direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Walburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening stelt dat bestemmingsplannen elke 10 jaar geactualiseerd moeten worden. Met het oog op deze verplichting worden de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied 'Walburg' herzien. Het huidige bestemmingsplan 'Wijk Walburg', dat het grootste deel van het plangebied beslaat, is verouderd en dateert uit december 2010.

De actualisatie van het bestemmingsplan wordt ook aangegrepen om vergunde situaties positief te bestemmen en de bestemmingsplanregeling in lijn te brengen met het gemeentelijke Handboek Bestemmingsplannen. In lijn hiermee biedt de actualisatie van dit bestemmingsplan (en andere bestemmingsplannen binnen de gemeente) de kans om een meer integrale bestemmingsplanregeling en daarmee rechtsgelijkheid tot stand te brengen. Tenslotte kan het bestemmingsplan worden aangepast aan de nieuwe wettelijke relingen, waaronder het Besluit ruimtelijke ordening, en aan nieuw beleid.

In het voorliggende bestemmingsplan plan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (anders dan reeds op basis van de huidige bestemmingsplannen mogelijk waren) meegenomen die rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt. Wanneer de gemeente of een particuliere initiatiefnemer binnen het plangebied een ontwikkeling tot stand wil brengen die niet past in het plan, zal dit via een afzonderlijke afwijkings- of wijzigingsprocedure moeten plaatsvinden. Hierbij wordt op dat moment 'maatwerkgericht' beoordeeld of het ruimtelijke initiatief wel of niet ter plaatse kan worden ingepast.

1.2 Ligging plangebied

De wijk Walburg vormt samen met de wijken Noord en Centrum het oostelijk woongebied van Zwijndrecht. De Rijksweg A16 en de spoorlijn Rotterdam/Den Haag - Dordrecht verdelen Zwijndrecht in een oostelijk en westelijk woongebied. Walburg ligt globaal tussen het centrumgebied van Zwijndrecht in het zuiden, de nieuwe woonwijk Volgerlanden in Hendrik-Ido-Ambacht in het noorden en de maasoevers (Noordoevers en Maasboulevard) in het oosten.

De wijk wordt via de Swanendrift, Koninginneweg, Laan van Walburg, Thorbeckelaan en Beneluxlaan goed ontsloten in alle richtingen.

Walburg is een wijk met ca. 9.000 inwoners. De wijk is ruim opgezet en wordt gekenmerkt door veel openbaar groen, diverse maatschappelijke voorzieningen en een grote component ouderenhuisvesting. De hoofdfunctie is wonen.

Het bestemmingsplangebied Walburg wordt als volgt begrensd:

  • de gemeentegrens met Hendrik-Ido-Ambacht in het noordwesten;
  • het hart van de Ringdijk in het oosten;
  • het hart van de Rotterdamseweg in het zuidwesten.

In het plangebied is ook het stadshart Walburg opgenomen. Dit gebied vormt het belangrijkste winkelcentrum van Zwijndrecht. Het stadshart wordt begrensd door het hart van de Laan van Walburg in het noordwesten, het hart van de Beneluxlaan in het noordoosten, het Norderstedtplein, de Wilgenstraat en het Groene Kruispad in het zuidoosten en het hart van de Rotterdamseweg in het zuidwesten. Op onderstaande kaart is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0001.png"  
Figuur 1.1: begrenzing plangebied  

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt, nadat het van kracht wordt, de vigerende regelingen uit een aantal bestemmingsplannen. Tot op dat moment geldt voor het plangebied dus hetgeen planologisch is geregeld in deze bestemmingsplannen. Dit is ten eerste het bestemmingsplan:

  • 'Wijk Walburg'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 22 februari 2011;

Daarnaast is sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Wijk Walburg' een aantal gebieden binnen de wijk ontwikkeld. In het plangebied gelden verder de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Winkelcentrum Walburg'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 april 2014;
  • '3e herziening Wijk Walburg, locatie Bouquet'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 december 2015;
  • '1e herziening Wijk Walburg, locatie de Snel'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 26 mei 2015;
  • 'Transformator- en verdeelstation Walburg'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 9 januari 2016.

1.4 Leeswijzer toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan 'Walburg' bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk vormt een inleiding op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het plan en het plangebied in zijn omgeving. Er wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie.

In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid van het Rijk, de provincie, regio en gemeente aan de orde. Er wordt getoetst of het plan past binnen de beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op sectorale aspecten, dit betreffen milieu- en waardeaspecten. Daarna wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Dit gaat dan om de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische planopzet. In dit hoofdstuk worden onder andere de bestemmingen toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan 'Walburg' heeft een overwegend beheergericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en waarom dat zo gedaan wordt. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 kort beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke structuur op basis van overeenkomsten in stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken.

Daarna wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op de achtergronden bij het beheer. Hierbij is met name de planologische gedachte achter de bestemmingssystematiek van belang. Het is de beleidsmatige motivering voor de manier waarop de beheerfunctie van dit bestemmingsplan wordt ingevuld.

2.2 Beschrijving plangebied en omgeving

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan 'Walburg' een actualisatie is van de bestemmingsplannen 'Wijk Walburg' en 'Winkelcentrum Walburg', wordt aangesloten bij de beschrijving van het plangebied en omgeving van deze bestemmingsplannen. Waar nodig is de beschrijving aangepast aan de huidige situatie.

2.2.1 Functionele structuur

Wonen
Wonen vormt de belangrijkste en meest omvangrijke functie binnen het plangebied. De woningen zijn gebouwd in verschillende perioden. Het grootste gedeelte van het plangebied bestaat uit woningbouw uit de jaren '70 en '80 in de vorm van laagbouw. Daarnaast komt ook hoogbouw voor. In de paragraaf 'ruimtelijke structuur' (2.2.2) wordt hier nader op ingegaan.

Bedrijvigheid en dienstverlening
In het plangebied bevinden zich diverse kantoren en bedrijven aan huis. Het aan huis verbonden beroep/bedrijf wordt geregeld in de woonbestemming. Qua bedrijvigheid bevindt zich aan de Benluxlaan een tankstation, aan de Wlhelminastraat een bedrijfsloods en aan de Rotterdamseweg een loodgietersbedrijf en een bedrijfsloods. Verder bevindt zich in het plangebied dienstverlenende bedrijvigheid in de vorm van onder meer een advocatenkantoor aan de Beneluxlaan, een consultancybureau aan de Laan van Walburg en een financiële instelling en hypotheekwinkel aan de Rotterdamseweg. Ook zijn diverse (medische) dienstverlenende instellingen in het plangebied aanwezig, waaronder een dierenkliniek en wijksteunpunt aan het Gerbrandyplein en een kliniek aan het Berlijnseplein. Ook in het winkelcentrum Walburg zijn enkele dienstverlenende functies aanwezig. De dienstverlenende functies worden geregeld in de bestemming 'Dienstverlening', de gemengde bestemming of een functieaanduiding binnen de woonbestemming.

Horeca en detailhandel
Winkelcentrum Walburg valt met deze herziening binnen het plangebied. Winkelcentrum Walburg is het hoofdwinkelcentrum van Zwijndrecht. Dit winkelcentrum is opgezet als een typisch naar binnen gekeerd winkelcentrum uit de jaren 70-'80, maar is nog steeds populair in Zwijndrecht en de regio.

Met ca. 100 winkels en een winkeloppervlak van ca. 17.500 m² is Walburg één van de best functionerende winkelcentra in Zuid-Holland. Het totale aanbod is vrij compleet met veel variatie aan food en non-food winkels vermengd met niet-winkel functies. Haar aantrekkingskracht heeft Walburg onder andere te danken aan de goede bereikbaarheid, het goede parkeeraanbod en de overdekte looproutes. Boven het winkelcentrum is naast woningen ook een dansschool gelegen.

Het winkelcentrum presenteert zich naar de omliggende wegen Beneluxlaan en Laan van Walburg, maar ook naar het parkeerterrein tussen de Dollard en de Sticht, wat de meest aantrekkelijke entree van het winkelcentrum is.

In het overige plangebied komt op beperkte schaal horeca en detailhandel voor. Aan het Troelstraplein bevinden zich een supermarkt en een cafetaria.

Maatschappelijke voorzieningen
In het voormalige plangebied 'Winkelcentrum Walburg' komen diverse maatschappelijke voorzieningen voor. Het meest oostelijke deel van het plangebied tussen Beneluxlaan, Burgemeester Slobbelaan en Norderstedtplein, biedt ruimte aan een middelbare school met sportzaal (Walburgcollege), een zalen- en theatercomplex en een bibliotheek. Het zalen- en theatercomplex (Festino) wordt gebruikt voor zalenverhuur, feesten en partijen met ondergeschikte horeca. Het huidige gebruik van Festino wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd (horeca categorie D). Op privaatrechtelijke basis (in bijvoorbeeld huurcontracten) worden voorwaarden gesteld aan het gebruik van Festino om te voorkomen dat er activiteiten plaatsvinden die niet wenselijk zijn (bijvoorbeeld kinderdisco's) en om overlast te voorkomen.

Een flink deel van deelgebied 'Winkelcentrum Walburg' is ingevuld met de complexen het Anker en de Lindonk. De Lindonk betreft een woonzorgcomplex en het Anker een wooncomplex waarbinnen kan worden teruggevallen op zorg vanuit Lindonk. Binnen dit gebied is aansluitend aan het Anker ook een kerk gevestigd. Op de hoekpunt van het Anker ligt een makelaarskantoor (dienstverlening).

In de rest van het plangebied zijn vijf basisscholen gevestigd: protestants-christelijke basisschool "Het Accoord" aan de Hoendersekade, openbare basisschool "De Tandem" aan de Hoenderskade, de reformatorische basisschool "DS. Abraham Hellenbroekschool" aan de Swanendrift, protestants-christelijke basisschool "De Impuls" aan het Talmaplantsoen, rooms-katholieke basisschool "Toermalijn" aan de Schaepmanlaan en gereformeerde basisschool "De Wegwijzer" aan het Hoofdland en het Van Kernebeekpad. Aan de Stenenkamer is speciaal onderwijs gevestigd. Op alle scholen is ook een vorm van kinderopvang aanwezig.

Aan de Burgemeester Slobbelaan en het Berlijnseplein zijn afdelingen van Gemiva gevestigd. Als onderdeel van Gemiva is een tweetal kinderdagcentra, te weten "Ons Blije Honck" en "De Kleine Oase", gevestigd aan de Burgemeester Slobbelaan.

Daarnaast zijn peuterspeelzalen aanwezig aan het Berlijnseplein, de Wilgenstraat en in de plint van flat de Pruylenborg. Er zijn plannen in ontwikkeling om de peuterspeelzaal aan het Berlijnseplein te verplaatsen naar een nieuwbouwlocatie tussen basisschool De Tandem en Gemiva.

Daarnaast zijn twee woon- en zorgcentra aanwezig: Nebo aan het Hoofdland en De Lichtkring aan De Kring. Een ouderenservicepunt is gevestigd in het flatcomplex Zonnestein en een tweetal wijkcentra aan het Norderstedtplein (Diverz) en het Slagveld (Het Baken).

Twee kerken zijn aanwezig in het plangebied: wijkgemeente De Hoeksteen aan de Thorbeckelaan en de gereformeerde Bethelkerk aan de Rotterdamseweg.

Aan de Rotterdamseweg is het Historisch Museum De Vergulde Swaen gevestigd. Naast kantoorruimte is, ter ondersteuning van deze functie, in dit pand ook een horecagelegenheid aanwezig.

Op het gebied van zorgvoorzieningen zijn er twee huisartsen in het plangebied aan de Rotterdamseweg en de Van Hogendorplaan. Tandheelkundige centra zijn gevestigd aan het Van Karnebeekpad en het Berlijnseplein. Verder zijn een fysiotherapiepraktijk (Swanendrift 50) en een tandartsenpraktijk en apotheek aan het Troelstraplein aanwezig binnen het plangebied.

Sportvoorzieningen
Aan de Welhorst is een sportzaal gevestigd. Bij het flatcomplex Zonnestein is een sport- en leisurecentrum gerealiseerd. Verder beschikt het Walburgcollege over een sporthal. Aan de Dr. Lelystraat 1 is het clubgebouw van postduivenvereniging "Steeds Sneller" gevestigd.

Nutsvoorzieningen
Aan de Cort van de Lindenstraat is een transformatorgebouw gevestigd van Eneco Netbeheer. Vanuit dit gebouw loopt de ondergronds verkabelde hoogspanningslijn Slikkerveer - Walburg (50 kV) in noordwestelijke richting. Verder bevindt zich in het plangebied een aantal waterleidingen van waterleidingbedrijf Oasen.

Groen
Zwijndrecht is groen van karakter, door de veelheid aan groenplekken en groenstroken. Dit is ook in de wijk Walburg het geval. Het groen maakt veelal onderdeel uit van de woonerven. Het groen langs Swanendrift, Hoofdland, Laan van Walburg, Beneluxlaan, Thorbeckelaan, Burgemeester Slobbelaan en Rindijk maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur van Zwijndrecht. Ook de groene as tussen Sandelingen en Scharlaeckenoord, tussen het Londense plein en de Brusselsestraat, de omgeving Cort van der Lindenstraat en tussen de Abraham Kuypersingel en het Troestraplein maakt onderdeel uit van deze hoofdgroenstructuur. De laatstgenoemde twee groenplekken betreft het tracé van de voormalige bovengrondse hoogspanningslijn.

Water
Zwijndrecht is een waterrijke gemeente. Naast de Rijkswaterloop Oude Maas en het regionaal boezemwater van de Devel vormen de overige watergangen binnen het stedelijk gebied een onderdeel van de waterstructuur. Niet alleen voor waterberging en afvoer, maar ook voor de visueel ruimtelijke beleving vervullen de watergangen een belangrijke functie.

Vanuit het inlaatpunt Walburg in het noordoosten loopt een hoofdwatergang in de richting van de Devel. In de wijk Walburg ligt een aantal singels die afwateren op deze hoofdwatergang. De singels zijn aan de bovenstroomse zijde afgesloten en worden niet ververst. Bij watertekort wordt vanuit de Waal in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht het benodigde oppervlaktewater ingelaten. Overtollig water wordt uitgemalen door het gemaal De Hooge Nesse en geloosd op de Oude Maas.

De belangrijkste waterlopen in de wijk Walburg liggen langs Hoofdland, Swanendrift, Laan van Walburg en de Ringdijk en in de groenzone langs het Londense plein en de Burgemeester Slobbelaan.

Een aantal waterlopen kent verschillende functies. Zo kent de Laan van Walburg naast een functie voor waterberging en afvoer tevens een natuurfunctie en is deze aangemerkt als viswater en recreatiewater. De waterlopen parallel aan Hoofdland, Swanendrift, Burgemeester Slobbelaan, Ringdijk en Londenseplein hebben ook een natuurfunctie en de functie recreatiewater.

Het watersysteem in het plangebied kent een aantal kwantitatieve en kwalitatieve knelpunten. In paragraaf 4.3 wordt hier verder op ingegaan.

In samenhang met het watersysteem speelt het rioleringssysteem een cruciale rol in de afvoer van afvalwater en hemelwater. Het rioolsysteem in Zwijndrecht is vrijwel geheel van het gemengde type (rioolwater en hemelwater gezamenlijk). Alleen op industrieterrein De Geer in Zwijndrecht, en bedrijventerrein Gors en uitbreiding Plan Zuid in Heerjansdam is een gescheiden rioolstelsel aanwezig (rioolwater en hemelwater afzonderlijk). Het afvalwater wordt via gemalen en persleidingen getransporteerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) Zwijndrecht. De riolering zorgt ook voor knelpunten in de waterkwaliteit. Paragraaf 4.3 gaat hier nader op in.

Ten oosten van het plangebied ligt een grondwaterwingebied. Ter bescherming van de drinkwatervoorziening is door de provincie het gebied hieromheen aangewezen als milieubeschermingsgebied voor grondwater. Het oostelijke gedeelte van het plangebied valt hierbinnen en is aangewezen als boringsvrije zone. In paragraaf 4.3 wordt hier verder op ingegaan.

Autoverkeer
De hoofdontsluitingswegen van Walburg worden gevormd door Swanendrift, Laan van Walburg, Thorbeckelaan, Burgemeester Slobbelaan en de Ringdijk. De wijkontsluitingswegen van Walburg zijn Hoofdland, Beneluxlaan, Van Schaikstraat en Burgemeester Slobbelaan. Deze ontsluitingswegen kennen een 50 km-zone en zijn voorzien van vrijliggende fietspaden. Het grootste deel van de wegen in de wijk is opgenomen in verblijfsgebieden en betreft 30 km-zones.

Langzaam verkeer
De hoofdroutes voor het langzaam verkeer liggen op Swanendrift, de Beneluxlaan, de Burgemeester Slobbelaan, de Ringdijk, de Laan van Walburg en Hoofdland.

Parkeren
Het parkeren binnen het plangebied vindt voor een groot deel plaats langs wegen en woonstraten en op parkeerterreinen. Een deel van de woningen beschikt over parkeerplaatsen op eigen terrein of garageboxen.

In de destijds gekozen stedenbouwkundige opzet van Walburg is op een aantal plekken gekozen voor een verkeersstructuur met op de buurtontsluitingswegen aangesloten doodlopende straatjes. De doodlopende straatjes eindigen in parkeerpleintjes van waaruit voetpaden met toegangen voor woningen verder het woongebied invoeren. Op deze wijze zijn woongebieden ontstaan met woningen aan een rustig en groen voetgangersgebied met een parkeerplaats verder weg.

Openbaar vervoer
Het plangebied wordt per openbaar vervoer ontsloten door enkele buslijnen. Vanaf het plangebied is het station van Zwijndrecht met het busvervoer binnen enkele minuten te bereiken.

2.2.2 Ruimtelijke structuur

In de ruimtelijke structuur van het plangebied is een aantal deelgebieden te onderscheiden, te weten: dorpslint Rotterdamseweg (1), woningbouw uit de jaren '20 en '30 (2), woningbouw uit de jaren '50 en '60 (3), woningbouw uit de jaren '70 en '80 (4), woningbouw uit de jaren '90 en '00 (5), hoogbouw (6) en Winkelcentrum Walburg (7). Recent zijn twee kleine ontwikkelplannen voor woningbouw vastgesteld (* geel) en een plan voor een transformator- en verdeelstation (* zwart). Op onderstaande kaart zijn deze deelgebieden en ontwikkelplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0002.png"  
Figuur 2.1, Ruimtelijke structuur Walburg  

Dorpslint Rotterdamseweg (1)
De Rotterdamseweg en de Burgemeester De Bruïnelaan zijn belangrijke lijnen in de stedenbouwkundige structuur van Zwijndrecht. De Rotterdamseweg was in de vroege zeventiende eeuw de tolweg naar Rotterdam. In de huidige tijd is de Rotterdamseweg een afwisselend cultuurhistorisch waardevol dorpslint met historische bebouwing. In de toekomstige visie op de Rotterdamseweg vervult deze de functie van verbindende route voor langzaam verkeer tussen het Veerplein en winkelcentrum Walburg.

Het dorpslint Rotterdamseweg valt voor een klein gedeelte binnen het plangebied: de woningen aan De Snel en De Kring en de bebouwing gelegen tussen het Groene Kruispad, de Wilhelminastraat, de Ringdijk en de Rotterdamseweg. Deze laatstgenoemde bebouwing bestaat voornamelijk uit woningen afgewisseld met historische bebouwing als de Bethelkerk en museum De Vergulde Swaen. Deze kerk en dit museum vormen aantrekkelijke centrumfuncties in het cultuurhistorisch waardevolle dorpslint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0003.png"  
Figuur 2.2, links de Bethelkerk en rechts museum de Vergulde Swaen  

Naast deze centrumfuncties bestaat de bebouwing hoofdzakelijk uit individuele panden, hier en daar afgewisseld met een korte rij geschakelde arbeiderswoningen. Daarmee is een gedifferentieerd gevelbeeld ontstaan dat tevens als een verwijzing kan worden gezien naar het verleden. De individuele panden staan vrij op de kavel en zijn soms geschakeld. Tussen de panden komen kleine rooilijnverschillen voor. De opbouw van de panden bestaat uit een onderbouw van één of ten hoogste twee lagen met een kap. Er komen verschillende kapvormen voor zoals zadeldaken met en zonder wolfseinden, schilddaken en een enkele keer platte daken. De noklijnen staan haaks op of lopen evenwijdig aan de weg. De gevels zijn representatief en hebben een traditionele opbouw met een hoge begane grond laag, een verticale geleding en soms een topgevel. Gevelopeningen zijn staand en aan de onder- en bovenzijde aan elkaar gelijnd. De detaillering van de gebouwen varieert van rijk tot eenvoudig, maar heeft altijd een zorgvuldig karakter. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel.

Woningbouw jaren '20 en '30 (2)
De woningen in het zuidoosten van het plangebied tussen het Groene Kruispad, de Wilgenstraat, het Slagveld, de Noteboomstraat en de Rotterdamseweg zijn gebouwd in de jaren '20 en '30. De stedenbouwkundige opzet in samenhang met de vormgeving van de woningen levert een kleinschalig beeld op. De bebouwingsstructuur is gebaseerd op herhaling van de woning als basiseenheid.

De straten zijn smal en hebben over het algemeen een gering groen karakter. Soms zijn voortuinen aanwezig die een bijdrage leveren aan het groene karakter.

De bebouwing vormt samenhangende rijen. De panden zijn gericht op de openbare weg. De rooilijn is per rij in samenhang. De woningen zijn over het algemeen één laag hoog met een kap. De detaillering en het materiaal- en kleurgebruik is per rij in samenhang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0004.png"  
Figuur 2.3, links de Eikeboomstraat en rechts de Schoolstraat  

Woningbouw jaren '50 en '60 (3)
De woningen in het zuidoosten van het plangebied tussen het Slagveld, de Van Schaikstraat, de Onderdijkserijweg en de Dr. Lelystraat zijn gebouwd in de jaren '50 en '60. Dit geldt ook voor de woningen tussen Swanendrift, Rotterdamseweg en Hoofdland.

Deze naoorlogse uitbreidingswijk kenmerkt zich door zijn ruime opzet met veel openbaar groen en herhaling van de woning als basiseenheid. De woningbouw bestaat uit architectonische en stedenbouwkundige herhaling van rijen of blokken. Deze zorgen voor samenhangende composities die als zelfstandige eenheden in de ruimtelijke structuur van de kern liggen. Samen met groenstructuren in de wijk geven ruime voor- en achtertuinen van de woningen de wijk een groen karakter. De voorgevels zijn georiënteerd op de straat. De rechte rooi- en noklijnen lopen evenwijdig met de straat en zorgen per rij voor een samenhangend beeld.

De woningen hebben een eenvoudige opbouw van twee lagen met een zadeldak of een enkele keer een plat dak. De noklijnen lopen overwegend evenwijdig aan de weg. Binnen de rijen zijn weinig accenten aangebracht. Herhaling in de gevelindeling, met balkons en schoorstenen geeft ritme aan het straatbeeld. De materialisering en detaillering is meestal eenvoudig en seriematig. Het kleurgebruik is terughoudend en meestal samenhangend per rij of blok.

Woningbouw jaren '70 en '80 (4)
Het grootste gedeelte van het plangebied is een planmatig opgezet woongebied waarin de woningen zijn gegroepeerd in clusters of rijen waarbinnen hetzelfde woningtype telkens herhaald wordt. Op veel plekken is een verkeersstructuur gemaakt met op de buurtontsluitingswegen aangesloten doodlopende straatjes. De doodlopende straatjes eindigen in parkeerpleintjes van waaruit voetpaden met toegangen voor woningen verder het woongebied invoeren. Door deze structuur is een grote variatie aan wonen bereikt: van wonen aan een vrij drukke buurtontsluitingsweg met een parkeerplaats dichtbij tot wonen aan een rustig voetgangersgebied met een parkeerplaats verder weg.

Binnen een cluster of rij komt over het algemeen één woningtype voor. Door een wisselende oriëntatie van de geschakelde woningen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte ontstaat een gedifferentieerd beeld. Binnen dit gedifferentieerde beeld verspringen de rooi- en noklijnen.

De opbouw van de woningen wisselt van eenvoudig tot gedifferentieerd maar bestaat over het algemeen uit één tot twee lagen met een zadeldak. De hellingshoeken van de kap kunnen wisselen. De goot- en nokrichtingen van de kappen zijn afwisselend en vaak zijn de dakvlakken voorzien van dakkapellen en dakramen. De detaillering van de woningen is meestal eenvoudig met weinig accenten en seriematig van aard.

Op enkele plekken komen vrijstaande en gestapelde woningen voor die door hun massa, opbouw en vorm een individuele uitstraling hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0005.png"  
Figuur 2.4, links de Welhorst en rechts de Fransen van de Puttestraat  

Woningbouw jaren '90 - '00 (5)
Na het vertrek van de Pullman-matrassenfabriek naar het bedrijventerrein De Geer zijn er op het terrein gelegen tussen de Rotterdamseweg, de Ringdijk, de Dr. Lelystraat en het Slagveld nieuwbouwmogelijkheden ontstaan. De achterterreinen van de oudere bebouwing langs de Rotterdamseweg sluiten aan op dit terrein. Aansluitend aan deze achterterreinen zijn eengezinswoningen gerealiseerd. Langs de Ringdijk aan het Tolhuis staan drie appartementengebouwen van acht bouwlagen hoog. Op het voormalige Pullmanterrein zijn eengezinswoningen gebouwd rond een binnenterrein. Op dit binnenterrein is voorzien in een parkeerlaag en inpandige garages en zijn bergingen gerealiseerd. In de hoek van het Slagveld is een appartementengebouw in vier lagen gerealiseerd.

Woonwijken uit de jaren '90 - '00 hebben een heldere structuur, gevarieerde woningen en een open karakter. De architectuur van de woningen is gebaseerd op herhaling in clusters of rijen met behoud van de individualiteit. Mede door variatie tussen rijen en clusters in het beeld afwisselend. Clusters hebben veelal hun eigen sfeer. De woningen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte. De overgang tussen openbaar en privé is vaak zorgvuldig vormgegeven. Appartementengebouwen staan vrij op de kavel en hebben een torenachtig volume waarvan de hoogte varieert.

De architectuur van de woningen is verzorgd en de detaillering zorgvuldig en eenvoudig. Het materiaal- en kleurgebruik is samenhangend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0006.png"  
Figuur 2.5, Links Slagveld en rechts Tolhuis  


Hoogbouw (6)
Deze grootschalige bebouwing komt op drie plekken in het plangebied voor: ter plaatse van Zonnestein en Eemstein in het westen, rond Hoofdland en Pruylenborg in het zuidwesten en ter plaatse van Gerbrandyplein, P.J. Oudplein, D.S. Kerstenplein en Norderstedtplein in het zuidoosten.

De belangrijkste karakteristiek wordt gevormd door de grote schaal van zowel de bebouwing als de omliggende openbare ruimte. De openbare ruimte wordt grotendeels gebruikt voor parkeren. De grote schaal maakt dat deze gebieden eenvoudig te herkennen zijn in de structuur van de kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0007.png"  
Figuur 2.6, impressie Zonnestein  

Winkelcentrum Walburg (7)
De bebouwingsstructuur van dit deelgebied wordt gekenmerkt door de grote solitaire bebouwingsmassa’s zoals het winkelcentrum, de middelbare school, de bibliotheek en het zalencomplex. Het appartementengebouw en het verzorgingshuis hebben een gesloten binnenterrein. Aan de westzijde liggen enkele kleine gebouwen ten behoeve van dienstverlening en kantoren. De woningen aan de Rotterdamseweg vormen een kleine korrel en maken deel uit van dit bebouwingslint. Het beeld van het winkelcentrum wordt kortom gekenmerkt door variërende bebouwingsmassa’s met verschillende oriëntatie en verhouding tussen openbaar en privé toegankelijke binnenterreinen en tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0011.png"  
Figuur 2.7, links een impressie van het winkelcentrum, rechts de woningen boven het winkelcentrum en in het Swinstaetecomplex  

Overige gebieden (*)
In het plangebied zijn enkele ontwikkellocaties aanwezig.

Ontwikkellocatie 'de Snel' (Rotterdamseweg 183) past, zowel qua functie als qua omvang van de massa en de hoogte, goed in de bestaande woonomgeving van deelgebied 4.

Ontwikkellocatie 'Bouquet', aan de noordkant van het plangebied, is qua beeldkwaliteit lastig te duiden, omdat het soort en aantal van de woningen niet bekend is, en ook de gewenste volumes per woning niet. Deze locatie moet nog tot ontwikkeling worden gebracht. In het proces van de omgevingsvergunning zal de welstandscommissie uiteraard de toetsing verzorgen waarbij de hoogwaardige uitstraling van de gevels langs de Hoofdland en Bouquet uitdrukkelijk aandachtspunt is.

Ontwikkellocatie 'Transformator- en verdeelstation Walburg' betreft een uitbreiding van het bestaande gebouw binnen de gronden die eerder ook in gebruik waren door het transformator- en verdeelstation. De uitbreiding is zo uitgevoerd dat het er uitziet als onderdeel van het bestaande gebouw.

Algemeen
Binnen de structuur van de deelgebieden is er een duidelijke hoofdoriëntatie te herkennen voortkomend uit de richting van een belangrijke infrastructurele lijn. De bebouwing volgt deze hoofdoriëntatie of staat hier haaks op. Deze oriëntatie komt ook tot uiting in strakke rooijlijnen. Het karakter van de bebouwing wordt bepaald door zowel de herhaling van de woningen in de gebouwen als van de gebouwen zelf. De opbouw van de gevel is eenvoudig en heeft een sterke horizontale geleding. Deze geleding wordt doorbroken door de accentuering van ingangspartijen en trappenhuizen. In het plangebied is hoogbouw aanwezig in de vorm van gestapelde woningbouw, waarbij de onderste laag veelal wordt gebruikt als berging en in sommige gevallen voor andere functies zoals dienstverlening of kantoren. De detaillering van de flatgebouwen is eenvoudig en seriematig van aard.

2.3 Beheer

Voorliggend bestemmingsplan 'Walburg' is grotendeels consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande (legale) situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, is vastgelegd. In het huidige bestemmingsplan 'Wijk Walburg' is bepaald dat onnodige starheid van het plan moet worden voorkomen. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie is in meerdere of mindere mate wel mogelijk. Een woning blijft een woning en een maatschappelijke functie blijft een maatschappelijke functie. Afhankelijk van de functie zijn in het bestemmingsplan 'Wijk Walburg' uit 2010 wel royale of minder royale mogelijkheden binnen de functie gegeven. Deze mogelijkheden zijn in beginsel overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Dit betekent dus dat ook de bestaande juridisch-planologische mogelijkheden in beginsel zijn overgenomen.

De verschillende functies zoals die in het plangebied voorkomen zijn veelal bestaande functies. De vraag bij deze functies is in het kader van dit bestemmingsplan niet primair of de functie daar goed is of mooi. Wel is de vraag of deze (nog) passend in de omgeving zijn (beginsel van een goede ruimtelijke ordening). Als ergens een functie voorkomt die daar werkelijk storend is (niet alleen geen goede ruimtelijke ordening of een matige, maar feitelijk een slechte ruimtelijke ordening) dan is dat een aspect waar actief gemeentelijk optreden bij noodzakelijk is. In het plangebied komen echter geen functies voor die zéér storend zijn.

Hieronder wordt ingegaan op de planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van dit bestemmingsplan voor enkele belangrijke functies.

Wonen
Wonen is de meest voorkomende functie in het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt deze functie beheerd met daarbij royale bouwmogelijkheden. Bestaande bouwrechten worden in beginsel gerespecteerd. Hierbij is een bouwregeling opgezet welke rekening houdt met de diverse bebouwingscategorieën. De grenzen aan de bebouwing zijn in dit plan bepaald op basis van datgene dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt maximaal aanvaardbaar wordt gevonden bij de diverse categorieën. Dit betekent onder meer dat de bouwvlakken per type een standaard bouwdiepte hebben gekregen (met uitzondering van bestaande grotere bouwvlakken). Door dit maximum wordt bereikt dat het karakter van de diverse straten en wijken in stand blijft (bijvoorbeeld een dicht bebouwd gebied zal dus dichtbebouwd blijven). Het maximum is dus niet altijd vastgelegd op de bestaande bebouwing, maar kan enige ruimte bieden voor extra bebouwing. Deze ruimte wordt in beginsel uitsluitend op het achtererf geboden, waar een bepaalde mate van flexibiliteit voor de bewoners gewenst en aanvaardbaar is. Op de voor- en zijerven gelden striktere regels (zie het subkopje hierna). Wanneer het maximum van de bouwmassa bereikt is en om bepaalde redenen alsnog meer bebouwing gewenst wordt, dan dient hiervoor een afweging te worden gemaakt. Hierbij kan specifiek worden gekeken naar het bouwplan, de omgeving en de reden waarom het bouwplan wordt gewenst. Dit kan met een binnenplanse afwijking binnen het plan ex artikel 2.12 onder 1a ten 1e van de Wet ruimtelijke ordening (dit geldt ook voor andere functies dan de woonfunctie). Voor een buitenplanse afwijking dient gebruik te worden gemaakt van een artikel 2.12 onder 1a ten 3e van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij een en ander mogelijk is met de kruimellijst (artikel 2.12 onder 1a ten 2e). Daarna dient gebruik te worden gemaakt van hetzij een wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening of een herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voorerven
Met het oog op de wens om binnen de gemeente zoveel mogelijk rechtsgelijkheid te creëren, maar anderzijds bestaande bouwrechten en legale bebouwing te respecteren, is een specifieke regeling voor bebouwing in voorerven opgesteld. De voorerven hebben in het plan de bestemming 'Tuin'. Hiertoe behoren ook de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijerven. De regeling is opgesteld overeenkomstig het gemeentelijk beleid voor bijgebouwen. In het plangebied komen op relatief veel percelen aanbouwen op het voorerf voor, soms van aanzienlijke omvang. Dit betreft met name de woonbebouwing uit de jaren '70.

In beginsel wordt het niet gewenst geacht om méér bebouwing in het voorerf toe te staan dan reeds legaal aanwezig is. De bouwregels zijn dan ook zo opgezet dat nieuwe aanbouwen en andere gebouwtjes in het voorerf niet worden toegestaan, met uitzondering van kleine uitbreidingen van het hoofdgebouw zoals een erker. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke afwijkingenbeleid. Bestaande legale bebouwing in het voorerf wordt ten behoeve van de rechtszekerheid specifiek op de verbeelding van het plan opgenomen en mag in de bestaande omvang worden gehandhaafd.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Bij de woonfunctie is er bewust voor gekozen om zogenaamde aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven onder voorwaarden toe te staan. Dit komt tegemoet aan de wens van vele mensen om op kleine schaal voor zichzelf te beginnen. Van oudsher zijn aan-huis-verbonden beroepen (tandarts, architect etc.) toegestaan, mits deze ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Een woning is in de eerste plaats woning en geen ruimte voor het beroep. Het is daarom van belang dat het kleinschalig is en blijft. Dit houdt onder meer in dat de bewoner van de woning ook de beroepsuitoefenaar is.

Steeds meer is er echter de vraag om ook aan-huis-verbonden bedrijvigheid toe te staan. Gedacht zou bijvoorbeeld kunnen worden aan een elektricien die zelfstandig opereert. In de garage bij de eigen woning is een kleine voorraad aan spullen gelegen welke nodig zijn voor het werk. Een dergelijk kleinschalig bedrijf met een beperkte ruimtelijke uitstraling kan onder specifieke voorwaarden uitstekend passen in een woonwijk. Vanuit de optiek van het stimuleren van (startende) ondernemers in woonwijken en het vergroten van de levendigheid in de wijk en het straatbeeld is dit een positieve en gewenste ontwikkeling.

Excessen, zoals overlast of parkeer- of verkeersproblemen moeten echter voorkomen worden. Daarom is ervoor gekozen om enerzijds flexibiliteit te bieden door zowel de aan-huis-verbonden beroepen als bedrijfsmatige activiteiten van milieucategorie 1 rechtstreeks toe te staan. Hieraan is een aantal strikte randvoorwaarden verbonden. Zo mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning voor deze doeleinden worden gebruikt, met een absoluut maximum van 50 m². Verder dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het gemeentelijk beleid, dienen problemen in de verkeersafwikkeling te worden voorkomen, en zijn horeca, detailhandel en bedrijfsmatige activiteiten die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen, niet toegestaan. Ook zijn geen reclame-uitingen toegestaan aan de gevel en de dakrand. Binnen deze voorwaarden worden aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven in een woonomgeving aanvaardbaar geacht, omdat geen onevenredige aantasting van het woonmilieu plaatsvindt.

Met een binnenplanse afwijking kan het college bedrijven van milieucategorie 2 toestaan. In specifieke gevallen kan een dergelijk bedrijf in kleinschalige omvang eveneens aanvaardbaar zijn. Aan deze binnenplanse afwijking zijn aanvullende voorwaarden verbonden.

Tuinen
De tuinen in het plangebied zijn in principe particuliere, niet openbare gronden, waar nauwelijks of geen bebouwing en verhardingen vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig en/of civieltechnisch oogpunt zijn toegestaan. Zoals eerder aangegeven wordt bestaande legale bebouwing echter gerespecteerd. Het 'volbouwen' van het voorerf dient echter te worden voorkomen. Verhardingen zijn ook vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet gewenst, omdat de hemelwaterafvoer toeneemt als gevolg van de toename van verhard oppervlak. Hierdoor ontstaat versnelde afvoer naar riolering en oppervlaktewater. De riolering wordt extra belast en er moet ruimte gecreëerd worden om hemelwater op te vangen.

De gronden die aangewezen zijn als tuin zijn dus 'tuin' in de gebruikelijke betekenis van het woord en dienen dat te blijven.

Openbaar gebied (verkeer, verblijf, groen, water, etc.)
De openbare gebieden binnen het plangebied zijn flexibel bestemd. Dit komt tegemoet aan de alledaagse gang van zaken, waarbij de inrichting van openbare ruimte regelmatig kan veranderen, en de wens om de inrichting van het openbaar gebied binnen bepaalde functies flexibel te houden. De loop van een fiets- of wandelpad, de aanpassing van een bocht in een weg en het verleggen of uitbreiden van een groenstrook zijn ontwikkelingen die binnen de planperiode op meerdere locaties kunnen voorkomen en die in beginsel weinig bezwaarlijk zijn uit ruimtelijke en milieuhygiënisch oogpunt. Het openbare gebied blijft na een dergelijke herinrichting nog steeds een openbaar gebied. Dit bestemmingsplan voorziet dan ook in de mogelijkheid om dergelijke aanpassingen aan de openbare ruimte te verrichten. Dit uit zich door ruime bestemmingsvlakken 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' en flexibele, ruime gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemmingen.

De grotere groene gebieden in het plangebied die deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur van Zwijndrecht zijn als zodanig bestemd (bestemming 'Groen'). De gemeente streeft ernaar om de hoofdgroenstructuur zoveel mogelijk vrij te houden van verharding voor bijvoorbeeld parkeren. Gezien de gewenste flexibiliteit wordt het algemeen uitsluiten van deze voorzieningen echter niet wenselijk geacht.

De grotere oppervlaktewateren in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. Om deze wateren is een beschermingszone opgenomen ter waarborging van de waterhuishoudkundige belangen.

Detailhandel en horeca
Het bestemmingsplan biedt in beginsel geen mogelijkheden voor nieuwvestiging van deze functies, met uitzondering van het winkelcentrum Walburg. Horeca is in het algemeen een functie waarbinnen een grote verscheidenheid bestaat aan gelegenheden en waarvan het gebruik in mindere of meerdere mate ruimtelijke consequenties heeft. Daarom is een onderverdeling gemaakt in horeca in vier categorieën. Deze categorieën geven de aard van de horeca aan.

In het winkelcentrum Walburg zijn diverse horecavoorzieningen aanwezig. Horeca in de (lichtere) categorieën A en B wordt hier rechtstreeks toegestaan (bestemming 'Centrum'); andere categorieën zijn specifiek op de verbeelding aangeduid. Verder is verspreid in de rest van het plangebied een aantal horecavestigingen aanwezig. Deze worden specifiek bestemd (bestemming 'Horeca') of aangeduid binnen een andere bestemming, conform de bestaande categorie.

De gemeente wil terughoudend omgaan met het toestaan van buitenterrassen bij horecagelegenheden. In de regels van dit bestemmingsplan worden daarom uitsluitend bestaande (vergunde) terrassen toegestaan. Uitbreiding van het terras of realisatie van een nieuw terras is uitsluitend via een afwijkingsbevoegdheid en onder voorwaarden mogelijk. In het plangebied zijn in de bestaande situatie twee vergunde buitenterrassen aanwezig. Dit betreft het terras bij kraam Pipo Pita's Griekse broodjes en het terras bij cafetaria Verhagen.

In het plangebied zijn op dit moment vier standplaatsen voor ambulante detailhandel in gebruik, namelijk: kraam Pipo Pita's Griekse broodjes, viskraam De Graaf, loempiakraam Nguyen en een oliebollenkraam. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn maximaal vier standplaatsen voor ambulante detailhandel buiten de (week)markten toegestaan van maximaal 40 m² per standplaats.

Aan de Noteboomstraat 19 is horeca gevestigd in strijd met het geldende bestemmingsplan. Door de ligging grenzend aan bestaande woningen en midden in een woonbuurt en de met de horecafunctie samenhangende verkeersaantrekkende werking, aanloop van bezoekers en daarmee verbonden risico op nadelige beïnvloeding van de openbare orde en woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf, kent de gemeente geen horecabestemming toe aan dit perceel. De gemeente streeft naar beëindiging van het gebruik voor horeca-activiteiten, waarbij het huidige vergunde gebruik wordt gerespecteerd door het vestigen van persoonsgebonden overgangsrecht op het perceel. Dit persoonsgebonden overgangsrecht ziet er op toe dat de horeca-activiteiten uitsluitend worden uitgevoerd door de persoon die op het moment van inwerkingtreding van dit plan als exploitant van het horecabedrijf staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en die in het bezit is van de vergunning volgens artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Nadat het horecabedrijf op het perceel is beëindigd, dient de situatie op het perceel Noteboomstraat 19 in overeenstemming te worden gebracht met de gebruiksbepalingen van de bestemming 'Wonen'.

Maatschappelijke voorzieningen
Er komen diverse maatschappelijke voorzieningen voor in het plangebied. Deze voorzieningen zijn van groot belang voor het dagelijkse functioneren en de leefbaarheid van een woonwijk. De bouwmogelijkheden bij deze functies zijn daarom, daar waar mogelijk, ook wat ruimer dan bij de overige niet-woonfuncties. Hierbij is wel rekening gehouden met de nabijheid van woningen. Daar waar woningen vlak bij de maatschappelijke functie zijn gelegen heeft de maatschappelijke functie weinig bouwmogelijkheden. Daar waar de woningen verder weg zijn gelegen zijn de mogelijkheden groter. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden zijn de bouwvlakken uit de vigerende bestemmingsplannen op de bestemmingsplankaart opgenomen. In een enkel geval heeft een correctie plaatsgevonden, zodat de bestaande legale bebouwing overal binnen het bouwvlak valt. Significante bouwuitbreidingen zijn niet mogelijk in dit bestemmingsplan. Bestaande bouwrechten zijn, ook wanneer deze niet volledig benut zijn, in beginsel overgenomen. De gebruiksmogelijkheden zijn, gezien de verscheidenheid aan maatschappelijke voorzieningen, ook ruim geformuleerd. Een te beperkende regeling voor het maatschappelijk vastgoed is niet wenselijk. Ook dit is in overeenstemming met de huidige bestemmingsplannen 'Wijk Walburg' en 'Winkelcentrum Walburg'. Een niet-maatschappelijke functie op deze locaties is pas na een nieuw ruimtelijke-juridisch afwegingsproces mogelijk.

2.4 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt juridisch-planologisch geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ontwikkelingen die onder het regime van de vorige bestemmingsplannen zijn uitgevoerd en vergund, worden in het voorliggende bestemmingsplan 'Walburg' verwerkt. Enkele van deze herontwikkelingslocaties zijn nog niet (geheel) uitgevoerd. Deze worden bestemd overeenkomstig het voor die locaties geldende bestemmingsplan. Waar mogelijk zijn de regels uniform gemaakt; waar nodig is maatwerk geleverd (o.a. op de locatie 'Bouquet').

Indien men een ontwikkeling binnen het plangebied wil uitvoeren dan zal dit via een separate procedure plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld 13 maart 2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Deze doelen zijn vertaald in 13 nationale belangen. Voor dit bestemmingsplan zijn dit de volgende nationale belangen:

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op dit moment zijn in het Barro 14 nationale belangen aangegeven:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote Rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorzieningen;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. Ijsselmeergebied;
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Geen van deze nationale belangen zijn van belang voor het plangebied.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder bestaat uit drie stappen die moeten worden doorlopen. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0012.png"  
Figuur 4. Ladder voor duurzame verstedelijking  

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe bebouwing danwel in nieuw gebruik ten opzichte van de vigerende en bestaande legale situatie. Er is geen sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag. Het bestemmingsplan maakt dan ook geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. De eerste herziening van de Structuurvisie is op 23 februari 2011 vastgesteld. De actualisering van de Structuurvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De Structuurvisie vervangt het interimbeleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020, de vier streekplannen en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan en de Nota Regels voor Ruimte. Voorts implementeert de Structuurvisie de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Het grootste deel van het interimbeleid komt overeen met het provinciaal belang zoals geformuleerd in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie. In de structuurvisie zijn vier rode dragen opgenomen:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Verordening ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie beschouwt in ieder geval de in de visie opgenomen doelen, en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit, van provinciaal belang. Volgens de verordening ligt het plangebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied: onder bestaand stads- en dorpsgebied bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

De plangebieden liggen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Binnen dit gebied zijn ontwikkelingen mogelijk, mits de Ladder voor Duurzame Verstedelijking wordt doorlopen (zie paragraaf 2.3.3). Een bestemmingsplan kan detailhandel mogelijk maken binnen of aansluitend op een bestaande winkelconcentratie, dit is in voorliggende situatie het geval. Tot slot liggen de plangebieden in de zone archeologische verwachtingswaarde Romeinse Limes. In de paragraaf 'archeologie en cultuurhistorie' (zie paragraaf 4.2) wordt hier nader op ingegaan.

Visie ruimte en mobiliteit
De provincie integreert met deze visie haar beleid voor mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling, zodat ze elkaar versterken. Een voorbeeld is het concentreren van stedelijke functies op locaties waar de bereikbaarheid op orde is en waar nog capaciteit op het mobiliteitsnetwerk beschikbaar is. De provincie anticipeert op de Omgevingswet, waarin het kabinet de wetgeving voor ruimte, verkeer, water en milieu integreert. Tegelijk blijven er, ondanks alle raakvlakken, ook verschillen bestaan tussen het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid.

De provincie wil dat wordt voorzien in de maatschappelijke vraag naar woningen. Die vraag ontwikkelt zich sinds enkele jaren onomkeerbaar door structurele demografische ontwikkelingen. De groei ontstaat door buitenlandse migratie en de trek van jongeren naar universiteits/hbo-steden.

Door de vergrijzing wordt het aandeel ouderen groter. Ook blijven ouderen langer zelfstandig wonen. Door dit alles blijft het aantal huishoudens aanzienlijk groeien en betreft die groei per saldo bijna uitsluitend huishoudens met één inkomen. Die groep zoekt naar betaalbare woningen bij bestaande voorzieningen. Door het voorgaande vindt huishoudensgroei voor het overgrote deel plaats in de stedelijke agglomeratie. In delen van het Groene Hart en op de eilanden hoeft de woningvoorraad steeds minder te groeien; in sommige gebieden daalt het aantal huishoudens al voor 2030.

De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. Wij verwachten van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.

De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio’s over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.

Het accent van de bouwbehoefte op stads-en dorpscentra en hun directe omgeving, past goed bij de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland. Als op die plaatsen wordt gebouwd, kunnen voorzieningen beter worden benut of versterkt (HOV), de leefbaarheid en agglomeratiekracht worden versterkt en de groene ruimte worden gespaard.

Door de structurele veranderingen in de behoefte is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien niet altijd zeker. Veel plannen zijn hard nodig om de benodigde productie te halen. Maar ook zal in een deel van die plannen prijsklasse en/of woonmilieu moeten worden aangepast op de actuele regionale behoefte, opdat de woningen ook afgezet zullen worden en het woningtekort kan worden ingelopen. Gemeenten en regio’s zijn aan zet, met als primaire partners corporaties en ontwikkelaars. Regionale samenwerking en onderlinge afstemming zijn nodig. Daarmee wordt voorkomen dat partijen op elkaar wachten met het aanpassen van plannen. De uitgangssituatie verschilt per regio. Wij geven in het Programma ruimte regiospecifieke hoofdlijnen voor actualisering van regionale visies. Als plannen niet voor de planhorizon van deze visie (2030) tot ontwikkeling komen, is heroverweging van bestemmingsplannen aan de orde.

Programma ruimte 2016
Bij besluit van 14 december 2016 hebben Provinciale Staten het Programma ruimte vastgesteld. Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie ruimte en mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma ruimte. Het gaat om:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.


Verordening ruimte 2014 met de Actualisering 2016
De Visie ruimte en mobiliteit is vastgesteld in juli 2014, evenals de bijbehorende Programma’s ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte 2014. Alle documenten gezamenlijk worden aangeduid met de noemer VRM.

Naar verwachting treedt eind 2018 de Omgevingswet in werking. De nu nog verplichte, sectorale planvormen voor ruimte, mobiliteit, water en milieu gaan dan vervallen. Hiervoor in de plaats komt een nieuw stelsel voor integraal omgevingsbeleid, bestaande uit één omgevingsvisie, programma’s en één verordening. De provincie werkt toe naar integratie van het omgevingsbeleid en de VRM wordt hier straks onderdeel van. Met het oog hierop is het wenselijk de VRM actueel te houden. De overgang naar integraal omgevingsbeleid gaat gemakkelijker als de te integreren beleidsproducten actueel zijn. Inhoudelijk en procesmatig gezien wordt bij actualisering van de VRM zoveel mogelijk voorgesorteerd op de Omgevingswet.

De Visie ruimte en mobiliteit heeft een strategisch karakter en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid ten aanzien van ruimte en mobiliteit. De visie is robuust van opzet en daarom lang houdbaar. Het Programma ruimte en het Programma mobiliteit bevatten anders dan de visie veel concretere gegevens over programma’s, projecten en ontwikkelingen. Aanpassing daarvan is daarom met enige regelmaat nodig. Ook aanpassing van de Verordening ruimte is soms nodig vanwege de daarin opgenomen kaarten met precieze begrenzingen en de doorwerking daarvan naar gemeentelijke bestemmingsplannen.

Actualisering
Sinds de vaststelling van de VRM zijn twee partiële wijzigingen vastgesteld, met name in verband met enkele urgente ontwikkelingen. De Actualisering 2016 is eigenlijk de eerste reguliere actualisering, omdat de aanleiding voor deze actualisering al bij de vaststelling van de VRM was voorzien. Aan de regio’s is namelijk gevraagd de visies voor kantoren en wonen voor 1 juli 2015 te actualiseren. De geactualiseerde regionale visies leiden tot aanpassingen in het Programma ruimte (3 ha kaart) en de Verordening ruimte.

Een andere aanleiding betreft het Hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie. In het Hoofdlijnenakkoord zijn met betrekking tot het ruimtelijk beleid onder meer aanpassingen aangekondigd met betrekking tot slim ruimtegebruik, de omvang van agrarische bouwpercelen en intensieve veehouderij aangekondigd.

Sinds de inwerkingtreding van de VRM zijn er enkele veranderingen aangebracht in het samenhangende systeem van beleidsproducten. De Agenda ruimte is als uitvoeringsinstrument vervallen, hetgeen leidt tot aanpassing van het Programma ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit krijgt expliciet de status van Waterplan. Het toetsingskader vergunningverlening bodemenergie is ingetrokken en vervangen door een nieuwe beleidsregel.

Daarnaast leidt de uitvoeringspraktijk ook tot aanpassingen in het beleid. Soms is het beleid op onderdelen onduidelijk, soms zijn er nieuwe ontwikkelingen waar nog niet goed op kan worden ingespeeld. Ook kan het zijn dat er behoefte is om meer ruimte te geven of juist scherper te sturen.

Inhoud Verordening
In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie beschouwt in ieder geval de in de visie opgenomen doelen, en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit, van provinciaal belang. Volgens de verordening ligt het plangebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied: onder bestaand stads- en dorpsgebied bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Binnen dit gebied zijn ontwikkelingen mogelijk, mits de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen (zie paragraaf 2.3.3). De ladder is niet van toepassing voor dit bestemmingsplan. Een bestemmingsplan binnen het stads- en dorpsgebied kan detailhandel mogelijk maken binnen of aansluitend op een bestaande winkelconcentratie. Er wordt geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt. De bestaande kleinschalige detailhandelsvoorzieningen worden conserverend bestemd. Tot slot ligt het plangebied in de zone archeologische verwachtingswaarde Romeinse Limes. In paragraaf 4.2 (archeologie en cultuurhistorie) wordt nader op ingegaan op de wijze waarop de bescherming van archeologische waarden in het plangebied plaatsvindt.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Verordening ruimte 2014.

3.3 Regionaal beleid

Woonvisie 'Spetterend wonen in de Drechtsteden'
De Drechtsteden (Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht) hebben gezamenlijk het motto 'Spetterend wonen' verwoord in de Woonvisie Drechtsteden 2010 - 2020. Dit komt neer op:

  • Kwaliteit verbeteren.
  • Toevoegen wat ontbreekt.
  • Nú doen wat nú moet.

In deze woonvisie hebben de Drechtsteden afgesproken de kwaliteit van wonen in de regio meer te verbeteren. Het realiseren van aantrekkelijke woonmilieus en het kwalitatief verbeteren van het woningaanbod moet daar invulling aan geven.

Wanneer nieuwe woningen worden gebouwd zullen deze moeten bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit. Dit betekent onder meer dat er meer woningen voor de hogere inkomensgroepen en meer woningen geschikt voor ouderen zullen komen. De aandacht wordt, naast nieuwbouw, meer gericht op de bestaande woningen en de bestaande wijken.

De opgave voor Zwijndrecht bestaat voornamelijk uit het op orde houden van de kwaliteit van woningen en woonomgeving in deze wijken met aandacht voor versterking van het groene karakter. Net als voor Dordrecht, geldt ook voor Zwijndrecht een krimpambitie wat betreft de sociale woningvoorraad.

In Zwijndrecht zijn de laatste jaren veel plannen voor appartementen ontwikkeld, ook in het plangebied van 'Walburg'. Het aandeel sociale woningbouw in de wijk is hoog en kan zoals aangegeven worden verminderd. Voor zover er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, wordt in eerste in eerste instantie dan ook aan grondgebonden woningen gedacht. De wijken Walburg en Walburg Noord worden in de woonvisie benoemd als suburbaan woonmilieu. Voor het gebied Walburg wordt ingezet op de aanpak 'versterken', terwijl voor het gebied Walburg Noord wordt ingezet op de aanpak 'behouden'.

Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan, worden er geen directe transformatiemogelijkheden geboden en worden geen nieuwe woningbouwontwikkelingen toegestaan. Het toevoegen van woningen is op basis van dit bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk, met uitzondering van de ontwikkellocaties De Snel en Bouquet. Voor deze ontwikkelingen heeft in de reeds doorlopen planologische procedures reeds een beleidsmatige afweging plaatsgevonden. Als nieuwe initiatieven zich voordoen, dient een separate procedure te worden doorlopen. Wel biedt het plan de ruimte om het bestaande woningaanbod kwalitatief te verbeteren. Door het bieden van flexibele mogelijkheden op de bestaande woonpercelen (achtererven) en de regeling voor het openbaar gebied, is het bestemmingsplan wel faciliterend voor het op orde houden van de kwaliteit van de woningen en het openbaar gebied in het plangebied.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie 'Spetterend wonen in de Drechtsteden'.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad'
De Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad', is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2010. In deze structuurvisie heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid voor de komende tien jaar vastgelegd. Speerpunten hierin zijn de versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvend goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land. In de structuurvisie worden onder meer 20 projecten beschreven, die moeten bijdragen aan de versterking van een goede bereikbare en ondernemende tuinstad.

Walburg is centraal gelegen in het hart van de Zwijndrechtse Waard aan de belangrijkste ontsluitingsroutes en is de aangewezen plek voor de vestiging van meerdere stedelijke voorzieningen. De herontwikkeling van Walburg als stadscentrum draagt bij aan een ondernemend Zwijndrecht, een adequaat winkelaanbod, dienstverlening en horeca, een aantrekkelijk verblijfsklimaat en leefomgeving voor de inwoners en biedt ruimte voor woonfuncties. Substantiële uitbreiding van Walburg is noodzakelijk om de positionering en het functioneren in de toekomst veilig te stellen.

Voor het onderhavige plangebied zijn twee structuurvisieprojecten specifiek van belang:

  • 1. de ontwikkeling van de Koninginneweg tot een tuinstedelijke as met ruimte voor een hoogfrequente busverbinding. De Koninginneweg loop vanaf het treinstation door het plangebied in noordoostelijke richting. Voor deze ontwikkeling wordt een afzonderlijke visie opgesteld.
  • 2. winkelcentrum Walburg en omgeving. Voor dit gebied wordt een herontwikkeling beschreven ten behoeve van een adequaat winkelaanbod, dienstverlening en horeca, een aantrekkelijk woon- en leefklimaat met ruimte voor woonfuncties. Hoogbouw behoort hier eventueel tot de mogelijkheden. Dit bestemmingsplan is echter conserverend van aard en geeft dan ook geen directe uitvoering aan de visie voor het winkelcentrum en omgeving.

Voorliggend bestemmingsplan is deels faciliterend in het bereiken van de met de structuurvisie beoogde doelen door het opnemen van ruime bestemmingen 'Gemengd' en 'Centrum' en een flexibile regeling voor het openbaar gebied. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, ligt voor realisatie van de concrete structuurvisieprojecten een separate procedure echter meer voor de hand.

Woonvisie Zwijndrecht (2008)
In december 2009 heeft de regio Drechtsteden de woonvisie 'Spetterend wonen in de Drechtsteden' vastgesteld. De woonvisie zet de lijnen uit voor de periode 2010-2020. De kerngedachte van deze regionale woonvisie luidt:

"aansprekende woonmilieus en bijzondere woningen; met kwalitatieve verbeteringen van bestaande woningen en wijken en toevoegingen van nieuwe elementen die de aantrekkelijkheid van het woon- en vestigingsklimaat in de regio vergroten"

De Drechtsteden zijn een karakteristiek gebied midden in de delta van de grote rivieren. Aan deze ligging heeft de regio haar ontstaan te danken. En nog steeds bepaalt de ligging het beeld: een historische stad, karakteristieke kernen en unieke landschappen er omheen. De combinatie van stedelijke elementen, hoogwaardige voorzieningen, bereikbaarheid over land, water en per spoor, een hoogwaardig cultureel aanbod, historie, moderne kennisinfrastructuur, unieke landschappen, maritieme mogelijkheden maken de Drechtsteden tot een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoners, bedrijven en bezoekers.

Om de kansen te verzilveren is kwaliteitsverhoging op korte termijn noodzakelijk. De langzaam teruglopende bevolkingsgroei gaat over enkele decennia over in een bevolkingsafname. Daarom moet op het gebied van wonen nú worden geïnvesteerd in extra kwaliteit in de woningvoorraad en vernieuwing van bestaande wijken, met speciale aandacht voor woningen, woonomgeving en voorzieningenaanbod.

De visie geeft aan dat wordt ingezet op twee ontwikkelingen: meer en beter aanbod aan levendig centrumstedelijk milieu en rustig groen milieu. Essentieel in de benadering van zowel bestaande situaties als niewue ontwikkelingen is samenhang tussen de verschillende beleidsterrreinen en optimale samenwerking tussen alle betrokken partijen. Marktpartijen kunnen vooral een belangrijke rol spelen door hun kennis van ontwikkeling en financieringsmogelijkheden. Samenwerking met deze en andere partijen is noodzakelijk om zoveel mogelijk kennis, ervaringen en middelen in stelling te brengen en breed draagvlak te creëren.

De Woonvisie gaat voor Zwijndrecht uit van een woningvoorraad voor 2010 van 20.250 woningen, en van een woningvoorraad voor 2020 van 21.650 woningen. Als een van de belangrijke aandachtspunten voor Zwijndrecht noemt de Woonvisie: 'de relisering van het levendig stedelijke milieu vergt investeringen in de bijbehorende voorzieningen'.

De centrale ambitie is in de woonvisie uitgewerkt in twee doelstellingen. Een gericht op de woonkwaliteit, een op de kwaliteit van de woonomgeving. Verder zal het de komende jaren minder gaan om grote projecten, maar meer om kleine initiatieven. Kwantitatief is er geen probleem op de woningmarkt, kwalitatief nog wel. Met kleine, gerichte ingrepen kan de kwaliteit en diversiteit van de woningvoorraad worden verbeterd.

Conclusie
In het onderhavige beheergerichte bestemmingsplan heeft de woonvisie geen directe consequenties. De geplande woningbouw op de ontwikkelocaties De Snel en Bouquet past in de woonvisie. Deze beleidsmatige afweging heeft reeds plaatsgevonden in de doorlopen separate procedures. Daarbij kan worden opgemerkt dat dit twee kwalitatief hoogwaarde ontwikkelingen betreft, die bijdragen aan de met de woonvisie beoogde doelstellingen. Bij (overige) woningbouwontwikkelingen in het plangebied dient rekening te worden gehouden met dit beleid.

Parkeerbeleidsplan (2009)
In dit parkeerbeleidsplan zijn de beleidsuitgangspunten en beleidsinstrumenten van de gemeente Zwijndrecht met betrekking tot het parkeren in de hele gemeente vervat. Op basis van dit beleid zijn de maatregelen die hieruit voortvloeien in een uitvoeringsprogramma beschreven en zijn de organisatorische en financiële consequenties benoemd.

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zwijndrecht 2006 – 2015 is een integrale visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zwijndrecht verwoord. Het GVVP biedt een kader voor het uitwerken van het parkeerbeleidsplan. De beoogde doelen van het parkeerbeleid zijn:

  • Het waarborgen van de bereikbaarheid;
  • Het faciliteren van noodzakelijk autoverkeer, het beperken van (niet-noodzakelijk) woonwerkverkeer per auto;
  • Het optimaal gebruiken van schaarse ruimte;
  • Het voorkomen van parkeeroverlast;
  • Een minimaal kostendekkende parkeerexploitatie.

In het parkeerbeleidsplan is een beleidsinstrument Woonwijken en een beleidsinstrument Bedrijventerreinen opgenomen. Als uitgangspunt bij woonwijken geldt ‘ontspannen woonwijken’. In de woonwijken moeten met name bewoners en hun bezoekers kunnen parkeren. In woonwijken waar ’s nachts de parkeerdruk hoger is dan 90% wordt de overlast veroorzaakt doordat de parkeervraag van bewoners groter is dan het aanbod aan parkeerplaatsen in de buurt. Het uitbreiden van de parkeercapaciteit is dan wenselijk maar mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat groen, en in ieder geval de hoofdgroenstructuur, niet aangetast mogen worden.

Conclusie
In het onderhavige beheergerichte bestemmingsplan heeft het parkeerbeleidsplan geen directe consequenties. Bij ontwikkelingen in het plangebied dient evenwel rekening te worden gehouden met dit beleid door daar waar mogelijk extra parkeerplaatsen te realiseren. Dit is in de gebruiksregels van de diverse bestemmingen in het bestemmingsplan opgenomen. Zodoende wordt bij functiewijzigingen geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en aan het parkeerbeleidsplan wordt voldaan. Na eventuele herziening van het parkeerbeleidsplan binnen de planperiode, is het nieuwe beleid van toepassing.

Groenstructuurplan 2005-2015 (2009)
Het Groenstructuurplan 2005-2015 (25 augustus 2009) geeft een meerjaren visie op beheer en inrichting van de openbare ruimte, met speciale aandacht voor de bestaande groenstructuur. Voor de visie is een inventarisatie en analyse uitgevoerd naar het groen en aanverwante zaken. De hieruit voortgekomen knelpunten en potenties vormden aanknopingspunten voor het opstellen van de groenvisie, een essentieel onderdeel van het Groenstructuurplan. Uit de visie blijkt dat de hoofdgroenstructuur een basis biedt voor de ontwikkelings- en beheermaatregelen om het groen in de gemeente aantrekkelijk te maken en een duurzaam karakter te geven. Met betrekking hierop zijn diverse uitgangspunten geformuleerd om zowel de hoofdgroenstructuur als de wijkgroenstructuur en het overig groen te handhaven en te versterken. Het groenstructuurplan maakt onderscheid in hoofdgroenplekken en wijk- en buurtgroen. In bepaalde gevallen is in het groen deels bebouwing aanwezig.

Conclusie
In grote delen van het plangebied is veel groen aanwezig, met name rondom het aanwezige oppervlaktewater en een aantal woongebieden. De hoofdgroenstructuren zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan is faciliterend voor het beheer en de mogelijke versterking van deze groenstructuren. Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' kan daar waar gewenst versterking van de groenstructuur plaatsvinden.

Afwijkingenbeleid Zwijndrecht 2015
De komst van de Wabo gaf voor de gemeente Zwijndrecht aanleiding om het bestaande ontheffingenbeleid te herzien. Dit heeft geresulteerd in de beleidsnota Afwijkingenbeleid Zwijndrecht 2015. Dit beleid voor planologisch strijdige activiteiten kent dezelfde uitgangspunten als het oude ontheffingenbeleid, maar is afgestemd op de nieuwe wetgeving. Het afwijkingenbeleid maakt onderdeel uit van een breder geheel aan instrumenten, die tezamen gericht zijn op het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Onderlinge samenhang tussen de verschillende instrumenten, waaronder het bestemmingsplan, is van belang.

De beleidsregel heeft tot doel om bij concrete verzoeken om omgevingsvergunning voor planologische bouw- en gebruiksactiviteiten (al dan niet in combinatie met andere activiteiten) een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid voor het verlenen van medewerking kan worden gevormd. Door middel van het stellen van een kader bieden deze beleidsregels naast duidelijkheid ook uniformiteit.

De beleidsregels zijn gemaakt voor de beoordeling van aanvragen met betrekking tot een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dakkapellen, dakopbouwen en antennes. Eveneens zijn regels opgenomen voor de beoordeling van plannen met betrekking tot wijzigingen van het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. In de uitwerkingen van de beleidsregels per activiteit is zoveel als mogelijk aansluiting gezocht met de structuur van de mogelijkheden die zijn aangegeven in het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, hoofdstuk IV. Naast deze generieke objectgebonden afwijkingen, zijn tevens gebiedsgerichte afwijkingen opgenomen (hoofdstuk 8 van de beleidsnota). Het plangebied van 'Walburg' betreft deelgebieden A3 en A5.

In 'Walburg' zijn enkele gebieden aangewezen waarbinnen specifieke afwijkingen voor dakopbouwen en dakkapellen worden toegestaan, qua plaatsing, afmetingen en vormgeving. Het betreft de gekleurde zones en woonblokken in navolgende figuur. In deelgebied 'Winkelcentrum Walburg' zijn geen specifieke afwijkingen voor dakopbouwen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0013.png"  
Figuur 3.2, deelgebied A3 (wijk Walburg): specifieke afwijkingen voor dakopbouwen  

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0014.png"  
Figuur 3.3, deelgebied A5 (winkelcentrum Walburg): geen specifieke afwijkingen voor dakopbouwen  

Conclusie
Zoals in paragraaf 2.3 onder 'Wonen' is beschreven, wordt gekozen voor een zoveel mogelijk uniforme bebouwingsregeling voor woonpercelen binnen de kom van Zwijndrecht. Deze houdt onder meer in dat nieuwe bebouwing in het voorerf en het naar openbaar gebied gekeerde zijerf in beginsel niet wenselijk zijn zonder nadere afweging en dus niet rechtstreeks mogelijk worden gemaakt. De beleidsregel biedt voor aan- en uitbouwen in het zijerf onder voorwaarden mogelijkheden.

Het rechtstreeks opnemen van mogelijkheden voor dakopbouwen wordt, gelet op de mogelijke invloed op het woon- en leefmilieu van omwonenden en het straatbeeld, niet wenselijk geacht. Voor bestaande legale dakopbouwen is een specifieke regeling opgenomen in de planregels en op de verbeelding.

Welstandsnota Zwijndrecht 2013
De Welstandsnota Zwijndrecht 2013 is in 2013 vastgesteld. In de welstandsnota zijn de samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten vertaald in objectieve beoordelingscriteria die de burger en de bouwplantoetser een houvast moeten bieden bij het opstellen en het beoordelen van bouwplannen. In de welstandsnota worden vier typen welstandsregimes onderscheiden.

  • regulier versoepeld (uitsluitend de objectgerichte welstandscriteria), zwarte gebieden;
  • regulier (gebiedsgerichte criteria), gekleurde gebieden;
  • bijzonder (gebiedsgerichte criteria), rode gebieden;
  • welstandsvrij (geen criteria), zwart-wit gearceerde gebieden.

De toetsing aan redelijke eisen van welstand wordt in eerste instantie ambtelijk gedaan. Op de gebiedskaarten is aangegeven welk welstandsregime waar van toepassing is. Wanneer het plan is gelegen in een gebied met een bijzonder welstandsregime (roodgekleurd) wordt het plan direct voorgelegd aan de welstandscommissie. Wanneer het plan is gelegen in een gebied met een regulier versoepeld regime wordt het plan ambtelijk getoetst aan de objectgerichte welstandscriteria. Aan- of uitbouwen die niet voldoen aan deze criteria worden voorgelegd aan de welstandscommissie, alle overige bouwwerken dienen te worden aangepast en worden niet voorgelegd aan de welstandscommissie. Wanneer het plan is gelegen in een regulier welstandsregime en het plan met een ruimtelijk model in de nota is opgenomen, wordt er alleen ambtelijk getoetst aan de gebiedsgerichte welstandscriteria. Wanneer het bouwplan niet voldoet en redelijkerwijs wel kan voldoen aan deze criteria, dient het plan te worden aangepast en wordt het niet voorgelegd aan de welstandscommissie.

Wanneer er sprake is van een plan met een bijzondere kwaliteit of van een nieuwe ontwikkeling waarbij de gebieds- en objectgerichte criteria niet toereikend of ambtelijk toetsbaar zijn wordt het plan altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie toetst dergelijke plannen aan de gebiedsgerichte criteria en, wanneer deze niet toereikend zijn, aan de algemene welstandscriteria.

Het plangebied Walburg bestaat voor een aanzienlijk gedeelte uit zwarte gebieden (regulier versoepeld). Daarnaast is een aantal gekleurde gebieden opgenomen met gebiedsgerichte criteria. Dit betreft onder meer de woonwijk tussen de Thorbeckelaan, Straatsburgsestraat en Luiksestraat, de woningen aan het Talmaplantsoen, de ontwikkellocatie Bouquet en meerdere kleinere woongebieden nabij winkelcentrum Walburg. Bijzondere welstandscriteria zijn opgenomen voor het gebied aan de Wilhelminastraat e.o., ten zuidoosten van het winkelcentrum Walburg. Welstandsvrije gebieden zijn in het plangebied niet aanwezig.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan 'Walburg' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Indien een bouwplan wordt ingediend kan de initiatiefnemer aan de hand van de welstandsnota bepalen welke criteria gelden voor het betreffende bouwplan. In het bijzonder is dit van belang voor de ontwikkellocatie Bouquet, waarvoor specifieke welstandscriteria gelden.

Partiële herziening verbod voor de winning van schaliegas en schalie-olie, gemeente Zwijndrecht
Het bestemmingsplan 'Partiële herziening verbod tot winning van schaliegas en schalie-olie, gemeente Zwijndrecht' is opgesteld naar aanleiding van de motie van de gemeenteraad van 11 november 2013, tegen (proef)boringen naar schaliegas in de gemeente Zwijndrecht.

De gemeente Zwijndrecht heeft zich net als vele andere gemeenten in Nederland 'schaliegasvrij' verklaard. De gemeente heeft het verbod op proefboringen uitdrukkelijk verankerd door middel van een verbodsbepaling in voornoemd bestemmingsplan. Hiermee heeft de gemeente een expliciete weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning wanneer een aanvraag wordt ingediend door een initiatiefnemer die een (proef)boring naar schaliegas of schalie-olie wil gaan uitvoeren.

Conclusie
De regels uit de partiële herziening zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan 'Walburg'.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Vormvrije m.e.r.

Wettelijk kader
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  • 2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • 3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • 4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Conclusie
Het bestemmingsplan 'Walburg' is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen, dan wel initiatieven of activiteiten mogelijk gemaakt als bedoeld in de Wet Milieubeheer. De drempelwaarden worden niet overschreden. Gelet op de conserverende aard van het plan, zijn significant negatieve milieugevolgen vanwege het plan niet te verwachten. Het plangebied ligt bovendien niet in of nabij een gevoelig gebied. Een vormvrije m.e.r. is dan ook niet noodzakelijk.

4.1.2 Geluid

Wettelijk kader
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder in werking getreden. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km/uur-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).

Conclusie
Het bestemmingsplan 'Walburg' maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of functies mogelijk. Indien een bestaande functie uitbreidt of verbouwt, binnen de kaders van het bestemmingsplan, is middels het Bouwbesluit geborgd dat er sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 50 dB(A)-contour van het gezoneerde industrieterreinen 'Aan de Noord' (noordoostelijke hoek van het plangebied) en 'Groote Lindt' (zuidoostelijke hoek van het plangebied). Eerstgenoemd bedrijventerrein ligt ten noorden van het plangebied. Het bedrijventerrein 'Groote Lindt' is ten zuiden/zuidwesten van het plangebied gelegen. De contour van dit terrein, die reeds in het bestemmingsplan 'Winkelcentrum Walburg' was opgenomen, is met een gebiedsaanduiding ('geluidzone - industrie') in dit bestemmingsplan opgenomen. Ook de contour van 'Aan de Noord' is in dit bestemmingsplan middels deze gebiedsaanduiding opgenomen.

Binnen deze contouren is het oprichten van nieuwe geluidsgevoelige objecten uitsluitend toegestaan, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. Hiertoe zal bij een concreet initiatief een akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel een hogere waardenprocedure moeten worden doorlopen. Buiten de contour is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het plangebied ligt buiten de 50 dB(A)-contour van het gezoneerde bedrijventerrein 'Kijfhoek'.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.1.3 Bodem

Wettelijk kader
Wettelijk is bepaald dat een vergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, waarbij schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (in verband met milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd en de bestemmingsregeling geactualiseerd. Dit betekent dat voor bouwactiviteiten binnen een bestaande situatie de bescherming tegen bouwen op verontreinigde grond wordt geboden in de Wabo en de gemeentelijke bouwverordening.
Conclusie
Met het bestemmingsplan 'Walburg' worden geen nieuwe ontwikkelingen, functiewijzigingen of vergelijkbare gevallen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van dit bestemmingsplan hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering.

4.1.4 Externe veiligheid

Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. Dit advies is inmiddels door de Brandweer Midden- en West-Brabant verstrekt en wordt zoveel mogelijk meegenomen in het plan.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is vooraf advies gevraagd bij de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, Directie Brandweer (25 april 2017). De brandweer heeft advies uitgebracht in verband met het groepsrisico over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting. Het advies van de brandweer, wettelijk adviseur op grond van het Bevi, Bevt en Bevb, is als basis bij voor paragraaf gebruikt.

Risicobronnen en scenario's
Transport
In de directe nabijheid van het plangebied is sprake van het transport van gevaarlijke stoffen welke invloed op het plangebied heeft. Het plangebied ligt in het invloeds- en/of effectgebied van de Oude Maas. Over deze rivier worden grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen getransporteerd (zie tabel 4.1).

Afk.   Categorie   Binnenvaart-schepen/jaar  
LF2   Licht ontvlambare vloeistof (o.a. benzine)   13958  
LT1   Toxische vloeistof (acrylnitril)   146  
GF3   Brandbare gassen (LPG)   2135  
GT3   Toxische gassen (Ammoniak)   196  

Tabel 4.1: transporten gevaarlijke stoffen over de Oude Maas

Onderstaande tabel 4.2 geeft de effectafstanden voor de verschillende scenario's aan.

Scenario   100% letaliteitsgrens   10% letaliteitsgrens   1% letaliteitsgrens  
Plasbrand   25 meter   35 meter   45 meter  
Flare   60 meter   75 meter   80 meter  
Lekkage ammoniak   65 meter   80 meter   150 meter  
Falen ammoniaktank   100 meter   400 meter   800 meter  

Tabel 4.2: effectafstanden mogelijke scenario's.

De Oude Maas ligt op minimaal op minimaal 125 meter van bebouwing in het plangebied.

Leidingen
In of nabij het plangebied zijn geen leidingen aanwezig, waarin gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en buiten het invloedsgebied van leidingen.

Inrichtingen
In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waarop het Bevi van toepassing is. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en buiten het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen.

Veiligheidstoets
In het vorige hoofdstuk heeft een analyse plaatsgevonden van de scenario's die kunnen optreden in het plangebied. Naar aanleiding van deze scenario's vindt in dit hoofdstuk een veiligheidstoets plaats. Deze veiligheidstoets wordt uitgevoerd aan de hand van het Toetsingskader Externe Veiligheid. Dit toetsingskader kent een vijftal criteria die in samenhang worden bekeken, te weten plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats verblijft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval binnen een inrichting of met een transportmodaliteit waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

De PR 10-6 contour (veiligheidszone) van de Oude Maas reikt niet verder dan de oeverlijn en ligt daarmee niet binnen het plangebied.

Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting of met een transportmodaliteit waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een fN-curve, waarin het aantal doden is uitgezet tegen de cumulatieve kans op scenario's met dat aantal doden. In de fN-curve wordt een oriëntatiewaarde aangegeven, die het ijkpunt aangeeft waarin gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Er is geen groepsrisico vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas

Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Binnen het invloedsgebied van de risicobron bevinden zich verschillende (beperkt) kwetsbare objecten.

De functie-indeling, de infrastructuur en nieuw te realiseren bebouwing kan op verschillende manieren op de zelfredzaamheid inspelen.

Mechanische ventilatie die centraal buiten werking kan worden gezet
Voor de bestaande gebouwen in het plangebied zijn de bovengenoemde aandachtspunten niet relevant en dienen er andere compenserende maatregelen getroffen te worden t.a.v. beheersbaarheid (zie hierna onder 'beheersbaarheid'). Voor het uitschakelen van de mechanische ventilatie in kantoorpanden e.d. kan het Ventilatie Uitschakel Systeem worden toegepast. Daarnaast speelt risicocommunicatie een belangrijke rol.

Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen zijn de volgende organisatorische maatregelen noodzakelijk:

De omwonenden, gebruikers en andere betrokkenen dienen geïnformeerd te worden over een drietal zaken. Ten eerste over de plannen/bestemming in hun directe omgeving en de mogelijke risico´s als gevolg. Vervolgens over de maatregelen die de overheid treft om de risico's te beperken. Tot slot over de handelingsperspectieven voor de burger zelf om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op een eventueel incident. Dit kan door middel van het publiceren van teksten op de website of in de gemeenterubriek. Maar hiertoe kunnen ook andere communicatie middelen worden ingezet. Wettelijk is de gemeente verantwoordelijk voor risicocommunicatie. De regionaal risicocommunicatie adviseur, werkzaam bij de Veiligheidsregio, kan hierbij ondersteunen.

Beheersbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen.

Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.

Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid (November 2012)”. In overleg met het lokale brandweerkorps van de gemeente Zwijndrecht zijn de volgende aspecten naar voren gekomen:

Bereikbaarheid
Uit de handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar dient te zijn door de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten een incident bereikbaar is. Het plangebied Walburg is via de hoofdwegen structuur goed bereikbaar.

De lokale wegen op o.a. woonerven zijn smal en hebben krappe bochtstralen voor grote hulpverleningsvoertuigen. De beschikbare breedte wordt bovendien benadeeld doordat de rijbaan tevens wordt gebruikt als parkeervoorziening vanwege een tekort aan parkeervoorzieningen.

Bluswatervoorziening
Bluswater primair:
Het plangebied is in voldoende mate voorzien van ondergrondse brandkranen aangesloten op het drinkwaterleidingnet. Aandachtspunt voor de toekomst is wel dat deze brandkranen ook beschikbaar blijven; dit in relatie tot de ambitie/missie van de waterleidingbedrijven om uitsluitend nog maar drinkwater te leveren en het leveren van bluswater verder terug te dringen (m.a.w. saneren van brandkranen in het plangebied)

Bluswater secundair:
Het plangebied is vanwege de rivier De Oude Maas ruim voorzien van een op de meeste plaatsen goed bereikbare secundaire bluswatervoorziening met onbeperkte capaciteit.

Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een door het bestuur vastgestelde maximale opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd is de tijd vanaf het moment dat de meldkamer de melding in ontvangst neemt tot aan het moment dat de brandweer bij de brand arriveert. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn.

Resteffect
Het resteffect geeft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario's, ondanks de getroffen maatregelen.

Het resteffect van een incident is moeilijk concreet in te schatten. Bij de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid is beschreven dat de kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied verminderd kan worden. Over het aantal gewonden kan geen concrete voorspelling gedaan worden. De genoemde maatregelen zullen zorgen voor een daling van het aantal gewonden en schade in het plangebied. De mate van daling is afhankelijk van meerdere factoren (bijvoorbeeld de vorm van gebouwen, de vullingsgraad van de tank, de hoeveelheid vrijgekomen gevaarlijke stoffen, weersinvloeden, e.d.)

Bij een ernstig incident op het water zullen er in het effectgebied mogelijk slachtoffers vallen. Dit aantal is afhankelijk van de aard en hoeveelheid vrijgekomen stoffen, de windrichting en de weersomstandigheden.

Conclusie
De veiligheidstoets levert de volgende conclusies op:

  • 1. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contouren;
  • 2. Het groepsrisico neemt niet toe door het bestemmingsplan en
  • 3. De vaststelling van het bestemmingsplan zal niet leiden tot een groter aantal mogelijke slachtoffers.

Externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van het bestemmingsplan 'Walburg'. De Veiligheidsregio heeft een aantal maatregelen met betrekking tot de zelfredzaamheid en op organisatorisch vlak geaviseerd.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) van de VNG.

De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderzoek
Binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen gelegen, met in mindere mate detailhandelsfuncties en maatschappelijke functies. De niet-woonfuncties (beschreven in paragraaf 2.2) zijn allen qua aard en omvang passend in een woonomgeving.

Ten oosten van het plangebied liggen de bedrijventerreinen 'Ringdijk' en 'Veersedijk'. Deze terreinen zijn van belang vanuit het aspect milieuzonering. Dit houdt in dat bij een nieuwe gevoelige bestemming rekening moet worden gehouden met de richtafstanden behorend bij de bedrijven op de genoemde bedrijventerreinen. Het voorliggend bestemmingsplan 'Walburg' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en daarmee ook geen nieuwe gevoelige functies. Een toets aan de richtafstanden in relatie tot de genoemde bedrijventerreinen hoeft dan ook niet plaats te vinden. De bedrijven op de bedrijventerreinen dienen in de bestaande situatie al rekening te houden met de aanwezigheid van woningen ten westen van de Onderdijkserijweg.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan 'Walburg'.

4.1.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voor-waarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Het Besluit NIBM
Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • a. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM.
  • b. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.


Lijst met categorieën NIBM
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Aantonen NIBM op andere wijze
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan uitgebreid onderzoek naar het effect op de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan 'Walburg' is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe bestemmingen of ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Wanneer binnen het plangebied een nieuwe ontwikkeling plaats vindt, dient te worden aangetoond dat deze voldoend aan de normen ten aanzien van luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan 'Walburg'.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Wettelijk kader
Het beleid van de rijksoverheid (Wet op de monumenten zorg, 2006) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta (Europees verdrag inzake bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid.

Onderzoek
Begin 2012 heeft de gemeente Zwijndrecht haar archeologiebeleid vastgesteld. De archeologischebeleidskaart maakt onderscheid tussen meerdere archeologische waarden en archeologische te verwachten waarden. In figuur 4.2 is de archeologische beleidskaart voor het gebied Walburg weergegeven, met bijbehorende legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0016.png"  
Figuur 4.1, archeologische beleidskaart  

Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied heeft meerdere waardes en te verwachten waardes toegekend gekregen. Het grootste gedeelte van het plangebied valt in te verwachten archeologische waarden 3 (VAW3), een kleiner deel heeft de aanduiding VAW1 of de aanduiding AW2.

Per archeologische waarde is gedefinieerd welke onderzoeksplicht er geldt.

  • AW2: Onderzoekplicht geldt bij bodemingrepen dieper dan 35 cm –Mv en plangebied groter dan 100 m²;
  • VAW1: Onderzoekplicht geldt bij bodemingrepen dieper dan 35 cm –Mv en plangebied groter dan 100 m²;
  • VAW2: Onderzoekplicht geldt bij vrijstellingsgrens: bodemingrepen dieper dan 50 cm –Mv en plangebied groter dan 500 m²;
  • VAW3: Onderzoekplicht geldt bij vrijstellingsgrens: bodemingrepen dieper dan 50 cm –Mv en plangebied groter dan 2.500 m²;
  • VAW4: Onderzoekplicht geldt bij vrijstellingsgrens: bodemingrepen dieper dan 50 cm –Mv en plangebied groter dan 10.000 m²;
  • Water: Vrijstellingsgrenzen van dichtstbijzijnde VAW of AW zijn van toepassing.

Bovenstaand is vertaald in het bestemmingpslan, op de verbeelding en in de regels zijn dubbelbestemmingen terug te vinden. Het gaat om de volgende:

    • 1. AW2 en VAW1: bestemming Waarde – Archeologie 1;
    • 2. VAW2: bestemming Waarde - Archeologie 2;
    • 3. VAW3: bestemming Waarde - Archeologie 3;
    • 4. VAW4: bestemming Waarde - Archeologie 4;

Indien er binnen een van deze dubbelbestemmingen een ontwikkeling plaats vindt dient te worden getoetst of deze voldoet aan de vrijstellingsgrens. Is dat het niet geval dan zal archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt hoeft in dit geval geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie
Binnen het plangebied 'Walburg' liggen verschillende Archeologische (verwachtings) waarden. Deze zijn in het bestemmingsplan vertaald in de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1 en 3. In de regels zijn per dubbelbestemming de bijbehorende vrijstellingen en onderzoekplichten opgenomen. Hiermee worden de archeologische waarden voldoende gewaarborgd.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Visie erfgoed en ruimte
In de 'Visie erfgoed en ruimte' zet het kabinet de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis in een gebieds- en ontwikkelingsgerichte context. De visie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarden van nationaal belang planologisch borgt. De 'Visie erfgoed en ruimte' plaatst die waarden in een bredere context en geeft aan hoe de goede zorg voor die belangen ook via niet juridische instrumenten wordt nagestreefd.
Een belangrijke pijler van de gemoderniseerde monumentenzorg is de verankering van de zorg voor het cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Die verankering is noodzakelijk voor een zorgvuldige omgang met het erfgoed binnen de snelle en omvangrijke veranderingen in de inrichting van stad en land. De verankering van het cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening vraagt om twee zaken. In de eerste plaats dient het belang van het cultureel erfgoed volwaardig mee te worden genomen in de integrale afweging van belangen die plaatsvindt ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. In de tweede plaats dient het cultureel erfgoed, dat van bijzondere betekenis is, te worden benoemd. Zo kan op voorhand hier rekening mee worden gehouden in ruimtelijke plannen en ontwikkelingsprocessen.

De ruimtelijke afwegingsprocessen zijn versterkt door het aangepaste Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6. Hierin is opgenomen dat de overheid die een bestemmingsplan of beheersverordening opstelt, verplicht is rekening te houden met cultuurhistorische waarden in en boven de grond. Als gevolg hiervan is de cultuurhistorische waarde binnen het plangebied in deze paragraaf verder uitgewerkt.

Cultuurhistorie Hoofdstructuur Provincie
Op provinciaal niveau worden de cultuurhistorische en archeologische waarden beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De provinciale structuurvisie geeft aan dat bij het provinciaal belang 'behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur' horen de volgende ambities:

  • Topgebieden cultureel erfgoed beschermen;
  • Kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • Archeologische waarden beschermen;
  • Molenbiotopen beschermen;
  • Landgoed- en kasteelbiotopen beschermen.

Cultuurhistorie is een van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven en te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief-toeristische kwaliteit van het landelijk gebied. Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed.

Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed.

Ten aanzien van cultuurhistorische waarden, waaronder landschappelijke structuren en nederzettingen dient de bescherming en daar waar nodig versterking in ruimtelijke plannen te worden geregeld.

4.2.2.2 Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Net ten oosten van het plangebied is wel een historische rivierdijk aanwezig (Veersedijk - Ringdijk), blijkt uit de navolgende uitsnede van de provinciale 'Cultuurhistorische Atlas'. Deze waardevolle structuur wordt door het onderhavige bestemmingsplan niet aangetast. Bovendien heeft de dijk reeds een archeologische dubbelbestemming, die mede gericht is op bescherming van het dijklichaam. Aanvullende planologische bescherming is dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0017.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp03walburg-3001_0018.png"  
Figuur 4.2: cultuurhistorische beleidskaart  

4.2.2.3 Conclusie

Binnen het plangebied Walburg liggen geen bijzondere en als zodanig aangewezen cultuurhistorische waarden. Aanvullende planologische bescherming is niet nodig. Derhalve kan worden gesteld dat dit aspect de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg zal staan.

4.3 Water

De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het provinciaal Waterplan van de provincie Utrecht, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).


Keur waterbeheerder
Om haar doelen te kunnen realiseren beschikken waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten bij, het gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.

Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal beleid 
Voor de beleidskeuzen ten aanzien van deze waterparagraaf in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met een groot aantal beleidsdocumenten, waaronder:

  • Rijksbeleid zoals verwoord in het Nationaal Waterplan:'een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst. Waterbeleid voor de 21e eeuw en de Watervisie "Nederland veroveren op de toekomst;
  • De Vierde Nota Waterhuishouding en de startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw";
  • Provinciaal Waterplan en de provinciale structuurvisie.

Een belangrijke conclusie uit het Waterbeleid 21e eeuw - die overgenomen wordt in alle overige beleidsstukken - is om water meer ruimte te geven en te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • Ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • Ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.


Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied naar de volgende aandachtspunten:
Meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. Een aantal beleidsstukken wordt verder behandeld.

Provinciaal Waterplan
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie.

Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Beleid oppervlaktewatersystemen
Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014
In deze nota zijn toetsingskaders en beleidsregels opgenomen, die het uitgangspunt vormen voor plantoetsing en vergunningverlening. Relevant voor het bestemmingsplan zijn onder meer de regels over watercompensatie. Dempingen van oppervlaktewaterlichamen moeten volledig gecompenseerd worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening. Een toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door het aanleggen van water met een oppervlakte van 10% van de verharding. Voor de compensatie voor demping of extra verharding is er sprake van een voorkeursvolgorde:

  • 1. nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • 2. nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • 3. nieuw te graven oppervlaktewater iun het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Beleids waterkeringen
Met betrekking tot waterkeringen is het zogenaamde profiel van vrije ruimte relevant voor ruimtelijke ontwikkelingen. Als gevolg van klimatologische wijzigingen en bodemdaling, maar ook vanwege veranderingen in hydraulische uitgangspunten, wordt bij waterkeringen een profiel van vrije ruimte gehanteerd. Op deze manier wordt de benodigde ruimte voor eventuele versterkingen van de waterkering al gereserveerd. Met het gebruik van het profiel van vrije ruimte wordt de waterkering in de toekomst niet volledig volgebouwd, maar wordt rekening gehouden met uitbreidingen, zodat bouwwerken niet hoeven te wijken voor versterkingen. Dit profiel van vrije ruimte staat gedefinieerd in de hierboven beschreven Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013-2020
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) legt het beleid vast over riolering, hemelwater en grondwater binnen de gemeente en bevat tevens een verantwoording van besteding van de rioolheffing. Volgens het GRP is Zwijndrecht grotendeels gemengd gerioleerd en is er weinig ruimte voor de afvoer van hemelwater via het riool. Daarom zijn met het waterschap afspraken gemaakt over afkoppelen, zowel in nieuwe bebouwde gebieden als bestaand bebouwd gebied.

In de Beleidsregels aansluiting riolering 2011 schrijft gemeente Zwijndrecht voor, dat huishoudelijk afvalwater en schoon hemelwater gescheiden worden ingezameld. Hemelwater wordt als enigszins mogelijk afgevoerd naar oppervlaktewater. Voorwaarde voor aansluiting van het huishoudelijk afvalwater op het openbaar riool is dat het openbaar riool voldoende capaciteit heeft.

4.3.2 Onderzoek

Het conserverende deel van dit bestemmingsplan betreft het vastleggen van de bestaande situatie. Voor water geldt dat de watergangen in het plangebied een waterbestemming hebben gekregen. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen deze bestemming mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt aan veel bestemmingen naast de waterbestemming onder de bestemmingsomschrijving ook water genoemd. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de bestemming 'Groen' en de verkeersbestemmingen waterbergingen en –gangen mogelijk. Op deze manier wordt het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid van de diverse overheden ruim baan gegeven binnen dit bestemmingsplan.

De waterkeringen en de hoofdwatergangen met bijbehorende beschermingszones dienen aparte bestemd te worden conform de Legger van het waterschap. De Keur van het waterschap, een verordening met gebods- en verbodsbepalingen van het waterschapsbestuur, is hierop van toepassing. Hierin staat nauwkeurig omschreven wat er wel en niet mag bij, op of in de dijken, wegen en oppervlaktewater en hoe het waterschap vergunningen verleend.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Voor water geldt dat de watergangen in het plangebied een waterbestemming hebben gekregen. Dit betreft de enkelbestemming 'Water' ter plaatse van het oppervlaktewater zelf. Daarnaast is ter bescherming van de hoofdwatergangen bij de hoofdwatergangen de dubbelbestemming ‘Waterstaat’ opgenomen. Deze beslaat zowel de watergangen zelf als een beschermingszone daaromheen.

Verder is in dit bestemmingsplan de boringsvrije zone aan de oostkant van het plangebied, die in het provinciaal waterbeleid is vastgesteld, opgenomen met een gebiedsaanduiding en bijbehorende beschermingsregimes. Deze regels zien op bescherming van de beschermende kleilaag in de bodem ter bescherming van de drinkwaterwinning.

4.3.3 Conclusie

Binnen het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats, waardoor oppervlaktewatercompensatie niet aan de orde is. Bij nieuwe ontwikkelingen dient echter wel gekeken te worden of watercompensatie noodzakelijk is.

Binnen het bestemmingsplan hebben de watergangen en overig oppervlaktewater van enige omvang de bestemming 'Water' gekregen. Ook de rioolleiding heeft een afzonderlijke bestemming gekregen. tenslotte zijn in de planregels bij de diverse bestemmingen ruime mogelijkheden opgenomen, waarmee specifieke maatregelen in het kader van het waterbeleid kunnen worden uitgevoerd. Waterhuishoudelijke voorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegelaten. Het bestemmingsplan is in deze zin faciliterend. De hoofdwatergangen zijn voorzien van een dubbelbestemming ('Waterstaat') met een beschermingszone. Binnen deze gebieden zijn de gronden primair bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden en dient hiermee rekening te worden gehouden bij het verwezenlijken van de bestemmingen. Tevens is een beschermingsregime opgenomen ten aanzien van het in het plangebied gelegen grondwaterbeschermingsgebied en de boringsvrije zones.

4.4 Kabels en leidingen

Wettelijk kader
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risico-contour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Onderzoek
In het plangebied zijn enkele waterleidingen aanwezig. Deze hebben eveneens een dubbelbestemming met een belemmeringsstrook gekregen ('Leiding - Water'). De omvang van de belemmeringenstrook is afgestemd op de breedte van de leidingen en bedraagt 5 meter.

Binnen het plangebied zijn verder geen buisleidingen, kabels of leidingen die planologische bescherming behoeven.

Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

4.5 Flora en fauna

Wettelijk kader
Natuurbescherming in Nederland
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).

Gebiedsbescherming
De Wet Natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er n.a.v. projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Het NNN en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de Structuurvisie en Verordening vastgelegd. Het NNN is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming
Naast de hiervoor beschreven gebiedsbescherming, heeft de wet ook betrekking op de bescherming van diverse planten- en diersoorten in Nederland. In het kader van de soortenbescherming zijn in de Wnb drie beschermingsregimes opgenomen. Voor vogels geldt dat de beschermingsverboden en ontheffingsgronden één-op-één zijn overgenomen van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 Nbw). Voor dier- en plantensoorten van Europees belang geldt dat de beschermingsverboden en ontheffingsgronden één op één zijn overgenomen van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2 Nbw). Voor de overige dier- en plantensoorten die beschermd worden is een opsomming gegeven in de bijlage bij de Nbw. Voor deze soorten gelden ruimere ontheffingsgronden dan voor de dier- en plantensoorten die onder het regime van de richtlijnen vallen. De verboden neergelegd in de Nbw gelden alleen voor opzettelijke handelingen.

Onderzoek
Gebiedbescherming
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000 gebied, het NNN of een andere vorm van gebiedsbescherming. Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan, leidt het plan ook niet tot significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming
Een onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk gezien het consoliderende karakter van voorliggend bestemmingsplan. Er worden immers geen ingrepen gedaan of aan de hand van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hierdoor zijn er geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van beschermde soorten.

Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan 'Walburg'.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Het voorliggende bestemmingsplan 'Walburg' is conserverend van aard. Nieuwe bouwplannen als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening worden niet mogelijk gemaakt. Kostenverhaal is dan ook niet aan de orde.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het kader van het bestemmingsplan 'Walburg' wordt, gezien het conserverende karakter van het plan, geen inspraak gehouden.

Overleg
Overleg is nodig om te komen tot goede bestemmingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.

Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten, verschillende overlegpartners van de gemeente Zwijndrecht en de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro).

Eventuele vooroverlegreacties worden samengevat en van een antwoord voorzien. Indien nodig wordt het bestemmingsplan aangepast.

Zienswijzen
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken, van 9 juni 2017 t/m 20 juli 2017. Binnen deze periode kon eenieder een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan indienen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de in Bijlage 1 opgenomen notitie zienswijzen. De zienswijzen hebben geleid tot een aantal aanpassingen van de regels en toelichting. Daarnaast is een aantal ambtshalve wijzigingen in het bestemmingsplan aangebracht. Deze zijn beschreven in de in Bijlage 2 opgenomen notitie.

Het bestemmingsplan wordt, met inachtname van de in de bijlagen opgenomen wijzigingen, gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

Beroep

Het bestemmingsplan wordt na gewijzigde vaststelling opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode kunnen belanghebbenden beroep tegen het bestemmingsplan instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze termijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Algemeen
Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan, dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.

Standaarden
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal en analoog beschikbaar gesteld.

Opzet van de verbeelding en regels
Het voorliggende bestemmingsplan 'Walburg' is een conserverend plan. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn in beginsel overgenomen. De regels zijn daarnaast afgestemd op het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Zwijndrecht uit 2015. Hiermee wordt een zoveel mogelijk uniforme systematiek van de bestemmingsplannen binnen de gemeente nagestreefd.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1: inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van diverse in het bestemmingsplan gebruikte begrippen/termen. De begripsbepalingen zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Artikel 2 bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlakten, percentages, hoogte, diepte, breedte en dergelijke. Hiermee kan op een eenduidige manier toepassing worden gegeven aan de regels.

Hoofdstuk 2: bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is als volgt (met dien verstande dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering (maximale goot- en of bouwhoogte, bebouwingspercentage).

Daarnaast zijn aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik (functieaanduidingen) opgenomen. Middels deze functieaanduidingen is een specifiek gebruik ter plaatse bestemd of uitgesloten.

In par. 6.2 worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.

Hoofdstuk 3: algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben. Deze bestaan uit de volgende onderdelen.

Anti-dubbeltelregel (artikel 26)
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 27)
In dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en hoogten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels. Ook is opgenomen onder welke voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd kunnen worden. Verder bevat dit artikel een algeheel verbod op het bouwen van bouwwerken ten behoeve van gasboring.

Algemene gebruiksregels (artikel 28)
In dit artikel is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.

Algemene aanduidingsregels (artikel 29)
In dit artikel zijn regels opgenomen, die van toepassing zijn ter plaatse van enkele in het plan opgenomen gebiedsaanduidingen. Deze aanduidingen zijn bestemmingsoverschrijdend en kunnen dus van toepassing zijn binnen meerdere bestemmingen. Het gaat om de volgende aanduidingen:

  • geluidzone - industrie: ter plaatse van de 50dB-contour van de gezoneerde nabijgelegen industrieterreinen is deze aanduiding opgenomen. Binnen deze zone zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegelaten, tenzij hogere waarden verleend worden en voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied: een gedeelte van het plangebied is aangewezen als boringsvrije zone. Deze gronden hebben een gebiedsaanduiding gekregen en zijn mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de overige bestemmingen wordt verleend, dien advies bij de waterbeheerder te worden verkregen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 30)
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van kleine afwijkingen van de maatvoering (maximaal 10%), kleine overschrijdingen van de bouwgrenzen (maximaal 2,5 meter), het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken (maximaal 10 meter) en het bouwen van zend-, ontvang- en sirenemasten (maximaal 40 meter). De voorwaarden voor het toepassen van deze bevoegdheid zijn eveneens opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 31)
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van dit artikel het plan wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen onder de in het artikel opgenomen voorwaarden.

Overige regels (artikel 32)
Dit artikel bevat enkele 'restbepalingen', waaronder de rangorde in geval van strijdigheid tussen meerdere van toepassing zijnde dubbelbestemmingen.

Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik (artikel 33) en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels (artikel 34).

6.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Walburg' bestaat uit de volgende bestemmingen.

Bedrijf
Deze bestemming is op enkele locaties in het plangebied opgenomen. Het tankstation aan de Beneluxlaan heeft een specifieke functieaanduiding gekregen. Daarnaast zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bebouwing is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

Bedrijf - Nutsvoorziening
In het plangebied is een aantal kleine nutsvoorzieningen aanwezig. Voor zover deze groter zijn dan vergunningsvrij op basis van het Bor is toegestaan, zijn deze nutsvoorzieningen als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemd. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend openbare nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, etc. toegestaan.

Centrum
Het Winkelcentrum Walburg heeft de bestemming 'Centrum' gekregen, overeenkomstig het huidige bestemmingsplan 'Winkelcentrum Walburg'. Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening, kantoren, bedrijven van milieucategorie 1 en 2, horeca van categorie A en B en ambulante handel. Enkele functies, zoals wonen en een fitnesscentrum, zijn specifiek aangeduid op de verbeelding. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven op welke verdieping(en) de betreffende functies zijn toegestaan.

Cultuur en Ontspanning
Bij de Zonnesteintoren aan de Korteweg is een grote sportschool gevestigd. Deze heeft de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' gekregen in het voorliggende bestemmingsplan. Deze locatie is bestemd voor voorzieningen voor cultuur en ontspanning en daarbij behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en een ondergrondse fietsenstalling.

Detailhandel
De meeste detailhandel in het plangebied vindt plaats in en direct rondom het winkelcentrum Walburg gelegen en valt onder de bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd'. De enige solitaire detailhandelslocatie in het plan gebied, is een discount supermarkt, die aan het Troelstraplein is gevestigd. Deze heeft een separate bestemming 'Detailhandel' gekregen. Binnen deze bestemming is detailhandel, inclusief internetwinkels in categorie 1, toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Dienstverlening
Dienstverlenende bedrijvigheid bevindt zich met name in en nabij het winkelcentrum Walburg. De dienstverlenende bedrijvigheid in het winkelcentrum valt onder de bestemming 'Centrum'; de daarbuiten gelegen locaties hebben een separate bestemming 'Dienstverlening' gekregen. Ook komt medische dienstverlening verspreid over het plangebied voor. De grotere, niet aan huis gebonden locaties hebben eveneens de bestemming 'Dienstverlening' gekregen. De aan huis gebonden locaties zijn binnen de bestemming 'Wonen' opgenomen met een specifieke functieaanduiding.

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor (medische) dienstverlening met bijbehorende voorzieningen. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Gemengd
Direct nabij het winkelcentrum Walburg bevindt zich een drietal gebouwen aan de Laan van Walburg, die in het vigerende bestemmingsplan 'Winkelcentrum Walburg' een gemengde bestemming hebben en waar diverse functies aanwezig zijn. In het voorliggende bestemmingsplan, zijn deze samengevoegd tot de bestemming 'Gemengd'. Qua gebruiksmogelijkheden wijzigt er echter niets. Ook het vigerende bestemmingsplan 'Wijk Walburg' kent enkele locaties met een gemengde bestemming. Voor deze locaties is maatwerk geleverd door ofwel de bestemming 'Gemengd' ofwel de bestemming 'Wonen' met een of meerdere specifieke aanduidingen op te nemen (afhankelijk van de hoofdfunctie op de betreffende locatie). De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn algemeen bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, kantoren en (medische) dienstverlening. Overige toegestane functies zijn specifiek aangeduid per gebouw. Daarbij gaat het onder meer om wonen, (volumineuze) detailhandel en horeca.

Groen
De openbare gebieden van het plangebied zijn, zoals beschreven is in paragraaf 2.3, flexibel bestemd. De grotere groene gebieden in het plangebied die deel uitmaken van de hoofgroenstructuur van Zwijndrecht zijn als 'Groen' bestemd. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en speelvoorzieningen, een en ander met bijbehorende voorzieningen. De gemeente streeft ernaar om de hoofdgroenstructuur zoveel mogelijk vrij te houden van verharding. Niettemin wordt het niet gewenst geacht om in het geheel geen parkeervoorzieningen toe te staan.

Maatschappelijk
In het plangebied zijn diverse maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals scholen, kinderdagcentra, twee kerken en enkele zorgfuncties. De bouwmogelijkheden bij deze functies zijn in een aantal gevallen wat groter dan bij de overige niet-woonfuncties, gelet op het belang van de maatschappelijke voorzieningen en de ruimte die de meeste percelen daartoe bieden. Dit is gedaan door daar waar mogelijk ruimere bouwvlakken op te nemen dan de bestaande bebouwing. Hierbij is rekening gehouden met de nabijheid van woningen. De bouwmogelijkheden corresponderen met de mogelijkheden die de vigerende bestemmingsplannen boden.

De gronden zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, zorginstellingen en bijbehorende voorzieningen. Daarmee is gekozen voor een brede bestemming. Het type maatschappelijke voorziening is in beginsel niet specifiek aangeduid. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan en zijn ook niet aanwezig in het plangebied.

Sport
Aan de Beneluxlaan is een sporthal aanwezig, die de bestemming 'Sport' is gegeven. De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sporthallen, sportverenigingsleven en ondergeschikte horeca.

Tuin
Het voorerf van de woonpercelen in het plangebied wordt bestemd als 'Tuin'. De begrenzing sluit aan op het Bor (tot 1 meter achter de voorgevellijn) en in beginsel worden de kadastrale begrenzingen gevolgd. De als 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de aangrenzende hoofdgebouwen en voor paden. In beginsel mag op deze gronden niet worden gebouwd. Bestaande legale bebouwing is positief bestemd middels de aanduiding 'bijgebouwen'. De bestaande situering en afmetingen mogen niet worden gewijzigd respectievelijk vergroot.

Verkeer
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor verkeerswegen, opstel- en busstroken, wandel- en fietspaden en straten met een functie overwegend gericht op de afwikkeling van doorgaand verkeer. Verder zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeren, groen, water en straatmeubilair toegestaan, alsmede ondergrondse parkeergarages. Op deze gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer - Verblijfsgebied
De overige wegen, alsmede het openbaar gebied voor zover het geen grote wateren of grote groenstroken betreft, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bedoeld voor wegen, straten, pleinen en wandel- en fietspaden, gericht op zowel afwikkeling van doorgaand verkeer als op verblijfsdoeleinden. Garageboxen en parkeergarages zijn specifiek aangeduid, waarbij de parkeergarages zijn voorzien van een bouwvlak. Binnen de bestemming is ook een overdekte fietsenstalling (maximaal 150 m²) toegestaan. Verder zijn bijbehorende voorzieningen zoals groen, water en speelvoorzieningen toegestaan. De regeling is ruim opgesteld, met het oog op de gewenste flexibiliteit voor de inrichting van het openbaar gebied.

Op deze gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen, specifiek aangeduide parkeergarages en garageboxen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Water
De grotere openbare wateren, waaronder de wateren die bescherming genieten op grond van de Keur en Leggers van het waterschap, zijn bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor water en groen, waterbeheer en -berging, waterwegen, recreatie en verkeer te water, en bijbehorende voorzieningen zoals aanleg- en ligplaatsen, oevers en taluds en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Wonen
Wonen is de meest voorkomende functie in het plangebied en veel percelen zijn dan ook als zodanig bestemd. De bestemming 'Wonen' betreft uitsluitend het achtererfgebied. De woonbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen zijn in dit bestemmingsplan uniform gemaakt tot één bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is een combinatie van wonen met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (onder voorwaarden) toegestaan. Op enkele percelen is sprake van een nevenfunctie, die niet voldoet aan de regels voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, maar niet onwenselijk wordt geacht. Hiervoor zijn specifieke functieaanduidingen met regeling opgenomen. Dit betreft bijvoorbeeld (medische) dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. In alle gevallen betreft dit legaal aanwezige functies, waarbij de woonfunctie primair dient te blijven.

Zoals in paragraaf 2.3 onder 'Wonen' reeds is toegelicht, zijn de bouwregels binnen de bestemming 'Wonen' in beginsel ruim opgesteld. Dit betekent dat het bouwvlak een standaard diepte heeft, afhankelijk van het woningtype. Daar waar er sprake is van grotere legale hoofdgebouwen is een groter bouwvlak opgenomen. Voor gestapelde woningen is minder flexibiliteit nodig en gewenst en is het bouwvlak in beginsel strak opgenomen. De regeling voor bijbehorende bouwwerken sluit aan op de gemeentelijke beleidsnota, waarmee een uniforme regeling wordt nagestreefd. Bestaande aan- en uitbouwen op het voorerf zijn binnen de bestemming 'Tuin' opgenomen met een specifieke aanduiding. In het zijerf is de woonbestemming strak om legale bijbehorende bouwwerken gelegd.

Op de verbeelding is het toegestane woningtype vastgelegd, alsmede de maximale goot- en bouwhoogte. Het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd. Daar waar sprake is van nog niet gebruikte bouwrechten voor extra woningen, is het maximum aantal aangeduid op de verbeelding.

Een aantal voorzieningen en bijbehorende functies is specifiek aangeduid. De betreft bijvoorbeeld (boven- en ondergrondse) parkeergarages, bedrijvigheid, dienstverlening of detailhandel.

Woongebied
Op de ontwikkelingslocatie Bouquet is conform de vigerende partiële bestemmingsplanherziening ter plaatse, de bestemming 'Woongebied' opgenomen. De beoogde woningbouw op deze locatie is nog niet gerealiseerd, waardoor een flexibele bestemming overeenkomstig de eerder gestelde kaders, wenselijk is. Er zijn geen specifieke bouwvlakken opgenomen. De regels zijn nagenoeg één of één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Leiding - Water (dubbelbestemming)
De watertransportleiding in het plangebied is met een bijbehorende belemmeringenstrook van 2,5 meter aan weerszijden bestemd als 'Leiding - Water'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de betreffende waterleiding en het onderhoud, beheer en de instandhouding van deze leiding. De omvang van de belemmeringenstrook is afgestemd op de breedte van de leidingen.

Waarde - Archeologie 1 t/m 4 (dubbelbestemmingen)
De gemeentelijke archeologische beleidskaart is op de verbeelding doorvertaald door middel van dubbelbestemmingen. Hiermee worden de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied adequaat beschermd indien zich toekomstige ontwikkelingen voordoen. Voor de bestemmingen geldt een variërende drempelwaarde voor archeologisch onderzoek.

Waterstaat (dubbelbestemming)
De gronden welke tevens bescherming genieten op grond van de Keur en Leggers van het waterschap, hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat' gekregen. Dit betreft de voornaamste watergangen en oppervlaktewateren in het plangebied, inclusief een beschermingszone rondom de wateren. De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor de waterhuishouding.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Aan de oostelijke plangrens is een waterkering aanwezig (Ringdijk). Deze heeft met een bijbehorende beschermingszone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. Binnen deze bestemming mag in beginsel niet worden gebouwd, gelet op het belang van de instandhouding van de waterkering.

6.3 Handhaving

Algemeen
Door handhaving en toezicht controleert de overheid of burgers, bedrijven en overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaving. Onder handhaving wordt verstaan: het door controle (toezicht en opsporing) en het zonodig toepassen van (bestuurs)rechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. Handhaving van de van toepassing zijnde regels binnen de gemeente Zwijndrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.

Zo handhaaft het college onder andere de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de gebruiks- en bebouwingsregels van dit bestemmingsplan door het bouwtoezicht worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van aanvragen om een omgevingsvergunning (voor bijvoorbeeld het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden), maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering.

Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving tot haar beschikking: de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom.

Bij het toepassen van een last onder bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk cq. gebruik) op kosten van de overtreder ongedaan gemaakt. De overtreder wordt eerst in de gelegenheid gesteld dit zelf te doen. Ongedaan maken kan bijvoorbeeld betekenen het afbreken van een bouwwerk of het stilleggen van de bouw (bouwstop).

Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een gestelde termijn. Bij overschrijding van de termijn, zal een dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het beëindigen van de overtreding door voortzetting onaantrekkelijk te maken.

In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen en op (de bouw van) illegale bouwwerken. Verder zal bij het bouwen gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen.

Naast bestuursrechtelijke handhaving is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet op de economische delicten ook strafrechtelijke handhaving mogelijk bij het overtreden van het vergunningenstelsel van de Wabo of het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In dit kader kunnen ook strafrechtelijke dwangmiddelen worden ingezet. In de praktijk zal eerst bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, alvorens het strafrecht wordt ingezet. Privaatrechtelijke handhaving tenslotte is aan de orde voor gronden waarvan de gemeente zelf eigenaar is. Tegen gebruik van deze gronden in strijd met gemeentelijke belangen zal de gemeente op grond van haar rechten als eigenaar optreden.