Plan: | Kern Hoedekenskerke, gedeelte Waardweg 4, 2022 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.BPHKWW42022-0003 |
Algemene beschrijving
Aan de zuidzijde van de kern Hoedekenskerke, gemeente Borsele, is aan de Waardweg 4 het museum, genaamd “De Buffer” met bijbehorend recreatiepark “De Pluimweide” gesitueerd. Het museum en het park worden geëxploiteerd door de Stichting Stroomtrein Goes Borsele, hierna nader te noemen 'SGB'. Het museum is direct naast het perron van de stoomtrein Goes-Borsele gelegen en betreft het eindpunt van de historische spoorlijn. Formeel (sinds 2010) is Baarland het eindpunt van de toeristische dienst. De stoomtreinen rijden echter niet verder dan de kern Hoedekenskerke, doordat de lijn tussen Baarland en Oudelande door struiken is overwoekerd, er in Baarland geen mogelijkheid bestaat om de locomotief naar de andere kant van de trein te rangeren en de locomotief van water te voorzien.
Het gebouw “De Buffer” huisvest een museum, met bijbehorende kleinschalige (horeca-)voorzieningen. In het museum worden modeltreinen en traditionele Zeeuwse klederdracht tentoongesteld. Direct ten zuiden wordt het museum door het bijbehorende park belend. Het park zelf betreft een recreatieve voorziening met onder meer een doolhof, vaarvijver, speeltuin en miniatuurtrein. Verder staan er twee kiosken die tot een bed&breakfast zijn omgebouwd. Het betreft al met al een gemêleerd samenstel van functies.
De ligging van de planlocatie is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is een luchtfoto van het omliggende gebied afgebeeld.
Figuur 1: Straatnamenkaart, de rode contour geeft indicatief het plangebied aan
Figuur 2: Luchtfoto, de rode contour geeft indicatief het plangebied aan
Planvoornemen
SGB is reeds enkele jaren met de gemeente Borsele in overleg over het toestaan van volledige horeca in (een deel van) de bestaande bebouwing. Aanleiding betreft enerzijds de toegenomen vraag om het museum te gebruiken voor restaurant, (familie-)bijeenkomsten, verjaardagen, feesten en partijen. Anderzijds wordt gezocht naar een verbreding van economische drager voor een volwaardige continuering van het museum en bijbehorende park. Zo is recent een aanbouw gerealiseerd. In deze aanbouw bevinden zich extra bergruimten, een spoelkeuken en kantoorruimte. Door het realiseren van deze aanbouw wordt ruimte geboden om de toiletgroepen uit te breiden en de bar en keuken qua indeling te wijzigen. Voor het realiseren van deze aanbouw is de zogenaamde kruimelgevallenregeling toegepast en heeft een grondruil met de buurman wonende aan de Veerweg 10 plaatsgevonden. Concreet betekent dit, dat de gemeente een stuk grond ter grootte van circa 318 m², voorheen in eigendom van de bewoner van Veerweg 10, heeft geruild tegen een strook grond met een oppervlakte van circa 454 m².
In het plangebied biedt vooralsnog enkel een deel van de binnenruimte van het museum (stationsgebouw) met terras aan de voorzijde, ruimte voor het exploiteren van een restaurant. Er wordt daarmee ondervonden dat er te weinig fysieke en daarmee rendabele ruimte aanwezig is om diners, (familie-)bijeenkomsten en verjaardagen te kunnen faciliteren. Daarnaast bestaat de behoefte het museum – niet meer incidenteel, maar permanent – voor feesten en partijen te kunnen aanwenden. SGB heeft derhalve de wens uitgesproken om de bestaande bebouwing in westelijke richting met een locomotief, wagon, perron en terras uit te breiden, waar tevens naast de bestaande binnen- en buitenruimte zelfstandige horeca kan worden uitgeoefend. Concreet betekent, dat de wagon, geplaatst achter de locomotief, mede als restaurant zal kunnen worden aangewend. Immers, ter plaatse van het museum is nu formeel enkel ondersteunende horeca toegestaan ten behoeve van activiteiten die plaatsvinden in het kader van de educatieve en informatieve activiteiten mede in relatie tot het park. Onder ondersteunende horeca wordt in beginsel verstaan “horeca die wordt aangeboden binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ter ondersteuning van en gerelateerd en ondergeschikt aan de hoofd- of nevenfunctie een ruimte gebruikt dan wel specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, niet bedoeld voor feesten en partijen”.
De gemeente heeft over het planvoornemen een positief besluit genomen. Onder voorwaarden wordt in (een deel van) de bestaande binnen- en buitenruimte, inclusief de beoogde uitbreiding (treinwagon), zelfstandige horeca toegestaan. Sindsdien is er tussen de gemeente Borsele en de SGB veelvuldig contact en afstemming geweest om de planvorming verder uit te werken. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk gedragen planvoornemen.
Overige onderwerpen
Naast het geschetste planvoornemen spelen nog enkele ondergeschikte onderwerpen, waarvoor nog een juridisch-planologische verankering moet plaatsvinden.
Het betreft hier de volgende onderwerpen:
Doel
Om zelfstandige horeca ter plaatse van het museum en de aanvullende (parkeer-)voorzieningen mogelijk te maken alsmede de hierboven genoemde overige onderwerpen te verankeren dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. De wijziging van het bestemmingsplan zal plaatsvinden door middel van een zogenaamd postzegelbestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daarin.
Het plangebied betreft een langwerpige locatie, gelegen aan de zuidzijde van Hoedekenskerke, dichtbij de Westerschelde. Het plangebied wordt globaal bezien begrensd door de Waardweg in het westen, agrarische gronden en het 'Park de Remise' in het zuiden/zuidoosten en de Nieuwe Veerweg en Veerweg in het oosten. De omgeving van het plangebied wordt daarmee gekenmerkt door diverse functies, waaronder begrepen een begraafplaats (ten westen), agrarische gronden (ten zuiden/zuidwesten), de recreatieve voorziening 'Park de Remise' (ten zuidoosten), de jachthaven de Val (ten oosten) en grondgebonden woonbebouwing met bijbehorende verkeer-, parkeer- en groenvoorzieningen behorende bij de kern Hoedekenskerke (ten noorden).
Het gebouw wordt voor gemotoriseerd verkeer primair ontsloten op de Waardweg en de Ganzepoelweg. Het merendeel van de bezoekers voor het museum komt echter aan via de stoomtrein, waarvan het beginpunt zich in Goes bevindt. Parkeren geschiedt thans aan de zijde van de Waardweg en op eigen terrein ten (zuid-)westen van het museum.
De huidige locatie is opgenomen in de beheersverordening “Kern Hoedekenskerke 2013” zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 5 september 2013.
De gronden van het plangebied zijn hoofdzakelijk voor recreatieve doeleinden (dagrecreatie) bestemd. Verder is de strook grond welke in de grondruil is betrokken alsmede de gronden ten westen van de Buffer voor woondoeleinden (zonder bouwvlak) bestemd. Daarnaast kent het plangebied de navolgende bestemmingen 'Water' (sloot), 'Leiding-Riool' (ter plaatse van de sloot), 'Verkeer' (Waardweg), 'Toeristische spoorweg' (spoorlijn), 'Groen' (ten noordoosten van het museum), en 'Maatschappelijk' (nutsvoorziening). Tot slot dragen alle gronden de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie-2”.
De gronden met een recreatieve bestemming zijn naast het bestaande gebruik bestemd voor recreatieve voorzieningen; dagrecreatie; ondergeschikte detailhandels- en/of horeca-activiteiten, uitsluitend ten dienste van deze voorzieningen. Verder mogen de bestaande bouwwerken worden vervangen door bouwwerken met dezelfde oppervlakte en afmetingen op dezelfde locatie.
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit zes hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 komt het ruimtelijk relevante beleid uit de geldende beleidskaders aan bod. In Hoofdstuk 3 wordt het project toegelicht. Vervolgens worden in Hoofdstuk 4 de verschillende milieuaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de juridische aspecten. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot komt in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie op 2050 gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Fig.3: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
Voor wat betreft bovengenoemde nationale belangen wordt verwezen naar de beoordeling van de milieuaspecten en milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 'Omgevingsaspecten' aan de orde komen.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en -spoorwegen.
Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 opgenomen, dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet, dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als voornaamste doel om zuinig en zorgvuldig om te gaan met de realisatie van nieuwe stedelijke functies en om ongewenste leegstand te voorkomen. Bovendien wordt met de ladder bijgedragen aan de tendens dat stedelijke functies zo veel mogelijk moeten worden geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied en dat extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in het buitenstedelijk gebied in beginsel wordt voorkomen. Toetsend aan deze ladder dient allereerst te worden bepaald of onderhavig plan voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Bij onderhavig initiatief betreft het een ontwikkeling in het bestaande stedelijk gebied met de realisatie van een extra functie in een bestaand gebouw ter verbreding en behoud van het museum én recreatieve park voor de toekomst. De toename van het ruimtebeslag is verder zeer beperkt van aard. Verder vindt er geen significante gebruikswijziging plaats, doordat sprake blijft van een recreatieve enkelbestemming. De jurisprudentie stelt dat hiermee geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (zie o.a. ECLI:NL:RVS:2016:1663). Er is dus geen sprake van een formele toetsing aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dient echter wel behoefte te zijn naar de ontwikkeling. SGB ervaart van bezoekers de behoefte naar de mogelijkheid tot het gebruiken van het gebouw voor volledige horeca. Echter ontbreekt op het recreatieve voorziening de juridisch-planologische mogelijkheid om deze vorm van volledige horeca aan te bieden. Om deze reden is de wens ontstaan om tevens volledige horeca toe te staan.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op de onderhavige ontwikkeling. Het planvoornemen voorziet wel in een concrete behoefte.
Op 12 november 2021 hebben Provinciale staten van Zeeland de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. In de Zeeuwse Omgevingsvisie legt de Provincie Zeeland al haar doelen en ambities voor de lange termijn vast. In de Omgevingsvisie worden verschillende onderwerpen benoemd. Denk daarbij aan wonen, landbouw en circulaire economie, maar bijvoorbeeld ook cultureel erfgoed, recreatie en leefbaarheid.
Het uitgangspunt van de provincie voor de Omgevingsvisie is, beleid en regels die hun waarde hebben bewezen, alleen worden gewijzigd als er betere alternatieven zijn. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is daarom hierbij als uitgangspunt genomen. Verder bestaat de visie uit twee delen: deel A en deel B.
In Deel A staan de strategische doelen voor de periode tot 2050 onderverdeeld in vier centrale ambities verwoord. De uitdagingen en ambities voor Zeeland, alsmede de Zeeuwse kernkwaliteiten worden daarin beschreven en geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voorde kortere termijn (tot 2030).
In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt die samen met onze omgeving geselecteerd zijn. Bij deze thema's is het beleid voor de komende 10 jaar weergegeven.
Deel A
De uitdagingen voor Zeeland bestaan voornamelijk uit de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050. Deze ambities betreffen:
Deel B
In deel B staat per thema aangegeven welke instrumenten worden ingezet om de doelen tot 2030 te bereiken. Gezien de grootte en de complexiteit van de uitdagingen, zijn de ambities echter alleen te halen als iedereen de keuze maakt die zoveel mogelijk bijdraagt aan deze ambities. Hiervoor zijn afwegingsfactoren beschreven en wordt een 'beste keuze hulp' gemaakt.
De afwegingsfactoren sluiten aan op het NOVI van het Rijk en verwijzen onder meer naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Deze zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland:
Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken. De Zeeuwse kernkwaliteiten betreffen:
In de visie komen een aantal ambities en doelstellingen terug welke relevant zijn voor dit bestemmingsplan, waarbij sommige doelen onder verschillende ambities vallen. Deze worden in onderstaande paragrafen toegelicht.
Cultuurhistorie, erfgoed en landschap
De provincie hecht belang aan de cultuurhistorische, archeologische en landschappelijke waarden en wenst deze als onderdeel van haar Zeeuwse identiteit duurzaam te beschermen en te benutten en daar waar mogelijk (bij ontwikkelingen) te versterken. De bereikbaarheid en toegankelijkheid (digitaal) dragen voorts bij aan de beleving, maatschappelijke betekenis en bewustwording van deze waarden; niet alleen voor de bewoners en recreanten, maar ook toeristen.
Recreatie en toerisme
Recreatie en toerisme zijn zeer belangrijk voor Zeeland als pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid. De Provincie Zeeland wil dan ook de aantrekkelijkheid van de provincie in alle seizoenen voor bewoners en toeristen vergroten. Daarbij gaat de vergroting van de diversiteit, kwaliteit en mogelijkheden voor (dag-)recreatieve voorzieningen met stimulering van de (lokal) economie, hand in hand. Verder is een goede bereikbaarheid essentieel en dienen bij (recreatieve) ontwikkelingen de effecten op de leefomgeving te worden betrokken, zodanig dat deze een positieve bijdrage (meerwaarde) aan de (lokale) omgeving en samenleving leveren.
Het kunnen aanbieden van zelfstandige horeca draagt bij aan bovengenoemde doelstellingen; de aantrekkelijkheid van zowel het museum als het park zal hierdoor worden vergroot. De uitstaling en karakter zal worden versterkt en een impuls geven niet alleen aan de kern, maar het hele gebied. Daarnaast is de horecafunctie, mede ingegeven door haar ligging, zowel ondersteunend als zelfstandig rendabel en daarmee haalbaar en uitvoerbaar. De beleidsambities met betrekking tot archeologie en cultuurhistorie worden verder via separaat beleid in de par.4.4 en 4.5 uitgewerkt. De bestaande en toekomstige voorzieningen zullen naast bewoners en recreanten, tevens bezoekers en toeristen uit de omgeving en andere regio's trekken. Het park en het museum is goed bereikbaar voor iedereen, zowel met eigen vervoer als per (stoom)trein. Het is daarom de verwachting, dat de toevoeging van zelfstandige horeca een positief effect zal hebben op de groei van het dagtoerisme en op de lokale economie alsmede leefbaarheid van de kern zelf.
Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018, welke thans is vervangen door de Zeeuwse Omgevingsvisie 2021, is ook de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld (21 september 2018). Slechts een select aantal onderdelen uit het voormalige Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Onderwerpen opgenomen in deze Omgevingsverordening zijn bijvoorbeeld bestaande natuur en ecologische hoofdstructuur, agrarische gebieden van ecologische betekenis, molenbiotopen, glastuinbouw en intensieve veehouderij. In de verordening is geen nadere regelgeving ten aanzien van horecavoorzieningen opgenomen. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten.
Relevant bepalingen uit de verordening voor onderhavige planontwikkeling betreffen:
Artikel 2.23 bestaande Natuur
De bestaande toeristische spoorweg, welke is aangewezen als Rijksmonument, is op basis van de 5e herziening aangewezen als bestaande natuur, binnendijks. De gronden zijn verder niet aangewezen als regionale waterkering. De aanwijzing tot bestaande natuur vloeit voort uit de bescherming van het beheer van kruiden- en faunarijk grasland. De spoorlijn wordt in onderhavig plan conserverend bestemd; er worden geen extra bouw- of gebruiksmogelijkheden toegekend, zodat de wezenlijke kenmerken of waarden, oppervlakte en samenhang van de bestaande natuur per saldo niet significant worden aangetast.
2.27 Afwegingszone natuurgebieden
Daarnaast ligt het plangebied in de directe invloedsfeer van een strook grond die door de provincie in september 2020 (5e herziening) is aangewezen als bestaande natuur, binnendijks. Daarmee vinden de beoogde (bouw-)ontwikkelingen plaats buiten de NNZ, maar wel binnen de afwegingszone ter bescherming van de NNZ. Voor deze ontwikkeling moet eveneens gemotiveerd worden, dat er door de ontwikkeling geen wezenlijke aantasting plaatsvindt van de NNZ. De nieuwbouw is gesitueerd ten westen van de bestaande bebouwing, zodat de gronden en daarmee de zone direct gesitueerd langs het NNZ onaangetast blijven. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd, dat de zone niet verdergaand wordt verstoord. Tenslotte ligt het plangebied ook over een beperkte oppervlakte naast een gebied dat in het NNZ aangewezen is als Agrarisch gebied van ecologische betekenis. Het beheertype is Botanisch waardevol grasland. Ook dit gebied zal onaangetast blijven; er zal geen waardevol grasland verdwijnen.
Bovenstaande in ogenschouw nemende is de beoogde ontwikkeling passend binnen de Zeeuwse Omgevingsvisie 2021 en Omgevingsverordening Zeeland 2018, inclusief de 5e herziening.
In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd met betrekking tot de thema's wonen, werken en recreëren.
Mede op basis van de trends en ontwikkelingen zijn in deze visie de volgende ontwikkelingskansen aangegeven:
Onderhavig initiatief past door het verbreden van haar faciliteiten op meerdere punten uitstekend binnen deze visie.
In de strategische agenda voor de periode van 2016 tot en met 2026 presenteert De Bevelanden de gezamenlijke opgaven van de 5 regiogemeenten voor de komende jaren. De agenda beoogt een overzicht te geven van de gedeelde belangen van de beleidsvelden wonen, werken en recreëren van de gemeenten en de dwarsverbanden ertussen, die nodig zijn om De Bevelanden verder te brengen. De agenda speelt in op actuele ontwikkelingen, anticipeert op toekomstige vraagstukken en kansen en geeft de rode draad voor de Bevelandse samenwerking in de komende jaren.
De kracht en uitdagingen voor De Bevelanden zijn:
De strategische agenda is opgehangen aan drie onderwerpen waar de regio de komende jaren mee aan de slag wil:
In de Strategische agenda zijn deze onderwerpen verder uitgewerkt.
In de toeristische agenda voor De Bevelanden is een gemeenschappelijke visie/doel verwoord en worden concrete acties benoemd, om bij te dragen aan de verdere samenwerking van de gemeenten en de markt op toeristisch-recreatief gebied.
De toeristische agenda De Bevelanden 2016-2023 heeft de volgende doelstellingen meegekregen:
De voorgenomen ambities zijn niet gering en om deze te realiseren zal dan ook aan een aantal randvoorwaarden moeten worden voldaan. Deze randvoorwaarden zijn daarom in een uitvoeringsagenda bij de toeristische agenda opgenomen.
De structuurvisie 2015-2020 actualiseert de bestaande structuurvisie van de gemeente Borsele uit 2009. De beleidslijnen die in de structuurvisie uit 2009 zijn uitgezet, zijn tegen het licht gehouden en op hun merites beoordeeld. Het bestaande beleid is herijkt, geactualiseerd en nieuw beleid is meegenomen.
Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:
Nieuwe ontwikkelingen in de toeristisch-recreatieve sector dienen bij voorkeur aan te sluiten op de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. De ligging aan de Westerscheldkust is één van de kwaliteiten van de gemeente die zich leent om verder uitgebouwd te worden en een drager te vormen tussen de kuststrook en het meer van de Westerschelde afgelegen binnengebied. Kenmerkende landschapselementen, zoals het tracé en de emplacementen van de SGB kunnen aan deze versterking bijdragen.
Met name nieuwe ontwikkelingen bij de dorpen Ellewoutsdijk, Baarland en Hoedekenskerke gelden als speerpunten voor het recreatief-toeristisch aanbod gericht op de kuststrook bij de Westerschelde.
Vooral dient er aandacht te komen voor onderscheidende verblijfsrecreatie met behoud en/of versterking van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Maatwerk ten aanzien van de te ontwikkelen locatie is hierbij vanzelfsprekend.
De voorgenomen ontwikkeling geeft, nadrukkelijk invulling aan de structuurvisie en past uitstekend binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente.
In de beeldkwaliteitsnota Borsele, vastgesteld januari 2013, wordt het gemeentelijke beeldkwaliteitsbeleid van de gemeente Borsele beschreven. Het vervangt de welstandsnota Borsele 2006. Deze beeldkwaliteitsnota beoogt primair iedereen, die in de gemeente Borsele een bouwplan heeft, vooraf informatie en inzicht te verschaffen over de wijze waarop de dorpsbouwmeester/monumentencommissie over zijn/haar plan zal adviseren. Het functioneren van het beeldkwaliteitsbeleid wordt iedere vier jaar door de gemeenteraad geëvalueerd en waar nodig aangevuld en bijgesteld.
In de nota zijn vier typen beeldkwaliteitscriteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst: algemene criteria, gebiedsgerichte criteria, themagerichte criteria en sneltoetscriteria. Voorts worden bijzonder en reguliere welstandsgebieden onderscheiden.
Het plangebied valt in de beeldkwaliteitsnota buiten de gebiedscriteria van Hoedekenskerke. Voor recreatieparken zijn specifieke gebiedsgerichte beeldkwaliteitscriteria van toepassing.
Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten alsmede de huidige en toekomstige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan voorliggende ontwikkeling. Ter verduidelijking van de toekomstige situatie zijn een aantal situatietekeningen opgesteld. Deze tekeningen zijn als Bijlage 1 aan deze toelichting gehecht.
Het plangebied betreft het museum “De Buffer” en het park “De Pluimweide”, waarbij de oppervlakte van het park circa 4,8 ha bedraagt. Het plangebied is primair ingericht voor dagrecreatie. Het museum bevindt zich ten westen van de toeristische spoorlijn, met direct ten zuiden daarvan het park. Het bestaande hoger gelegen perron, waar de stoomtrein aankomt en vertrekt, biedt - geflankeerd door de hoge dijk - een fraai panorama op het stationsplein, het museum (stationsgebouw) en het park. De bezoekers die met de auto komen betreden het plangebied via de toegangsweg de Waardweg. Echter, het met merendeel van de bezoekers voor het museum en het park komt aan via de stoomtrein, waarvan het beginpunt zich in Goes bevindt.
Museum
Het voorste deel van het stationsgebouw is ingericht als horeca (bar met zitgedeelte). Achterin het gebouw staan de modeltreinen en worden klederdrachttentoonstellingen gehouden, waarbij de ruimte tevens geheel vrij kan worden gemaakt voor bijeenkomsten (workshops), feesten en partijen. Beide bouwdelen worden gescheiden door ondersteunende functies: een centrale bar/balie, keuken, souvenirwinkel, toiletten en techniekruimte. In de bebouwing, hetgeen een open ruimte betreft, zijn daarmee achtereenvolgens drie delen te onderscheiden:
Vanaf het terras voor het gebouw en het perron lopen de bezoekers het stationsplein op dat als knooppunt fungeert. Het park kan vanaf het stationsplein te voet of via een miniatuurtrein worden bezocht.
Park
Het (landschaps-)park bestaat grotendeels uit een open ruimte met een natuurlijke groene gordel van met name opgaand groen (bomen), zowel ten westen als ten oosten daarvan. Door het park slingert een miniatuurtrein die vanaf het stationsplein vertrekt. Verder zijn twee bed&breakfast voorzieningen aanwezig en bevinden zich er onder meer een doolhof, vaarvijver en speeltuin.
In nauwe samenspraak met de gemeente zijn kaders voor onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Over de planvorming heeft dan ook veelvuldig contact en afstemming tussen de SGB en de gemeente plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk gedragen planvoornemen, welke verdergaand is uitgewerkt. Concreet houdt het planvoornemen van initiatiefnemer (SGB) het navolgende in.
Het planvoornemen toont zich, naast de verbeeldingen zoals opgenomen in Bijlage 1, het beste aan de hand van onderstaande tekeningen.
Figuur 4: Plattegrond beoogde ontwikkeling "De Buffer"
Figuur 5: Weergave gedachte uitvoering
De concrete planuitwerking behelst daarmee het toestaan van zelfstandige horeca in het museum (stationsgebouw) met bijbehorende terrassen, een parkeerbalans die hoort bij alle (gewenste) activiteiten in het museum en het park alsmede een voorstel tot het bieden van extra parkeergelegenheid (begraafplaats en eventueel jachthaven). De maximale oppervlaktemaat voor het exploiteren van een restaurant is tot stand gekomen in overleg met de SGB en de gemeente op basis van ervaring en om het aantal bezoekers bij de geschetste activiteiten te limiteren. Deze oppervlakte wordt daarmee ruim voldoende geacht, zodat niet meer oppervlak benodigd is voor het exploiteren van het restaurant in het museum. Daarnaast is een akoestisch onderzoek industrielawaai verricht om in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering het maximale geluidniveau inherent aan zowel de restaurantfunctie met bijbehorende terrassen als het houden van feesten en partijen te bepalen. Op de situatietekening is weergegeven waar het restaurant binnen het gebouw en treinwagon en bijbehorende terrassen worden toegestaan. Daartoe wordt verwezen naar par. 4.1 van onderhavige toelichting, waar dit aspect nader wordt gemotiveerd. Daarnaast zal de rest van het gebouw beschikbaar blijven als expositieruimte (in het kader van de modeltreinen en klederdrachttentoonstellingen), bijeenkomsten, workshops, spoelkeuken, bergingsruimten en kantoor.
Naast het beoogde planvoornemen zijn er (her-)inrichtingstekeningen voor het landschapspark zelf gemaakt. Bij deze (her-)inrichting zal met thema's worden gewerkt. Meer concreet: in dit plan is het park uitgevoerd als een miniatuur polderlandschap. Binnen de verschillende polders worden meerdere thema's aangegrepen om een (nog meer) divers park te creëren. Deze (her-)inrichting ligt momenteel echter nog niet voor maar geeft aan, dat de SGB duidelijk toekomstbericht bezig is. Het museum en park kunnen – voor zowel nu als de toekomst – blijven en worden behouden, door een invulling te geven die aansluit op de (veranderende) recreatieve vraag. Dat is nu niet aan de orde. De eerste stap is het toestaan van zelfstandige horeca en uitbreiding van de bestaande bebouwing in de vorm van een locomotief, wagon, perron met bijbehorende terrassen. In een volgende fase wordt de (her-)inrichting van het park ter hand genomen.
De ontsluiting van het plangebied blijft ongewijzigd via de Waardweg en de Ganzepoelweg. De (overloop) parkeervoorziening aan de westzijde bij de begraafplaats wordt tevens door deze wegen ontsloten. Ter plaatse zijn reeds inritten aanwezig.
Het plangebied is zowel uit noordelijke richting (over de 's-Gravenpoldersestraat) als uit zuidelijke richting (over de Waardweg en over de Zeedijk/Kapuinhoekweg) bereikbaar, waarbij het aannemelijk is dat het autoverkeer voornamelijk via de noordelijke richting plaatsvindt. De kern van Hoedekenskerke wordt via de 's-Gravenpoldersestraat verbonden met 's-Gravenpolder en Goes. Het verkeer ten gevolge van de gebruiksfase zal ter hoogte van de 's-Gravenpoldersestraat al volledig zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Immers, voor het criterium wanneer het verkeer in het heersende verkeersbeeld is opgenomen wordt gesteld: 'op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Daarbij weegt mee de verhouding tussen de hoeveelheid verkeer dat door de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetrokken en het reeds op de weg aanwezige verkeer. Het met de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaand verkeer (zie bijlage 5 van de Toelichting van het bestemmingsplan voor wat betreft de gehanteerde verkeersbewegingen op een maatgevende dag) wordt meegenomen tot het zich verdund heeft tot enkele procenten van het reeds aanwezige verkeer.
Voor het maken van een zogenoemde parkeerbalans is uitgegaan van de in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) geïntroduceerd. Deze publicatie bevat de nieuwe parkeerkencijfers en vervangt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 (publicatie 317) door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) geadviseerde parkeernormen. Deze parkeernormen zijn afhankelijk van verschillende factoren:
Stap 1: Bepalen stedelijke zone
In publicatie 381 wordt onderscheid gemaakt tussen drie 'stedelijke zones':
Voor de berekening is uitgegaan van de zone 'rest bebouwde kom, niet stedelijk'.
Stap 2: Bepalen mate van verstedelijking
De mate van verstedelijking van een gemeente wordt gemeten aan de hand van de zogenoemde omgevings-adressendichtheid. Volgens de publicatie 381 van het CROW is dan sprake van een 'niet stedelijk gebied'.
Stap 3: Bepalen geplande functies
Binnen het plan wordt zelfstandige horeca mogelijk gemaakt, met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van een restaurant maximaal 525 m² en voor het houden van feesten en partijen maximaal 760 m² mag bedragen.
Stap 4: Berekening benodigd aantal parkeerplaatsen
De parkeerbalans is als Bijlage 2 aan deze toelichting gehecht. In deze bijlage worden de uitgangspunten van de parkeerbalans toegelicht. Blijkens de parkeerbalans zijn er afgerond minimaal 98 en maximaal 147 parkeerplaatsen benodigd, uitgaande van een 'worst case' benadering (piekbelasting), zijnde een volle bezetting van het restaurant én park. Hierbij is relevant op te merken, dat de functies van het restaurant en het park niet gelijktijdig met een feest of partij zullen plaatsvinden, met uitzondering van de verblijfsrecreatie, doch deze parkeren de auto bij de logiesvoorziening in het park zelf en brengen daarmee geen extra parkeerdruk met zich mee. Op eigen terrein worden er 17 parkeerplaatsen aangelegd. In theorie betekent dit een tekort aan respectievelijk 81 tot 130 parkeerplaatsen. Echter, aan de hand van maatwerk kan van deze normering worden afgeweken. Hiervoor gelden de navolgende argumenten:
Het volgende kaartbeeld geeft globaal de situering van de parkeerplaatsen, zowel op eigen terrein als de overloopparkeerplaats aan de overzijde van de begraafplaats weer.
Figuur 6: Parkeren
De gemeente hecht voorts belang aan het gegeven, dat door middel van het gebruik van deze bestaande overloopgebieden (dubbelgebruik) de bestaande structuur en (open) aanzicht op de directe omgeving gehandhaafd blijven en daarmee niet onnodig veel parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Daarnaast worden er tussen de SGB en gemeente als eigenaar van de begraafplaatsen goede (privaatrechtelijke) afspraken gemaakt over het gebruik van de parkeergelegenheid. Meer concreet, ingeval van begrafenissen wordt overeengekomen dat de parkeervoorziening zal worden vrijgehouden. Er wordt verder voor gezorgd dat de parkeerplaats ten alle tijde goed en veilig bereikbaar is, zowel indien sprake is van een begrafenis als voor de bezoekers van het museum en park.
Gelet op bovenstaande overwegingen kan met deze extra (overloop)parkeerplaats(en) in relatie tot de planontwikkeling in voldoende parkeerplaatsen worden voorzien.
Geconcludeerd kan worden dat het aantal parkeerplaatsen voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten. Ten aanzien van de bestaande woning die is opgenomen in het plangebied zal hier niet nader aan worden getoetst. De strook grond heeft op dit moment reeds een woonbestemming en hier vindt geen verandering in plaats, er worden ook geen extra bouwmogelijkheden toegevoegd. Ten aanzien van de ontwikkeling zijn alle relevante aspecten in de navolgende paragrafen getoetst.
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Als geluidsgevoelig worden aangemerkt woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. 'Andere geluidsgevoelige gebouwen' zijn in het Besluit geluidhinder gedefinieerd als onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Alle objecten die niet onder bovenstaande categorieën zijn te scharen vallen niet onder de beschermingssfeer van de Wet geluidhinder. Als 'geluidsgevoelige terreinen' worden aangemerkt woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen. In voorliggende situatie is er geen sprake van de realisatie van een geluidsgevoelige functie. De zelfstandige horeca zal gebruikt worden door wisselende groepen bezoekers, met een kortdurend verblijf per persoon. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet aan de orde.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Onderhavig initiatief betreft het verruimen van het gebruik van een bestaand gebouw met de functie zelfstandige horeca. Verder worden twee rijtuigen (locomotief en wagon op wielen) met de bestaande bebouwing verbonden en wordt een extra perron en terras aangelegd. Daarnaast wordt het in de toekomst mogelijk op de bestaande fundering in het park een extra bed&breakfast gebouw(tje) te realiseren. De beoogde activiteiten worden gerealiseerd op een reeds bestaand recreatieve voorziening waar niet eerder bodemverontreinigende (bedrijfs-)activiteiten hebben plaatsgevonden. De kans op bodemverontreiniging ter plaatse is derhalve nihil. Op basis van de huidige situatie kan worden aangenomen dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbare milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Ten aanzien van de (overloop)parkeervoorziening op eigen terrein is sprake van weide- c.q. tuingrond. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit van deze grond geschikt is voor het parkeren van auto's, aangezien er geen vormen van bebouwing en intensief verontreinigend gebruik aanwezig zijn dan wel bekend zijn. Verder worden de gronden bij de begraafplaats reeds voor parkeren aangewend en is de extra overloop parkeervoorziening aan de jachthaven volledig verhard.
Het aspect bodem belemmert het planvoornemen niet.
Wet natuurbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid (soortbescherming) of wettelijk beschermde gebieden (gebiedsbescherming) in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan wat beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk Nederland van belang. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Bescherming gebieden
Het plangebied is in de directe nabijheid van de binnenkant van de Westerscheldedijk op circa 220 meter gelegen. De Westerschelde is aangewezen als Natura2000-gebied. Hoewel geconcludeerd kan worden, dat vanuit een recreatieve voorziening waar zelfstandige horeca is toegestaan een zekere onrust vrij zal komen door met name lawaai gedurende de dag en avond, zal door de hoge zeedijk die onrust grotendeels keren. Daardoor zal het plangebied geen of nauwelijks onrust toevoegen aan de activiteiten die reeds op het terrein voor verblijfsrecreatie “Park de Remise' en in het haventerrein van 'De Val' zelf plaatsvinden; de bestaande bebouwing, functies en wegen vormen een (reeds verstorende) buffer. Wel is de Westerschelde stikstofgevoelig. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de vernieuwde Aeriuscalculator (d.d. 24 januari 2022) is derhalve voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan het Natura 2000-gebied berekend. In Bijlage 4 is deze berekening opgenomen. Op basis van de Aerius-berekening kan worden geconcludeerd, dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Er is geen vergunning op grond van de wet Natuurbescherming nodig en er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning. Door Econsultancy is in 2022 een 'Onderzoek stikstofdepositie' uitgevoerd. In de onderstaande tekst is een samenvatting van de rapportage weergeven. In Bijlage 4 is het gehele onderzoek opgenomen.
Daarnaast ligt het plangebied in de directe invloedsfeer van een strook grond die door de provincie in september 2020 (5e herziening) is aangewezen als bestaande natuur (binnendijks) alsmede over een beperkte oppervlakte naast een gebied dat in het NNZ aangewezen is als Agrarisch gebied van ecologische betekenis. Daarmee vinden de beoogde ontwikkelingen plaats buiten de NNZ, maar wel binnen de afwegingszone ter bescherming van de NNZ. Verwezen wordt naar par. 2.2 waar dit nader wordt onderbouwd. Uitgangspunt is dat deze zones door de planvorming niet verdergaand worden verstoord.
Beschermde soorten
Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de flora en fauna. Het terrein waar de ontwikkelingen zijn voorzien, is reeds als recreatieve voorziening in gebruik, grotendeels verhard en wordt regelmatig gemaaid. Het gebruik van de gronden is de afgelopen jaren onveranderd geweest. Daardoor is het plangebied waar ontwikkelingen zijn voorzien niet geschikt als leefgebied voor (beschermde) dier- en plantsoorten. Verder is als gevolg van het continueren van het huidige gebruik van de bijhorende gronden geen aantasting van de huidige waarden. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten. Verder zijn de gronden waar de (overloop)parkeervoorzieningen zijn beoogd reeds al dusdanig in gebruik; zodat ook daar geen belemmeringen vanuit de soortenbescherming worden verwacht.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Voor een herziening van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Op de kaart van de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) voor Zeeland is de spoorlijn Goes-Borsele, gelegen direct ten oosten van het plangebied als cultuurhistorisch waardevol aangewezen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft de spoorbaan langs het plangebied aangewezen als monument. Het heeft zowel cultuurhistorische en ensemblewaarden als waarde vanwege herkenbaarheid en zeldzaamheid. Indien sprake is van rijksmonumenten zijn beschermende regels in het bestemmingsplan niet noodzakelijk omdat de Monumentenwet in bescherming voorziet. Nu de spoorweg is aangewezen als Rijksmonument is een nadere regeling in onderhavig bestemmingsplan niet vereist.
Cultuurhistorisch gezien sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het waardevolle, monumentale karakter van de spoorbaan. Er wordt dan ook, zij het middels nieuwe toevoegingen, een versterking van het cultuurhistorische beeld beoogd.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz). Met een goede archeologisch-wetenschappelijke motivatie en onderbouwing kunnen gemeenten ervoor kiezen niet al het aanwezige archeologisch erfgoed onder alle omstandigheden te beschermen: gemeenten kunnen een eigen vrijstellingsbeleid vaststellen en gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid.
De gemeente Borsele beschikt over een eigen beleidskader voor archeologie. Het archeologiebeleid bestaat uit twee delen; deel a 'beleidsnota archeologie' en deel B 'archeologische beleidskaart'. Er wordt een onderscheid gemaakt in 8 categorieën waaraan archeologische waarden zijn gekoppeld:
Voor alle categorieën, met uitzondering van categorie 1, geldt een vrijstelling van 40 cm.
Bij de vaststelling van het archeologiebeleid is afgesproken dat het beleid na een periode van vijf jaar zou worden geëvalueerd. Eind 2016 is een evaluatierapport gereedgekomen. De gemeenteraad heeft op 6 april 2017 ingestemd met het doorvoeren van de adviezen en aanbevelingen uit deze rapportage in bestemmingsplannen of omgevingsplan. Het betreft de volgende adviezen en aanbevelingen:
De voorgenomen ontwikkeling is op basis van de beleidsnota gelegen in een gebied waarvoor categorie 4, hoge verwachting, geldt. Gezien de historie van de gronden en het feit dat er geen bodemverstorende werkzaamheden met een groter oppervlakte van 250 m² en dieper dan 40 cm plaats zullen vinden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. Ter borging van de archeologische belangen, ook op langere termijn, wordt wel een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie- 2' opgenomen in onderhavig plan.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)
Het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft een omslag in het denken over water en het waterbeleid veroorzaakt. In het aangepaste beleid zijn het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten overeengekomen dat:
Beleid Waterschap Scheldestromen
Het provinciaal beleid van de provincie Zeeland is vastgelegd in de Zeeuwse Omgevingsvisie 2021, de Waterverordening en de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Het operationele waterbeheer van de Zeeuwse (binnendijkse) regionale wateren is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In het waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap zijn de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van watersystemen en afvalwaterketen kort beschreven. De uitwerking vindt plaats in de desbetreffende Beleidsnota's. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater. Zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. In het waterbeheerplan wordt aangegeven met welke maatregelen en tegen welke prijs het waterschap dit doel wil bereiken. In 2012 heeft het Waterschap Scheldestromen de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen vastgesteld. Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater.
Gemeentelijk rioleringsplan, GRP4, Borsele 2012-2017
Het vierde GRP is op 5 april 2012 vastgesteld en heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig gemaakt worden waarbij ernaar gestreefd wordt om waterschade te allen tijde te voorkomen. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:
Stedelijk waterplan Borsele 2016-2022
In het waterplan staan normen genoemd ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit, voorkomen van grondwateroverlast, afkoppelen van regenwater, beheer en onderhoud van stedelijk oppervlaktewater, ruimtelijke ordening en de inrichting van openbaar water. Het nieuwe waterplan besteed extra aandacht aan de klimaatverandering met name aan extreme en langdurige buien en rioolvreemd water. Rioolvreemd water is regenwater en grondwater wat ten onrechte op de riolering en niet op het oppervlaktewater geloosd wordt.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterplan Borsele.
Voor de watertoets is door het waterschap Scheldestromen een watertoetstabel beschikbaar gesteld. De tabel is hieronder opgenomen. De ontwikkeling is getoetst aan de daarin opgenomen waterthema's en water(beheer)doelstellingen.
Onderstaande tabel geeft de onderbouwing voor de verschillende wateraspecten in een ruimtelijk plan. Overleg met het waterschap Scheldestromen heeft tijdens het planproces plaatsgevonden en de onderstaande tabel is ter beoordeling voorgelegd.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het merendeel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone B van een primaire waterkering. Voor het bouwen in de beschermingszones is een vergunning vereist op grond van de Waterwet. Hierin zal aangegeven worden onder welke voorwaarden bouwen mogelijk is en een vergunning dient aangevraagd te worden. Hierin worden mogelijk voorwaarden gesteld door het Waterschap. Hierbij is relevant, dat de reeds geplaatste locomotief en wagon -welke aan het gebouw zal worden verbonden- op een rails boven het maaiveld staan. De overige werkzaamheden: het realiseren van een extra perron, vervangen van de reeds bestaande verharding en aanleg nutsvoorzieningen zullen vanuit waterkeringsoogpunt en veiligheidsniveau geen problemen opleveren. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Te verwachten toename verhard oppervlakte bedraagt circa 710 m2, waarvoor 53 m3 aan extra waterberging dient te worden gerealiseerd. Dit wordt -in overleg met het waterschap- gevonden in een uitbreiding van de bestaande sloot, waar de huidige bebouwing ook op loost. Hiermee is voldoende waterberging in het plangebied aanwezig. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het hemelwater wordt -conform de huidige situatie- afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. De afvoer van afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden. |
Grondwateroverlast of onttrekking van grondwater is niet aan de orde. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
De kwaliteit van het grondwater wijzigt niet. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Het peilregiem van het plangebied is afgestemd op bebouwd gebied. Er is geen sprake van een peilverlaging en/of bodemdaling. Derhalve is deze problematiek niet aan de orde. Er wordt geen grondwater onttrokken en hemelwater wordt zoveel als mogelijk naar het omliggende oppervlaktewater teruggevoerd. Bodemdaling wordt dan ook niet verwacht. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt. Het oppervlaktewater zal niet in kwaliteit achteruitgaan. |
Volksgezondheid Minimaliseren risicowater gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. Dit aspect is dan ook niet van toepassing. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zetting gevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Bodemdaling is niet aan de orde. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur. Op het terrein is een diversiteit aan bomen en struiken aanwezig. De bestaande beplanting zal zo veel als mogelijk gehandhaafd blijven. De bestaande beplanting past uitstekend bij het beoogde eindgebruik. Aan de oost- en zuidzijde van het plan bevinden zich bestaande natuur en een agrarisch beheergebied van ecologische betekenis. Er zijn geen negatieve aspecten vanuit het plan op deze gebieden te verwachten. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Voor de nabijgelegen sloot blijft onderhoud mogelijk vanaf de bestaande berm langs de sloot. Onderhoud hiervan zal door het waterschap plaatsvinden. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Aanpassingen aan de sloot, talud en duikers worden afgestemd met het waterschap. |
Wegen in beheer bij het waterschap * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? * na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plankunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (Zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). |
Dit aspect is hier niet aan de orde. Ja door het verruimen van de gebruiksmogelijkheden zal het aantal de verkeersbewegingen toenemen. Hierbij overwegen wij, dat bepaalde functies niet gelijktijdig zullen plaatsvinden en het verkeer, zowel het gemotoriseerde als langzame verkeer op de bestaande infrastructuur kan worden ontsloten. De toename van het verkeer zal voor de nabije omgeving daarmee niet tot onevenredige overlast leiden. Er zullen dus geen wegen worden aangelegd of worden aangepast. Parkeren vindt gedeeltelijk op eigen terrein en verder op het bestaande parkeerterrein behorende bij de begraafplaats, gelegen direct ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Waardweg, plaats. Ook kan -indien nodig- naar het parkeerterrein van de jachthaven worden uitgeweken. Nee. |
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft nauwelijks tot geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' (uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG)) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
In de brochure zijn (indicatieve) richtafstanden opgenomen. De richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de inrichting tot de gevel van de dichtstbijzijnde gevoelige functie. Daarbij kan worden uitgegaan van uitwaartse zonering of inwaartse zonering. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie, met als doel milieugevoelige functies in de omgeving te weren. In de zone rondom de belastende functie gelden beperkingen voor milieugevoelige functies en voor milieubelastende activiteiten. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Dit kan tot gevolg hebben dat bij de realisatie van bijvoorbeeld een bedrijventerrein minder belastende activiteiten op kleine afstand en meer belastende activiteiten op grotere afstand worden toegelaten.
De richtafstanden gelden in beginsel tot het omgevingstype van een rustige woonwijk (of rustig buitengebied). De richtafstanden gelden daarbij voor nieuwe situaties en dus in beginsel niet voor bestaande – reeds juridisch-planologisch vastgestelde – situaties. Tevens gelden de richtafstanden niet voor gevallen waarin een bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting. Voor een inrichting van derden gelden de richtafstanden wel. Bij gemengd gebied, dat wil zeggen gebieden met gemengde functies of grootschalige infrastructuur, gelden gereduceerde richtafstanden omdat al sprake is van een zekere verstoring ten opzichte van een rustige woonwijk.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Hoedekenskerke, grenzend aan het buitengebied. Ter plaatse kan, gezien de diversiteit aan functies, gesproken worden van een gemengd gebied.
De nieuwe planologische situatie ten opzichte van de bestaande vastgestelde planologische situatie overeenkomstig de beheerverordening betreft het toevoegen van de functie zelfstandige horeca aan het museum en het aanwenden van een (overloop)parkeervoorziening aan de westzijde, aan de overzijde, ter plaatse van de begraafplaats. De functie van zelfstandige horeca binnen de bestemming 'Recreatie' conform het planvoornemen van initiatiefnemer en overeenkomstig de VNG-publicatie 2009 betreft bedrijvigheid in categorie 2. De bijbehorende richtafstand bedraagt 10 meter voor het aspect geluid, gemeten vanaf de grens van het toegestane gebruik voor zelfstandige horeca tot de gevel van de meest nabije woning van derden. De meest nabije gevel van een woning van derden is gelegen op een afstand van circa 22 meter ten oosten van de beoogde zelfstandige horeca. Dit betekent dat er in beginsel voldaan wordt aan een afdoende zonering tussen woningen en de voorziene volledige horeca. Echter, gelet op het feit dat er muziek geproduceerd gaat worden, is het uitvoeren van akoestisch onderzoek in het kader van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk.
Een (overloop)parkeervoorziening dient ook te worden beschouwd als onderdeel van de bedrijfsvoering. Vanuit de VNG-publicatie 2009 zijn autoparkeerterreinen een categorie 2 bedrijf met eveneens een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Ook hier geldt dat gemeten moet worden vanaf de grens van het toegestane gebruik voor parkeren tot de gevel van de meest nabije woning van derden. De meest nabije gevels van woningen van derden zijn gelegen op een afstand van circa 95 meter ten oosten en 115 meter ten zuiden van de beoogde (overloop)parkeervoorziening. Dit betekent dat er reeds voldaan wordt aan een afdoende zonering tussen de woningen en het parkeren. Daarbij kan aanvullend worden beschouwd dat tussen de bestaande parkeervoorziening en de meest nabije woning van derden nog gebouwen en beplanting staan die als geluidwering dienen.
Akoestisch onderzoek
In het planologische spoor is hiervoor aangetoond, dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op basis van de richtafstanden uit de VNG-publicatie 2009. Om te bepalen wat vanuit het milieuspoor (richtwaarden VNG publicatie 2009) acceptabel is aan geluiduitstraling, is inzichtelijk gemaakt wat het maximale binnenniveau vanuit de zelfstandige horeca mag bedragen alvorens er sprake is van een onaanvaardbare situatie naar omliggende woningen. Bovendien valt de bedrijfsvoering onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat in onderhavige situatie kan worden voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie wordt voor het toetsingskader in het akoestisch onderzoek industrielawaai aansluiting gezocht bij de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Om de geluidswaarden afkomstig uit de bedrijfsvoering inzichtelijk te maken is door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing een akoestisch onderzoek verricht. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Met dit onderzoek is bepaald wat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het maximale geluiddrukniveau en de indirecte hinder bedraagt bij de uitoefening van de functie zelfstandige horeca ingeval van restaurant enerzijds en feesten en partijen anderzijds alsmede het gebruik van de daarbij terrassen en de (overloop)parkeervoorziening, redenerend vanuit een worst-case benadering. Daarbij is, indachtig het planvoornemen van initiatiefnemer, het maximale binnenniveau voor de uitoefening van de zelfstandige horeca bepaald op 95 dB in de nachtperiode, hetgeen de maatgevende periode is. Dit niveau wordt in het achterste deel van de bebouwing 10 dB lager verondersteld, daar de muziekinstallaties aan de voorzijde (voor de bar) zullen worden geïnstalleerd. Voor het stemgeluid, dat afkomstig is van de terrassen is uitgegaan van een bronvermogen van 70 dB(A), dat overeenkomt met 'spreken met stemverheffing'. Voor luid roepende personen (of iemand die lacht) is uitgegaan van een maximaal bronvermogen van 100 dB(A).
In het onderzoek worden de navolgende conclusies getrokken:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus:
Maximale geluidniveaus
Indirecte hinder
Uit het onderzoek blijkt, dat bij uitoefening van de zelfstandige horeca als restaurant met bijbehorende terrassen aan de richt- en grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidniveau wordt voldaan.
Indien sprake is van feesten en partijen met muziek dient te worden geconcludeerd, dat in beginsel de richt- en grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde) zullen worden overschreden. Bij een muziekgeluidniveau van 95 dB(A) in het voorste deel van de bebouwing worden de richt- en grenswaarden met 10 dB in de dag-, 15 dB in de avond- en 20 dB in de nachtperiode overschreden. Om de gewenste bedrijfsvoering te kunnen exploiteren, dienen in beginsel additionele maatregelen aan verschillende geveldelen getroffen te worden. Echter, naar verwachting zal bij feitelijke meting bij een feest of partij de geluidbelasting binnen de inrichting alsmede de gevels van de woningen neerwaarts kunnen worden bijgesteld en daarmee het maximale binnenniveau worden herijkt. Nu gelet op de huidige covid omstandigheden, een feitelijke meting op korte termijn niet tot de mogelijkheden behoort, is een voorwaardelijke verplichting voor het houden van feesten en partijen in de regels opgenomen. In de regels wordt specifiek vastgelegd, dat deze activiteiten alleen zijn toegestaan, nadat op grond van een onafhankelijk onderzoek welke ter goedkeuring en instemming aan de gemeente dient te worden voorgelegd is aangetoond, dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nabije (woon-)omgeving.
Tot slot wordt de voorkeursgrenswaarde inherent aan de verkeersaantrekkende werking ter plaatse van de Kerkstraat 36 met 1 dB overschreden. De grootte van de overschrijdingen worden veroorzaakt door verkeersbewegingen in de nachtperiode over de Kerkstraat. De Kerkstraat is voorzien van een elementenverharding. Er zijn feitelijk geen andere mogelijkheden om naar en van de inrichting te rijden dan via de Kerkstraat en de Veerweg. Tijdens feesten en partijen zullen de meeste personen hun voertuig bij de jachthaven parkeren. Vanaf daar is de inrichting te voet goed bereikbaar. Om aan een binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde te voldoen, dient de geluidwering van deze woning 16 dB te bedragen. Omdat deze woning te allen tijde een geluidwering van 16 dB heeft kan een geluidbelasting van 51 dB(A) etmaalwaarde toelaatbaar geacht kan worden.
Rekening houdende met bovenstaande overwegingen, gaat het aspect bedrijven en milieuzonering in zijn totaliteit beschouwd uit van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met de komst van de zelfstandige horeca en het gebruik van het (overloop)parkeerterrein(en). Verder wordt het houden van feesten en partijen door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden.
In het relevante beleid- en wetgevingskader geldt het PR met de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (kans 10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Vanwege de definiëring als grenswaarde kan hiervan niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als een richtwaarde. Van een richtwaarde kan na een uitgebreide motivering eventueel worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (kans 10-5 per jaar) als grenswaarde.
Kwetsbare objecten zijn gebouwen of verblijfsterreinen waar zich kwetsbare en/of grote groepen personen (kunnen) bevinden. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen of verblijfsterreinen waar dat doorgaans niet het geval is. Ook belangrijke infrastructuur, zoals een belangrijke verbindingsweg, kan als beperkt kwetsbaar object worden aangemerkt. Een limitatieve opsomming van (beperkt) kwetsbare objecten, wordt in de wetgeving niet gegeven. Het bevoegd gezag heeft daarom een zekere mate van beoordelingsvrijheid over wat zij in een specifieke situatie als kwetsbaar object beschouwt.
Groepsrisico (GR)
Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet genormeerd. Hiervoor geldt enkel een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's. Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de 10-8-contour van het PR (het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar). Aangezien sommige ongevalscenario's ook bij (nog) kleinere ongevalkansen nog tot dodelijke slachtoffers kunnen leiden, wordt in die gevallen het gebied gebruikt waarbinnen nog 1% van de aanwezige personen kan komen te overlijden (de zogenaamde 1%letaliteitsgrens).
Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes
Per 1 april 2015 zijn de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In de wet is het Basisnet juridisch verankerd. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogd om duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de daarbij behorende maximale omvang van de risico's die dat transport mag veroorzaken.
Het Bevt vormt het toetsingskader voor ruimtelijke plannen voor het vervoer over de weg, het spoor en het water. Op basis van het Bevt gelden de volgende normen:
Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen
Op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat algemene voorschriften waaraan een exploitant van een buisleiding dient te voldoen. Het tweede deel bevat de instructieregels die bij het opstellen van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt op grond van het Bevb als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet op grond van het Bevb worden bepaald voor ruimtelijke ontwikkelingen die zijn gelegen in het invloedsgebied van de betreffende buisleiding.
De Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) bevat een technische uitwerking van het Bevb. In artikel 2 van de Revb zijn onder andere aardgastransportleidingen met een diameter van 50 mm of meer en een werkdruk van 16 bar of meer aangewezen als leidingen waarop het Bevb van toepassing is.
Inrichtingen
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi's aanwezig zijn. Wel bevinden zich aan de westkant van het plangebied twee inrichtingen die op een grotere afstand zijn gelegen.
Dit betreft een bovengrondse propaantank op het perceel 's-Gravenpoldersestraat 23. De tank heeft een inhoud van 3 m3 en een PR 10-6 contour van 10 meter. De contour valt binnen de perceelsgrenzen van de inrichting en heeft geen invloed op de ontwikkeling in het plangebied. Daarnaast is op het perceel Zuiddeeweg 9 eveneens een bovengrondse propaantank aanwezig. Deze tank heeft een inhoud van 4,99 m3, een PR 10-6 contour van 20 meter en een effectafstand van 390 meter. De propaantank is op circa 460 meter afstand van het plangebied gelegen. Het plangebied ligt daarmee ver buiten de PR 10-6 contour en de effectafstand.
Tot slot is de locatie ook binnen de schuilzone van de kerncentrale Borssele gesitueerd. De bewoners en bedrijven in en rondom de kern zijn op de hoogte van het risico dat verblijven in de nabijheid van de kerncentrale met zich meebrengt. Daarnaast is de dekking van het sirenestelsel in Borsele goed geregeld. De sirenes zijn overal goed hoorbaar. Tevens worden mensen tegenwoordig gealarmeerd via twitter, sms, media, NL-Alert enz. Alles bij elkaar biedt dit voldoende waarborg dat aanwezigen in de gemeente Borsele bij rampen, zoals een nucleaire ramp gewaarschuwd worden.
Transportroutes en buisleidingen
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen transportassen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde transportroutes van gevaarlijke stoffen zijn de vaargeul van de Westerschelde en de buisleiding onder de Grote Reinoutsedijk. Beiden bevinden zich op meer dan 2 kilometer afstand van het plangebied en zijn daarom niet van invloed op het plangebied.
Westerschelde
Op circa 250 meter afstand van het plangebied is de vaarverbinding Westerschelde gelegen. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6 contour valt binnen de begrenzing van de vaarweg en reikt daarmee niet over het plangebied. Conform de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door Det Norske Veritas (DNV), is voorts bepaald, dat het toxisch invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter is. De locatie valt daarmee binnen het invloedsgebied van de Westerschelde, doch buiten de risicocontour van 200 meter, zodat daarmee het groepsrisico niet berekend hoeft te worden. Wel is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist, daar het aantal bezoekers en medewerkers in het gebied zal toenemen.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Ten westen ligt de A535 van de Gasunie en de leiding met propyleen van DOW-6 chemicals. Het invloedsgebied van deze leidingen ligt op respectievelijk op 270 en 200 meter afstand en reikt daarmee niet tot het plangebied. In de nabije omgeving zijn geen risicovolle leidingen aanwezig en deze vormen dan ook geen belemmering voor de planvorming.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Ter motivering van de groepsrisicoverantwoording wordt in het onderstaande ingegaan op de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de middelen om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Waardweg, de Nieuwe Veerweg en Veerweg. Deze wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie wordt zelfstandige horeca toegestaan. De aanwezigen worden gezien als zelfredzame personen beschouwd. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en bij risicovolle inrichtingen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt gerealiseerd middels een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
In het kader van het vooroverleg is het plan voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Zeeland.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling en wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen, dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Onderhavige ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 760 m² zelfstandige horeca in een bestaand gebouw. Deze ontwikkeling leidt tot een extra verkeersaantrekkende werking. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen bijvoorbeeld op de bouw van 1500 woningen of 100.000 m² bruto vloeroppervlakte, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:
In het plangebied is een bestaande gastransportleiding met een werkdruk van 8 Bar gelegen. Deze werkdruk maakt dat de leiding planologisch niet relevant is. Om die reden is er voor deze leiding geen beschermde regeling in het bestemmingsplan vereist is.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(- beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Daarnaast heeft op 7 juli 2017 eveneens een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet het bevoegd gezag een m.e.r.- beoordelingsbesluit nemen.
In onderhavige situatie is er sprake van het toevoegen van maximaal 760 m² aan zelfstandige horeca grotendeels in een bestaand gebouw en het beperkt verruimen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van bestaande (overloop) parkeervoorziening(en). Deze activiteiten komen niet voor op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de activiteit 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' genoemd.
De Afdeling overweegt, dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval noopt dat tot de conclusie, dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De redenen daarvoor zijn, dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, er weliswaar sprake is van een functieverruiming, met dien verstande, dat het bestaande recreatieve gebruik voor informatieve en educatieve doeleinden met bijbehorende voorzieningen was en blijft toegestaan en het voornemen niet gepaard gaat met een significante uitbreiding van het bebouwde oppervlakte.
Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is gebleken, dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De onderbouwing geeft voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Voor de bestaande nutsvoorziening is een aparte bestemming opgenomen.
Artikel 4 Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor (in hoofdzaak) bermstroken, bermsloten, water, waterpartijen, paden, beeldbepalende groen en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen. Slechts zeer beperkt mag op gronden met deze bestemming worden gebouwd; alleen ten behoeve van de bestemming. Het zal daarbij hoogstens gaan om gebouwtjes/bouwwerken voor eventuele nutsvoorzieningen. Bebouwing dient vanwege het beeldbepalende karakter van het groen tot een minimum te worden beperkt.
Artikel 5 Recreatie
Deze bestemming is toegekend aan “De Buffer” met bijbehorende specifieke recreatieve functie. De bestemmingsregeling is op maat afgestemd op de wenselijke situatie. De wenselijke zelfstandige horeca ten behoeve van een restaurant is -naast de terrassen- met een oppervlakte van maximaal 525 m² in het stationgebouw met bijhorende wagon concreet op de verbeelding aangeduid. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is tenslotte het bouwvlak binnen het bestemmingsvlak beperkt van vorm veranderd. Het gaat daarbij om het opnemen van de vergunde en feitelijk gerealiseerde uitbreiding van de bebouwing in het bouwvlak. Verder heeft de vormverandering zodanig plaatsgevonden, dat -mede in relatie tot de grondruil en de feitelijke situatie- een efficiëntere vorm van het bouwvlak tot stand is gekomen. De oppervlakte van het bouwvlak is daarbij over een beperkte oppervlakte groter geworden. De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn verder bestemd voor (dag-)recreatieve en horecavoorzieningen met ondergeschikte detailhandelsactiviteiten, uitsluitend ten dienste van deze voorzieningen. Ten aanzien van de horeca-activiteiten waarbij muziekinstallaties worden gebruikt alsmede het parkeren zijn specifieke eisen gesteld. Daarnaast zijn de drie bed&breakfast voorzieningen door middel van een aanduiding op de verbeelding vastgelegd. Ook het gebruik ten behoeve van tuinen, erven, verharding, wegen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming is toegestaan.
Artikel 6 Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut. Verder is de bestaande toeristische spoorweg vanwege het bijzondere karakter met een aanduiding aangegeven, waarbij uitdrukkelijk wordt bepaald, dat deze mede strekt ter bescherming van de cultuurhistorische, landschapswaarden en/of natuurwaarden van deze gronden. Er mogen alleen kleine gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
Artikel 7 Water
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen. Er mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. De bouwregels en afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning betreffen enkel de hoogtemaat.
Artikel 8 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn conserverend bestemd voor tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming van het huisvesten van personen. In de regels is aangegeven, dat op deze gronden, welke behoren bij Veerweg 10, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht. De bouwregels en afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning betreffen enkel de hoogtemaat.
Dubbelbestemmingen
Bij het leggen van bestemmingen en dubbelbestemmingen maakt de planwetgever een afweging tussen de belangen van de verschillende functies. Als uit de afweging volgt dat een bepaalde functies altijd voorrang moet hebben op andere functies, dan wordt dat vertaald in een enkelbestemming, het is dan immers de hoofdfunctie. Als de functies elkaar, onder bepaalde voorwaarden, verdragen, kan gekozen worden voor een dubbelbestemming. De afweging over eventuele voorrang vindt dus plaats bij het leggen van de bestemming. Bij het toetsen van een activiteit aan een bestemmingsplan wordt aan alle geldende bestemmingen op een locatie getoetst. Voldoet de activiteit niet aan de enkelbestemming en/of de dubbelbestemming, dan kan er geen toestemming worden verleend. Het is dus niet zo dat een gasleiding altijd voorrang heeft op een waterkering of een waterkering altijd op een gasleiding. Na de toets vindt er aan de hand van de voorwaarden in de bestemmingen een nadere afweging plaats.
Wanneer er voor dezelfde gronden meerdere dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen gelden, moeten bouwactiviteiten aan iedere dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding afzonderlijk worden getoetst. Bouwactiviteiten voor de ene dubbelbestemming worden getoetst aan de criteria ter bescherming van de andere dubbelbestemming(en) en/of gebiedsaanduiding.
Artikel 9 Leiding - Riool
Voor de aanwezige leiding is een dubbelbestemming 'Leiding – Riool' opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming gelden beperkingen met betrekking tot de bouwmogelijkheden.
Artikel 10 Waarde – Archeologie - 2
Binnen de gemeente liggen gebieden met afwisselend lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarden voor archeologische resten. Bij de ruimtelijke ontwikkelingen moet hiermee rekening worden gehouden. In dat verband is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. In paragraaf 4.5 wordt aangegeven waarom deze waarde voor het plangebied geldt; voor het gebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor verstoringen van de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 m² is voorafgaand archeologisch onderzoek nodig, tenzij niet dieper wordt gegraven dan 40 cm. Bouwen, aanleggen en het verrichten van werkzaamheden zijn binnen het gebied met deze verwachting veelal omgevingsvergunningsplichtig.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij gaat het om nadere eisen aan de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, de dakhelling en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken. Daarnaast is -gelijk onder de specifieke gebruiksregels voor de recreatieve bestemming- de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken voor het bouwen van nutsvoorzieningen met een geringe afmeting en voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens. Daarnaast kan afgeweken worden voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken en die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Ten slotte kunnen burgemeester en wethouders afwijken voor het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.
De beoogde ontwikkeling betreft geen bouwplan, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is
Conform artikel 3.1.6, sub f van het Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voor de ontwikkeling is door de gemeente krediet beschikbaar gesteld. Er is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor gemeente Borsele zijn er ten aanzien van de uitvoering geen financieel-economische risico's te verwachten.
Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur en door middel van participatie van de direct belanghebbenden.
Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Borsele dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft in verband daarmee 4 weken op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegen en is op de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl) gepubliceerd. Gedurende deze termijn was het voor een ieder mogelijk schriftelijke inspraakreacties naar voren te brengen bij de gemeente.
Tijdens deze termijn heeft de gemeente geen inspraakreacties ontvangen.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg gepleegd met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten etc. Dit plan zal in het kader van het vooroverleg worden toegestuurd aan:
Van de vooroverlegpartners zijn reacties ontvangen. Voor de samenvatting en beantwoording van deze reacties wordt verwezen naar bijlage 6 in het Bijlagenboek (vooroverleg- en inspraakrapport).
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro juncto afdeling 3.4 Awb is het ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken (van 7 april 2022 tot en met 18 mei 2022) ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging is er één zienswijze ingediend. De indiener heeft op 9 mei 2002 laten weten de zienswijze in te trekken. Om die reden hebben we de zienswijze niet inhoudelijk behandeld. Het bestemmingsplan is op 7 juli 2022 vastgesteld door de gemeenteraad.