bedrijfsgebouwen;
  • de leidingstraat van North Sea Ports met daarin diverse ondergrondse kabels en leidingen, waaronder diverse aardgasleidingen in eigendom van Zebra en Gasunie;
  • een spoorlijn van ProRail;
  • de waterkering van het waterschap Scheldestromen.

2.2 Toekomstige situatie

North Sea Port is als beheerder verantwoordelijk voor (onder meer) de zeehaven Sloe. Binnen het havengebied faciliteert zij bedrijven bij het toepassen van verschillende vormen van duurzame energie. Hiervoor is in samenwerking met de provincie Zeeland en de gemeentes Borsele en Vlissingen de beleidsvisie Windenergie Sloegebied opgesteld. En stimuleert daarom ook de realisatie van windturbines binnen het havengebied. Voorwaarde voor de realisatie is dat de turbines niet mogen leiden tot onevenredige belemmeringen van de functie van het havengebied en de autonome ontwikkeling van de haven, bijvoorbeeld vanwege veiligheidscontouren in relatie tot op en overslag van gevaarlijke stoffen.

EPZ heeft op de huidige locatie al een aantal windturbines staan. In het kader van repowering en opschaling van de bestaande turbines is EPZ bezig met het vervangen van de bestaande windturbines op de locaties T1, T4 en T5. Daarnaast wordt nog een windturbine toegevoegd op het perceel (T6). Voor de windturbines T1 en T5 is al een omgevingsvergunning voor de opschaling afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0005.jpg"

Figuur 2.3 Toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Toetsing aan de wijzigingsregels

In het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe, 2018 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van nieuwe windturbines binnen het havengebied. Hierbij wordt voor wat betreft de hoogtebeperkingen aangesloten bij de specifieke bouwaanduidingen die gelden. Voor de locaties van de beoogde windturbines geldt de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden opgenomen. In onderstaande tabel worden deze voorwaarden benoemd en wordt de ontwikkeling hier aan getoetst.

Voorwaarde   Toetsing  
De bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste:
1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': 100 m;
2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': 150 m;
3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': 175 m;  
De locatie van de windturbines is gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'. De beoogde windturbines hebben een maximale tiphoogte van 150 m en voldoen hiermee aan deze voorwaarde.  
De kans op een ernstig ongeval, waarbij brandbare, explosieve of toxische gassen vrijkomen vanwege een falende windturbine, de wettelijke vereisten niet te boven gaat; onder falen van de windturbine wordt verstaan het (om)vallen van de mast, de turbine of een (deel van een) wiek.   In het kader van externe veiligheid is onderzoek gedaan naar de effecten van de windturbines op naastgelegen percelen. In paragraaf 4.3 wordt dit nader toegelicht.  
Natuurwaarden en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.   In het kader van natuur en landschap is onderzoek gedaan naar de effecten, een beschrijving hiervan is opgenomen in paragraaf 4.1 Natuur en 4.2 Landschap.  
De windturbine geen onevenredige belemmering vormt voor de gebruiksmogelijkheden van percelen aan de kade voor zeehaven- en industriegebonden activiteiten.   De turbineposities zijn gelegen op een afstand van meer dan 800 m van een kade van de haven. Vanwege de afstand levert de windturbines geen belemmeringen op voor de gebruiksmogelijkheden van de percelen aan de kades  
Geen onevenredige toename van geluidhinder optreedt.   In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op geluidhinder als gevolg van de windturbines.  
Geen onevenredige schaduweffecten optreden.   In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op slagschaduw als gevolg van de windturbines.  

Daarnaast dient in het kader van het wijzigingsplan advies te worden ingewonnen van:

  • a. de veiligheidsdeskundige;
  • b. de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige;
  • c. de milieudeskundige;
  • d. de leidingbeheerder dan wel de netbeheerder voor zover een nabijgelegen leiding of hoogspanningsverbinding komt te liggen binnen het invloedsgebied van de windturbine.

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan deze advies- en overlegpartners in het kader van deze adviesvraag. Hierop zijn geen aanvullingen ten aanzien van de ontwikkeling ontvangen.

Hoofdstuk 4 Sectorale toetsing

4.1 Natuur

Toetsingskader

De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is op basis van artikel 4.7.1 uitsluitend toegestaan indien aangetoond wordt dat de natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad. Hierbij wordt aangesloten bij de wetgeving die op het gebied van natuur geldt.

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb is in werking getreden met ingang van 1 januari 2017. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) is in beginsel bevoegd gezag voor de vergunningverlening onder de Wnb.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Verder geldt er een verplichting om een passende beoordeling te verrichten indien significant negatieve effecten op voorhand niet zijn uitgesloten. In dat geval kan het plan alleen worden vastgesteld indien met zekerheid is vastgesteld dat uitvoering van het plan niet leidt tot een aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Eventueel noodzakelijke mitigerende maatregelen moeten in dat geval bij vaststelling van het plan geborgd zijn.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent twee soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura 2000/gebieden;
  • b. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

Daarnaast is in de Wnb de soortenbescherming geregeld. Soortenbescherming geldt voor alle beschermde soorten ongeacht waar deze soorten zich bevinden en hoeveel soorten het betreft. In de Wnb zijn verbodsbepalingen opgenomen van handelingen en effecten op beschermde soorten die niet worden uitgevoerd, behoudens ontheffing.

Gebiedsbescherming - Natura 2000-gebieden

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk (of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en die verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebiedsbescherming - Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • c. soorten die worden beschermd in de Verdragen van Bern en Bonn; en
  • d. bescherming van overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk doden van vogels of het vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten (art. 3.10 Wnb). De overige soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. GS kunnen ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan voor deze soorten ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Beoordeling

In het kader van de ontwikkeling van de windturbines op het perceel (eveneens de windturbines T1 en T5, waarvoor al een vergunning is verleend) is ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijken de volgende conclusies:

Beschermde natuurgebieden

De voorgenomen ingreep vindt plaats buiten het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe en het NNN. Significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe en het NNN als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden niet verwacht. De effecten van de turbines op de mortaliteit van de bruine kiekendief en het instandhoudingsdoel voor deze soort voor Westerschelde en Saeftinghe dient nader te worden onderbouwd met gerichte tellingen.

Stikstof

In het kader van de aanleg van de windturbines is mogelijk sprake van relevante stikstofdepositie op Natura 2000 gebied. In het kader hiervan is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 2. Hieruit blijkt dat de door de aanleg van de windturbines wel sprake is van enige geringe depositie van 0,03 mol/ha/jr op het Natura 2000 gebied Westerschelde & Seaftinghe. Echter zijn binnen de beschermde habitattypen in het Natura 2000-gebied geen gebieden waar de kritische depositiewaarden worden overschreden, ook niet als gevolg van de aanlegfase van de windturbines. De realisatie van de windturbines is dan ook vergunbaar onder de Wnb. Het onderzoek gaat hierbij uit van de realisatie van 4 windturbines. Het wijzigingsplan heeft slechts betrekking op twee windturbines. De overige twee windturbines zijn al mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, maar wel maken wel onderdeel uit van hetzelfde project.

Vogels

Bij de opwaardering van het windpark is er een risico op aantasting van in gebruik zijnde nesten van vogels in de aanlegfase van het windpark. Overtreding van verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.1 lid 2 van de Wnb kan voorkomen worden door het nemen van passende mitigerende maatregelen (bv. werken buiten het broedseizoen of maatregelen treffen die broeden voorkomen).

Bij de opwaardering van het windpark is geen sprake van een risico op aantasting of verstoring van jaarrond beschermde nesten van vogels.

Bij de opwaardering van het windpark is sprake van meer dan incidentele sterfte van vogels (voorzienbare sterfte). De meeste slachtoffers kunnen vallen onder lokaal talrijke soorten broedvogels of soorten die in zeer grote aantallen passeren tijdens de seizoenstrek. Effecten op de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten zijn uitgesloten. Hiervoor wordt ontheffing van de Wnb aangevraagd

Vleermuizen 

Bij de opwaardering van het windpark is geen sprake van een risico op aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen.

Bij de opwaardering van het windpark is geen sprake van een risico op aantasting van huidig aanwezige essentiële vliegroutes en/of foerageergebied van vleermuizen.

Bij de opwaardering van de het windpark is mogelijk sprake van meer dan incidentele sterfte van vleermuizen (voorzienbare sterfte).

De meeste slachtoffers kunnen vallen onder de gewone dwergvleermuis, gevolgd door de ruige dwergvleermuis en in mindere mate de laatvlieger (<1 laatvlieger/jaar). Ontheffing van de Wnb wordt aangevraagd voor gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Effecten op de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger zijn uit te sluiten.

Overig beschermde soorten

Bij de opwaardering van het windpark EPZ zijn effecten op beschermde soorten planten, ongewervelden, vissen, amfibieën en reptielen uitgesloten. Vanuit zorgplicht dient de biotoop voor grondgebonden zoogdieren mogelijk voorafgaand de werkzaamheden ongeschikt gemaakt te worden door middel van maaien.

4.2 Landschap

In het kader van landschap zijn de landschappelijke effecten van een hogere windturbine op de locaties onderzocht. Hierbij is gekeken naar de volgende beoordelingscriteria:

  • effect op bestaande landschappelijke kwaliteiten;
  • betekenis van windturbine in het landschap;
  • effect op waarneming en beleving;
  • het effect van de gebruikte turbines en de inpassing op maaiveld.

4.2.1 Effect op bestaande landschappelijke kwaliteiten

Er is een groot contrast tussen de landschappelijke kenmerken van het Sloegebied en de omliggende polders. Windturbines op het Sloegebied vormen een “zwerm”. Er zijn twee opstellingen met een duidelijk patroon gekoppeld aan de hoofdstructuur van het Sloegebied (lijnopstellingen). De overige windturbines staan veelal op hoeken van kavels (restruimte).

De mogelijke opstelling vormt een onderdeel van de 'zwerm' opstelling in het Sloegebied. De afzonderlijke herkenbaarheid van de opstelling is groter naarmate de windturbines een grotere hoogte hebben. De herkenbaarheid van het park is dan ook op afstand duidelijker.

4.2.2 Betekenis van windturbine in het landschap

De koppeling van windturbines met het grootschalige zeehaven- en industriegebied is een helder concept. Dit wordt nog versterkt door de ligging langs de Westerschelde, in landelijk opzicht een zeer windrijke locatie. Hogere windturbines benadrukken deze kwaliteit.

Doordat er diverse windparken op korte afstand van elkaar staan is er sprake van interferentie. Het is onduidelijk of er sprake is van een samenhangende opstelling of dat het gaat om meerdere onafhankelijke parken.

4.2.3 Effect op waarneming en beleving

De criteria bij dit aspect zijn:

  • a. Nabijheid en zichtbaarheid vanuit woonbebouwing en belangrijke routes:
    • 1. vanuit de dichtstbijzijnde woning (Weelhoekweg 10) zijn de windturbines niet tot nauwlijks waarneembaar vanaf het perceel vanwege de groene inrichting van het perceel. Vanaf de woning aan de Weelweg 20 zijn de turbines wel duidelijk waarneembaar.
  • b. Horizonbeslag/gevoel van insluiting:
    • 1. De opstelling is compact: het zijn twee rijen windturbines. Het aandeel in het horizonbeslag is dus gering. Op het lokale niveau speelt het groen rondom de centrale en hoogspanningsstation een belangrijk aspect voor het beeld. Dit vormt over een groot deel van de horizon een groene plint. Daarnaast hebben de bestaande centrale, hoogspanningsstation en de nieuwe en bestaande 380 kV-verbinding een grote impact op de horizon.
  • c. Herkenbaarheid van de opstelling
    • 1. De opstelling is compact: het zijn twee rijen windturbines. De twee rijen zijn dus wel zichtbaar maar hebben geen relatie met het landschap, de windturbines liggen op enige afstand van wegen en erfgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0006.jpg"

Figuur 4.1 Fotoimpressie windturbines Sloegebied

In figuur 4.1 is een fotoimpressie opgenomen van het zicht op de turbines vanaf de Weelweg ter hoogte van de Woning Eben Haëzer. Het betreffen hier windturbines met een tiphoogte van 149 m. Turbines met een tiphoogte van 150 m hebben een vergelijkbare impact. Op een dergelijke afstand ( circa 1 km afstand) is het hoogteverschil van 1 meter niet waarneembaar.

4.2.4 Het effect van de gebruikte turbines en de inpassing op maaiveld

Dit betreft aspecten als:

  • Samenhang in uitstraling, kleur en vormgeving van de turbines;
  • De mate van efficiënt en multifunctioneel ruimtegebruik van het maaiveld rond de turbinevoet en van toegangswegen
  • Ruimtelijke inpassing van de turbinevoet.

Het gaat hier met name om de inpassing op het maaiveld rondom de turbine. Op het perceel zijn momenteel al windturbines aanwezig. De nieuwe hogere turbines zullen qua landschap op het maaiveld niet anders zijn dan de windturbines die momenteel op het perceel aanwezig zijn. Gezien de functie van het gebied als zeehaven- en industriegebied passen de windturbines in de omgeving.

4.2.5 Conclusie

Op grond van de fotosimulaties kan geconcludeerd worden dat:

  • Het beeld van het Sloegebied (de landschappelijke kwaliteit) zal op afstand niet veranderen door hogere windturbines. Ook de hoogste windturbines passen in het bestaande beeld, omdat het Sloegebied als geheel een zwerm-opstelling van windturbines heeft.De windturbines zijn in de zwerm wel duidelijk herkenbaar omdat ze op de voorgrond staan. Dit effect is sterker bij de hogere windturbines dan bij de lagere.
  • Windturbines zijn op korte afstand dominanter in beeld. Echter het blijkt dat de mate van dominantie tussen lage en hoge windturbines beperkt is.
  • De afstand vanaf de woning aan de Weelweg (woning Eben Haëzer) tot de dichtstbijzijnde windturbines is 1.000m. Dit is ruim 6 keer de tiphoogte van een windturbine met een hoogte van 150 m. De visuele impact wordt hier minimaal geacht. De afstand tot de windturbines tot de dichtsbijgelegen woning aan de Weelhoekweg 10 bedraagt 800 m, echter is het perceel tussen de woning en de turbines groen ingepland en wordt hierdoor het zicht op de turbines onttrokken.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Windturbines zijn geen risicovolle inrichtingen, maar toch kunnen zich ongevallen met windturbines voordoen waarbij grotere groepen van personen betrokken zijn. Het gaat om ongevalscenario's waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, of de gondel van de windturbine loskomt als gevolg van hoge windsnelheden, of zelfs de hele windturbine omvalt.

Twee begrippen staan in dit beleidsveld externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans van één op een miljoen per jaar (kans 10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld burgerwoningen, ziekenhuizen, scholen en andere objecten waar zich gedurende de dag grote groepen van (kwetsbare) personen kunnen bevinden.

Voor kwetsbare objecten kan van deze norm niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als een richtwaarde waarvan, na een uitgebreide motivering, eventueel wel kan worden afgeweken. Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld bedrijfswoningen, kantoren en recreatieterreinen.

Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (kans 10-5 per jaar) als grenswaarde.

Groepsrisico (GR)

Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve (zogeheten fN-curve), dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen.

Activiteitenbesluit en het Handboek Risicozonering Windturbines

Voor het beoordelen van dit soort ongevalscenario's zijn normen voor het plaatsgebonden risico (PR) opgenomen in het Activiteitenbesluit (artikel 3.15a). Het PR voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines (C.J. Faasen, P.A.L. Franck & A.M.H.W. Taris, Handboek Risicozonering Windturbines, SenterNovem: Den Haag 2013). In 2014 is het handboek geactualiseerd. Hierop is de eerder uitgevoerde QRA uit 2013 voor dit windpark geactualiseerd. Beide onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan. Ook het Activiteitenbesluit is van deze risicobenadering uit gegaan, maar heeft de systematiek niet dwingend voorgeschreven.

De verplichting om het GR inzichtelijk te maken is in het Activiteitenbesluit achterwege gebleven. Dit is gedaan omdat het Activiteitenbesluit de plaatsing van een windturbine niet normeert. Het inzichtelijk maken van het GR -en, indien nodig, het verantwoorden van een eventuele toename daarvan- dient dan ook geheel in het spoor van ruimtelijke ordening plaats te vinden. In het handboek wordt qua normstelling voor het GR voor windturbines aangesloten op de normstelling uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) voor risicovolle inrichtingen. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een GR leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalscenario's denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de windturbine, om het leven kunnen komen.

Onderzoek

In het kader van het wijzigingsplan is onderzoek gedaan naar externe veiligheid en de plaatsing van de windturbines. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. In dit onderzoek is rekening gehouden met de worst-case situatie. Waarbij rekening is gehouden met de maximale tiphoogte van 150 meter en een maximale rotordiameter van 130 meter. Hierbij is gekeken naar de maximale werpafstand van windturbines bij overtoeren van de beschikbare windturbines op de markt. Het scenario werpafstand bij overtoeren wordt gebruikt als maximale effectafstand waarbinnen effecten geëvalueerd dienen te worden. Deze effect afstand is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0007.jpg"

Figuur 4.2 Maximale werpafstand windturbines

Er zijn geen beperkt kwetsbare gebouwen aanwezig binnen de maximale ligging van de PR10-05 contour van de twee onderzochte windturbines. Er zijn geen kwetsbare gebouwen aanwezig binnen de maximale ligging van de PR10-06 contour van de twee onderzochte windturbines. Er wordt daarmee voldaan aan artikel 3.15a uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

In overleg met het bevoegd gezag kan bepaald worden dat een berekening van de trefkansen van eventuele aanwezigheid van gevaarlijke transporten op het spoor of de weg noodzakelijk is. Het individueel passanten risico en het maatschappelijk risico voor de spoorweg en de autoweg zijn verwaarloosbaar klein. Een ijsdetectie- en ijsworppreventiesysteem is aan te bevelen gezien de ligging binnen halve rotordiameter + 11 meter vanaf de rand van de verharde Europaweg Zuid.

Uitvoering van een risicoanalyse met betrekking tot de gevaarlijke transporten richting COVRA is tevens aan te bevelen waarbij uitvoering van stilstandvoorzieningen tijdens transporten een goede maatregel kan zijn om risico's te verminderen.

De twee beoogde windturbineposities EPZ T4 en EPZ T6 kunnen bij falen de kernzone van de waterkering raken. Nader onderzoek naar de kans op falen van de waterkering en/of de significantie van het trefrisico in relatie tot de benodigde veiligheidseisen van de waterkering en/of kans op overstromingen kan inzicht geven in de optredende situatie. Gezien de hoogte van het voorland voor de waterkering lijkt een vergroting van de kans op overstromingen onwaarschijnlijk. Het afwegingskader of beoordelingskader kan samen met de beheerder van de waterkering bepaald worden.

Door de beperking van de werpafstand bij overtoeren tot maximaal 393 meter afstand zijn de risicovolle installaties of objecten op de terreinen van de kerncentrale Borssele, Zeeland Refinery en het spooremplacement gelegen buiten de effectafstanden van de windturbines. De betrokken risicovolle installaties en inrichtingen ondervinden daardoor geen risico tot een niet significant risico (bij Zeeland Refinery) als gevolg van de plaatsing van de windturbines. Er is daarmee geen nadere QRA's van deze inrichtingen benodigd omdat het windturbinerisico verwaarloosbaar klein is.

Zowel het zuidelijk gelegen hoogspanningsnetwerk als de buisleidingen bevinden zich binnen de toetsafstanden van de betrokken beheerders van deze infrastructuren waarbij voor de buisleidingen nadere risicoanalyses benodigd zijn om de effecten inzichtelijk te maken. Voor het hoogspanningsnetwerk zijn de trefkansen inzichtelijk gemaakt en neemt de trefkans met minder dan 7% toe ten opzichte van de huidige situatie met de bestaande windturbines. Afstemming met de betrokken beheerders en een nadere analyse van de gevolgen en trefkansen in relatie tot de buisleidingen is benodigd.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Activiteitenbesluit

Windturbines in Nederland vallen sinds 1 januari 2011 onder de geluidregelgeving van het Activiteitenbesluit. De normstelling hierin stelt dat het jaargemiddelde geluidniveau (Lden) bij woningen en andere geluidgevoelige objecten ten gevolge van windturbines niet meer mag bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt dat het jaargemiddelde geluidniveau gedurende de nachtperiode (Lnight) niet meer mag bedragen dan 41 dB. De nachtperiode geldt tussen 23:00 en 7:00 uur.

Onderzoek en conclusie

De afstand van de nieuwe windturbines tot de dichtsbijzijnde gelegen woning bedraagt meer dan 800 meter. Op basis van de tiphoogte van 150 m en het type turbine dat kan worden gerealiseerd binnen deze tiphoogte kan worden aangenomen dat de 41 dB Lnight contour niet over de omliggende woningen ligt. In het kader van het Activiteitenbesluit is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de windturbines op de omliggende woningen. De resultaten en de geluidsbelasting op de woningen zijn weergegeven in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat voor het jaargemiddeld geluidniveau op de omliggende woningen wordt voldaan aan de geluidnormen. Er hoeft geen mitigerende voorzieningen te worden getroffen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Tabel 4.1 Geluidbelasting op omliggende woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0008.png"

4.5 Slagschaduw

Toetsingskader

Activiteitenbesluit

De beoogde windturbines vallen binnen de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor wat betreft het aspect slagschaduw wordt gevormd door de algemene voorschriften die worden gegeven in de Ministeriële regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling).

De artikelen 3.12 en 3.13 van de Activiteitenregeling bevatten voorschriften ter voorkoming van het opreden van hinder door slagschaduw en lichtschittering. Deze norm houdt in dat gemiddeld genomen niet meer dan 20 minuten per dag, gedurende ten hoogste 17 dagen per jaar, slagschaduw mag optreden. Dit komt ruwweg overeen met hooguit 6 uur slagschaduwhinder per jaar. De te plaatsen windturbines moeten aan deze algemene voorschriften voldoen. Hierbij is het nog van belang dat de Activiteitenregeling enkel bescherming toekent aan gevoelige objecten als bedoeld in de Wgh.

Onderzoek en conclusie

De afstand van de nieuwe windturbines tot de dichtsbijzijnde gelegen woning bedraagt meer dan 800 m en is gelegen ten zuiden van de beoogde turbineposities. Op basis van de tiphoogte van 150 m kan worden aangenomen dat de windturbines niet leiden tot slagschaduwhinder op woningen in de omgeving. Het is, gelet op de ligging van de windturbines op een braakliggend terrein op het industrieterrein, op voorhand niet aannemelijk dat realisatie van de windturbines leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder. In de directe omgeving is de realisatie van gevoelige objecten zoals (bedrijfs)woningen of maatschappelijke voorzieningen, niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan.

In het kader van het Activiteitenbesluit is onderzoek gedaan naar slagschaduw op omliggende woningen. Uit dit onderzoek blijkt dat geen van gevoelige objecten binnen de slagschaduwcontouren zijn gelegen. Toetspunt 2 lijkt binnen de contour te zijn gelegen, echter op basis van de daadwerkelijke berekeningen die zijn opgenomen in de bijlage bij het onderzoek is geen sprake van slagschaduw op deze woning. De contouren zijn weergegeven in figuur 4.3. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0009.png"

Figuur 4.3 Slagschaduw (Groen = 0u, Rood = 6u en grijs = 16u per jaar)

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro dient in het wijzigingsplan inzicht te worden gegeven in de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De bouw van de twee nieuwe windturbines brengt ten opzichte van de huidige situatie geen grote veranderingen met zich mee. Ter plaatse van de nieuwe windturbines wordt voorzien in nieuwe verharding, echter bedraagt deze nieuwe verharding minder dan 900 m2 in totaal. Hemelwater zal afstromen op het naastgelegen braakliggend terrein.

De locatie van de windturbines is gelegen binnen de beschermingszone B van de waterkering. Voor de ligging in deze zone is een watervergunning vereist indien sprake is van een bouwwerk met een bouwhoogte groter dan 25 m, daar is hier sprake van. Een watervergunning zal in het kader van de uitvoering worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2WTEPZ2019-0002_0010.jpg"

Figuur 4.4. Beschermingszones

In het kader van het overleg met betrokken bestuursorganen wordt het ontwerp van dit wijzigingsplan voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen.

4.7 Archeologie

Voor het plangebied geldt conform artikel 31 van het bestemmingsplan “Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018” waarde 2. Dit betekent dat geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden als voor de windturbines (bouwwerken) wordt voldaan aan ten minste één van de volgende voorwaarden:

  • De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 250 m2;
  • De bodem wordt tot maximaal 40 cm onder het maaiveld geroerd.

Uit de “Sloegebied hoogtekaart” blijkt dat het gebied waarbinnen de windturbines zullen worden geplaats minimaal 4,5 meter opgehoogd is. Daaruit mag geconcludeerd worden dat, rekening houdend met de reguliere vrijstelling van 40cm beneden het maaiveld, het niet noodzakelijk is aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren zolang de verstoring niet dieper gaat dan 4,90 meter beneden het huidige maaiveld. Hierbij hoeft de verstoring als het gaat om heipalen niet te worden meegerekend.

Bij de ontwikkeling van de windturbines zal de bodem niet dieper dan 4,90 meter worden verstoord. Nader onderzoek naar archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 MER-regelgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten in het kader van een ruimtelijke plan een milieueffectrapportage (MER) noodzakelijk is. Voor sommige activiteiten kan worden volstaan met een beoordeling dat geen MER behoeft te worden opgesteld. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Het oprichten en/of wijzigen van een windturbinepark is in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangemerkt als een activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een MER noodzakelijk is. Een windturbinepark is daarbij omschreven als een park bestaande uit drie of meer turbines (onderdeel A). De beoordeling moet in elk geval plaatsvinden indien wordt voldaan aan de in deze categorie aangegeven drempelwaarden. Het gaat om gevallen waarbij sprake is van het oprichten of wijzigen waardoor het opwekkingvermogen met 15 MW of meer toeneemt, of in het geval 10 turbines of meer worden gerealiseerd.

Daarnaast dient het bevoegd gezag bij activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij betrekt het gevoegd gezag de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn voor de milieueffectbeoordeling. Hoe deze m.e.r.-beoordeling wordt vormgegeven is verder niet voorgeschreven en wordt daarom 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.

De omstandigheden waaraan moet worden getoetst betreffen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten van het project.


Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018 is een MER uitgevoerd. In dit MER is door middel van een aanvulling expliciet aandacht besteed aan de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen. Echter het solitaire feit dat het moederplan al een m.e.r.-procedure heeft doorlopen ontslaat het bevoegd gezag er niet van om te beoordelen of bij het wijzigingsplan ook nog een MER dient te worden opgesteld. In het kader hiervan is een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld. Deze notitie is op genomen in de bijlagen bij de toelichting. De conclusie van deze beoordeling is dat gelet op de uitgevoerde onderzoeken geen wezenlijke andere effecten ten opzichte van het reeds uitgevoerde planMER zijn te verwachten bij de vaststelling van het wijzigingsplan, danwel belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, die het doorlopen van een nieuwe m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Het college heeft de RUD-Zeeland verzocht advies uit te brengen over deze m.e.r.-beoordelingsnotitie. Bij brief van 18 juli 2019 (Bijlage 6) heeft de RUD zijn advies aan de gemeente uitgebracht.  De in de vormvrije  m.e.r.-beoordeling getrokken conclusie dat er geen aanleiding of noodzaak bestaat tot het opstellen van een MER wordt hierin onderschreven. Op 30 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders, op basis van het advies van de RUD, besloten dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Beschrijving juridische regeling

Met het wijzigingsplan wordt ter plaatse van de beoogde windturbines T4 en T6 de aanduiding 'windturbine' toegevoegd aan het vigerende bestemmingsplan.

Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set regels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. Deze koppeling naar het basisplan is gelegd in Artikel 2 Bestaande regels van toepassing. Om na te gaan welke regeling geldt, zal dit wijzigingsplan steeds in samenhang met het basisplan moeten worden gelezen.

Verder dienen volgens paragraaf 3.2. van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een Artikel 4 Anti - dubbeltelregel en Artikel 5 Overgangsrecht opgenomen.

Het wijzigingsplan omvat de mastposities van de nieuwe windturbines. Hierbij is de fundering opgenomen binnen de aanduiding 'windturbine'. De regels van het vigerende bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018 zijn eveneens van toepassing op het wijzigingsplan. Hierbij is wel een wijziging opgenomen in de regels. Ten aanzien van de maximale bouwhoogte geldt ter plaatse van het wijzigingsplan een maximale bouwhoogte van 150 meter.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de financieel-economische onderbouwing van het bestemmingsplan als om de overige aspecten die met de uitvoering ervan te maken hebben. Daarnaast moet verslag worden gedaan van het overleg met betrokken bestuursorganen dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisering van het windturbinepark vindt geheel op risico van de initiatiefnemer (EPZ) plaats. Het voorliggende wijzigingsplan betreft een initiatief waaraan in beginsel dan ook geen kosten voor de gemeente zijn verbonden.

De eventuele planschadekosten wordt door de gemeente met de initiatiefnemer in de anterieure overeenkomst vastgelegd, waarmee voldaan is aan het bepaalde in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee wordt voorkomen dat de gemeente de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager. Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.

De financiële uitvoerbaarheid van het project is zodoende afdoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het wijzigingsplan toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Op het wijzigingsplan is een reactie ontvangen van de provincie Zeeland en het waterschap Scheldestromen.

Provincie Zeeland

De provincie Zeeland heeft op basis van het wijzigingsplan geen inhoudelijke opmerkingen. In het kader van de recente uitspraak van de Raad van State inzake de PAS wijst de provincie op het feit dat de aangevraagde vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nog niet verleend kunnen worden.

Reactie gemeente

In het kader van de mogelijke stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebied is op basis van de in september 2019 beschikbaar gestelde AERIUS-calculator een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de door de aanleg van de windturbines wel sprake is van enige geringe depositie van 0,03 mol/ha/jr op het Natura 2000 gebied Westerschelde & Seaftinghe. Echter, binnen de beschermde habitattypen in het Natura 2000-gebied zijn geen gebieden waar de kritische depositiewaarden worden overschreden, ook niet als gevolg van de aanlegfase van de

windturbines. De realisatie van de windturbines is dan ook vergunbaar onder de Wnb. De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 2. En zullen worden toegevoegd aan de aanvraag Wnb-vergunning.

Waterschap Scheldestromen

Het waterschap geeft in haar reactie aan dat de windturbine T6 naar aanleiding van overleg met initiatiefnemer is verplaatst binnen de beschermingszone B. Voor het plaatsen van een windturbine in deze beschermingszone is bij de aanvraag voor een watervergunning een onderbouwing nodig waarin aangetoond wordt dat de waterkering intact blijft bij het falen van een windturbine.

Reactie gemeente

De gemeente is er mee bekend dat initiatiefnemer in overleg is met het Waterschap over de benodigde watervergunning tot het plaatsen van de nieuwe windturbine T6 in de beschermingszone B.

Initiatiefnemer heeft aangegeven bekend te zijn met de exacte voorwaarden en zal bij de aanvraag watervergunning de onderbouwing aanleveren waarin aangetoond wordt dat

de waterkering intact blijft bij het falen van een windturbine (als onderdelen neervallen).

6.2.2 Ontwerp wijzigingsplan

In het kader van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Hiervoor heeft het ontwerpwijzigingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijze. Er zijn geen zienswijzen ingediend in deze periode. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.