direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0643.BP1211BT010-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost met identificatienummer NL.IMRO.0643.BP1211BT010-VG01 van de gemeente Nederlek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp technisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de feitelijke hoofdbewoner(s) van de woning. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant van het oorspronkelijke hoofdgebouw en aan de zijkant(en) ervan, op meer dan 1 meter van de erfgrens aan de zijde van het openbaar toegankelijke gebied, alsmede op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 afwijking:

een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;

1.8 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.14 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.18 bestaand:

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bevi-inrichting:

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.23 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 bruto-vloeroppervlakte (bvo):

de bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geluidgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.37 geluidhinderlijke inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;

1.38 geluidzone - industrie:

een geluidzone, zoals bedoeld in Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege een gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;

1.39 grootschalige detailhandel:

detailhandel met een minimum bruto-vloeroppervlakte van 1.000 m² en een maximum bruto-vloeroppervlakte van 2.000 m², in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
1.40 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.43 mantelzorg:

noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenende beroep wordt verleend;

1.44 NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;

1.45 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden:

1.46 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.47 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.48 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.):

het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte;

1.51 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.53 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.54 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie;

1.55 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

1.56 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.57 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.58 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. het beweiden door dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. natuurbeheer;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • i. erven;
  • j. bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0.60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m², uitgezonderd ten aanzien van
    agrarische bouwvlakken;
  • d. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is;
  • e. beplanting van houtgewas hoger dan 2,5 m ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. het aanleggen van productiegerichte boomgaarden;
  • g. het aanleggen van landschapselementen op gronden niet behorende bij het agrarische bouwvlak.

3.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.3.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik;
  • b. reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

3.3.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief) met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen gewaarborgd wordt;
  • b. daardoor de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.3.4 Advies
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een landschapsdeskundige advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij de waterbeheerder advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 sub d.

3.3.5 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 3.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 4 Agrarisch - Waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. het beweiden door dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;

alsmede voor:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden', behoud, herstel, versterking en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden, zoals de aanwezigheid van weidevogels, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. natuurbeheer;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. water, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. wegen en paden,

met de daarbij behorende:

  • i. erven;
  • j. bouwwerken.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Algemeen

Voor het uitoefenen van ondergeschikte (agrarische) nevenactiviteiten dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • a. de landschappelijke openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • b. omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.

4.3.2 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing van de gronden met de bestemming Agrarisch - Waarden moet voor 1 december 2014 zijn aangelegd overeenkomstig het inrichtingsplan en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
  • b. onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het 'Beplantingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk', gedateerd 29 augustus 2012 opgesteld door Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. te Bergambacht.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch - Waarden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0.60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m², uitgezonderd ten aanzien van
    agrarische bouwvlakken;
  • e. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is;
  • f. beplanting van houtgewas hoger dan 2,5 m ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • g. het aanleggen van boomgaarden;
  • h. het aanleggen van landschapselementen op gronden niet behorende bij het agrarische bouwvlak.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

4.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. daardoor de landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief) met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen gewaarborgd wordt;
  • c. daardoor de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

4.4.4 Advies
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een landschapsdeskundige advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij de waterbeheerder advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 sub d.

4.4.5 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 4.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf - hoveniersbedrijf' een hoveniersbedrijf, alsmede bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • d. grootschalige detailhandel met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.4.1 onder f;
  • e. kantoren;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

5.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwvlakgrenzen worden overschreden door horizontaal uitkragende bouwdelen, met dien verstande dat uitkragende bouwdelen uitsluitend niet lager reiken dan de vloer van de 1e verdieping;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak;
  • e. indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt het maximum bebouwd oppervlak aan m² van het bouwvlak;
  • f. indien gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens ten minste 3 m;
  • g. indien gebouwen en overkappingen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m;

met dien verstande dat de volgende parkeernormen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd:

    • 1. grootschalige detailhandel: 6,5 parkeerplaatsen;
    • 2. kantoor met baliefunctie: 3 parkeerplaatsen;
    • 3. kantoor zonder baliefunctie: 1,7 parkeerplaatsen;
    • 4. arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven: 0,8 parkeerplaats;
    • 5. arbeidsintensieve/bezoekersintensieve bedrijven: 1,6 parkeerplaatsen.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2.2 onder c om de maximale bouwhoogte van gebouwen met 2 m te verhogen, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte niet meer dan 12 m bedraagt;
  • b. bij uitbreiding van de bestaande bruto-vloeroppervlakte als gevolg van de grotere hoogte wordt per 100 m² toename aan bruto-vloeroppervlakte voorzien in:
    • 1. grootschalige detailhandel: 6,5 parkeerplaatsen;
    • 2. kantoor met baliefunctie: 3 parkeerplaatsen;
    • 3. kantoor zonder baliefunctie: 1,7 parkeerplaatsen;
    • 4. arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven: 0,8 parkeerplaats;
    • 5. arbeidsintensieve/bezoekersintensieve bedrijven: 1,6 parkeerplaatsen.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. geluidhinderlijke en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • e. voor opslag van goederen geldt dat:
    • 1. op onbebouwde gronden voor de voorgevel van het hoofdgebouw geen opslag van goederen is toegestaan;
    • 2. op overige onbebouwde gronden is de opslag van goederen tot een stapelhoogte van ten hoogste 4 m toegestaan;
  • f. voor nieuwvestiging van grootschalige detailhandel gelden de volgende regels:
    • 1. detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² (bruto vloeroppervlak) gaan vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek;
    • 2. uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur;
    • 3. het bevoegd gezag wint een advies in van het Regionaal Economisch Overleg (REO) ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning;
  • g. per grootschalig detailhandelsbedrijf bedraagt de verkoopvloeroppervlakte voor verkoop van nevenproducten ten hoogste 20% van de totale verkoopvloeroppervlakte, waarbij geldt dat het nevenassortiment past bi j het hoofdassortiment;
  • h. voor kantoren geldt dat:
    • 1. uitgezonderd voor kantoren met een lokaal verzorgingsgebied de bruto-vloeroppervlakte van zelfstandige kantoren ten hoogste 1.000 m² bedraagt, met dien verstande dat zelfstandige kantoren met een grotere bruto-vloeroppervlakte nog eenmaal met 10% mogen uitbreiden;
    • 2. de bruto-vloeroppervlakte van bedrijfsgebonden kantoorruimte ten hoogste 50% van de bruto-vloeroppervlakte van het bedrijf met een maximum van 3.000 m² bedraagt.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken lid 5.1 om:

  • a. bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan genoemd in lid 5.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 5.1 genoemd;
  • b. bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 5.1 genoemd.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. voetpaden;
  • d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter mag bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing van de gronden met de bestemming Groen moet voor 1 december 2014 zijn aangelegd overeenkomstig het inrichtingsplan en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
  • b. onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het 'Beplantingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk', gedateerd 29 augustus 2012 opgesteld door Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. te Bergambacht.

Artikel 7 Recreatie - Dagrecreatie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatieve voorzieningen in de vorm van speel- en picknickplaatsen, wandelpaden, fietspaden en visplaatsen;
  • b. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' mogen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedraagt;
    • 2. de oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedraagt dan 5 m² per 50 m² volkstuin, zulks met een maximum van 16,5 m² per volkstuin;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing van de gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie moet voor 1 december 2014 zijn aangelegd overeenkomstig het inrichtingsplan en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
  • b. onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het 'Beplantingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk', gedateerd 29 augustus 2012 opgesteld door Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. te Bergambacht.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Recreatie - Dagrecreatie de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0.60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen groter dan 100 m², uitgezonderd ten aanzien van
    agrarische bouwvlakken;
  • d. het vellen of rooien van bomen, hakhout, houtwallen en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voor zover de Boswet niet van toepassing is.

7.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.4.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik;
  • b. reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

7.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief) met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen gewaarborgd wordt;
  • b. daardoor de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

7.4.4 Advies
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een landschapsdeskundige advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij de waterbeheerder advies inwinnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 sub d.

7.4.5 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 7.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. bermen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water;
  • g. straatmeubilair;
  • h. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. lichtmasten, verkeers- en verwijsborden;
  • b. bruggen en duikers;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming.

8.2.2 bouwhoogte

De bouwhoogte van de in lid 8.2.1 genoemde bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat voor lichtmasten de bouwhoogte maximaal 7 m mag bedragen.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en natuurvriendelijke oevers;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. oeververbindingen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. oeverbeschoeiingen duikers, bruggen ter verbinding van de aangrenzende gronden met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' één vrijstaande woning;
  • c. aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in 10.4.2;
  • d. bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en water,

met daaraan ondergeschikt:

  • e. een dagactiviteitencentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dagactiviteitencentrum', waarvoor ten hoogste 275 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;

met dien verstande dat:

  • f. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – paardenbak’ een paardenbak is toegestaan met inachtneming van het bepaalde in 10.4.3.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in 10.1 gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van de woning bedraagt ten hoogste 650 m³;
  • b. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximale goothoogte';
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximale bouwhoogte'.

10.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij de woning bedraagt ten hoogste 50 m²;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de minimale afstand 1 m bedraagt achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde in artikel 10.2.2 onder a. is een extra bijgebouw toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw toegestaan'.
10.2.3 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen aan de situering, afmetingen, dakbeëindiging en de kapvorm van de in 10.2.1 en 10.2.2 bedoelde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit van de directe omgeving.

10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Verbod

Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.

10.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening

Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:

  • a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
  • b. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt voorzien in parkeergelegenheid overeenkomstig de Parkeernota van de gemeente Nederlek (januari 2012);
  • c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel;
  • d. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.

10.4.3 Paardenbak

Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - Paardenbak' is een paardenbak voor hobbymatig gebruik toegestaan, voor zover:

  • a. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • b. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • c. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende gebiedseigen beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • d. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • e. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak.

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden of de daar te verwachten archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – uitsluitend met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels en het gestelde onder 11.3 – worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in dit lid, onder b, is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden om van gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' de bodem beneden maaiveld te verstoren;
  • b. het verbod onder a. is niet van toepassing indien het:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – vaw1' een verstoring betreft van minder dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m²;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – vaw2' een verstoring betreft van minder dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m²;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – vaw3' een verstoring betreft van minder dan 2 m beneden maaiveld en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m²;
  • c. het verbod onder a. is evenmin van toepassing voor werken en werkzaamheden die:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
    • 2. in het kader van het normale agrarische gebruik worden uitgevoerd;
    • 3. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd op het moment van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. het verbod onder a. is evenmin van toepassing indien een rapport is overgelegd waarin de archeologische (verwachtings)waarde van de te verstoren bodem naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
    • 1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of
    • 2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of
    • 3. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • e. het overleggen van een rapport is niet nodig als uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de archeologische waarden van het terrein niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

13.2 Ondergronds bouwen
13.2.1 Algemeen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.

13.3 Windturbines

Windturbines op gebouwen zijn toegestaan voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van de windturbine, zoals bedoeld in artikel 2.7, bedraagt ten hoogste 15 m;
  • b. de hoogte van de windturbine gemeten vanaf de voet van de windturbine bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 14 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken van wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken;
  • d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Bedrijventerrein Lekkerkerk.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

17.2 Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  • b. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
  • c. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
  • d. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  • e. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of een verklaring van de GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
  • f. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning, aan- of uitbouw of bijgebouw als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.

17.3 Voorwaarden

De in 17.1 en 17.2 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

18.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

18.2 Waarde - archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 19.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 19.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. 19.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 19.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 19.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. 19.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Lekkerkerk Oost van de gemeente Nederlek.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Nederlek in zijn openbare vergadering van

De griffier, De voorzitter,

........................... .......................................