direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 2e herziening bestemmingsplan Buitengebied, locatie Langeweg 480a, Heerjansdam
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het plan om de bestaande kassen op de locatie Langeweg 480A te Heerjansdam te slopen. De beide bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen. In ruil voor het slopen van de kassen mag de eigenaar uitgaande van de ruimte voor ruimte(lijke kwaliteit) regeling vier nieuwe burgerwoningen realiseren. Deze woningen zijn beoogd ten noordoosten van Langeweg 480A, op de locatie Langeweg ongenummerd.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingsplannen. Op basis van de benodigde onderzoeken is met voorliggend bestemmingsplan een verantwoorde planologische regeling ontworpen waarbij de herontwikkeling van het perceel Langeweg 480A mogelijk wordt gemaakt. Voor de bouw van de vier nieuwe woningen op de locatie Langeweg ongenummerd is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld vanwege de ligging in de gemeente Ridderkerk (bestemmingsplan 'Waalboskwartier').

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van rangeerterrein Kijfhoek in het buitengebied van Heerjansdam (gemeente Zwijndrecht). De Langeweg vormt de grens met de gemeente Ridderkerk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (Langeweg 480A). Figuur 1.1 toont daarnaast de ligging van de locatie waar de rechten van de ruimte voor ruimte regeling worden ingezet (Langeweg ong.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Met de sanering van verspreid glas, financieel mogelijk gemaakt door het toestaan van ruimte voor ruimtekavels, wordt concreet en uitvoerbaar invulling gegeven aan de door de gemeente, regio en provincie gewenste kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing rijksbeleid

De mogelijkheden die het project biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.

Conform de ruimte voor ruimte regeling maakt de ontwikkeling op de locatie Langeweg 480A de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk. Het aantal woningen op deze locatie blijft gelijk, waardoor geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk, maar het project voldoet wel aan de uitgangspunten. Het project geeft invulling aan de behoefte aan kwaliteitsverbetering in het Deltapoortgebied. De omzetting van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen op de saneringslocatie maakt deze kwaliteitsverbetering (mede) financieel mogelijk. Ook is de locatie passend ontsloten.

2.3 Provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid

Het vigerende provinciaal beleid voor het plangebied zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019-04-20) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019-04-20). Relevante zaken uit dit beleid worden getoetst aan de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd, in werking 20 april 2019)

Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). In de visie wordt hiervoor verwezen naar de kwaliteitskaart.

De provincie onderscheidt vier lagen: de ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving. Deze zijn allen van toepassing op het projectgebied, behalve de stedelijke occupatie. Ieder ondergrond kent zijn eigen richtpunten om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

Laag van de ondergrond

In figuur 2.1 is te zien dat het plangebied op een ondergrond van jonge rivierklei met veen is gesitueerd. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. De provincie richt zich in dit gebied op het herkenbaar houden van de verschillen tussen komgronden en oeverwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0003.png"

Figuur 2.1 - Laag van de ondergrond (bron: provincie Zuid-Holland)

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied is tevens onderdeel van een zeekleipolder (figuur 2.2). Richtpunten van de provincie in dit landschap zijn het bijdragen aan de versterking van karakteristieke kenmerken van de eiland en verschillen daartussen. Ontwikkelingen aan de rand van eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en deltawateren. Daarnaast is het de bedoeling de herkenbaarheid van patronen in op en aanwaspolders te behouden. Tevens dienen ontwikkelingen de dijk en de kreek als herkenbare structuurdragers te versterken, dient bebouwing geconcentreerd te zijn en dient het contrast tussen de binnendijkse polders en buitendijkse natuur te worden behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0005.png"

Figuur 2.2 - Laag van de cultuur en natuurlandschappen (bron: provincie Zuid-Holland)

Laag van de beleving

In figuur 2.3 is te zien dat het plangebied ook in een 'groene buffer' ligt. Een gebied met een beperkte omvang tussen stad en niet verstedelijkt landschap. Het gebied dient als buffer tussen stad en niet verstedelijkte landschappen. Deze buffer te worden behouden of te worden versterkt. Dit gebied krijgt van de provincie een beschermingscategorie 2 status, wat inhoudt dat er bescherming is tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling om schaal en karakter van het gebied in stand te houden. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en het contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0006.png"

Figuur 2.3 - Laag van de beleving (bron: provincie Zuid-Holland)

Behouden en versterken landschappen

De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies.

De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.

Toelichting

De gewenste ontwikkeling dient te worden voltrokken binnen de hierboven genoemde relevante kaders zoals gesteld in de Omgevingsvisie vanuit de provincie Zuid-Holland. Het plangebied ligt in het Zuid-Hollands rivierdeltalandschap met een ondergrond van rivierklei en veen. Ook valt het gebied binnen de groene bufferzone, beschermingscategorie 2. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten minimaal het behoud van het landschap handhaven en nog beter een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aanbrengen. Het saneren van de kassen draagt op deze locatie dan ook bij aan het versterken van de openheid in het polderlandschap en draagt bij aan het verbeteren van de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde door het contract met het stedelijk gebied verder te vergroten.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1.

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Lid 2.

Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3.

Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

  • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de regeling 'ruimte voor ruimte'. Op basis van deze voormalige regeling kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten bestaand stedelijk gebied worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.

Lid 4.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing

Het plangebied ligt in het Zuid-Hollande rivierdeltalandschap en in de groene buffer, een gebied gedefinieerd met beschermingscategorie 2. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn mogelijk middels het 'ja, mits' principe. Dat houdt in dat de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden of wordt verbeterd. Ook moet de instandhouding van de specifieke waarden voor dit gebied in acht worden genomen. Het gaat dan met name om het beschermde karakter van de 'groene buffer'.

In het plangebied worden kassen gesaneerd in ruil voor de bouwrechten van vier burgerwoningen, middels de ruimte-voor-ruimte regeling. Er is regionale behoefte aan kwaliteitsverbetering door sanering van glas. De herbestemming van bedrijfswoningen naar burgerwoningen in combinatie met de bouw van ruimte voor ruimtewoningen maakt dit financieel mogelijk. Per saldo levert dit minder bebouwing/glas op, waardoor dit plan voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is de locatie goed ontsloten.

Ook voldoet de ontwikkeling aan de uitgangspunten van artikel 6.9. De sanering van glas en bebouwd oppervlak zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is sprake van 'inpassen' omdat bestaande kassen worden gesloopt en twee bestaande woningen van functie wijzigen. Er wordt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Een beeldkwaliteitsparagraaf is voor de locatie Langeweg 480A daarom niet aan de orde.

Gebiedsprofiel IJsselmonde, Provincie Zuid Holland (2013)

Het landschap van Oost-IJsselmonde bestaat in de basis uit dijken en polders. Karakteristieke dijklinten met een meer kleinschalig, beschut en intiem karakter vormen een mooi contrast met het meer grootschalige, open en agrarische karakter van de achtergelegen polders, met de Waal als een bijzonder landschappelijk incident/element. Dit profiel is het uitgangspunt als het gaat om het verbeteren van de belevingswaarde van Oost-IJsselmonde. Een nadere uitwerking staat in de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (het project is aan deze handreiking getoetst).

Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)

De Gebiedsvisie Deltapoort 2025 is het ruimtelijk kader (op hoofdlijnen) waarbinnen verschillende ruimtelijke opgaven binnen Deltapoort, waaronder de sanering van (verspreid liggende) glastuinbouwbedrijven, worden uitgevoerd, met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In dit kader hebben de gemeenten Barendrecht, Ridderkerk, Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht de ambitie geformuleerd om in vier jaar tijd 35 hectare verspreid liggend glas te saneren.

In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie ligt in de gebiedsvisie binnen het themagebied 'de tuin van Deltapoort (kleinschalig agrarisch mozaïeklandschap)'. Binnen dit gebied zijn ook enkele recreatieve functies aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0007.png"

Figuur 2.2 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld (plangebied rood omcirkeld)

Alle themagebieden kennen een bepaalde mate van ontwikkelingsdynamiek. In de 'tuin van Deltapoort' wordt beoogd een duurzame groene kwaliteit te realiseren die het gebied meer samenhang geeft en sterker maakt. Een coulissenachtig landschap met een groene geleding moet het ruimtelijk decor bieden voor kleinschalige ontwikkelingen op het gebied van woningbouw, recreatie, (verbrede) landbouw, enzovoorts. De Tuin is in de visie een hoofdzakelijk groen, zeer bedrijvig middengebied dat in dienst van de stad staat. De sanering van het verspreide glas is een belangrijk speerpunt zodat kassen worden geclusterd en ingezet kan worden op innovatie en vernieuwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0008.png"

Figuur 2.3 Uitwerkingskaart middengebied de Tuin

Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (2014)

Eind mei 2014 is door de colleges van de samenwerkende gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Op basis van de eerder vastgestelde Gebiedsvisie Deltapoort wordt hiermee aangestuurd op een ruimtelijk kwalitatiever gebied.

De handreiking gaat met name in op het ruimte voor ruimte-traject met als doel een kwalitatief hoogwaardig buitengebied. De impact van de sanering van het glas is echter niet op iedere locatie even groot. Er zijn locaties waar de kassen de beleving van het landschap niet of nauwelijks in de weg staan, op andere plekken blokkeren ze het zicht en is het glas juist wel hinderlijk aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0009.png"

Figuur 2.4 Kaart impact regeling

Figuur 2.4 uit de handreiking laat de impact en mogelijkheden van de regeling ruimte voor ruimte zien. Voor het plangebied geldt dat de locatie geschikt is: 'weinig impact, evt. in te passen'. Ruimte voor ruimte is 'niet zomaar mogelijk in verband met veiligheid- en milieucontouren, aanvullend onderzoek vereist'.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan maakt de sanering van glas mogelijk in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. Binnen het plangebied worden twee bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. Woningbouw in het kader van de ruimte voor ruimte regeling is beoogd op de locatie Langeweg ongenummerd waar ruimte voor ruimte als 'goed mogelijk' wordt aangemerkt.

Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het op 18 november 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied'. Voor het perceel is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Het perceel is voorzien van een bouwvlak met de nadere aanduiding ten behoeve van glastuinbouw. In de regels is vastgelegd dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan. Naast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' is het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie kijfhoek'. Ter plaatse van deze aanduiding is de bouw van nieuwe woningen niet toegestaan. In figuur 2.5 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0010.png"

Figuur 2.5 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied' (plangebied rood omkaderd)

Strijdigheid met het bestemmingsplan

De herbestemming van de aanwezige bedrijfswoningen naar burgerwoningen is niet mogelijk op basis van de agrarische bestemming.

2.4 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt concreet invulling gegeven aan de kwaliteitsverbeteringsambitie waarbij verspreid glas wordt opgeruimd door het mogelijk maken van ruimte voor ruimtewoningen. In voorliggend bestemmingsplan wordt de herbestemming van twee agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk gemaakt door het saneren van 22.500 m2. De verkregen rechten voor de bouw van 4 ruimte voor ruimte woningen kunnen niet op hetzelfde perceel worden toegepast vanwege rangeerterrein Kijfhoek direct ten zuiden van het plangebied. Voor de realisatie van de woningen op de locatie Langeweg ongenummerd is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld vanwege de ligging in de gemeente Ridderkerk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt tussen de Langeweg en de spoorlijn Rotterdam - Dordrecht in het buitengebied van Heerjansdam (gemeente Zwijndrecht). Langs de Langeweg is sprake van een open bebouwingslint: akkers, graslanden, agrarische bebouwing, kassen en een enkele burgerwoning wisselen elkaar af. Direct ten westen van het plangebied ligt een natuurgebied en ook aan de noordzijde van de Langeweg is natuur in ontwikkeling in de vorm van het Waalbos. De zuidoostzijde van het plangebied grenst aan rangeerterrein Kijfhoek.

Het plangebied

Het plangebied bestaat in de huidige situatie bijna volledig uit kassen. Langs de Langeweg staan twee bedrijfswoningen (Langeweg 480 en Langeweg 480A). Beide woningen hebben een eigen ontsluiting op de Langeweg. Tussen beide woningen staat een schuur van circa 500 m2 (zie figuur 3.1). De schuur sluit aan de achterzijde aan op het kassencomplex. Aan de westzijde van de kassen loopt een betonnen kavelpad langs de perceelsgrens naar achteren. Ook aan de achterzijde van de kassen vormt het betonnen pad de begrenzing van het perceel. Het perceel wordt aan vier zijden begrensd door watergangen. De watergang langs de Langeweg is grotendeels verduikerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0011.png"

Figuur 3.1 Overzicht te slopen kassen en te handhaven woningen

Toekomstige situatie

De bestaande kassen worden gesloopt en de bestaande bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen (zie figuur 3.2). Ook de schuur tussen beide woningen in zal worden gesloopt. Verder gelden de gebruikelijke regels voor bijgebouwen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit houdt in dat per woonperceel maximaal 75 m2 aan bijgebouwen en overkappingen is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0012.png"

Figuur 3.2 Beoogde situatie

De resterende rechten worden ingezet om op de locatie Langeweg ongenummerd te Ridderkerk vier ruimte voor ruimte woningen te bouwen. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld vanwege de ligging in de gemeente Ridderkerk (bestemmingsplan 'Waalboskwartier').

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarden.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan- ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Toetsing

Het plan omvat de sloop van kassen en omzetting van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen op locatie langeweg 480A. Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt binnen het agrarische gebied van Zwijndrecht, op een locatie aansluitend op bestaande bebouwing. De plaats van het plan rechtvaardigt geen MER.

De omzetting van bedrijfs- naar burgerwoningen en de sloop van de kassen hebben geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met effecten op de waterhuishouding, archeologische vondsten en afname van leefgebied voor soorten die voorkomen in het agrarisch gebied. Gezien het huidige agrarische gebruik van het gebied en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zijn er geen effecten die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

Conclusie

Gelet op de aard en relatieve omvang van het plan, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit kassen, een schuur en twee bedrijfswoningen. De bodem bestaat uit Kalkrijke poldervaaggronden, lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand op 0,4 meter en laagste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,2 meter beneden het maaiveld. Het maaiveld ligt op -1,69 NAP.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt aan vier zijden begrensd door een watergang. De rode watergang ten oosten van het plangebied (T08790) betreft een 'overige watergang'. De blauwe watergang langs de Langeweg (W41338) betreft een 'wegsloot'. Het grootste deel van deze watergang is verduikerd. Voor de overige watergangen en de wegsloot geldt een beschermingszone van 1 meter. De wegsloot wordt onderhouden door het waterschap en de overige watergangen wordt onderhouden door de aanliggende eigenaar. Zowel aan de westzijde als aan de zuidzijde van het plangebied ligt een 'hoofdwatergang' (H31195 en H13825). Deze worden onderhouden door het waterschap en hebben een beschermingszone van 3,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Legger wateren en kunstwerken (waterschap Hollandse Delta)

Veiligheid en waterkeringen

In en nabij het plangebied is geen kern- en beschermingszone van keringen gelegen.

Afvalwater en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Voor de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling. Binnen het plangebied zullen de bestaande kassen worden gesloopt. De bestaande bedrijfswoningen worden herbestemd tot burgerwoningen. De resterende rechten worden ingezet om op de locatie Langeweg ongenummerd te Ridderkerk vier ruimte voor ruimte woningen te bouwen. Per saldo neemt het verhard oppervlak aanzienlijk af. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkelingen binnen het plangebied blijven beperkt tot de sloop van de bestaande kassen en de herbestemming van de twee bestaande bedrijfswoningen tot burgerwoningen. Deze activiteiten hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan zorgt voor een forse afname in verharding. Hierdoor heeft het plan een positief effect op de waterbalans.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Oude Maas bedraagt 3,5 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt circa 1 km.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Oude Maas is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Om de effecten te kunnen bepalen is een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten. In de te slopen kassen zijn geen beschermde soorten aanwezig. Bij aanvang van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met broedende vogels. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of wanneer er geen broedgeval aanwezig is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Geluid

Toetsingskader

In het plangebied worden in het kader van de ruimte voor ruimte regeling kassen gesloopt. Ter plaatse worden ook twee bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van gezoneerde wegen, spoorwegen of binnen de wettelijk vastgestelde zone van een industrieterrein.

Op basis van artikel 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van aanwezige wegen op de woningen niet te worden getoetst aan de grenswaarden wanneer sprake is van het omzetten van agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Het vaststellen van een hogere waarde is dan niet mogelijk en het treffen van maatregelen is dan ook niet noodzakelijk. Voor industrie- en railverkeerslawaai moet bij een bestemmingsplanprocedure wel worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh omdat het hoofdstuk industrielawaai in de Wgh en het hoofdstuk spoorweglawaai in het Besluit geluidhinder geen artikel kennen dat onderzoek naar bestaande situaties uitsluit.

Onderzoek

Het plangebied aan de Langeweg 480 ligt binnen de geluidszone van de Langeweg, de zone van de spoorlijn Rotterdam - Dordrecht en binnen de vastgestelde zone van industrieterrein Kijfhoek. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. In opdracht van de gemeente Zwijndrecht heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid voor verschillende ruimte voor ruimte locaties langs de Langeweg akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarden voor zowel wegverkeer, railverkeer als industrielawaai voor beide woningen op de locatie Langeweg 480 worden overschreden. De hoogst optredende geluidbelastingen zijn opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Ten hoogste optredende geluidbelasting per woning en per gevel

  gevel   wegverkeer   railverkeer   industrie  
voorkeursgrenswaarde     48 (dB)   55 (dB)   50 (dB(A)  
maximaal hogere grenswaarde     53 (dB)   68 (dB)   55 (dB(A)  
Langeweg 480A   zuid   35   60   52  
  noord   57   49   38  
  oost   51   57   51  
  west   53   57   45  
Langeweg 480   zuid   26   60   52  
  noord   56   44   38  
  oost   52   56   52  
  west   51   57   44  

Het wegverkeerslawaai hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. De geluidbelasting door industrie- en railverkeerslawaai overschrijdt de voorkeursgrenswaarden. Omdat de maximale ontheffingswaarden niet worden overschreden en het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen redelijkerwijs niet mogelijk of doeltreffend zijn, kan voor beide woningen een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Met betrekking tot railverkeer moet voor beide woningen een hogere grenswaarde van 60 dB worden vastgesteld. Voor industrielawaai (Kijfhoek) moet niet de berekende waarde maar de maximale hogere grenswaarde van 55 dB(A) worden vastgesteld. Dit omdat rekenmodellen met invulling van bouwplannen tot iets andere (veelal te lage) geluidbelastingen kunnen leiden ten opzichte van de zonebeheermodellen industrielawaai.

Conclusie

Aangezien de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, maar niet de maximale ontheffingswaarden, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht de hogere grenswaarden vast te stellen conform tabel 4.2.

Tabel 4.2 Ontheffingswaarde verkeers- en industrielawaai

Omschrijving locatie   Ontheffingswaarde railverkeer   Ontheffingswaarde industrielawaai  
Langeweg 480A   60 dB   55 dB(A)  
Langeweg 480   60 dB   55 dB(A)  

De hogere waarden worden in het kadaster vastgelegd.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De omzetting van bedrijfs- naar burgerwoningen en sloop van kassen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit en draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Langeweg ter hoogte van de kruising met de Rijksstraatweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2016: 25,4 µg/m³ voor NO2, 18,2 µg/m³ voor PM10 en 11,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van (agrarische) bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Burgerwoningen betreffen een milieugevoelige functie. Gezien de ligging aan een doorgaande weg en de aanwezigheid van bedrijvigheid in de directe omgeving kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied. Aan de noord- en zuidwestkant zijn glastuinbouwbedrijven aanwezig. Voor glastuinbouwbedrijven geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen in gemengd gebied, de cichtstbijzijnde bedrijfsbestemming ligt op circa 50 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A16. Uit het Basisnet Weg blijkt dat deze weg een PR 10-6 risicocontour heeft van 26 m. Ook is rondom de weg sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m, als gevolg van het vervoer van brandbare gassen.

Het plangebied ligt op circa 1.500 m vanaf de A16, ver buiten de PR 10-6 risicocontour, het plasbrandaandachtsgebied en het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico. Gelet op de grote afstand van het plangebied tot de A16, het feit dat slechts sprake is van de herbestemming van bestaande woningen en het feit dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, vormt deze weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied ligt in de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding A-555 van de Gasunie. De gasleiding ligt in de gemeente Ridderkerk en heeft een diameter van 1067 mm en een druk van 66,20 bar. De leiding valt hierdoor onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Volgens artikel 12, eerste lid, van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. Woningen zijn volgens artikel 1 van het Bevb kwetsbare objecten. De buisleiding kent volgens de inventarisatie van de DCMR voor de visie EV van de gemeente Ridderkerk een invloedsgebied van 490 meter (zie figuur 4.2). De afstand van de buisleiding tot het plangebied bedraagt circa 500 meter. De bedoelde ontwikkeling ten zuiden van de Langeweg ligt dus buiten het invloedsgebied en is niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Daarnaast gaat het alleen om de herbestemming van twee bestaande woningen en niet om de bouw van nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0014.png"

Figuur 4.2 Ligging invloedsgebied aardgasleiding A555

Kijfhoek

Direct ten zuiden van het plangebied is het rangeerterrein Kijkhoek gelegen. Kijfhoek is een inrichting die onder het Bevi valt. De milieuvergunning van de inrichting is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. In figuur 4.3 is de PR 10-6-risicocontour weergegeven. Alleen een klein gedeelte van de zuidzijde van het plangebied ligt binnen deze contour. Ter plaatse van dit gedeelte worden alleen kassen gesloopt en vindt geen nieuwbouw plaats. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim (circa 5 km). Het plangebied ligt binnen een straal van 1.000 meter rondom het rangeerterrein. Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is een beheerplan voor het groepsrisico van Kijfhoek opgesteld (Beheerplan groepsrisico Kijfhoek, april 2012). De beoogde ontwikkeling valt onder de gebiedsontwikkeling Deltapoort. De ruimte voor ruimte ontwikkeling is meegenomen in de groepsrisicoberekening en past binnen de intentie dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15langeweg480-2001_0015.png"

Figuur 4.3 Ligging PR 10-6-risicocontour rangeerterrein Kijfhoek (bron: www.risicokaart.nl)

Verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van rangeerterrein Kijfhoek dient het groepsrisico te worden verantwoord. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies worden gevraagd aan de veiligheidsregio.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling aangezien het gaat om het herbestemmen van twee bestaande woningen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.9 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. In samenhang met de sloop van de aanwezige (voormalige) agrarische opstallen binnen de bestemming wonen zal wel worden bezien of de bodemkwaliteit ter plekke geschikt is voor wonen.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologisch onderzoek

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5'. Voor deze gronden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien nieuwe bebouwing een groter oppervlak heeft dan 2.500 m2 of de aan bouw gerelateerde graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en met heiwerkzaamheden worden uitgevoerd.

In het kader van voorliggend plan worden geen grondwerkzaamheden uitgevoerd die genoemde maten overschrijden. Het voornemen voorziet enkel in de sloop van kassen en de herbestemming van twee bestaande bedrijfswoningen.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen bij toekomstige werkzaamheden is de archeologische dubbelbestemming uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' overgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Agrarisch

De bestaande agrarische gronden ter plaatse van de aanwezige kassen zijn conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De aanwezige kassen zijn hierbij wegbestemd. De functieaanduiding 'glastuinbouw' die in het bestemmingsplan 'Buitengebied' is opgenomen zal hiervoor niet meer worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

Tuin

Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, de bestemming 'Tuin' opgenomen. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Wonen

De bestaande bedrijfswoningen zijn voorzien van de passende bestemming 'Wonen - 1'. Binnen deze bestemming zijn bouwvlakken toegekend waarbinnen bebouwing is toegestaan. De bestaande woningen zijn strak begrensd vanwege de ligging van de woningen binnen de geluidszone van de spoorweg, de Langeweg en industrieterrein Kijfhoek. Hierdoor worden de bouwmogelijkheden beperkt en de akoestische kwaliteit van de woon- en leefruimte beschermd. Daarnaast zijn in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van hoogtematen. Naast de woonfunctie zijn beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten onder bepaalde voorwaarden toegestaan.

Per woonperceel is maximaal 75 m2 aan bijgebouwen en overkappingen is toegestaan.

Waarde - Archeologie 5

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' opgenomen, afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld, dus voor een eventueel noodzakelijke ophoging.

5.4 Aanduidingen

'Geluidzone - industrie Kijkhoek'

Binnen deze geluidszone mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Zwijndrecht is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak- en vooroverlegprocedure

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan wordt, op grond van afdeling 3.4 Awb, voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.