Plan: | "Bedrijventerrein 's-Gravenpolder 2015" |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.BPBG2015-0001 |
De huidige bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein in 's-Gravenpolder zijn aan actualisering toe.
Binnen de Wro vormt het bestemmingsplan het centraal normstellend instrument met binding voor zowel overheid als burger. Het plan moet eens in de 10 jaar worden opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Aan deze verplichting is een financiële prikkel gekoppeld. Op ingediende bouwaanvragen die gebaseerd zijn op een bestemmingsplan dat ouder is dan 10 jaar, kunnen geen leges meer geheven worden door de gemeente.
Voor gebieden met een lage dynamiek, waar in de toekomst niet of nauwelijks wijzigingen te verwachten zijn, kan de gemeente een beheersverordening vaststellen in plaats van een bestemmingsplan. Hiervoor is in het onderhavige plangebied niet gekozen, gezien de gewenste flexibiliteit en juridische rechtszekerheid die een bestemmingsplan biedt.
Het plangebied omvat het bedrijventerrein van 's-Gravenpolder. Het bedrijventerrein 's-Gravenpolder ligt ten westen van de kern 's-Gravenpolder ten westen van de Baarlandsezandweg. Aan de oostkant van de Baarlandsezandweg ligt een bedrijventerrein dat valt in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Baarlandsezandweg en omgeving 2013". Dit deel maakt dus geen onderdeel uit van het plangebied. Het plangebied grenst aan de westelijke zijde aan het spoor van de stoomtrein. Aan de noordzijde grens het plangebied aan de Schoorkenszandweg. De zuidelijke grens wordt gevormd door de Lange Mairedijk.
![]() |
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied |
Het door de gemeente ingezette actualiseringstraject heeft mede ten doel het aantal vigerende bestemmingsplannen voor het gemeentelijk grondgebied te reduceren. Ter plaatse gelden de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld | (ged.) Goedgekeurd | |
Bestemmingsplan “Bedrijfsterrein 's-Gravenpolder, 1e en 2e fase” |
12 januari 1993 | 27 april 1993 | |
Bestemmingsplan “Bedrijfsterrein 's-Gravenpolder, 3e fase” |
6 september 1997 | 17 februari 1998 (ged.) | |
Bestemmingsplan “Bedrijventerrein 's-Gravenpolder, 4e fase” |
2 februari 2006 | 9 mei 2006 |
Het bestemmingsplan heeft als doel het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor het in paragraaf 1.2 aangegeven plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan vervangt (herziet) de in paragraaf 1.3 genoemde bestemmingsplannen. Daarmee worden ook de bebouwings- en gebruikswijzigingen, die in afwijking van deze plannen in de loop der jaren vooruitlopend op een bestemmingsplanherziening zijn toegestaan, geformaliseerd. Daarnaast wordt het plan gedigitaliseerd en afwijkingen ten opzichte van de verouderde ondergrond worden hersteld. Tot slot wordt met dit integrale bestemmingsplan de bestemmingsplansystematiek gestandaardiseerd en geactualiseerd.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk bedoeld om de actuele situatie goed te regelen. Daarbij is rekening gehouden met enige flexibiliteit ten aanzien van de bouwvlakken en keuze voor bestemmingen. De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.
Beleidskader (hoofdstuk 2)
Voor het plangebied wordt in hoofdstuk 2 het relevante actuele rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidskader aangegeven. Het beleidskader is toegesneden op de actualisering.
Analyse plangebied (hoofdstuk 3)
In hoofdstuk 3 is een beknopte inventarisatie en analyse van het gebied opgenomen.
Kwaliteit van de leefomgeving (hoofdstuk 4)
In hoofdstuk 4 zijn, voor zover van belang, de toetsingen aan de relevante (sectorale) beleidsregels en wetten opgenomen.
Juridische vormgeving (hoofdstuk 5)
Op basis van het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen Borsele en de vigerende regeling is de juridische regeling geactualiseerd (verbeelding en planregels). In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan bod. Uit deze toelichting op de planregels blijkt de logische relatie tussen toelichting, planregels en verbeelding.
Economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6)/ Maatschappelijke toetsing en overleg (hoofdstuk 7)
Tot slot volgen de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke toetsing en het overleg in hoofdstuk 7. De toelichting op de economische uitvoerbaarheid is beknopt, omdat sprake is van een te actualiseren bestemmingsplan zonder ontwikkelingen. De maatschappelijke uitvoerbaarheid zal blijken uit de resultaten van:
Analyse
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) is op 30 december 2012 in werking getreden. In dit besluit stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Voor de in de AMvB genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit de AMvB voldoen.
Toetsing en Conclusie
Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen hebben betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Analyse
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Met deze structuurvisie gooit het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid en kiest het voor een selectievere inzet van rijksbeleid. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Toetsing en Conclusie
De juridische regeling voor het Bedrijventerrein 's-Gravenpolder wordt met het voorliggende bestemmingsplan geactualiseerd. Er zijn in het plangebied geen ontwikkelingen die van belang zijn op rijksniveau. De SVIR vormt geen belemmering.
Analyse
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Toetsing en conclusie
De gronden direct ten zuiden van het plangebied zijn aangeduid als Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de Ecologische Hoofd Structuur en waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
Onderhavig bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan dat per saldo niet zal lijden tot aantasting van de EHS. De in het Barro genoemde nationale belangen worden niet aangetast door dit bestemmingsplan.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Op 28 september 2012 is het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:
Toetsing en conclusie
Het plangebied is op kaart 1 'Bedrijvigheid' aangeduid als 'kleinschalig'. Bedrijventerreinen niet zijnde grootschalige of thematische bedrijventerreinen worden aangemerkt als ‘kleinschalig bedrijventerrein’. Op deze terreinen mogen nieuwe bedrijven zich vestigen tot en met milieuhindercategorie 3 en met een kavelgrootte van maximaal 0,5 hectare. Kleinschalige bedrijventerreinen zijn bedoeld voor bedrijvigheid die qua aard en schaal aansluiten bij het dorp of de omgeving waar het toe hoort. Voor uitbreiding van bestaande bedrijven en verplaatsingen uit de dorpskern zijn de kavelmaat en milieuhindercategoriebepalingen niet van toepassing.
De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn doorvertaald in de Verordening ruimte provincie Zeeland (zie hierna).
Verordening ruimte provincie Zeeland
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening ruimte provincie Zeeland (hierna VrpZ). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing en conclusie
Voor wat betreft dit plan zijn met name artikel 2.1 en 2.2 van belang. Het plan betreft een reeds aanwezig bedrijventerrein (en is daartoe reeds bestemd), waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het bestemmingsplan past binnen het beleidskader uit de VrpZ.
Daarnaast is artikel 2.17 (Landschap en erfgoed) van belang. Direct ten zuiden van het plangebied is de Middel-Zwakepolder aangewezen als landschap en de dijk als landschapselement. De dijk ligt voor een klein gedeelte binnen het plangebied. Conform omliggende bestemmingsplannen worden dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de waterstaatkundige en cultuurhistorische waarden. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die invloed hebben op het landschap of erfgoed.
In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd met betrekking tot de thema’s wonen, werken en recreëren.
Toetsing en conclusie
Het volgende is voor het bedrijventerrein 's-Gravenpolder van belang.
Dit bestemmingsplan betreft een conserverend plan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In het plangebied worden bestaande bouwmogelijkheden opnieuw bevestigd, waarbij door middel van milieuzonering rekening is gehouden met de omgeving. Het bestemmingsplan maakt geen zware bedrijvigheid mogelijk. Het bestemmingsplan is niet in strijd met dit beleidskader.
De Structuurvisie Borsele 2009-2014 is opgesteld binnen de kaders van de Wro en is de opvolger van de Borsatlas 2003. De structuurvisie dient een tweeledig doel:
In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2014. Uitgangspunt hierbij is dat de structuurvisie voldoende ruimte moet bieden om nadere afwegingen te maken.
Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:
Toetsing en conclusie
Het plangebied is op de Structuurvisiekaart aangeduid als 'Bedrijventerrein'. Het voorliggende bestemmingsplan (actualiseringsplan) maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en past binnen de drie centrale beleidsdoelen.
De beeldkwaliteitsnota (januari 2013) verwoordt het gemeentelijke beeldkwaliteitsbeleid en vervangt de welstandsnota Borsele 2006. De beeldkwaliteitsnota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente het belang van een aantrekkelijke (gebouwde) omgeving dient te behartigen. Deze beeldkwaliteitsnota beoogt primair iedereen, die in de gemeente Borsele een bouwplan heeft, vooraf informatie en inzicht te verschaffen over de wijze waarop de dorpsbouwmeester/monumentencommissie over zijn/haar plan zal adviseren. Het functioneren van het beeldkwaliteitsbeleid wordt iedere vier jaar door de gemeenteraad geëvalueerd en waar nodig aangevuld en bijgesteld.
Er zijn vier typen beeldkwaliteitscriteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst, te weten algemene criteria, gebiedsgerichte criteria, themagerichte criteria en sneltoetscriteria.
Voorts worden bijzondere en reguliere welstandsgebieden onderscheiden.
Toetsing en conclusie
Bedrijventerreinen zijn aangewezen als regulier welstandsgebied. In het belang van het totaalbeeld van het bedrijventerrein worden eisen gesteld aan de bedrijfsbebouwing. Er dient gestreefd te worden naar eenheid en samenhang in de bebouwingsvormen en –massa’s en in het kleur- en materiaalgebruik.
Analyse
Binnen de gemeente Borsele kan men spreken over zes vormen van detailhandel:
Toetsing en conclusie
Detailhandel concentreert zich van oudsher in de centra van dorpen en steden. De geldende bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen laten tegenwoordig bepaalde vormen van detailhandel toe, namelijk daar waar het gaat om detailhandel in goederen die qua uitstraling, aard en omvang niet inpasbaar zijn in winkelgebieden. Hiertoe behoren goederen als auto's, boten en caravans, keukens en winkels als tuincentra en bouwmarkten.
Op het bedrijventerrein 's-Gravenpolder wordt alleen detailhandel in goederen die qua uitstraling, aard en omvang niet inpasbaar zijn in winkelgebieden mogelijk gemaakt. Deze uitzonderingen zijn met een specifieke aanduiding geregeld.
Analyse
Door een wijziging van het wetboek van Strafrecht is met ingang van 1 oktober 2000 het bordeelverbod opgeheven. Het gemeentelijk beleid betreffende deze opheffing is verwoord in de “Nota prostitutiebeleid gemeente Borsele”. In het belang van de openbare orde en bescherming van het woon- en leefklimaat acht het gemeentebestuur van Borsele het noodzakelijk om een maximumstelsel in te voeren. Bij het bepalen van het maximum is rekening gehouden met een aantal (plaatselijke) omstandigheden.
Toetsing en conclusie
De “Nota prostitutiebeleid gemeente Borsele” gaat, gelet op bovengenoemde overwegingen, uit van het maximumaantal van één bordeel in de gemeente. Raamprostitutie en straatprostitutie worden in het geheel niet toegestaan. Het plangebied leent zich niet voor het toestaan van een bordeel. In het plangebied worden seksinrichtingen uitgesloten.
Eind jaren tachtig is gestart met de ontwikkeling van het bedrijventerrein 's-Gravenpolder (fase 1 en 2). Het bedrijventerrein ligt op ruime afstand tot de kern van 's-Gravenpolder (zodat geen overlast ontstaat) in een landschap van kleinschalige nieuwlandpolders. De aanleg van het bedrijventerrein was in principe bedoeld voor de verplaatsing van bestaande bedrijven uit de kernen in het oostelijk deel van de gemeente Borsele. Eind jaren negentig is de derde fase van het bedrijventerrein aangelegd. Rond 2005 is de laatste fase van het bedrijventerrein gerealiseerd.
De bedrijven die op het terrein zijn gevestigd passen qua aard en omvang op een lokaal bedrijventerrein. Een groot deel van de bedrijven betreft bedrijven in bouwnijverheid en vervaardiging van producten.
De bebouwing van de bedrijven bestaat met name uit grote bedrijfsbebouwing waarbij de hoogte afwisselend is. In fase 1 en 2 van het terrein is de bouwhoogte over het algemeen lager dan in fase 3 en 4. Uitzondering hierop vormen de bedrijfsbebouwing in het noordwesten van het plangebied en de bedrijfswoningen langs met name de noordzijde van het plangebied. De bedrijfshallen in het noordwesten van het plangebied hebben een schuine kap. De bedrijfswoningen zijn een stuk kleiner en hebben grotendeels een schuine kap.
Het bedrijventerrein wordt met name in noordelijke richting ontsloten richting de Bernardweg Oost (N666). Vanaf de N666 is ontsluiting in noordoostelijke en zuidwestelijke richting mogelijk. In Noordoostelijke richting is de A58 gelegen (voor verkeer richting het oosten). In Zuidwestelijke richting wordt ontsloten richting Heinkenszand en A 58 in westelijke richting (via N665) en Borsele.
Rondom het bedrijventerrein zijn bomen en andere opgaande beplanting aanwezig. Dit zorgt voor een afschermende werking naar de omgeving. Direct grenzend aan de zuidzijde van het plangebied ligt de cultuurhistorisch waardevolle Lange Mairedijk. Deze dijk heeft naast de functie voor cultuurhistorie, natuur en landschap ook een belangrijke functie voor de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. De landschappelijke inpassing was een belangrijke voorwaarde van de provincie om het bedrijventerrein uit te breiden. De Lange Mairedijk speelde een belangrijke rol in het beplantingsplan voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Een strook van minimaal 10 meter breed garandeerd een goede landschappelijke inpassing en afscherming richting ecologische hoofdstructuur. De dijk is eigendom van Vereniging Natuurmonumenten waardoor toekomstige instandhouding is gewaarborgd.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.
Toetsingskader
Langs spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai kan hierdoor achterwege blijven.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het bestemmingsplan voorziet daarmee niet in ontwikkelingen en daarbij behorende functiewijzigingen. Gezien het feit dat er geen sprake is van functiewijzigingen is een bodemonderzoek op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dan ook niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar ligt wel in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur. Dit is weergegeven in onderstaande afbeelding. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op circa 2,3 km afstand gelegen en betreft het gebied: Westerschelde & Saefthinghe. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in ontwikkelingen. Het bestemmingsplan heeft daarom geen negatief effect op de omliggende natuurgebieden.
Figuur 4.1. Ligging plangebied (rode begrenzing) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zeeland)
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De bermen binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis.
Vogels
In de plantsoenen komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad zullen zeker gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en in kelders. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen, vissen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1. Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, en konijn bruine kikker, gewone pad en de bastaardkikker |
nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | - | Nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | Nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | Ja |
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangegeven waarmee bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van de minister van het toenmalige OCenW op de monumentenzorg weer. De visie is geschreven mede namens de ministers van het toenmalige LNV en VROM.
In de beleidsbrief staan drie pijlers centraal:
Hierna wordt kort ingegaan op de eerste pijler.
Door MoMo vindt een omslag in het rijksbeleid over monumentenzorg plaats: van object- naar gebiedsgericht. De cultuurhistorische belangen worden niet langer beperkt tot die gebouwen en gebieden die tot 'monument' zijn aangewezen. Cultuurhistorie moet integraal onderdeel worden van alle overwegingen die komen kijken bij ruimtelijke ordeningsopgaven. Borging van cultuurhistorie in structuurvisies en in beleid maakt meer afgewogen keuzes mogelijk.
De beweging is, kort getypeerd, minder sectorale regelgeving achteraf en een meer generieke borging vooraf. Om dit mogelijk te maken heeft het rijk het Besluit ruimtelijke ordening zodanig aangepast dat de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan met cultuurhistorie rekening moet houden, zowel voor objecten als structuren en gebieden. Dit is analoog aan de regelgeving die enkele jaren geleden in werking trad op het gebied van archeologie.
Onderzoek
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten of overige cultuurhistorische waarden (zoals bijvoorbeeld molens) aanwezig, waarmee rekening moet worden gehouden. Wel ligt ten zuiden van het plangebied de Lange Mairedijk. Dit betreft een landschappelijk element. Het kleine gedeelte van deze dijk dat binnen het plangebied ligt heeft een dubbelbestemming die de cultuurhistorische waarden beschermt. Daarmee is deze dijk voldoende bestemd.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. De in het plangebied aanwezige:
Toetsingskader
Europees beleid
In Europees verband is het zogenaamde “Verdrag van Malta” (1992) tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden is, naast de doorvertaling in nationale wet- en regelgeving, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, moeten door de initiatiefnemer worden betaald. Het “Verdrag van Malta” is in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. In combinatie met de Wet ruimtelijke ordening, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van gemeenten.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele is archeologiebeleid vastgesteld (d.d. 11 oktober 2011), waarmee invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte die de Monumentenwet aan gemeenten biedt. Het archeologiebeleid is opgesteld met de intentie een verantwoorde balans te bieden tussen het belang van archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Borsele” bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:
Onderzoek
Volgens het gemeentelijk beleid is binnen het plangebied sprake van een gebied met een hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten (categorie 4). Op basis van het beleid geldt voor deze gronden een dubbelbestemming om de verstoring van archeologische vondsten te voorkomen.
Conclusie
Op basis van het gemeentelijk beleid wordt aan de hoge archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 toegekend. In dit gebied is bij een bodemverstoring van meer dan 250 m2 en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht van toepassing.
Algemeen
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is daarom noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen. Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en water gerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Huidig watersysteem
Grondwatersysteem
Het watersysteemtype in het plangebied is van het type “dun zoet”. Bij het type “dun zoet” zijn er zeer geringe zoetwaterbellen in de bodem aanwezig, waar in principe geen grondwateronttrekking mogelijk is in verband met verziltinggevaar. De deklaag met een dikte van 1,0 tot 1,5 m ligt bestaat uit fijn kleiig zand, leem en zwak siltige klei. Hierdoor kan de neerslag moeilijk in de bodem infiltreren. De heersende grondwatertrap is grondwatertrap VI (GHG 40 tot 80cm beneden het maaiveld en de GLG op meer dan 120cm beneden het maaiveld)
Oppervlaktewatersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van de afwateringseenheid van het gemaal Maelstede.
Toekomstig watersysteem
Volgens de optimalisatiestudie afvalwatersysteem Borsele uit 2004 voldoet 's-Gravenpolder ruimschoots aan de huidige en toekomstige normen. Het betreft een conserverend plan. Bij nieuwbouw is het uitgangspunt de afvalwaterstromen te scheiden in RWA en DWA.
Waterbeleid en toegekende waterhuishoudkundige functies
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)
In het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten zijn ondermeer overeengekomen dat:
Deelstroomgebiedsvisie
De deelstroomgebiedsvisie is een gezamenlijk product van de waterschappen, gemeenten en de provincie als trekker. Hierin spelen “ruimte voor water” en “water als ordenend principe” een belangrijke rol. De visie richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming door veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en een aantal mogelijke technische maatregelen welke kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van “vasthouden – bergen - afvoeren”. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 bevat beleid voor grondwater, oppervlaktewater en waterveiligheid. Vooral de waterfunctiekaart is een belangrijk hulpmiddel bij het beoordelen van nieuwe initiatieven.
Doelstellingen zijn:
In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt in het Omgevingsplan onder meer gestreefd naar het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied. Bij de uitvoering geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt.
Bij nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem. Op de waterkansenkaart is dat globaal inzichtelijk gemaakt. Indien nodig wordt een nadere toetsing op locatieniveau door het waterschap uitgevoerd. Deze kaarten zijn een hulpmiddel bij de watertoets.
Met het water mee; waterbeheerplan 2010 – 2015
Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater. Ruimtelijke plannen moeten daartoe getoetst worden op de gevolgen voor de waterhuishouding.
Gemeentelijk rioleringsplan, GRP4, Borsele 2012-2017
Het vierde GRP is op 5 april 2012 vastgesteld en heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig gemaakt worden waarbij er naar gestreefd wordt om waterschade te allen tijde te voorkomen. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:
Waterplan Borsele 2011 - 2014
In het waterplan staan normen genoemd ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit, voorkomen van grondwateroverlast, afkoppelen van regenwater, beheer en onderhoud van stedelijk oppervlaktewater, ruimtelijke ordening en de inrichting van openbaar water. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterplan Borsele.
In Borsele zijn geen structurele problemen met grondwateroverlast. Wel is voorlichting over ontwatering van percelen een blijvend aandachtspunt.
Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria
In overleg met het waterschap Scheldestromen is aan de hand van het “Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria” uit de “Handreiking Watertoets” onderstaande tabel opgenomen.
Thema | Waterdoelstelling | Toetsing |
Veiligheid | Waarborgen veiligheidsniveau | Het plangebied ligt niet in of nabij primaire waterkeringen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen over water. Aangezien het onderhavige plan een beheersplan betreft waarin geen ontwikkelingen zijn voorzien is het aspect veiligheid bestemmingsplanmatig niet aan de orde. |
Wateroverlast | Reductie wateroverlast, Vergroten veerkracht watersysteem |
Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden geen nadelige effecten voorzien. |
Watervoorziening |
Het voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden geen nadelige effecten voorzien voor de watervoorziening. |
Volksgezondheid | Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen; Reduceren verdrinkings- risico's |
In het plangebied is bestaand open water van enige omvang aanwezig. De aan de rand van het plangebied en in het plangebied gelegen sloten worden zodanig onderhouden dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Bij aanpassingen aan sloten wordt rekening gehouden met kindveilige taluds, voldoende waterdiepte en doorstroming. |
Riolering | Vasthouden, bergen, afvoeren; reductie hydraulische belasting rwzi. |
Het huidige gescheiden rioolstelsel in het plangebied blijft gehandhaafd. Dit plan is immers conserverend van aard. Bij de aanleg van nieuwe riolering worden droogweerafvoer (afvalwater) en hemelwater gescheiden aangelegd. |
Bodemdaling | Tegengaan van verdere bodemdaling en reductie functie geschiktheid | Het peilregiem van het plangebied is al afgestemd op bebouwd gebied. Daarom zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen. |
Grondwater Overlast |
Tegengaan van grondwateroverlast | Bij nieuwe plannen dient de in de Verordening Waterhuishouding Zeeland opgenomen richtlijn voor de ontwateringsdiepte minimaal 70 cm beneden het maaiveld aangehouden te worden. |
Oppervlaktewater Kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur | Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan is er geen sprake van invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit. Daar waar in de planperiode werkzaamheden aan watergangen worden uitgevoerd, worden indien mogelijk natuurvriendelijke oevers aan gelegd. Langs waterlopen dient een afstand van 5 tot 7 meter aangehouden te worden ten behoeve van het onderhoud door het waterschap. Het gebruik van uitlogende materialen dient vermeden/beperkt te worden. |
Grondwater Kwaliteit |
Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur | Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan is er geen sprake van invloed op de grondwaterkwaliteit. |
Verdroging | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden | Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde. |
Natte Natuur | Ontwikkeling en bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur | Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een kwetsbaar natuurgebied. Er zijn geen negatieve aspecten van het plan. |
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein 's-Gravenpolder 2015". Deze is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting.
De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied wordt ter plaatse van bestaande bedrijven de bedrijfsbestemming gehandhaafd. De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (uitgedrukt in milieucategorieën) is gebaseerd op de afstand tot de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied en op de afstand tot de acht bestaande bedrijfswoningen in het plangebied.
Burgerwoningen
Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen burgerwoningen gelegen.
Bedrijfswoningen
In het plangebied zijn acht bedrijfswoningen gelegen. Deze aanwezige bedrijfswoningen worden gehandhaafd. Bedrijven hebben zich in het verleden juist op het bedrijventerrein gevestigd, omdat er zich reeds bedrijfswoningen bevonden en omdat mogelijkheden bestonden om bedrijfswoningen te realiseren. Vanwege de bedrijfsvoering is het in sommige gevallen gewenst dat eigenaren/werknemers 24 uur per dag op het bedrijf kunnen zijn. Daarbij komt dat bedrijfswoningen de veiligheid op het bedrijventerrein verhogen. Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein, waarbij een zo hoog mogelijke toelaatbaarheid zou moeten worden toegestaan, is het wegbestemmen van de bedrijfswoningen niet noodzakelijk. Nieuwe bedrijfswoningen zijn echter niet toegestaan omdat deze beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid en bedrijfsvoering van bedrijven in de directe omgeving hiervan.
Voor de bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van de woningen is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld al vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Omdat er sprake is van een bestaande situatie worden in de directe omgeving van de bedrijfswoningen bedrijven uit categorie 2 en 3.1 toegestaan. Hiervoor geldt dat nabij de bedrijfswoningen aan de oostzijde van het gebied bedrijven met milieucategorie 2 direct naast woningen acceptabel worden geacht, en voor de woningen aan de westzijde bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen met één afstandstap verlaagd. In afbeelding 4.2 zijn de deelgebieden weergegeven.
Figuur 4.2. Gebiedendefinitie milieuzonering
Uitwerking milieuzonering
Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Alle bedrijven op het bedrijventerrein zijn inzichtelijk gemaakt door middel van een bedrijvenlijst. Deze is opgenomen in bijlage 2. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een maatbestemming (zie bijlage 2). Op basis hiervan kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Toetsing vindt eveneens plaats aan de milieuregels zoals die gesteld zijn in het activiteitenbesluit milieubeheer ten aanzien van onder andere stof, geur en geluid. Op het bedrijventerrein zijn geen vergunningplichtige bedrijven gevestigd.
Ten aanzien van geluid ligt het beschermingsniveau voor op de gevel van de gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein (de acht bedrifjswoningen) 5 dB(A) lager (De grenswaarde is 5 dB(A) hoger). Het beschermingsniveau binnen de geluidsgevoelige objecten (in- en aanpandig) verschilt niet van het standaard toetsingskader.
Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan gebruik maken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste twee hogere categorieën dan de algemeen toelaatbare categorieën toe te staan, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare milieucategorieën.
Conclusie
In dit bestemmingsplan is aan de hand van de uitgewerkte milieuzonering, die is vertaald in een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen vestigen in het plangebied wanneer zij vallen binnen de algemeen toelaatbare categorieën, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
In het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Conform het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied is één Bevi-inrichting aanwezig. Dit betreft de Bevi-inrichting De Witte Agro. Dit betreft een groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen. In verband met de opslag van grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen betreft de inrichting een Bevi-inrichting en beschikt de inrichting daarmee over een plaatsgebonden risicocontour en een invloedsgebied voor het groepsrisico. De plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) is op circa 20 meter vanaf de opslag gelegen. Binnen deze plaatsgebonden risicocontour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Deze worden ten gevolge van dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het invloedsgebied voor het groepsrisico is op 175 meter afstand gelegen ten opzichte van de opslag van bestrijdingsmiddelen. Dit invloedsgebied is gelegen over het plangebied. Het bestemmingsplan is echter volledig consoliderend van aard. Van een toename van het groepsrisico is dan ook geen sprake. Gezien de functies binnen het invloedsgebied en de inrichting van de openbare ruimte zal het groepsrisico naar verwachting de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Gezien het feit dat het plangebied binnen het invloedsgebied van deze inrichting is gelegen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze verantwoording is als bijlage 3 opgenomen.
Het bestemmingsplan staat geen nieuwe Bevi-inrichtingen toe. De binnen het plangebied aanwezige Bevi-inrichting is op de plankaart en in de regels specifiek bestemd. Ook is de bijbehorende PR 10-6-contour op de plankaart opgenomen. Het bestemmingsplan sluit kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contouren van Bevi-inrichtingen uit. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten en uitbreiding van bestaande beperkt kwetsbare objecten (die zelf geen onderdeel zijn van een Bevi-inrichting) binnen de PR 10-6-contouren zijn alleen mogelijk via een omgevingsvergunning. In dat kader moet worden aangetoond dat er gewichtige redenen zijn om de beperkt kwetsbare objecten te realiseren en dat het PR niet meer dan 10-5 bedraagt. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn positief bestemd. Er is geen dwingende reden deze bedrijfsgebouwen te slopen.
In het plangebied is tevens een opslag voor vuurwerk aanwezig. Deze opslag is aanwezig op het bedrijf Traas, wat verder in ongediertebestrijding handelt. De maximale opslagcapaciteit bedraagt 8000 kg. Ten gevolge van deze opslag beschikt het bedrijf niet over een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied voor het groepsrisico wat buiten de inrichtingsgrenzen aanwezig is. Derhalve vormt deze inrichting geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek en een verantwoording van het groeprisico ten gevolg van deze inrichting is niet noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het plangebied op circa 760 meter van het plangebied is een leidingenstrook aanwezig. In deze leidingenstrook zijn een olieleiding van Total en hogedruk aardgasleidingen gelegen. Gezien de grote afstand van circa 760 meter vormen de leidingen geen belemmeringen voor het plangebied. De effectafstanden van deze leidingen reiken niet tot het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in ontwikkelingen. Ten gevolge van het bestemmingsplan zal er dan ook geen sprake zijn van een verkeerstoename. Daarom draagt het bestemmingsplan dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2012 als in 2020 ruimschoots voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2012 bedraagt 29,7 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 20,7 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen. Op figuur 4.3 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2012 weergegeven.
Figuur 4.3. Luchtkwaliteit 2012 o.b.v. NSL-monitoringstool
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het overige deel van plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals de kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheid en het consoliderende karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein 's-Gravenpolder 2015" kan grotendeels gekarakteriseerd worden als een zogenoemd “beheersplan”. In een dergelijk plan ligt het accent van de juridische regeling vooral op het bieden van rechtsbescherming ten aanzien van het bestaand gebruik van gronden en opstallen. Een en ander heeft geresulteerd in een uniforme opzet van de (bouw)regels, afgestemd op het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen Borsele. Waar nodig is de regeling specifiek toegespitst op de situatie op het bedrijventerrein 's-Gravenpolder en is sprake van beperkte afwijkingen van het handboek. De bestaande functies worden gerespecteerd; ingrijpende en directe functieveranderingen zijn niet voorzien.
Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna: verbeelding) met regels. Bij het opstellen van de regels en de kaart is uitgegaan van de richtlijnen “Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)”.
De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduidingen “bedrijf tot en met categorie 3.1” en “bedrijf tot en met categorie 3.2” respectievelijk categorie 3.1 en 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk. Binnen de opgenomen categorieën zijn bedrijven volgens de in het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten vrij uitwisselbaar.
Uitsluitend bestaande Bevi-inrichtingen zijn toegestaan. Deze zijn aangeduid met de aanduiding 'risicovolle inrichting'. Op de gronden met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten geldt dat uitsluitend de bestaande beperkt kwetsbare objecten direct zijn toegestaan. Voor uitbreiding of nieuwbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Nieuwe Bevi-inrichtingen worden niet toegestaan. Er is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'risicovolle inrichting' en de bijbehorende aanduiding 'veiligheidszone-bevi' van de plankaart te verwijderen, indien de betreffende Bevi-inrichting is opgeheven.
De bebouwing moet opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlakken. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan (maximaal 200 m2 waarbij de inhoud maximaal 750 m3 bedraagt). Ook zijn met een specifieke aanduiding een aantal aanwezige bedrijven (die niet passen binnen de algemene milieuzonering of waar sprake van detailhandel is) mogelijk gemaakt. Voortzetting van de huidige bedrijfsvoering is daarmee behouden.
Binnen de bestemming 'Groen' mogen gebouwen en overige bouwwerken worden opgericht. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m2 bedragen en de bouwhoogte 3,5 meter.
De straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zijn bestemd als 'Verkeer'.
De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m2 bedragen en de bouwhoogte 3,5 meter.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
Binnen de bestemming 'Water' zijn alleen overige bouwwerken toegestaan.
Artikel 7 en 8 Waarde - Archeologie-1 en 2
De gronden met een archeologische waarde zoals aangeduid op de archeologische Maatregelenkaart-in-lagen worden bestemd als 'Waarde-Archeologie 1 t/m 4'. Hiermee wordt het archeologisch belang veilig gesteld. In het plangebied is alleen de archeologische waarde (maatregelcategorie 4) aanwezig binnen het plangebied. Deze is bestemd als 'Waarde Archeologie 2' (artikel 8). Bij een bodemverstoring van meer dan 250 m2 en 40 cm is een onderzoeksplicht van toepassing;
Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om aan de gronden na archeologisch onderzoek alsnog een hogere categorie toe te kennen. Door deze wijzigingsbevoegdheid is ook de bestemming 'Waarde Archeologie 1' opgenomen.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Naast de daarvoor aangewezen andere bestemmin(en), zijn de gronden primair bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. Alleen overige bouwwerken zijn op deze gronden toegestaan. Bouwwerken ten dienste van de andere, niet primair voor deze grond geldende bestemmingen zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van ver/nieuwbouw van bestaande overige bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de overige bouwwerken niet wordt vergroot of veranderd. De bouwregels betreffen enkel de hoogtemaat. Aan de afwijking van de bouwregels worden specifieke voorwaarden gesteld.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 11 Algemene bouwregels
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen bij omgevingsvergunning betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte afwijkingen in verband met het ruimtelijk of technisch beter plaatsen van bouwwerken én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte. Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel omvat algemene wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen (tot 3 meter) mogelijk te maken. Het verschuiven van bestemmingsgrenzen kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is daarom in het plan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen.
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
Dit artikel ten slotte geeft aan de naam waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald: Regels van het bestemmingsplan ""Bedrijventerrein 's-Gravenpolder 2015"".
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk een zogenoemd "conserverend" bestemmingsplan. Er zijn voor de gemeente geen uitvoeringskosten in relatie tot dit bestemmingsplan aanwezig die noodzaken tot het opstellen van een exploitatieplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan ""Bedrijventerrein 's-Gravenpolder 2015"" wordt ter inzage gelegd op het gemeentesecretariaat en wordt gepubliceerd op de gemeente website en www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor overleg toegezonden aan de overlegpartners: