direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 3e herziening bestemmingsplan Buitengebied, locatie Lindtsebenedendijk 183
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.BP15wpLbendijk183-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft op de locatie Lindtsebenedendijk 183 te Zwijndrecht het bedrijf beëindigd en wil op de locatie blijven wonen en de bedrijfsbebouwing gebruiken als opslagruimte en paardenstal. Dit gebruik past niet in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Om het genoemde gebruik mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie is gelegen in een bebouwingslint in het buitengebied, ten westen van de kern Zwijndrecht. Direct ten westen van de locatie loopt de HSL-Zuid, hogesnelheidsspoorverbinding tussen Amsterdam en Parijs. In het volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15wpLbendijk183-2001_0001.jpg"

Ligging plangebied. Bron: www.globespotter.cyclomedia.com

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Op de locatie geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Zwijndrecht" van de gemeente Zwijndrecht, vastgesteld door de gemeenteraad op 17 juni 2013 en gewijzigd vastgesteld op 18 november 2014. Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie Lindtsebenedendijk 183 gelegen in een gebied waar de bestemming 'Bedrijf', bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waterstaat - Waterkering' gelden.

Tevens is op de planlocatie de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie kijfhoek' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf' van toepassing.

Daarnaast is de "Partiële herziening verbod tot winning van schaliegas en schalie-olie, gemeente Zwijndrecht" van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15wpLbendijk183-2001_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

In onderhavige situatie is sprake van een functieverandering van een transportbedrijf en van agrarisch naar wonen. De voorgenomen functiewijziging kan niet mogelijk worden gemaakt met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan. Daarvoor liggen niet alle te wijzigen delen binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid.

Om deze reden is gekozen om een postzegelbestemmingsplan, een bestemmingsplan ter grootte van één kavel, op te stellen. Hiermee is het mogelijk ook de delen van de locatie die de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' hebben, in overeenstemming te brengen met het gebruik. Het gehele bestemmingsplangebied krijgt de bestemming 'Wonen'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk drie wordt het Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid behandeld welke van toepassing is op het plangebied. Hoofdstuk vier gaat in op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk vijf bevat een beschrijving van de juridische aspecten. Hoofdstuk zes gaat in op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de voormalige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt de voorgenomen functiewijziging behandeld.

2.1 Beschrijving voormalige situatie plangebied

Het voormalige bedrijfsperceel ligt aan de Lindtsebenedendijk 183. Dit is een doodlopende weg aan de voet van de Lindtsedijk. Het perceel heeft een t-vorm, waarbij de (bedrijfs)woning vooraan op het perceel staat en twee grote bedrijfsgebouwen achterop de kavel staan. Een lange oprit ontsluit de woning en de bedrijfsgebouwen. Het gedeelte van het perceel achter de woning is nagenoeg geheel verhard.

2.2 Toekomstige situatie plangebied

De bedrijfsactiviteiten (transportbedrijf) zijn beëindigd. De eigenaar wil graag in de bedrijfswoning blijven wonen en de bedrijfsgebouwen gebruiken voor opslag en het stallen van paarden. De gewijzigde situatie betreft alleen een bestemmingswijziging van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Er wordt al op de locatie gewoond op de locatie in de bedrijfswoning. Er worden geen nieuwe gebouwen gebouwd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening wordt in dit bestemmingsplan inzicht gegeven op de invloed van het van toepassing zijnde beleid ten opzichte van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de verschillende wettelijke kaders weergegeven waarmee rekening moet worden gehouden. Er wordt inzicht gegeven in de beleidsstukken op verschillende niveaus. Allereerst wordt het relevante nationale beleid benoemd. Vervolgens wordt het provinciale beleid beschreven en tot slot de relevante gemeentelijke beleidsstukken. Voor het sectorale beleid is bij ieder sectoraal aspect een wettelijk kader opgenomen zodat alle informatie over één onderwerp op hetzelfde punt is verzameld. Het beleid dat van toepassing is, is opgenomen onder de verschillende aspecten welke nader worden toegelicht in Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en Milieuaspecten.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen meer. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. In de SVIR zijn 3 hoofddoelstellingen opgesteld en deze doelstellingen zijn vertaald in 13 Nationale belangen. Geen van deze nationale belangen is van directe invloed op dit bestemmingsplan.

Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), is met de aanvulling op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Met het in werking treden van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een extra functie binnen bestaande bebouwing toe te staan, hierdoor is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Conclusie rijksbeleid

De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het rijksbeleid en daarmee ook niet strijdig met de SVIR en het Barro.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit

Op 9 juli 2014 is de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Op 14 december 2016 is de actualisatie van de VRM vastgesteld. Op 12 januari 2017 is de geconsolideerde versie van de VRM in werking getreden.

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn ten eerste verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is voor de provincie vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassen, aanpassen en transformeren.

Bij het onderhavige plan is er sprake van 'inpassen': een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij 'inpassen' een ontwikkeling volledig past binnen de relevante richtpunten. De ontwikkeling past binnen deze relevante richtpunten.

Verordening ruimte 2014

De geactualiseerde versie van de Provinciale Verordening ruimte is vastgesteld door de Provinciale Staten op 12 maart 2014. De geconsolideerde versie van deze Verordening is op 12 januari 2017 in werking getreden.

In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie beschouwt in ieder geval de in de visie opgenomen doelen, en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit, van provinciaal belang. Volgens de verordening ligt het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied, maar in een gebied dat aangeduid is als beschermingscategorie 2 Ruimtelijke kwaliteit en is het aangeduid als 'groene buffer' en 'recreatiegebied'.

Binnen de beschermingscategorie 2 is een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de beleidskaart (inpassen).

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft het wijzigen van de bestemming van de bestaande bebouwing en terrein van bedrijf naar wonen. Er wordt niet gebouwd. Het gebruik van de bebouwing verandert slechts ten dele. De bedrijfswoning blijft bewoond. De bedrijfsbebouwing zal worden gebruikt als opslag en paardenstal. Het betreft geen wijziging op structuurniveau en deze wijziging past binnen de aard en schaal van het gebied. Het past ook binnen de richtpunten van de beleidskaart.

Programma ruimte 2016

Bij besluit van 14 december 2016 hebben Provinciale Staten het Programma ruimte vastgesteld. De geconsolideerde versie van dit programma is op 12 januari 2017 in werking getreden. Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie ruimte en mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma ruimte.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Zwijndrecht 2020: De ondernemende tuinstad

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Zwijndrecht 2020: De ondernemende tuinstad op 16 februari 2010 vastgesteld. In deze Structuurvisie geeft de gemeente haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Zwijndrecht in de komende 10 jaar als 'Ondernemende tuinstad'. De Structuurvisie richt zich op het realiseren van een kwaliteitssprong in plaats van het realiseren van een volgende groeispurt. Deze kwaliteitssprong heeft de gemeente ook voor ogen met het buitengebied. Het buitengebied is daarom gekarakteriseerd als het recreatief uitloopgebied van de inwoners van Zwijndrecht en Heerjansdam. Het feit dat te midden van het stedelijk gebied een groen en recreatief gebied aanwezig is draagt in hoge mate bij aan de woonkwaliteit in het omringende stedelijk gebied. De recreatieve mogelijkheden dienen hiervoor wel uitgebouwd te worden en de verrommeling en versnippering van het landschap aangepakt te worden. De structuurvisie beschouwt het buitengebied van Zwijndrecht als een stepping stone tussen omringende nationale landschappen. Het versterken van de landschappelijke en ecologische relaties met deze nationale landschappen biedt ook kansen voor het verbeteren van de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van het buitengebied voor de inwoners van Zwijndrecht.

De bestemmingswijziging van bedrijf naar wonen past binnen de ambitie van de structuurvisie om van het buitengebied meer nadruk te leggen op de recreatieve functie en de kwaliteit van het landschap.

3.5 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het rijksbeleid en daarmee ook niet strijdig met de SVIR en het Barro. Ten aanzien van de provinciale structuurvisie en Verordening geldt dat er bij de ontwikkeling sprake is van inpassen'. De ontwikkeling past binnen de in de provinciale relevante richtpunten van de beleidskaart. Tevens past de ontwikkeling in de structuurvisie van de gemeente Zwijndrecht.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en Milieuaspecten

4.1 Algemeen

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd de functie te wijzigen van bedrijf naar wonen. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd en de bestaande bebouwing wordt ook niet aangepast. Er wordt geen nieuw gebruik op de locatie toegevoegd. De locatie wordt al bewoond (bedrijfswoning). Hierdoor is uitgebreid onderzoek naar diverse aspecten niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de verschillende aspecten wel kort behandeld. Een aantal aspecten die juist om meer aandacht vragen, komen hierna in afzonderlijke paragrafen aan bod. Dit zijn de aspecten externe veiligheid, industrielawaai en milieuzonering.

4.1.1 Archeologie

Het vigerende bestemmingsplan kent een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden. Deze dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' wordt ook in dit bestemmingsplan opgenomen, zodat bij toekomstige bouw- of grondwerkzaamheden, die de archeologische drempelwaarde overschrijden, een archeologisch onderzoek verplicht is. Het archeologisch belang is hiermee voldoende gewaarborgd.

4.1.2 Cultuurhistorie

Het perceel kent geen monumentale of karakteristieke bebouwing. Ook in de directe nabijheid van het perceel zijn geen monumentale of karakteristieke objecten of elementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie staat de bestemmingswijziging niet in de weg.

4.1.3 Ecologie

Het perceel ligt niet in de directe omgeving van beschermde natuurgebieden zoals EHS of Natura2000. Buiten de bestemmingswijziging vinden op perceelsniveau geen ingrepen plaats (zoals slopen of kappen) die een ecologisch effect kunnen hebben.

4.1.4 Water

Er vinden geen wijzigingen plaats aan watergangen en de wijze van waterhuishouding. De bestaande gebouwen en verharding op het perceel blijven behouden. De omliggende watergang blijft eveneens ongemoeid. Dit maakt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan.

4.1.5 Verkeer

In fysieke zin vinden er geen wijzigingen plaats. De in-/uitrit van het perceel blijft op de bestaande plaats aanwezig. Het transportbedrijf is reeds beëindigd, zodat in de praktijk geen sprake meer zal zijn van een toename van verkeer. De functie wonen op dit perceel genereert in ieder geval minder verkeer dan een (transport)bedrijfsbestemming.

Het parkeren blijft op eigen terrein plaatsvinden, waar voldoende ruimte aanwezig is om dit op te vangen.

Ten opzichte van wegverkeerslawaai geldt dat het om een bestaande woning gaat en een bestaande weg. Er is daarom geen reden om onderzoek te doen naar de geluidbelasting op de woning als gevolg van wegverkeerslawaai.

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet belemmerd.

4.1.6 Bodem

De beoogde ontwikkeling betreft de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. In de toekomstige situatie is er dus geen sprake van een nieuwe gevoeligere functie. Ook wordt er niet gebouwd op het perceel waardoor de bodem onaangetast blijft. Hierdoor is het uitvoeren van bodem onderzoek niet noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet belemmerd.

4.1.7 Luchtkwaliteit

Omdat het om een bestaande woning gaat, is de huidige luchtkwaliteit niet relevant. Luchtkwaliteit kan alleen dan nog relevant zijn als de beoogde ontwikkeling tot (veel) extra verkeer leidt. Onder 4.1.5 Verkeer is onderbouwd dat dit niet het geval is.

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maken bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied diverse risicovolle bronnen aanwezig zijn. Deze worden hieronder nader toegelicht.

Risicovolle inrichtingen

Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn er in de buurt van het plangebied geen risicovolle inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes aanwezig. De transportroutes vormen dan ook geen belemmering.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele hogedruk aardgasleidingen aanwezig.

transportroute deel   gevaarlijke stof   druk (bar)   diameter (inch)   PR-10-6-contour (m)   invloedsgebied GR   GR (ten opzichte van oriëntatiewaarde  
W-507-01-KR   aardgas   40   12   0   140   onbekend  
W-507-14-KR   aardgas   40   8   0   95   onbekend  

Het invloedsgebied van de leidingen reikt over het plangebied. De GR van de leidingen is in het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwijndrecht' (moederplan) berekend en verantwoord. In het moederplan is aangegeven dat voor de verantwoording van het GR advies is aangevraagd aan de regionale brandweer. Dit advies is opgenomen als Bijlage 2 van bestemmingsplan 'Buitengebied Zwijndrecht'. In het bestemmingsplan is het advies van de VRR verwerkt. Tevens is het GR verantwoord en bijgevoegd als Bijlage 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwijndrecht'. Gelet op het feit dat de toename van het GR nihil is, er verschillende ontsluitingsmogelijkheden zijn voor het buitengebied en het feit dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn, acht de gemeente de situatie acceptabel.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Toetsingskader

Industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

(Spoor)wegverkeerslawaai

Ten opzichte van (spoor)wegverkeerslawaai geldt dat het om een bestaande woning gaat en een bestaande weg. Er is daarom geen reden om onderzoek te doen naar de geluidbelasting op de woning als gevolg van (spoor) wegverkeerslawaai.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het rangeerterrein Kijfhoek en binnen de geluidszone van de HSL-Zuid en van de Lindtsebenedendijk. De beoogde ontwikkeling betreft de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. In de toekomstige situatie is er dus geen sprake van een nieuw geluidsgevoelig object, omdat de bedrijfswoning in de huidige situatie reeds een geluidgevoelig object is. Hierdoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

4.4.2 Onderzoek en conclusie

Onderzocht dient te worden of de omzetting van de bedrijfsfunctie (transportbedrijf) naar wonen belemmeringen oplevert voor omliggende functies en of dat er ter plaatse van de nieuw te realiseren woonfunctie sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

In de omgeving van het plangebied is geen bedrijf aanwezige met een milieuzone.

Er zullen dus ten gevolge van de functiewijziging geen bedrijven in haar bedrijfsvoering worden belemmerd. Ook is geen sprake van belemmeringen vanuit omliggende bedrijven op de woning.

4.5 Conclusie

Op basis van voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat de sectorale aspecten de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van de legenda direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

In eerste instantie is beoordeeld of de voorgenomen planwijziging binnen de regels van het bestemmingsplan Buitengebied mogelijk was. Dit bestemmingsplan bevat namelijk wijzigingsregels die dit mogelijk maken. Om ook andere noodzakelijke aanpassingen goed te kunnen regelen, is er toch voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Uitgangspunt hierbij is wel om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied, zodat dit nieuwe bestemmingsplan daarmee als het ware één geheel vormt.

Het paraplubestemmingsplan Partiele herziening verbod voor de winning van schaliegas en schalie-olie, gemeente Zwijndrecht omvat het gehele grondgebied van de gemeente Zwijndrecht. Om de dekking van dit plan in tact te houden zijn de regels hiervan integraal overgenomen.

5.2 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de definities van begrippen, die in dit artikel zijn opgenomen. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmingsregels

In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is in de planregels 1 bestemming opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

5.3.1 Bestemming

Wonen - 1

In het bestemmingsplan is in Artikel 3 de bestemming Wonen - 1 opgenomen. Het buurperceel is ook met deze bestemming aangewezen en wordt er met dit artikel aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied.

Voormalige bedrijfscomplexen bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Binnen de gegeven bestemming kan daarom een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden aangevraagd ten behoeve van diverse nevenfuncties. De nevenfuncties die ter plaatse zijn toegestaan, komen overeen met de nevenfuncties die toelaatbaar worden geacht voor de agrarische bedrijven binnen het bestemmingsplan Buitengebied.

Het voormalige bedrijfsgebouw is op de verbeelding aangeduid, zodat duidelijk is welk gebouw het oorspronkelijk betreft.

5.3.2 Dubbelbestemming

In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

Waarde - Archeologie - 2

Het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald naar het bestemmingsplan, met een beschermingsregime overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied.

Waterstaat - Waterkering

In het plangebied is een waterkering gelegen, waarbij ook sprake is van kern- en beschermingszones. De werking van de waterkering is geborgd en wordt beschermd door deze dubbelbestemming.

5.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, wijzigingsregels en ontheffingsregels.

Onder de algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen met betrekking tot de geldende geluidzone industrie vanwege het rangeerterrein Kijfhoek. Congruent aan het bestemmingsplan Buitengebied is het plangebied aangeduid met de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie - Kijfhoek'. Binnen deze geluidszone mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd;

5.5 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de initiatiefnemer.

De kosten die voor het bestemmingsplan gemaakt worden zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadevergoedingsovereenkomst op de initiatiefnemer verhaald worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan komt, zoals wettelijk voorgeschreven, voor een periode van 6 weken ter inzage te liggen. In deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Ook overleg met relevante overleginstanties zoals de provincie Zuid-Holland en het waterschap vindt in deze periode plaats.

Wanneer er zienswijzen en/of overlegreacties worden ingediend, worden die in deze paragraaf behandeld en van een beantwoording voorzien.