direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oostgaarde, gedeelte Magnoliastraat-Vuurdoornstraat, 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPGPMSVS2023-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan 'Oostgaarde' maakt het mogelijk om aan de oostzijde van de kern 's-Gravenpolder een woonwijk te realiseren. Voornoemd bestemmingsplan staat de bouw van ongeveer 95 grondgebonden woningen in diverse typologieën met bijbehorende (erf)ontsluitingen, groen en water toe. Deze woonwijk, grenzend aan het buitengebied, betreft een uitbreiding van de kern en is grotendeels gerealiseerd.

Momenteel staat de gemeente, door de veranderende economische omstandigheden en gewijzigde marktvraag, voor de opgave om voldoende woningen voor de juiste doelgroepen te realiseren. Hierbij staat afstemming op de wensen van de bewoners voorop en gaat de voorkeur uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding. Bij inbreiding heeft als voorwaarde te gelden, dat de kwaliteit van de leefomgeving, zowel in ruimtelijk als functioneel opzicht, moet zijn gewaarborgd. Meer concreet: de gedachte nieuwbouw moet passen binnen het gebruik, de hoofdopzet en vormgeving van de omliggende bebouwing.

Aan de rand van de woonwijk Oostgaarde liggen nog twee groene, onbebouwde percelen. Deze konden eerder niet ontwikkeld worden vanwege de aanwezigheid van een paardenhouderij in de nabijheid van de locatie. Door beëindiging van de bedrijfsactiviteiten is dat nu milieutechnisch wel mogelijk. Door deze twee percelen als woningbouwlocatie aan te wijzen kunnen maximaal 11 extra grondgebonden woningen worden opgericht, welke qua type, positionering en massa aansluiten op de directe de omgeving. Op deze wijze wordt de woonwijk op een passende en natuurlijke wijze afgerond én wordt invulling gegeven aan de actuele vraag naar woningen in de kern 's-Gravenpolder. Op basis van het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan kunnen deze woningen niet worden gerealiseerd. Vandaar dat een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig is.

1.2 Bestaande situatie en begrenzing

Zoals aangegeven ligt het plangebied binnen de bebouwde kom, aan de oostzijde van de kern 's-Gravenpolder in de uitbreidingswijk Oostgaarde. Het plangebied betreft het perceel, kadastraal bekend, gemeente Borsele, sectie AG, nummer 4167 (gedeeltelijk), doch bestaat feitelijk uit twee delen; de Magnoliastraat doorsnijdt het kadastrale perceel. Het plangebied wordt ontsloten door de Seringestraat, Magnoliastraat en Vuurdoornstraat en ten westen en ten zuiden begrensd door woonpercelen. De woonwijk wordt gekarakteriseerd door grondgebonden woningen, voornamelijk uitgevoerd als vrijstaande of twee-onder-een kapwoningen. Direct ten noorden van het plangebied bevinden zich agrarisch bestemde gronden met aan de Langeweg 84 een burgerwoning met een loods, alwaar op het bijbehorende terrein hobbymatig drie paarden worden gehouden.

Op onderstaande luchtfoto wordt het plangebied in groter verband weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPGPMSVS2023-0002_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto, rood omlijnde delen betreft plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oostgaarde', zoals vastgesteld op 1 oktober 2009. In dit bestemmingsplan zijn beide percelen bestemd voor 'Groen' en worden door de Magnoliastraat van elkaar gescheiden. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen niet toegestaan. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden ex artikel 3.1 van de Wro. Verder kent het bestemmingsplan geen binnenplanse wijzigingsbevoegdheid om de woningen binnen het plangebied mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPGPMSVS2023-0002_0002.png"

Figuur 2: weergave verbeelding bestemmingsplan 'Oostgaarde', met daarop rood omlijnd aangegeven het plangebied

1.4 Gekozen planopzet

Het bestemmingsplan sluit qua juridische opzet aan op het vigerende bestemmingsplan en wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De juridisch-planologische regeling geschiedt door middel van de bindende planstukken, te weten de planregels en de verbeelding. Zij omvatten enerzijds een vertaling van de beleidsvoorwaarden en anderzijds een juridisch kader voor de ontwikkellocatie. De bindende planstukken worden nader onderbouwd met de toelichting op de planregels en de verbeelding.

Wat betreft planopzet sluit het bestemmingsplan aan op de gehanteerde systematiek van het bestemmingsplan 'Ooostgaarde'. Het plan is met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012) vormgegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving en huidige gebruik

In paragraaf 1.2 is reeds aangegeven, dat het plangebied is gelegen aan de oostkant van de kern 's-Gravenpolder en onderdeel uitmaakt van de bestaande woonwijk 'Oostgaarde', grenzend aan het buitengebied.

Momenteel zijn beide percelen onbebouwd als grasveld ingericht. De woningen zullen, gelet op hun ligging aan de rand van de woonwijk, een natuurlijke afronding en overgang van de kern met het buitengebied vormen.

Het welstandsbeleid is sinds januari 2013 door de gemeente Borsele verwoord in de in de "Beelkwaliteitsnota Borsele". Voor de wijk Oostgaarde is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld, die hiervan onderdeel uitmaakt. Voor de nieuwe ontwikkeling wordt hierop aangesloten.

In het beeldkwaliteitsplan zijn eisen gesteld met betrekking tot de ruimtelijke samenhang, openbare ruimte, massa en vorm, kleur en materiaalgebruik de gevels, erfafscheidingen en openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan had onder andere het doel de bestaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten te borgen in de doorvertaling naar het nieuwbouwplan. Bij de ontwikkeling is hiermee zorgvuldig omgegaan en vormt ook voor deze kavels de basis voor nadere uitwerking. Zo gelden voor onderhavige delen de voorwaarden zoals gesteld voor het bebouwingscluster 1 en 3. In dit deel van de woonwijk mag onder meer de bouwhoogte van de woningen uit maximaal 2 lagen met kap in de vorm van een zadeldak bestaan. De hellingshoek van de daken ligt daarbij voorkeur tussen de 40 en 55 graden. Bijgebouwen staan minimaal 6 meter achter de voorgevel, zodat het mogelijk is twee parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

2.2 Planbeschrijving

Beide percelen worden herzien van de bestemming 'Groen' naar 'Wonen'. Op grond van de bestemmingsplanmethodiek zoals gehanteerd in het bestemmingsplan 'Oostgaarde' wordt aan beide percelen binnen het op de verbeelding aangeduide bestemmingsvlak een bouwtitel met specifiek bouwaanduiding qua type toegekend. Op deze wijze wordt de ontwikkeling van maximaal 11 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische randvoorwaarden voor die ontwikkeling.

Aan de zijde van zowel de Seringestraat als de Vuurdoornstraat, welke door de Magnoliastraat van elkaar worden gescheiden, mogen vrijstaande en/of geschakelde woningen met een goothoogte van 3,50 meter en een bouwhoogte 9 meter worden opgericht. De woningen aan de Seringestraat zullen, daar de kavels daar minder diep zijn, een afwijkende bouwdiepte hebben. Evenwijdig aan de Magnoliastraat mogen zowel vrijstaande als geschakelde en twee-aaneen gebouwde woningen met een goothoogte van 3,5 meter en een nokhoogte van 10 meter worden opgericht. Concreet betekent dit dat er aan de zijde van de Magnoliastraat óf maximaal 6 twee-aaneen gebouwde woningen, óf maximaal 5 geschakelde óf 4 maximaal vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Verder gelden voor de beoogde nieuwe woningen de standaard bouwbepalingen uit het nu geldende bestemmingsplan 'Oostgaarde', zoals die ook gelden voor alle andere woningen in de kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPGPMSVS2023-0002_0003.png"

Figuur 3: Verkavelingsopzet Oostgaarde, rode contour betreft plangebied

Verkeer

Binnen het plangebied wordt de ontsluiting verzorgd via het bestaande wegennet. Alle wegen betreffen 30 km/uur wegen. Aan de westzijde kan men de woonwijk via 3 wegen, de Kamperfoeliestraat, de Lavendelstraat en de Magnoliastraat, in en uitrijden. Daarnaast is de woonwijk voor het gemotoriseerd verkeer ook aan de oostzijde, via de Magnoliastraat te bereiken. De Magnoliastraat vormt daarmee de belangrijkste ontsluiting van de woonwijk en leidt het verkeer in noordelijke richting verder naar de N666 en A58. Deze wegenstructuur wordt in de nieuwe situatie niet gewijzigd.

Door het realiseren van maximaal 11 extra woningen neemt het verkeer op de direct aangrenzende wegen rondom de geprojecteerde woningen toe. Deze toename is niet echter merkbaar, daar deze zich over de bestaande wegen zal verdelen en vervolgens snel in het heersende verkeersbeeld zal worden opgenomen. Verder blijft de toename van verkeersbewegingen binnen de marges van de capaciteit en maatvoering van de bestaande wegen en levert derhalve geen problemen op voor de verkeersafwikkeling op het bestaande wegennet. Meer concreet: de huidige wegprofielen kunnen deze verkeersgeneratie goed verwerken en de ontwikkeling levert daarmee verkeerskundig geen knelpunten op.

Parkeren

Binnen het plangebied worden verschillende typen woningen gerealiseerd. Deze woningen worden ontsloten aan de voorzijde van de nieuwbouwwoningen langs de Seringestraat, de Magnoliastraat en Vuurdoornstraat. Conform de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geldt voor vrijstaande en twee-onder-kapwoningen een parkeernorm van respectievelijk 2 en 2,1 parkeerplaats per woning. Met de realisatie van maximaal 11 woningen dienen daarmee minimaal 23 parkeerplaatsen te worden aangelegd. De voor de woningen benodigde parkeerbehoefte zal op eigen terrein en in de openbare ruimte worden opgelost. Zo wordt bij iedere woning op eigen perceel één parkeerplaats gerealiseerd en beschikt de openbare ruimte over voldoende capaciteit om het bezoekersparkeren op te vangen. Op deze wijze wordt aan de parkeernormen voldaan.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed te noemen. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de toename van verkeer te verwerken. Parkeren wordt binnen het plangebied en aangrenzende openbare ruimte opgelost. Geconcludeerd wordt dat de aspecten verkeer en parkeren de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor de beoogde ontwikkeling relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie op 2050 gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPGPMSVS2023-0002_0004.png"

Figuur 4: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • Combineren boven enkelvoudig
  • Kenmerken & identiteit
  • Afwentelen voorkomen

In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:

  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.

Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 Milieuaspecten aan de orde komen.

Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)en Besluit ruimtelijke ordening

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Op de planlocatie worden maximaal 11 extra vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Dit is minder dan de gestelde 12, waarmee de ontwikkeling formeel op basis van de rechtspraak niet ladderplichtig is.

Alhoewel de planvorming formeel niet ladderplichtig is, is er wel een motivering nodig waaruit blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van de uitvoerbaarheid moet onder andere aandacht worden besteedt aan de behoefte, nut en noodzaak van het plan. Hiertoe is het planvoornemen, ofschoon dit niet is vereist, langs de ladder gelegd.

De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting. Het is primair aan de bestuursorganen om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context.

Behoefte

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantiteit

De behoefte aan woningbouw wordt in Zeeland bepaald aan de hand van de Bevelandse woningmarktafspraken. Het beleid van de gemeenten binnen deze regio is om zoveel mogelijk in te spelen op woonwensen die leven. In dat kader is de keuze gemaakt om op verschillende aantrekkelijke locaties aanbod te creëren, zodat er keuzemogelijkheden zijn. Dit is ook verwerkt in de Bevelandse woningmarktafspraken. Onderhavige ontwikkellocatie is in deze afspraken opgenomen en daarmee in regionaal verband afgestemd met de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle en Reimerswaal en met de provincie Zeeland.

Kwaliteit

Op basis van de woonwensen/marktvraag zijn de Bevelandse woningmarktafspraken opgesteld. Onder andere het 'Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland 2019' (KWOZ) ligt ten grondslag aan de Bevelandse woonvisie en de Bevelandse woningmarktafspraken. Voor de gemeente Borsele is een Factsheet opgesteld als lokale verdieping op de KWOZ-rapportage.

Uit deze rapportage blijkt dat:

  • Tot 2040 er een toename is van circa +1.000 huishoudens, de groei zit overwegend in 65-plusdoelgroep en beperkt in de groep gezinnen,
  • Een sterke verschuiving gesignaleerd wordt in behoefte van reguliere grondgebonden woningen naar nultredenwoningen als gevolg van aanhoudende vergrijzing,
  • Circa 490 woningen in kwetsbare woningsegmenten zitten waar ook theoretische overschotten in ontstaan: vooral kleine sociale huurwoningen en kleine goedkope reguliere grondgebonden koop.

De Stec-groep heeft daarbij voor de opgaven 2019-2029 een doorstroommodel opgesteld. Dit doorstroommodel geeft de Borselse woonopgave weer (de behoefte en de theoretische overschotten). Het model houdt rekening met de huidige woonsituatie, verhuisgeneigdheid en woonwensen van bestaande huishoudens, maar ook met de ontwikkeling van doelgroepen. De gemeente wil zo veel mogelijk rekening houden met het doorstroommodel en de woningbouwopgave zoals opgenomen in de Factsheet 2019-2029 en de Bevelandse Woonvisie 2019-2023 bij het toevoegen van nieuwe woningen. De gemeente toetst zowel het huidige woningbouwprogramma als nieuwe initiatieven op de passendheid bij de behoefte.

Uit het doorstroommodel komt naar voren, dat er onder meer een specifieke vraag is naar grondgebonden koopwoningen. Voorliggend plan, waarbij een variatie van woningtypen, omvang en prijsklassen, aansluitend op de kwalitatieve vraag wordt geboden, voorziet daarin. Hiermee wordt aan de kwalitatieve behoefte voldaan en zorgt voor bevordering van de woningdifferentiatie.

Bestaand stedelijk gebied

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern 's-Gravenpolder. De “ladder” hoeft niet verder te worden doorlopen.

Conclusie

Los van het feit, dat onderhavige ruimtelijke ontwikkeling formeel niet is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', is aangetoond dat deze voorziet in een behoefte aan grondgebonden woningen. Verder is de ontwikkeling gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Er wordt efficiënt gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied van 's-Gravenpolder. Verder wordt door de gemeente met betrekking tot het beleidsveld 'wonen' ingezet op het aanbieden van voldoende en kwalitatief goede huisvesting voor diversedoelgroepen, waarbij het aanbod – zowel nu als in de toekomst – moet aansluiten op de vraag. Door het realiseren van maximaal 11 grondgebonden woningen in binnenstedelijk gebied wordt bijgedragen aan het creëren van doorstroming op de woningmarkt, waar uitdrukkelijk behoefte aan bestaat én waardoor wooncarrière kan worden gemaakt. Hiermee sluit de ontwikkeling, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief, naadloos op de Bevelandse woonvisie en meest recente woningmarktanalyse aan. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

3.2 Provinciaal beleid

Zeeuwse Omgevingsvisie

Op 12 november 2021 hebben gedeputeerde staten van Zeeland de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. In de Zeeuwse Omgevingsvisie legt de Provincie Zeeland al haar doelen en ambities voor de lange termijn vast. In de Omgevingsvisie worden verschillende onderwerpen benoemd. Denk daarbij aan wonen, landbouw en circulaire economie, maar bijvoorbeeld ook cultureel erfgoed, recreatie en leefbaarheid.

Het uitgangspunt van de provincie voor de Omgevingsvisie is, beleid en regels die hun waarde hebben bewezen, alleen worden gewijzigd als er betere alternatieven zijn. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is daarom hierbij als uitgangspunt genomen. Verder bestaat de visie uit twee delen: deel A en deel B.

In Deel A staan de strategische doelen voor de periode tot 2050 onderverdeeld in vier centrale ambities verwoord. De uitdagingen en ambities voor Zeeland, alsmede de Zeeuwse kernkwaliteiten worden daarin beschreven en geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voorde kortere termijn (tot 2030).

In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt die samen met onze omgeving geselecteerd zijn. Bij deze thema's is het beleid voor de komende 10 jaar weergegeven.

Deel A

De uitdagingen voor Zeeland bestaan voornamelijk uit de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050. Deze ambities betreffen:

  • 1. uitstekend wonen en werken in Zeeland;
  • 2. balans in grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. een klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deel B

In deel B staat per thema aangegeven welke instrumenten worden ingezet om de doelen tot 2030 te bereiken. Gezien de grootte en de complexiteit van de uitdagingen, zijn de ambities echter alleen te halen als iedereen de keuze maakt die zoveel mogelijk bijdraagt aan deze ambities. Hiervoor zijn afwegingsfactoren beschreven en wordt een 'beste keuze hulp' gemaakt.

De afwegingsfactoren sluiten aan op het NOVI van het Rijk en verwijzen onder meer naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Deze zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland:

  • Doe meer met minder grond;
  • Werk samen en deel kosten en baten;
  • Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten;
  • Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken. De Zeeuwse kernkwaliteiten betreffen:

  • genieten en opladen;
  • waarderen en beschermen van het landschap;
  • verbondenheid met de historie;
  • passende werkgelegenheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor iedereen.

In de visie komen een aantal ambities en doelstellingen terug welke relevant zijn voor dit bestemmingsplan, waarbij sommige doelen onder verschillende ambities vallen. Deze worden in onderstaande paragrafen toegelicht.

Bij woningbouw staan een toekomstbestendige en CO2-neutrale woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de vraag centraal. Hiertoe werken de Zeeuwse gemeenten en de Provincie aan een Zeeuwse Woonagenda, waarbinnen gezamenlijk wordt opgetrokken om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Er wordt ingezet op het saneren of vervangen van woningen waar geen behoefte aan is, het stimuleren van verduurzaming van de woningvoorraad, het realiseren van een flexibele schil en de ondersteuning van gemeenten bij de realisatie van woningbouw die voorziet in een behoefte op de juiste plaats. Provincie en gemeenten stellen de kaders vast waarbinnen de afspraken worden uitgevoerd.

Verder staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie. Gezien de ruimtelijke doelen, de klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensoverschrijdend impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. Deze keuzes worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken door de vijf Zeeuwse woningmarktregio's (De Bevelanden, Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen).

Provinciale Omgevingsverordening

Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018, welke thans is vervangen door de Zeeuwse Omgevingsvisie 2021, is ook de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld (21 september 2018). Slechts een select aantal onderdelen uit het voormalige Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Onderwerpen opgenomen in deze Omgevingsverordening zijn bijvoorbeeld bestaande natuur en ecologische hoofdstructuur, agrarische gebieden van ecologische betekenis, molenbiotopen, glastuinbouw en intensieve veehouderij. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Het onderwerp wonen in de bebouwde kom maakt geen onderdeel uit van de provinciale verordening. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten.

De eerder vastgestelde algemene regels voor duurzame verstedelijking zijn in 2016 komen te vervallen omdat die nu zijn geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Voor onderbouwing van de ladder wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling is de regeling uit de verordening aangaande het volgende aspect van belang:

  • Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening);

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische gebouwen, noch fruitboomgaarden aanwezig. In het Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018 is het provinciale bufferbeleid ook vastgelegd.

Conclusie

Zoals uit de conclusie in paragraaf 3.1 blijkt, wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking voldaan. Verder voldoet voorliggende plan aan de provinciale regelgeving, doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Borsele 2015-2020

Op 11 december 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2015-2020 vastgesteld. De structuurvisie geeft een beeld van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente, met als achterliggend doel behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, zowel om te wonen, te werken als te recreëren. De structuurvisie dient niet alleen als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borsele, maar ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het gaat er om de bestaande en toekomstige kwaliteiten van de gemeente in duurzaam evenwicht met elkaar te behouden en te versterken.

De woningbehoefte wordt in grote mate bepaald door de demografische ontwikkelingen (vergrijzing, ontgroening, inwonersdaling, aantal huishoudens). Uitgangspunt is dat woningen in eerste De woningbehoefte wordt in grote mate bepaald door de demografische ontwikkelingen (vergrijzing, ontgroening, inwonersdaling, aantal huishoudens). Uitgangspunt is dat woningen in eerste instantie binnen bestaande dorpsgebieden worden gerealiseerd door middel van inbreiding en herstructurering. In lijn daarmee is in het dorpsprofiel 's-Gravenpolder opgenomen, dat voor deze kern onder meer de aandacht ligt op inbreiding en herstructurering. De inbreiding voor de kern ligt aan de oostzijde (plan Oostgaarde). Het planvoornemen sluit daarmee naadloos aan op de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. Bij nieuwe plannen vormt de milieukwaliteit een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsfuncties. In deze paragraaf worden de hier aan de orde zijnde relevante milieuaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening en daarmee voor het voorliggende planvorming van belang zijn.

4.1 Bodem

Wettelijk kader 

De Wet bodembescherming (Wbb) vormt het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en de ernst van een bodemverontreiniging. Conform de Wbb wordt op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater bepaald of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosysteem onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Bij eerst genoemde dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering; bij laatstgenoemde kan gewacht worden totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Onderzoek

Er is door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (SMA, Bijlage 1, Verkennend bodemonderzoek). De doelstelling van het onderzoek is inzicht te krijgen in de actuele milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek dient te worden vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de locatie. De gemeente heeft het onderzoek ontvangen, beoordeeld en akkoord bevonden.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • In de bovengrond is een lichte verontreiniging met heptachloorepoxide aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met arseen aangetoond welke hoogst waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong heeft;
  • De op de onderzoekslocatie geconstateerde verhoogde gehalten in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek.

Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van (potentieel herbruikbare) grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het plangebied geschikt voor de toekomstige bestemming. De aanwezige bodemkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw.

4.2 Archeologisch onderzoek

De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden, blijven gehandhaafd.

De Erfgoedwet vormt straks samen met de nieuwe nog vast te stellen Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden te zijner tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Zo ook de gemeentelijke plicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige archeologische waarden. Ten behoeve hiervan heeft de gemeente Borsele reeds op 11 oktober 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In 2016 heeft een evaluatie van het archeologiebeleid plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft de Borselse gemeenteraad op 6 april 2017 besloten dat gebieden met een lage verwachtingswaarde worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek en dat voor deze gebieden geen beschermende maatregelen meer hoeven te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Met het archeologisch beleid wil de gemeente niet alleen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie, maar ook een formeel afwegingskader bieden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij de invulling van het gemeentelijk archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen gewaardeerde terreinen en archeologische verwachtingszones. Op terreinen met een archeologische waarde is de aanwezigheid van archeologische sporen en resten bekend. De archeologische verwachtingszones doen een voorspelling over de kans dat er archeologische waarden voorkomen. De waarden- en verwachtingenkaart bestaan uit vier op elkaar te projecteren kaartbeelden die corresponderen met elkaar in tijd opvolgende landschappen waaraan archeologische betekenis kan worden gehecht:

  • Kaartlaag 1 Walcheren: Nieuwe Tijd, Late Middeleeuwen en Vroege Middeleeuwen
  • Kaartlaag 2 Hollandveen: Romeinse Tijd, IJzertijd en Bronstijd
  • Kaartlaag 3 Wormer: Neolithicum
  • Kaartlaag 4 Pleistoceen: Neolithicum, Mesolithicum, Paleolithicum.

Volgens kaartlaag 3 geldt voor deze locatie een hoge verwachting wat impliceert dat archeologisch onderzoek vereist is bij werkzaamheden die groter zijn dan 250 vierkante meter en dieper reiken dan 0,40 meter beneden maaiveld.

Onderzoek

Artefact heeft in april 2022 een bureau- en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd op de gronden, alwaar de nieuwbouw is voorzien. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 aan deze toelichting gehecht.

Uit het bureau- en booronderzoek is gebleken, dat er binnen het plangebied een lage tot geen verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit het Neolithicum tot in de Nieuwe Tijd. De kans dat eventuele vindplaatsen verstoord zullen worden door de toekomstige bodemingrepen is aldus vrij klein. Dit betekent verder dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht voor plangebied. Omdat er een uniform advies geformuleerd is voor het volledige plangebied wordt in het voorliggende rapport geen verwachtings- of advieskaart opgenomen.

Geadviseerd wordt om het plangebied, waar de nieuwbouw is voorzien vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling en geen dubbelbestemming op te nemen. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden in het uitvoeroingsbestek te wijzen op de plicht deze zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. De melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Borsele.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde planontwikkeling op voorhand niet in de weg.

4.3 Cultuurhistorie

In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) hebben per 1 januari 2012 enkele wijzigingen in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste: gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hierdoor is een verplichting ontstaan om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het plangebied is niet aangemerkt als een beschermd dorpsgezicht. Daarnaast bevinden zich in (de directe nabijheid van) het plangebied geen (rijks)monumenten, voormalige kasteelterreinen, beschermingswaardige binnendijken en/of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Geluid

Wettelijk kader

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.

De Magnoliastraat, Seringestraat en de Vuurdoornstraat, waaraan het plangebied is gelegen, betreft woonstraten met een snelheidsregime van 30 km/h. In het kader van de Wgh hoeft de geluidsbelasting op woningen aan 30km/h-straten niet te worden beoordeeld. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

Onderzoek

Alle straten, waaronder de Magnoliastraat, wordt uitsluitend gebruik gemaakt voor bestemmingsverkeer van de woonwijk(en). Voor het overige zijn er geen verkeersaantrekkende functies in de omgeving aanwezig. Daarmee is de verkeersintensiteit ter plaatse relatief laag en zal ten aanzien van de geluidbelasting sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Overige geluidsbronnen

Het plangebied is verder niet gelegen binnen de toetsingszone van een gezoneerde spoorweg en ook niet binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Toetsing aan de betreffende grenswaarden uit de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde. Luchtvaart- en scheepvaartlawaai zijn evenmin aan de orde.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt, dat geen geluidshinder vanwege verkeer is te verwachten. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de realisatie van een nieuwe woning.

4.5 Water

Wettelijk kader

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke motivering wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Eventuele opmerkingen van de waterbeheerder worden meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW).
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Zeeuwse Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening Zeeland 2018.

Waterschapsbeleid

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Rijkswaterstaat, twee waterschappen, twee provincies en zestien gemeenten zijn samen verantwoordelijk voor het waterbeheer in het stroomgebied Schelde. De Algemene Vergadering van het waterschap Scheldestromen heeft op 19 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld. In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 laat het waterschap de hoofdlijnen zien van het beleid op het gebied van watersystemen en afvalwaterketen. In het plan zijn doelen gesteld voor de thema's watersysteem en afvalwaterketen.

Concreet betekent dat voor het watersysteem de volgende doelen:

  • Watersystemen zijn zo ontworpen dat ernstige en langdurige wateroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen: oppervlaktewater treedt niet vaak buiten zijn oevers.
  • De gehanteerde waterpeilen zijn afgestemd op het grondgebruik oftewel de functies landbouw, natuur en wonen: goed waterpeil onder normale omstandigheden.
  • Zorgen voor waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: gezond oppervlaktewater.
  • Faciliteren van een verantwoord gebruik van het beschikbare zoetwater.

Voor de afvalwaterketen is het volgende doel van belang:

  • In de afvalwaterketen van de toekomst wordt afvalwater op een duurzame en efficiënte manier ingezameld en gezuiverd, zodat het geen bedreiging vormt voor volksgezondheid en omgevingskwaliteit.

Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk rioleringsplan Borsele 2018-2022

Het vijfde Gemeentelijk rioleringsplan (GRP5) heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig worden gemaakt waarbij er gestreefd wordt naar het te allen tijde voorkomen van waterschade. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:

  • een doelmatige inzameling en transport van afvalwater;
  • tegengaan van waterhinder, overlast of schade en vasthouden water;
  • het voorkomen van grondwateroverlast;
  • schoon oppervlaktewater, grondwater en een schone waterbodem.

Het voorliggende voldoet aan de richtlijnen van het GRP5. In het gemeentelijke rioleringsplan wordt meer dan voorheen aandacht besteed aan de eigen verantwoording van de lozers.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening. Het beheer van het watersysteem is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In onderstaande tabel wordt aangegeven, welke invloed de voorgenomen ontwikkeling heeft op de diverse wateraspecten. Onderstaand is de watertoetstabel opgenomen.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling ligt niet binnen de keurzone van primaire of regionale waterkeringen. Omdat het bouwen van gebouwen buiten deze zones op grond van de Keur van het waterschap zonder meer is toegestaan, treedt geen strijdigheid met de beleidsregels van het waterschap op. Het plangebied ligt daarnaast niet in of nabij transportroutes gevaarlijke stoffen over water. Het aspect veiligheid/waterkering is derhalve niet aan de orde.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
De ontwikkeling en realisatie van de extra woningen en daarmee de toename aan verhard oppervlak en benodigde watercompensatie is reeds in het bestemmingsplan 'Oostgaarde' uit 2009meegenomen. Deze waterberging is reeds volledig gerealiseerd. Verder wordt nog een overloopgreppel vanuit de waterpartij in de speeltuin naar de sloot aan de zuidkant van de Magnoliastraat gerealiseerd.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
De beoogde nieuwe woningen worden aangesloten op de bestaande riolering. Regenwater wordt afgekoppeld, zodat het ter plaatse kan infiltreren of kan worden afgevoerd naar omliggende oppervlaktewateren (sloten, vijvers e.d.).  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
Er wordt geen grondwater onttrokken. De beoogde ontwikkeling is niet nadelig voor de watervoorziening. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit.

De ontwikkeling leidt niet tot het onttrekken van grondwater of het infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen. Verdroging is dan ook niet aan de orde.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Door het gebruik van duurzame niet uitlogende bouwmaterialen heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem of grondwaterbeschermingsgebieden in de omgeving.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied of natuurgebied. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. Door het gebruik van duurzame niet uitlogende bouwmaterialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan tasten geen bodemlagen aan als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.  
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Er is geen sprake van open water. Er worden geen water gerelateerde consequenties voor de volksgezondheid verwacht.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Het peilregiem van het plangebied is afgestemd op bebouwd gebied. Er is geen sprake van een peilverlaging en/of bodemdaling. Derhalve is deze problematiek niet aan de orde. Er wordt geen grondwater onttrokken en hemelwater wordt zoveel als mogelijk naar het omliggende oppervlaktewater teruggevoerd. Bodemdaling wordt dan ook niet verwacht.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Derhalve zijn er geen bijzondere maatregelen te treffen of beperkingen te verwachten.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Er liggen geen waterlopen langs de projectlocatie, er worden geen nieuwe waterlopen voorzien.  
Andere belangen waterbeheer   Uitwerking  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
Er zijn geen objecten in of nabij het plangebied aanwezig.  
Wegen in beheer bij het waterschap
(alleen invullen voor zover van toepassing)
* in de bouwfase:
Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen?
*na realisatie: verkeersaantrekkende werking
Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer?




na realisatie: bereikbaarheid
Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken.
Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd?

na realisatie: parkeren
Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd?

na realisatie: (ver)bouwen
Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd).  



Nee.

Door de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling zal dit niet tot onevenredige overlast leiden.



Het plangebied is via de bestaande infrastructuur bereikbaar. Er zullen geen wegen worden gewijzigd of worden aangelegd.



Ja. Er zal op eigen terrein worden geparkeerd, bij elke woning zal een eigen parkeerplaats worden gerealiseerd. Verder wordt een deel in de openbare ruimte opgevangen.


Nee.  

4.6 Bedrijven en milieuzonering

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” (maart 2009) een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de handreiking kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen de woningbouwlocatie en de bedrijven in de omgeving. Dit kan oplopen tot de maximale richtafstand voor bedrijven met milieucategorie 6 en die bedraagt 1.500 meter tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Direct ten noorden en ten oosten grenst het plangebied aan het buitengebied van de gemeente Borsele, welke gronden hoofdzakelijk agrarisch worden aangewend. Voor deze gronden en indien aanwezig inrichtingen geldt, dat eventuele onder meer hinder veroorzaakt kan worden door de aspecten 'geur' en 'geluid'. De provinciale verordening schrijft voor, dat de minimale afstand tussen nieuwe woonbebouwing en bestaande agrarische bedrijven minimaal 100 meter moet zijn, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat geen hinder optreedt voor de nieuwe woningen en de nieuwe woningen evenmin de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf beperken. In dat geval kan uitgegaan worden van een afstandsmaat van 50 meter. Daarnaast voorziet het provinciale bufferbeleid nog in een tweede afstandsnorm. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woongebieden dient een afstand van 50 meter in acht te worden genomen.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn op grond van het 'Chw bestemmingsplan Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018' geen agrarische bedrijven toegestaan en is de aanleg van boomgaarden op een afstand binnen de 50 meter aan een vergunningenstelsel verboden. Aangezien de meest agrarische bouwvlakken en daarmee bedrijven alsmede boom- en fruitgaarden op grotere afstand dan respectievelijk 100 en 50 meter van het plangebied zijn gelegen, wordt in voorliggende situatie alleen specifiek ingegaan op het houden van 3 paarden op het terrein horende bij de woning Langeweg 84. Op deze locatie worden uitsluitend hobbymatig 3 paarden gehouden. 

Als het houden de hobbydieren onder een categorie van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt is er sprake van een inrichting (Wet milieubeheer). Het houden van 3 paarden voor hobbymatig gebruik valt niet onder een categorie zoals opgenomen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Op basis van jurisprudentie (uitspraak ECLI:NL:RVS:2003:AL8982) blijkt, dat het houden van maximaal 5 paarden niet wordt gezien als een inrichting Wet Milieubeheer en dat het houden van drie paarden daarmee aangemerkt kan worden als hobbymatig.. Ten overvloede overwegen wij, dat de stapmolen en de rijbak weliswaar op korte afstand van de nieuwbouwwoningen zijn gesitueerd, doch eventueel geurhinder inherent aan dat gebruik zeer beperkt van aard zal zijn, mede daar deze voorzieningen relatief kort zullen worden gebruikt. Er is derhalve geen aanvullend onderzoek noodzakelijk voor het aspect milieuzonering.

Tot slot zijn op iets grotere afstand, ten oosten van het plangebied, akkerbouwgronden aanwezig. De veiligheidsafstand voor het hanteren van bestrijdingsmiddelen varieert van 5 tot >50 meter, afhankelijk van de spuittechniek, de hoogte, het gebruikte gewasbeschermingsmiddel en de aanwezigheid van sloten en/of beplanting (windhaag). De veiligheidsafstand reikt, gelet op de afstand tot de akkerbouwgronden, niet tot aan de voorziene woningbouw.

Op basis hiervan kan worden gesteld, dat de beoogde woningbouw niet belemmerend zal zijn voor de bestaande bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven. Ook zal de bedrijfsvoering niet van invloed zijn op de woon- en leefkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Gesteld wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planvorming.

4.7 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in twee categorieën van risicobronnen: mobiele (route gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buis) en stationaire (inrichtingen, zoals LPG-stations).

Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6 /jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden.

Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand (het zogenaamde invloedsgebied) van een risicovolle activiteit ophoudt. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid wordt geboden om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Onderzoek

Na raadpleging van de provinciale risicokaart blijkt het navolgende.

Inrichtingen
Het doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. In het plangebied zelf zijn geen inrichtingen aanwezig die van belang zijn in het kader van externe veiligheid. Volgens de risicokaart bevinden zich geen inrichtingen in de verdere omgeving van het plangebied, met uitzondering van de kerncentrale Borssele.

Het plangebied is binnen de schuilzone van de kerncentrale Borssele gesitueerd. De bewoners en bedrijven in en rondom de kern zijn op de hoogte van het risico dat verblijven in de nabijheid van de kerncentrale met zich meebrengt. Daarnaast is de dekking van het sirenestelsel in Borsele goed geregeld. De sirenes zijn overal goed hoorbaar. Tevens worden mensen tegenwoordig gealarmeerd via twitter, sms, media, NL-Alert enz. Alles bij elkaar biedt dit voldoende waarborg dat aanwezigen in de gemeente Borsele bij rampen, zoals een nucleaire ramp adequaat gewaarschuwd worden.

Transportroutes
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht is geworden transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan. Tevens is de Regeling basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Nabij het plangebied is de snelweg A58 en een spoorlijn gelegen. In de nabijheid zijn twee gastransportbuisleidingen aanwezig.

A58
Op circa 2,3 kilometer van het plangebied ligt de snelweg A58. Voor dit tracé geldt een PR-contour van 5 meter buiten de weg en een plasbrand-aandachtsgebied (PAG) dat reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste rijlijn. Deze gebieden reiken daarmee niet tot het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied (meer dan 4.000 meter) van de A58 waardoor een beperkt verantwoording van het GR van toepassing is.

Spoor
Over de spoorlijn Sloehaven - Roosendaal West vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR-contour is niet buiten het spoor gelegen. Daarnaast is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er is sprake van een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt op circa 3,4 kilometer afstand van het spoor en daarmee binnen het invloedsgebied waardoor een beperkte verantwoording van het GR van toepassing is.

Westerschelde

Op circa 2.200 meter afstand van het plangebied is de vaarverbinding Westerschelde gelegen. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6 contour valt binnen de begrenzing van de vaarweg en reikt daarmee niet over het plangebied. Conform de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door Det Norske Veritas (DNV), is voorts bepaald, dat het toxisch invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter is. De locatie valt daarmee binnen het invloedsgebied van de Westerschelde, doch buiten de risicocontour van 200 meter, zodat daarmee het groepsrisico niet berekend hoeft te worden. Wel is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist, daar het aantal bezoekers en medewerkers in het gebied zal toenemen.

Buisleidingen

Tot slot liggen twee gastransportleidingen in de nabijheid van het plangebied. Door de Nederlandse Gasunie is destijds een risicoberekening uitgevoerd voor één kilometer leiding, gecentreerd om de bestaande bouw en de nieuwbouwplannen aan de oostkant van 's-Gravenpolder. Uit deze berekening blijkt, dat geheel geen overschrijding is van het PR en GR. Gelet op de beperkte omvang van de nieuwbouwontwikkeling, zal deze geen noemenswaardige invloed op deze berekeningen met zich meebrengen. Daarmee vormen ook de buisleidingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Volledigheidshalve heeft de gemeente, gelet op de gedateerdheid van de risicoberekening, contact met de Veiligheidsregio gezocht, teneinde na te gaan welke maatregelen kunnen worden genomen om de woningen zo brandwerend mogelijk te maken. De Veiligheidsregio adviseert gelet op de afstand van de buisleidingen tot de beoogde nieuwbouwwoningen, geen ingrijpende en kostenverhogende maatregelen voor te schrijven. Dit daar onder meer het treffen van deze maatregelen niet voldoende effectief zal zijn.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Ter motivering van de groepsrisicoverantwoording in relatie tot het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt in het onderstaande ingegaan op de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de middelen om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt zowel aan de west- als oostzijde goed ontsloten. Het verkeer kan via de Kamperfoeliestraat, de Lavendelstraat en de Magnoliastraat de woonwijk en daarmee plangebied in en uitrijden. Deze wegen sluiten verder aan op het verdere wegennetwerk. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie wordt woningbouw toegestaan. De aanwezigen worden beschouwd als zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen is het risico, dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt gerealiseerd middels een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

In het kader van het vooroverleg is het plan voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Zeeland. De aangereikte inzake hulpverlening en zelfredzaamheid zullen aan initiatiefnemer(s) worden voorgelegd, zodat zij daar bij de uitwerking van het plan en terrein rekening kunnen houden.

Conclusie

Uit de risicokaart is gebleken, dat het plangebied is gelegen binnen de contour van de A58, de spoorlijn Sloehaven-Roosendaal West en de Westerschelde, waar transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Gelet op de aard van de wijziging, de beperkte toename van het aantal aanwezige personen binnen het plangebied én het feit dat de afstand tot deze risicobronnen zeer groot is, hebben deze bronnen geen (significante) ruimtelijke invloed op onderhavig ontwikkeling en kan met een nadere (beperkte) afweging en beoordeling van het groepsrisico worden volstaan. Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de realisatie van het bouwplan.

4.8 Flora en Fauna

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen in, noch nabij, een NNZ-gebied. Het plangebied is op meer dan 1,2 kilometer afstand gelegen van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied; 'Westerschelde & Saeftinghe'. Gezien de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling, de ligging van het plangebied in een bestaande woonwijk en bebouwde kom alsmede de aard van de ingrepen, kunnen effecten als licht- of geluidhinder op beschermde natuurgebieden uitgesloten worden. Het enige mogelijke effect betreft stikstofdepositie wat met name wordt veroorzaakt door aan- en afrijdend verkeer, tijdens de eindfase. Echter, uit de berekening van het projecteffect met betrekking tot gebruiksfase op de Natura 2000-gebieden blijkt, dat het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgt en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt, dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof. Het onderzoek naar de stikstofdepositie en berekening is als Bijlage 3 aan deze toelichting gehecht.

Soorten

Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De voorgenomen ontwikkeling heeft echter geen gevolgen voor de flora en fauna. De percelen waar de ontwikkeling is voorzien, zijn nu ingericht als grasveld en wordt regelmatig gemaaid. Het gebruik van de gronden is de afgelopen jaren onveranderd geweest. Daardoor is het plangebied waar de ontwikkeling is voorzien niet geschikt als leefgebied voor (beschermde) dier- en plantsoorten. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.

Dit laat onverlet, dat altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten geldt en bij werkzaamheden de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene soorten.

Conclusie

Vanwege de ligging en de kleinschaligheid van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten, zoals een toename van de stikstofdepositie, op beschermde natuurgebieden uitgesloten worden. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Lucht

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):

  • het bestemmingsplan leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan dan wel blijft ten minste gelijk;
  • het bestemmingsplan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen' (laatstelijk gewijzigd op 7 juni 2012) is dit verder uitgewerkt. Bij ministeriële regeling, de 'Regeling Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen.

Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig te toetsen aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen met één ontsluitingsweg geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig zijn.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 11 grondgebonden woningen. Gelet op de beperkte omvang daarvan kan de voorgenomen ontwikkeling gezien worden als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.10 M.e.r. - beoordeling

In artikel 5, onderdeel 6 van Bijlage II Bor is bepaald dat artikel 4, onderdeel 9 van Bijlage II Bor niet van toepassing is op een activiteit als bedoeld in kolom 1 van onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de activiteit 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' genoemd. Indien een initiatief is aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject', dan kan artikel 4, onderdeel 9 van Bijlage II Bor derhalve niet worden toegepast. Uit een uitspraak van de ABRvS van 7 december 2016 (Voorzieningenrechter, ECLI:NL:RVS:2016:3279) blijkt dat voor uitleg van het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' aansluiting kan worden gezocht bij het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als opgenomen in art. 1.1.1, eerste lid, onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betreft een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Toetsing

De afdeling overweegt, dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

Voor dit bestemmingsplan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is één activiteit gevonden die mogelijk m.e.r-(beoordelings)plichtig is, te weten:

  • D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied betreft het realiseren van 11 woningen. De bebouwde oppervlak neemt toe. De ontwikkeling blijft dus ruim onder de drempelwaarden, waardoor een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is. Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich ervan te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben door middel van een vormvrije-m.e.r.-beoordeling.

Nu de milieugevolgen beperkt zijn c.q. hier in het plan goed mee kan worden omgegaan, volstaat de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De aanmeldnotitie ten behoeve van de vormvrije m.e.r.- beoordeling is als Bijlage 4 aan onderhavig plan gehecht.

Conclusie

Het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het project is niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planvorm

Het bestemmingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een plankaart (verbeelding) met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. Samen met de regels is dit het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.  In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen'. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de planregels.

5.2 De opzet van de planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

In de inleidende regels staan de algemene bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren. De begripsbepalingen (artikel 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden. De wijze van meten (artikel 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes etc.

Bestemmingsregels

De bestemmingen beginnen telkens met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de desbetreffende bestemming is toegekend, mogen worden gebruikt. Deze bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door een bepaling waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan (bouwregels). Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Artikel 3 Verkeer
  • Enkelbestemming Artikel 4 Wonen

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Artikel 3 Verkeer

De beoogde straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut en ter plaatse van de aanduiding garage zijn bestemd als 'Verkeer'. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m2 bedragen en de bouwhoogte 3,5 meter.

Artikel 4 Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor de huisvesting van personen en voor tuinen, erven, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming '. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Er wordt, door middel van een bouwaanduiding, onderscheid gemaakt in meerdere bebouwingstypen, namelijk: vrijstaand - 1, vrijstaand - 2 geschakeld en twee-aaneen. Hieraan zijn specifieke bouwregels verbonden. Ten aanzien van de hoofdgebouwen zijn onder meer bepalingen opgenomen betreffende de goot- en de totale bouwhoogte, de dakhelling en de diepte van de woning. De maximale oppervlakte van de woning volgt uit de maximale breedte en maximale diepte van het gebouw. De maximale diepte van de woning is afhankelijk van de diepte van het bouwperceel.

Verder geldt in hoofdlijnen onder meer het navolgende:

  • Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • Per bouwaanduiding is bepaald welke typologie waar mag worden gebouwd;
  • De goot- en bouwhoogte zijn met een aanduiding op de verbeelding vastgelegd;
  • Afwijken van de gebruiksregels is onder voorwaarden mogelijk voor onder andere de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt in of bij een woning;
  • Afwijken van de bouwregels is onder voorwaarden mogelijk om de voorgevel gedeeltelijk achter de gevellijn te kunnen oprichten, voor een korte afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens en voor een grotere bouwhoogte voor bouwweken, geen gebouwen zijnde.

Tot slot is er onder voorwaarden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het woningtype te wijzigen.

Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel geregeld dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken. Verder wordt de parkeernorm gereguleerd.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat een aantal algemene afwijkingsregels. Deze afwijkingen bij omgevingsvergunning betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

In deze regels zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Dit artikel beschrijft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig afgeweken worden bij omgevingsvergunning tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel

Artikel 10 Slotregel

Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Nu het perceel binnen een gebied, waarvoor een bestemmingsplan wordt vastgesteld en op basis waarvan bouwplannen mogelijk zijn, in eigendom zijn van de gemeente, is er geen exploitatieplan nodig is. De gemeente regelt het kostenverhaal via de uitgifte van de bouwgrond. Ook de fasering en inrichting bepaalt de gemeente zelf. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is daarom niet vereist. Bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zal dit worden besloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Procedure

Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Borsele dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Het voorontwerp van het bestemmingsplan "Oostgaarde, gedeelte Magnoliastraat-Vuurdoornstraat, 2023" heeft in verband daarmee vier weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis en is gepubliceerd op de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Tijdens deze termijn heeft de gemeente één inspraakreactie ontvangen.

Vooroverleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten, etc. Voor dit plan zal overleg worden gepleegd met:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.

Van de vooroverlegpartners zijn reacties ontvangen.

Voor de samenvatting en beantwoording van deze reacties wordt verwezen naar bijlage 5 in het Bijlagenboek (vooroverleg- en inspraakrapport).