direct naar inhoud van Regels
Plan: "Borsels Buiten, gedeelte Molenstraat 11 en Haverhoekseweg ong. Hoedekenskerke, 2017"
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPBBMS11HHWHK2017-0001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Borsels Buiten, gedeelte Molenstraat 11 en Haverhoekseweg ong. Hoedekenskerke, 2017" met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPBBMS11HHWHK2017-0001 van de gemeente Borsele;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 achtererf

gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;

1.6 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;

1.7 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en overige bouwwerken omringt;

1.8 agrarisch bedrijf

veredelen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren. Hieronder worden de volgende typen bedrijven begrepen:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. glastuinbouwbedrijven;
  • c. niet-grondgebonden agrarische bedrijven;
1.9 agrarisch bouwblok

een op de verbeelding aangegeven aaneengesloten stuk grond waarop een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van één (bijzonder) agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.10 archeologisch deskundige

de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken zijnde;

1.14 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt ;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.16 bedrijfsvloeroppervlak

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;

1.18 bestaand

aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk

een aan het hoofdgebouw gebouwd of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.22 bijzonder agrarisch bedrijf

een aan het agrarisch buitengebied gelieerd bedrijf, nader te onderscheiden in:

  • a. agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
    een niet-industrieel bedrijf gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan, bewerken en verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
  • b. agrarisch loonbedrijf:
    een niet-industrieel bedrijf dat met behulp van verplaatsbare landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gemeentelijke kwaliteitscoördinator

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;

1.33 geomorfologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door een karakteristieke hogere dan wel lagere ligging, veroorzaakt door de ontstaansgeschiedenis van het grondgebied;

1.34 grondgebonden agrarische bedrijven
  • a. akkerbouw, fruitteelt en tuinbouw, waaronder bloem- en boomkwekerij:
    het telen (of veredelen) van gewassen in of op de open grond (de teelt onder afdekmateriaal daarbij inbegrepen);
  • b. veeteeltbedrijf:
    een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op het houden van vee, waarbij de weidegang van essentieel belang is;
  • c. paardenfokkerij:
    het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en/of het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, waarbij de weidegang van essentieel belang is;
  • d. grondgebonden aquacultuurbedrijf:
    een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op de teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waarbij de grond als productiefactor wordt gebruikt;
1.35 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wabo een omgevingsvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor nachtverblijf;

1.37 kleinschalig kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en zoals blijkt uit die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.38 kleinschalige plattelandshoreca

een aan het plattelandstoerisme gerelateerde inrichting van geringe omvang bestemd voor het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken, eventueel in combinatie met het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; verblijfsrecreatieve voorzieningen hieronder niet begrepen;

1.39 landschapswaarde

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.40 logies met ontbijt

een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;

1.41 maaiveld
  • a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
  • b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.42 Maatregelkaart-in-lagen

deze kaart geeft inzicht in de ligging van alle gewaardeerde terreinen en de aan- of afwezigheid van alle in de ondergrond aanwezige relevante archeologische niveaus. De Maatregelenkaart-in-lagen geeft vlakdekkend weer wanneer welke maatregelcategorie in het kader van de ruimtelijke ordening in principe van toepassing is;

1.43 manege

een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het stallen van paarden en pony's, kleinschalige horeca-activiteiten, verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.44 mestbassin

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;

1.45 Monumentenwet 1988

de Monumentenwet 1988, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.46 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 paardenhouderij

een bedrijf dat is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden, niet zijnde een paardenfokkerij;

1.48 peil
  • a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.49 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  • d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.50 semi-agrarisch bedrijf

een bedrijf gericht op de handel in bloemen en planten en/of de bewaring van en/of sportbeoefening met dieren, zoals een tuincentrum, hoveniersbedrijf, hondenkennel en -africhtstation, dierenasiel en -pension, paardenhouderij, manege;

1.51 standplaats

een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel;

1.52 teeltondersteunende voorzieningen

overkappingsconstructie als ondersteunende voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht, vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:

  • a. plastic boogkas: een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend materiaal, geen glas zijnde;
  • b. regenkap: een open constructie zonder wanden overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
  • c. paalconstructie met fijnmazige netten: een open constructie zonder wanden overtrokken met netten;
1.53 tuin-/erfafscheiding

overig bouwwerk, ter afbakening van eigendommen;

1.54 tuincentrum

een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan gewassen en andere goederen voor het inrichten van tuinen dan wel de aanleg en het onderhoud van tuinen door derden, wordt aangeboden;

1.55 voorgevel

de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;

1.56 voorgevellijn

denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

1.57 vrijstaand

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

1.58 Waarde-Archeologie 1

gronden met een archeologische waarde (maatregelcategorie 2 en 3) zoals aangeduid op de archeologische Maatregelenkaart-in-lagen;

1.59 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.60 waterbassin

een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf;

1.61 windturbine

een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;

1.62 woning

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.;

2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 het bebouwde oppervlak

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen;
  • b. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • c. de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter.

3.2.2 Bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken

Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;
  • b. bij iedere bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40 m²;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de totale hoogte maximaal 10 meter;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,25 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter;
  • e. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.

3.2.3 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht dan wel worden aangelegd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub a mogen buiten het bouwvlak overige bouwwerken worden gebouwd dan wel worden aangelegd, met uitzondering van silo's, mestbassins, mestplaten, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur en open hangars;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub c bedraagt de bouwhoogte van:
    • 1. een silo, geen mestsilo zijnde, maximaal 10 meter;
    • 2. een mestbassin maximaal 5 meter;
    • 3. een waterbassin maximaal 5 meter;
    • 4. teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4,5 meter;
    • 5. een bassin ten behoeve van aquacultuur maximaal 1,5 meter;
    • 6. een open hangar maximaal 10 meter, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 meter bedraagt;
  • e. de gezamenlijke inhoud van mestbassins mag per bedrijf maximaal 1.500 m3 bedragen.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Toevoegen tak grondgebonden agrarische bedrijvigheid

Met inachtneming van de in lid 3.2 van toepassing zijnde bouwregels mag bebouwing ten behoeve van een tak grondgebonden agrarische bedrijvigheid worden toegevoegd aan een agrarisch bedrijf, semi-agrarisch bedrijf of bijzonder agrarisch bedrijf;

3.3.2 Andere takken uitgesloten, mits bestaand

Het toevoegen van andere takken dan genoemd in lid 3.3.1 is niet toegestaan.
Voorzover reeds een andere toegevoegde tak aanwezig is, mag de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van deze toegevoegde tak niet worden vergroot;

3.3.3 Kleinschalig kamperen

Ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in lid 3.5.2, sub e mogen één of meerdere gebouwen ten dienste van sanitaire- en slechtweervoorzieningen op het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt;
  • b. de goot- en totale hoogte maximaal 3,25 respectievelijk 7 meter zal bedragen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.3, sub b voor de bouw of aanleg van waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen en bassins ten behoeve van aquacultuur buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte voor waterbassins maximaal 2,5 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte voor teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4,5 meter bedraagt
    • 3. bij plastic boogkassen de maximale oppervlakte 1 hectare bedraagt;
    • 4. de totale oppervlakte van bassins ten behoeve van aquacultuur maximaal 1 hectare bedraagt en de bouwhoogte maximaal 1 meter;
  • b. lid 3.2.3, sub d voor de hoogte van een silo, geen mestsilo zijnde, tot maximaal 15 meter;
  • c. lid 3.2.3, sub d, voor een hoogte van een mestbassin tot maximaal 10 meter, uitsluitend ten behoeve van afdekking door middel van een kap, waarbij de wandhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  • d. lid 3.2.3, sub e voor het oprichten van mestbassins tot een gezamenlijke inhoud van:
    • 1. maximaal 2.500 m³ per bedrijf;
    • 2. maximaal 5.000 m³ bij opslag voor 2 tot 5 bedrijven gezamenlijk;
      mits:
    • 3. de wandhoogte van een mestbassin maximaal 5 meter zal bedragen;
    • 4. de mestbassins uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht;

3.4.2 Vergunningsvereiste

De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits zorg wordt gedragen voor een voldoende landschappelijke inpassing.

3.4.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van nieuwbouw en uitbreiding van veestallen ten behoeve van intensieve veehouderij;
  • b. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie.

3.5.2 Toelaatbaar gebruik
  • a. per bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • b. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor de verkoop van agrarische producten, mits de totale oppervlakte ten behoeve van deze voorziening maximaal 40 m2 per bedrijf bedraagt;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning met de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het bieden van logies met ontbijt tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m²;
  • d. het gebruik van een bedrijfswoning met de bijbehorende bouwwerken en/of de agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m²;
  • e. het aanleggen van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein maximaal 15 bedraagt;
    • 2. de kampeermiddelen geplaatst worden op dan wel aansluitend aan het agrarisch bouwvlak;
    • 3. rond het kampeerterrein een strook met een breedte van minimaal 5 meter is bestemd voor groenvoorzieningen;
    • 4. op het kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende de periode van 1 februari tot en met 15 november;
    • 5. het plaatsen van stacaravans als kampeermiddel niet is toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Nieuwe Economische Dragers in bestaande (bedrijfs)gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd.

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

  • a. geen ernstige beperking agrarische functie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.

3.6.2 Nieuwe Economische Dragers in nieuwe (bedrijfs)gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. een beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing tot 20% met een maximum van 250 m² ten behoeve van de Nieuwe Economische Drager toelaatbaar is;
  • b. de uitbreiding moet passen binnen de bouwblokmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

  • a. geen ernstige beperking agrarische functie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het planten van fruitteeltbomen op niet bestaande boomgaarden binnen een zone van 50 meter rondom woon- en verblijfsrecreatiegebieden.

3.7.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

3.7.3 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. deze verband houden met de doeleinden die aan de bestemming zijn toegekend;
  • b. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, de landschappelijke, geomorfologische en/of archeologische waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Nieuwe Economische dragers in bestaande (bedrijfs)gebouwen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een nieuwe economische drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd.

Voor planwijziging wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • a. geen ernstige beperking agrarische functie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.

3.8.2 Nieuwe Economische Dragers in nieuwe (bedrijfs)gebouwen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een nieuwe economische drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. een beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing tot 20% met een maximum van 250 m² ten behoeve van de Nieuwe Economische Drager toelaatbaar is;
  • b. de uitbreiding moet passen binnen de bouwblokmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.

Voor planwijziging wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • a. geen ernstige beperking agrarische functie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen;
  • b. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “vrijstaand”: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • c. de breedte van een bouwperceel zal ter plaatse van de gronden met de (specifieke bouw)aanduiding “vrijstaand" niet minder bedragen dan zoals bestaand;
  • d. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw als genoemd in lid 4.1.2 sub b niet meegerekend – zal binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding “vrijstaand” niet minder bedragen dan zoals bestaand;
  • e. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding “vrijstaand” minimaal de bestaande afstand bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de bestaande hoogtematen;
  • g. het aantal parkeerplaatsen bedraagt 2 parkeerplaatsen per hoofdgebouw.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2, sub c mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;
  • e. de afstand tussen bijbehorende bouwwerken die (deels) gebouwd worden vóór de achtergevelrooilijn, en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding “vrijstaand” minimaal 1 meter bedragen;
  • f. bijbehorende bouwwerken moeten minimaal 6 meter achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • g. bijbehorende bouwwerken mogen een kap hebben.

4.2.3 Overige bouwwerken

Bij hoofdgebouwen mogen overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. in afwijking van het onder lid 4.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, sub e voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • b. lid 4.2.1, sub f mits deze maat met maximaal 1 meter zal worden overschreden;
  • c. lid 4.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

4.3.2 Vergunningvereiste

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.3.3 Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1, sub a en b, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van personen;
  • b. het gebruik van de gronden voor windturbines.

4.4.2 Toegestaan gebruik
  • a. Het is toegestaan maximaal 40 m2 van een woning en/of daarbij behorende bouwwerken te gebruiken ten behoeve van respectievelijk een beroep/bedrijf aan huis of detailhandel;
  • b. Het bepaalde in lid 4.4.2, sub a is toegestaan met dien verstande dat het bedoelde gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. het niet gaat om het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 4. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreffen die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 5. geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken m.b.t. de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1.1:

  • a. voor de uitoefening van de detailhandel in, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig gebruik van de woning en/of bij de woning behorende bouwwerken, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
    • 3. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 5. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

4.5.2 Afwijken m.b.t. logies met ontbijt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1.1:

  • a. voor het gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bouwwerken voor logies met ontbijt, met dien verstande dat het bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

    Dit betekent onder meer dat:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 2. de logies met ontbijt een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 40 m² ten behoeve van de logies met ontbijt in gebruik mag zijn;
    • 3. de logies met ontbijt mag niet in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
    • 4. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het aanbieden van logies met ontbijt die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
    • 5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;
    • 6. er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

4.5.3 Nieuwe Economische Dragers in bestaande gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 2 , of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande woonbebouwing dient te worden gerealiseerd.

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

  • a. geen ernstige beperking woonfunctie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.
4.5.4 Nieuwe Economische Dragers in nieuwe gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 2, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. een beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing tot 20% met een maximum van 250 m² ten behoeve van de Nieuwe Economische Drager toelaatbaar is;
  • b. de uitbreiding moet passen binnen de bouwblokmogelijkheden van de woonbestemming.

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

  • a. geen ernstige beperking woonfunctie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Nieuwe Economische dragers in bestaande gebouwen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een nieuwe economische drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals opgenomen in bijlage 2, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande woonbebouwing dient te worden gerealiseerd.

Voor planwijziging wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • a. geen ernstige beperking woonfunctie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.
4.6.2 Nieuwe Economische Dragers in nieuwe gebouwen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een nieuwe economische drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals opgenomen in bijlage 2, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. een beperkte uitbreiding van de bestaande bebouwing tot 20% met een maximum van 250 m² ten behoeve van de Nieuwe Economische Drager toelaatbaar is;
  • b. de uitbreiding moet passen binnen de bouwblokmogelijkheden van de woonbestemming.

Voor planwijziging wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • a. geen ernstige beperking agrarische functie;
  • b. geen onevenredige toename automobiliteit;
  • c. ontsluitingsmogelijkheden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming 'Waarde – Archeologie 1' prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemming(en).

5.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 5.2.2 en 5.3.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 meter.

5.2.2 Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  • a. reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
  • b. er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid als wordt voldaan aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
    • 1. De oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 50 m2;
    • 2. De bodem wordt tot maximaal 1.40 meter onder maaiveld geroerd.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • a. lid 5.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:
  • 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of
  • 2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
    Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

5.3.2 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 5.3.1 , sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

5.3.3 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 5.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 1,40 meter;
  • c. het omzetten van grasland in bouwland;
  • d. het planten of verwijderen van houtgewas;
  • e. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van drainage;
  • h. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

5.5.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m2 of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

5.5.3 Werken of werkzaamheden slechts onder voorwaarden toelaatbaar

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • 3. het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

5.5.4 Procedureregel

Burgemeester en wethouders winnen met betrekking tot het bepaalde in lid 5.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

5.5.5 Verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 5.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
7.1.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.

7.1.2 Procedureregel

De in lid 7.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, overige bouwwerken, en gronden in verband met calamiteiten.

7.2 Bestaande afstanden en andere maten
7.2.1 Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

34.2.2 Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid
8.1.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  • b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:
    • 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  • c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar;
  • d. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

8.1.2 Vergunningvereiste

De in lid 8.1.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dit niet leidt tot wijziging van de op de verbeelding aangegeven bestemming.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:

  • a. het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  • b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    • 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  • c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken:
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 11.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, sub a met maximaal 10%;
  • c. Lid 11.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik:
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Lid 11.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

11.3 Afwijking overgangsrecht gebruik

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 11.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan "Borsels Buiten, gedeelte Molenstraat 11 en Haverhoekseweg ong. Hoedekenskerke, 2017"'.