Toelichting bestemmingsplan 1e herziening Kort Ambacht, locatie Multifunctionele accommodatie Kort Ambacht Zuid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gemeente: Zwijndrecht

Datum: 16 december 2014

Fase: vastgesteld bestemmingsplan

IMRO-code: NL.IMRO.0642.BP07Herzmfakaz-3001

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie plangebied

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid

4.1.2 Bodem

4.1.3 Externe veiligheid

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

4.1.5 Luchtkwaliteit

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

4.2.2 Cultuurhistorie

4.3 Water

4.4 Kabels en leidingen

4.5 Flora en fauna

4.6 Verkeer en parkeren

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

6.2 Bestemmingen

6.3 Handhaving

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

De gemeente Zwijndrecht en woningcorporatie Trivire zijn voornemens samen de

multifunctionele accommodatie Kort Ambacht Zuid (hierna MFA) te realiseren in de wijk Kort Ambacht in Zwijndrecht. Trivire treedt hierbij op als ontwikkelaar en eigenaar van het pand en de gemeente Zwijndrecht treedt op als hoofdhuurder voor diverse maatschappelijke functies. In het gebouw komt een basisschool, gymzaal, het wijkcentrum en een ruimte voor Trivire.

 

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologische regeling.

 

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van Zwijndrecht, in de wijk Kort Ambacht. De MFA wordt gerealiseerd op de hoek van de Karel Doormanlaan en de Staringstraat. Het bestaande wijkcentrum Kort Ambacht Zuid wordt gesloopt en vervangen door de nieuwe multifunctionele accommodatie.

Op de afbeelding hieronder is de globale ligging weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied wordt weergegeven op de verbeelding.

 

 

 [image]

Figuur 1: globale ligging plangebied (drechtmaps)

 

 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het onderhavig plangebied is het bestemmingsplan ‘Kort Ambacht’ van kracht. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.

 

 

 

 

 

De beoogde locatie heeft in het bestemmingsplan de bestemmingen ‘Maatschappelijk’ en ‘Verkeer- Verblijfsgebied'. Het te realiseren MFA past qua functies binnen de huidige bestemmingen, het past alleen niet binnen het bouwvlak. Derhalve is besloten om voor de MFA een bestemmingsplan in procedure te brengen.

 

 [image]

Figuur 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan Kort Ambacht

 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich midden in de woonwijk Kort Ambacht op de hoek van de Karel Doormanlaan en de Staringstraat. Aan de noordzijde grenst het gebied aan de woningen gelegen aan de Staringstraat/Perkstraat.

 

Op de beoogde locatie bevinden zich nu het wijkcentrum Kort Ambacht Zuid en parkeerplaatsen voor onder andere de winkelstrip aan de Karel Doormanlaan.

In het wijkcentrum zijn thans verschillende voorzieningen gehuisvest. De behoeften van de huidige en toekomstige gebruikers passen niet meer in het huidige gebouw.

Het bestaande wijkgebouw wordt gesloopt en vervangen door de nieuwe multifunctionele accommodatie. Verder worden de parkeerplaatsen en de groenstrook opnieuw ingericht. Op de volgende afbeeldingen is de huidige situatie weergegeven.

 

 [image]

Figuur 3: aanzicht voorzijde (drechtmaps)

 

 

 [image]

Figuur 4: aanzicht achterzijde (drechtmaps)

 

 

 

 

 

 

 

2.2 Toekomstige situatie plangebied

De ambitie van de beoogde gebruikers van de MFA is het ontwikkelen van een samenhangend activiteitenaanbod op het gebied van ontmoeting, onderwijs, sport en welzijn.

 

De MFA gaat ruimte bieden aan de volgende gebruikers:

 

Basisschool De Dolfijn is momenteel nog gevestigd aan de Balistraat 1 in Zwijndrecht. Voor dat schoolgebouw wordt een nieuwe functie gezocht.

 

Om tot een ontwerp te komen voor het MFA is een stedenbouwkundige visie opgesteld. Vanuit deze visie zijn randvoorwaarden vastgelegd waar het uiteindelijk ontwerp aan dient te voldoen.

 

De MFA dient aansluiting te vinden bij de schaal van zowel de Karel Doormanlaan (wijkniveau) als de Staringstraat (buurtniveau), de zichtbaarheid van het plangebied vanaf de Karel Doormanlaan te benutten en tegelijk de verandering van de richting van de Karel Doormanlaan te begeleiden/markeren. De MFA is daarmee zowel koppelstuk/intermediair als marker.

 

 [image]

Figuur 5: overzichtstekening MFA (architectenburo Frans van Roy)

 

Het ontwerp van de MFA voorziet in twee gebouwdelen. Een lineair deel van twee bouwlagen hoog langs de Karel Doormanlaan en een L-vormig deel aan de zijde van de percelen aan de Staringstraat en Perkstraat.

 

Het L-vormige bouwdeel bestaat uit een gymzaal van ongeveer 8,5 meter hoog, waaromheen functionele ruimten (kleedruimten, bergingen, etc.) liggen. Deze functionele zone grenst aan de percelen van de Staringstraat en Perkstraat en is ongeveer 3,7 meter hoog. Het lineaire bouwdeel heeft een hoogte van ca. 8,5 meter met een accent van ca. 11,5 meter, op de hoek van de Karel Doormanlaan en de Staringstraat.

 

 [image]

Figuur 6: impressies MFA (architectenburo Frans van Roy)

 

 

Beide bouwdelen worden gescheiden door een overdekte centrale interne straat, waaraan de gemeenschappelijke multifunctionele ruimtes liggen, zoals de (hoofd)entree en de aula/activiteitenruimte van waaruit de verschillende bouwdelen/functies bereikbaar zijn. De vloer/bestrating van de directe omgeving van de MFA wordt doorgezet in de centrale interne straat en het schoolplein. Op deze wijze verbindt de vloer/bestrating niet alleen de losse gebouwdelen met elkaar, maar ook het gebouw met de directe omgeving. Bovendien heeft de doorlopende vloer/bestrating een uitnodigend karakter en benadrukt daarmee dat de MFA vooral ook een ontmoetingsplek is.

 

 

 [image]

Figuur 7: Impressies MFA (architectenburo Frans van Roy)

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt onder andere de Nota Ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk)en de Structuurvisie Randstad 2040.

 

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  1. concurrentiekracht

  2. bereikbaar

  3. leefbaar en veilig

 

De ambities zijn uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en verder is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn.

 

Het kabinet heeft in de SVIR opgenomen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Veiligheid rond rijksvaarwegen, Verstedelijking in het IJsselmeer en Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

 

Conclusie

 

De plannen voor de MFA passen binnen de kaders van het nationale beleid.

 

3.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit

 

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio; ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

 

 

 

 

Verder zet de provincie in op vier belangrijke hoofdthema’s:

1) beter benutten en opwaarderen;

2) versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht);

3) versterken ruimtelijke kwaliteit;

4) bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

 

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

 

Conclusie

 

De ontwikkeling van de MFA is getoetst aan het provinciale beleid, onder andere op de onderdelen duurzame verstedelijking, kleinschalige detailhandel en ruimtelijke kwaliteit. De plannen voor de MFA passen binnen de kaders van het provinciale beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

Structuurvisie Zwijndrecht ‘de ondernemende tuinstad’ (2010)

 

Op 16 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie vastgesteld; de ondernemende tuinstad. In haar ruimtelijk beleid kiest Zwijndrecht voor kwaliteit, voor een stevige rol in het netwerk van de regio Drechtsteden en voor versterking van haar eigen identiteit. Speerpunten voor de komende jaren zijn versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvende goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land.

 

In de structuurvisie zijn structuurvisieprojecten beschreven. Een van deze projecten is de realisatie van een multifunctionele accommodatie. De wijk Kort Ambacht heeft een gedeeltelijk verouderd woningbestand en kent een eenzijdige bevolkingsopbouw Voor de verbetering van de leefomgevingskwaliteit is het noodzakelijk om te werken aan de planvorming voor een multifunctionele accommodatie (MFA) met een brede school. Met dit bestemmingsplan wordt vorm gegeven aan dit project uit de structuurvisie.

 

Wijkvisie en wijkprogramma Kort Ambacht

 

Voor iedere wijk in Zwijndrecht is een wijkvisie opgesteld, zo ook voor de wijk Kort Ambacht. Het wijkprogramma is een concrete uitwerking en invulling van de in de wijkvisie beschreven opgaven. In het wijkprogramma wordt de MFA gezien als een speerpunt. De MFA moet een belangrijke centrale ontmoetingsplek worden die de sociale samenhang in de wijk bevordert en de binding tussen de mensen en de omliggende buurten vergroot.

De gemeentelijke visie luidt: ‘de nieuwe multifunctionele accommodatie Kort Ambacht Zuid is het sociale hart van de wijk en staat open voor alle wijkbewoners. Deze laagdrempelige voorziening nodigt van harte uit tot ontmoeting en creëert de (rand)- voorwaarden zodat mensen elkaar kunnen leren kennen en samen activiteiten kunnen ondernemen. De voorziening beoogt zowel een ontmoetings- als activiteringspunt te worden voor de bewoners van de omliggende buurten en draagt bij aan versterking van de leefbaarheid en sociale cohesie van de wijk.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Parkeerbeleidsplan

 

In het parkeerbeleidsplan zijn de beleidsuitgangspunten en beleidsinstrumenten van de gemeente Zwijndrecht met betrekking tot het parkeren in de hele gemeente vervat. Op basis van dit beleid zijn de maatregelen die hieruit voortvloeien in een uitvoeringsprogramma beschreven en zijn de organisatorische en financiële consequenties benoemd.

 

In het Gemeentelijk- Verkeers- en Vervoersplan Zwijndrecht 2006-2015 is een integrale visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zwijndrecht verwoord. Het GVVP biedt een kader voor het uitwerken van het parkeerbeleidsplan.

De beoogde doelen van het parkeerbeleid:

 

Het parkeerbeleidsplan geeft aan dat bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW. Een uitgebreide beschrijving hiervan is opgenomen in § 4.6

 

Conclusies

 

De plannen voor de MFA passen binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.

 

HOOFDSTUK 4 Sectorale aspecten

 

4.1 Milieu

 

Inleiding

 

Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving, zoals de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit, vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingkwaliteit door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.

 

Beleid

 

Provinciaal beleid

In de provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" is als één van de provinciale belangen ‘het voorzien van een gezonde leefomgeving’ genoemd en daarvoor zijn twee ambities geformuleerd:

- bescherming tegen specifieke risicobronnen;

- bescherming tegen natuurbranden.

 

Gemeentelijk beleid

Het Milieubeleidsplan 2010 - 2014 (MBP ’10) van de gemeente Zwijndrecht legt de inhoudelijke focus vast waarbinnen de komende jaren gewerkt wordt. Het milieu uitvoeringsplan (DUP) is het realisatieprogramma van het milieubeleidsplan en wordt jaarlijks geactualiseerd. In het DUP zijn de globale doelstellingen uit het MBP ’10 uitgewerkt in uitvoeringsaspecten, capaciteit en middelen.

Het milieubeleidsplan bevat een overzichtelijk aantal concrete ambities en doelstellingen. De behoefte aan een compact en realistisch milieubeleidsplan heeft geresulteerd in een document waarin nadrukkelijk keuzes zijn gemaakt. De inhoud van het milieubeleid is opgesplitst in thema’s die zijn gestructureerd aan de hand van twee ontwikkelingen:

 

In de onderstaande paragrafen staan de milieuaspecten beschreven en is de ontwikkeling aan de verschillende milieuaspecten getoetst.

 

 

4.1.1 Geluid

 

Regelgeving en beleid

 

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader van het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer.

 

In het geval nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd binnen een zone van een weg, een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein, dan mag de geluidbelasting niet meer bedragen dan de voorkeurswaarde. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk te zijn of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht (het college van Zwijndrecht) bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.

 

Hogere waardebeleid gemeente Zwijndrecht

De gemeente Zwijndrecht heeft nadere criteria en voorwaarden gesteld bij het verlenen van hogere waarden. Deze criteria/voorwaarden zijn vastgelegd in het ‘Beleid Hogere Grenswaarden, Wet geluidhinder gemeente Zwijndrecht’ van 26 februari 2008.

Hogere waarden worden toegekend indien, ondanks de hogere geluidbelasting, een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. Voor een geluidgevoelig gebouw, geen woning zijnde, zijn de volgende aanvullende voorwaarden gesteld:

 

Onderzoek

 

De MFA bevat geluidsgevoelige onderdelen, daarom heeft IDDS in juli 2014 een akoestisch onderzoek weg-, rail- en industrielawaai uitgevoerd met het kenmerk 1401G023/DBI/rap7. Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 1.

 

Volgens de Wgh zijn niet alle ruimten van de MFA geluidsgevoelig zoals de gymzaal. Op deze delen van de school is de Wgh niet van toepassing.

 

In tabel 1 is aangegeven wat de voorkeurswaarde en de maximale ontheffingswaarde is voor de nieuwe MFA.

 

Tabel 1: normstelling wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Bron

Voorkeurswaarde

Maximale ontheffingswaarde

Wegverkeerlawaai

gemeentelijke wegen

Rijksweg A16

 

48 dB (A)(art. 3.1, lid 1 Bgh)

48 dB (A) (art. 3.2, lid 1 Bgh)

 

63 dB (A) (art. 3.2, lid 1 onder b Bgh)

53 dB (A) (art. 3.2, lid 2 Bgh)

Railverkeerlawaai

53 dB (A) (art. 4.9, lid 2 Bgh)

68 dB (A) (art. 4.11 Bgh)

Industrielawaai

school

kinderdagverblijf

 

50 dB (A) (art. 2.1 Bgh)

 

60 dB (A) (art. 2.2, onder a Bgh)

55 dB (A) (art. 2.2, onder b Bgh)

Bgh = Besluit geluidhinder.

 

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen de zone van de Rijksweg A16 (600 meter), de Karel Doormanlaan en de Surinamestraat (200 meter). Daardoor is een onderzoek naar wegverkeerslawaai benodigd. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook het verkeer op de Staringstraat/Bilderdijkerstraat (30 km/uur-wegen) in dit onderzoek betrokken.

Daarnaast is het bestemmingsplan gelegen in de zone van de spoorlijn Rotterdam – Breda (900 meter) en het gezoneerde industrieterrein ‘Groote Lindt / Dordt West’ (zone variabel conform Koninklijk Besluit van 19 april 1991). Om deze reden heeft het onderzoek ook betrekking op het aspect railverkeers- en industrielawaai.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde in de dagperiode wordt overschreden door het verkeer op de Rijksweg A16, de Karel Doormanlaan en de spoorlijn Rotterdam - Breda. Daarnaast wordt de voorkeurswaarde als gevolg van de activiteiten op het gezoneerde industrieterrein ‘Groote Lindt / Dordt West’ overschreden.

 

Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen aan de geluidsbronnen of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Dit betekent dat voor de MFA hogeren waarden noodzakelijk zijn.

 

Verder blijkt uit het onderzoek dat de MFA beschikt over een geluidluw gevel(deel), zodat wordt voldaan aan de voorwaarden uit het hogere waarden beleid.

 

 

 

 

 

Conclusie

 

Vanwege het wegverkeer-, railverkeerslawaai en industrielawaai dient een hogere waarde vastgesteld te worden voor de dagperiode. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de benodigde hogere waarden voor de MFA.

 

Tabel 2: Benodigde hogere waarden voor de MFA.

Bron

Hogere waarde

Rijksweg A16

53 dB (A) (dagperiode)

Karel Doormanlaan

55 dB (A) (dagperiode)

Spoorlijn Rotterdam - Breda

60 dB (A) (dagperiode)

Industrieterrein Groote Lindt / Dordt West

51 dB (A) (dagperiode)

 

Het besluit hogere waarden zal gelijktijdig met de ruimtelijke procedure ter inzage worden gelegd en worden vastgesteld door het college van Zwijndrecht.

 

 

4.1.2 Bodem

 

Regelgeving en beleid

 

Het uitgangspunt van het bodembeleid is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor mens en milieu. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er na 1-1-1987 (in werkingtreding Wet bodembescherming) toch bodemverontreiniging is ontstaan, dient deze direct en in geheel te worden opgeruimd (herstelplicht). Bij verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen) zal bij de sanering, naast de milieuhygiënische aspecten, ook naar de kosteneffectiviteit van de saneringsmaatregelen worden gekeken. Uitgangspunt voor erfenisgevallen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven. Het Besluit bodemkwaliteit vormt het kader voor het bodembeheer in Nederland.

 

In het kader van de Woningwet/Gemeentelijke Bouwverordening dient een omgevingsvergunningaanvraag (activiteit bouwen) vergezeld te gaan van een rapportage inzake de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem. Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2009) gehanteerd.

 

Onderzoek

 

Om vast te leggen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe functie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door IDDS in maart 2014 (kenmerk 1401G023/DBI/rap1). Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 2.

 

Op basis van het vooronderzoek kan worden afgeleid dat, op en in de nabijheid van het onderzoeksterrein, geen aandachtspunten aanwezig zijn met betrekking tot het veroorzaken van een mogelijke bodemverontreiniging. Verwachting is dat de mogelijke verontreiniging op de Karel Doormanlaan 59 de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie niet negatief beïnvloed heeft. Dit vanwege de ligging van de Karel Doormanlaan 59 ten opzichte van onderhavige locatie.

 

Op 28 februari 2014 zijn er veldwerkzaamheden uitgevoerd. Tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden zijn de grond en het grondwater zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen (organoleptisch onderzoek) en is de texturele, minerale en organische samenstelling van de bodemlagen nauwkeurig beschreven (lithologisch onderzoek).

 

 

 

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

 

Bovengrond

 

Ondergrond

 

Grondwater

 

Conclusie

 

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

 

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

 

 

4.1.3 Externe veiligheid

 

Regelgeving en beleid

 

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

 

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro-besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

 

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden.

 

 

 

 

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

 

Onderzoek

 

In het kader van externe veiligheid is er in juli 2014 door IDDS onderzoek gedaan (kenmerk 1401G023/DBI/rap3). Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 3.

 

Nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

 

Buisleidingen:

Transport van gevaarlijke stoffen:

Opslag van gevaarlijke stoffen:

 

Buisleidingen

De PR 10-6-contour (PR) en het invloedsgebied (GR) van deze buisleidingen reiken niet tot in het plangebied en vormen derhalve geen directe belemmering voor het plan.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg – A16

Over de A16 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6-contour van deze transportas reikt niet tot in het plangebied en vormt derhalve geen directe belemmering voor het plan.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg – overig wegverkeer

De gemeente Zwijndrecht heeft een bestaande route wegvervoer gevaarlijke stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld waarvan de Lindtsedijk deel uitmaakt. Vanwege de ligging van het plangebied op een afstand van meer dan 200 meter is geen verdere verantwoording noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over de Oude Maas

Ten zuiden van het plangebied is de Oude Maas gelegen. Over deze vaarweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-contour ligt echter niet buiten de oever. Het bestemmingsplan ligt op circa 400 meter van deze vaarroute (invloedsgebied is 225 meter).

 

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor

Er vindt op circa 540 meter van de grens van het plangebied doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor plaats. De PR 10-6 contour van dit vervoer reikt niet tot in het plangebied en vormt derhalve geen belemmering voor het plan. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van dit vervoer voor wat betreft toxische stoffen. Ter hoogte van het plangebied wordt de orientatiewaarde van het groepsrisico als gevolg van het huidige en toekomstige spoorvervoer overschreden. De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid heeft geadviseerd over het bestemmingsplan en geconcludeerd dat er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

 

 

Door de gemeente Zwijndrecht is een Notitie verantwoording groepsrisico bestemmingsplan ‘1e herziening Kort Ambacht, locatie multifunctionele accommodatie Kort Ambacht Zuid' opgesteld, deze notitie is bij het bestemmingsplan gevoegd als bijlage 4. De gemeente concludeert in deze notitie dat het groepsrisico voor het doorgaand spoor Dordrecht - Rotterdam is verantwoord. De gemeente is zich bewust van de risico’s en acht de situatie acceptabel.

 

Opslag van gevaarlijke stoffen Bevi-inrichting Unimills b.v, Lindtsedijk 8

Volgens de risicokaart heeft Unimills b.v. geen PR 10-6-contour. Het invloedsgebied voor het GR reikt niet tot buiten de inrichtingsgrens. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

 

Opslag van gevaarlijke stoffen BRZO-inrichting Brenntag Nederland BV, Lindtsedijk 2

De PR 10-6-contour van Brenntag B.V. strekt zich tot buiten de grenzen van het plangebied uit, maar liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour.

Het invloedsgebied voor het GR ligt op maximaal 400 meter van loods 6.3 van het bedrijf. Omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt binnen dit invloedsgebied, heeft de vaststelling van het plan geen invloed op de hoogte van het GR. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

 

Conclusie

 

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

 

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

 

Regelgeving en beleid

 

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste

afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en de beoogde milieuhinderlijke functies noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (voor wat betreft de aspecten gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Onderzoek

 

Bedrijven en milieuzonering

IDDS heeft in juli 2014 een onderzoek uitgevoerd op het gebied van bedrijven en milieuzonering met het kenmerk 1401G023/DBI/rap5. Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 5.

 

Op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ kennen de functies in de MFA minimaal de milieucategorie 2 waarbij een richtafstand van 30 meter van toepassing is. In de omgeving van het plangebied is sprake van een diversiteit aan functies, zoals detailhandel en kleinschalige bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. Hierom kan worden gesteld dat de omgevingstype van het plangebied gekenmerkt kan worden als een gemengd gebied.

Op basis daarvan kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd naar 10 meter. Aan de richtafstand van 30 meter èn de richtafstand van 10 meter wordt niet voldaan ten aanzien van de naastgelegen woningen. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd naar het inrichtingslawaai van de nieuwe MFA, onder andere ten opzichte van de bestaande woningen.

 

Akoestisch onderzoek inrichtingsgeluid

Het akoestisch onderzoek inrichtingsgeluid is door IDDS uitgevoerd in juli 2014 met het kenmerk 1401G023/DBI/rap6. Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 6.

 

 

 

 

 

 

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van het Activiteitenbesluit (Besluit algemenen regels voor inrichtingen milieubeheer) en de daarbij behorende rekenregels. De MFA is namelijk een inrichting die onder het toepassingsgebied valt van het Activiteitenbesluit. Op basis van een ingeschatte bedrijfssituatie (zoals het aantal spelend kinderen en de verkeersaantrekkende werking) zijn berekeningen gemaakt van de geluidsniveaus die de MFA veroorzaakt richting de omgeving. Deze geluidsniveaus worden getoetst aan de geluidsvoorschriften zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.

 

Met betrekking tot stemgeluid van spelende kinderen op een schoolplein is het volgende beschreven in artikel 2.18, lid 1h en 1i van het Activiteitenbesluit:

Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17, blijft buiten beschouwing:

 

Om te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening wordt daarentegen wel het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein beschouwd, tezamen met alle andere relevante geluidsbronnen die de school herbergt.

 

Op de gevels van omliggende gevoelige gebouwen veroorzaakt de inrichting een

langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT van ten hoogste 59 dB(A)-Lden-waarde of 62

dB (A)-etmaalwaarde. Dit voornamelijk ten gevolge van het stemgeluid van de spelende

kinderen, waardoor met name op de voorgevels van de woningen Staringstraat 33 tot en met 45

(oneven) relatief hoge geluidsniveaus optreden. Gezien tabel 3 geeft de inrichting

een matig tot tamelijk slecht akoestisch klimaat naar deze woningen. Voor alle overige woningen

in de directe omgeving van de MFA is het akoestisch klimaat goed tot matig.

 

Tabel 3: geluidsbelasting in relatie tot beoordeling akoestisch klimaat

Geluidbelasting

Beoordeling akoestische klimaat

< 50 dB

Goed

50 - 55 dB(A)

Redelijk

55 - 60 dB (A)

Matig

60 - 65 dB (A)

Tamelijk slecht

65 - 70 dB (A)

Slecht

> 70 dB (A)

Zeer slecht

 

De berekeningsresultaten van de optredende geluidspieken c.q. maximale geluidsniveaus LAmax, de inrichting met alle mogelijke (relevante) geluidsbronnen veroorzaakt

ten hoogste een maximaal geluidsniveau LAmax van 63 dB (A) in de dagperiode en 48 dB (A) in

de avondperiode. Dit ten gevolge van het stemgeluid van de spelende kinderen in de

dagperiode en de sportzaal in de avondperiode.

 

De berekeningsresultaten van de verkeersaantrekkende werking veroorzaakt een equivalent geluidsniveau LAeq c.q. langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT van ten hoogste 42 dB (A). In de avond- en nachtperiode is er geen verkeersaantrekkende werking. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB (A)-etmaalwaarde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Conclusie

 

Op basis van de twee onderzoeken kan het volgende worden geconcludeerd:

 

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

 

4.1.5 Luchtkwaliteit

 

Regelgeving en beleid

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er voor ieder bestemmingsplan onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’. De titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

 

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen.

Naast de introductie van het NSL is het begrip ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 μg/m3. In dat geval wordt de ontwikkeling als NIBM aangemerkt.

 

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

 

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

 

Luchtgevoelige bestemmingen

In het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt aangegeven dat luchtgevoelige bestemmingen niet zondermeer kunnen worden gerealiseerd in de nabijheid van een rijksweg of een provinciale weg. Luchtgevoelige objecten zijn:

 

In beginsel mogen geen luchtgevoelige objecten gerealiseerd binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg of uit onderzoek blijkt dat de normen van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden en ook niet dreigen te worden overschreden.

 

 

 

 

 

Onderzoek

 

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit heeft IDDS in juli 2014 een onderzoek uitgevoerd met het kenmerk 1401G023/DBI/rap4.Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 7.

 

Toename concentraties NO2 en PM10

De voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van de MFA, is niet cijfermatig gekwantificeerd in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteit)’ dus nader onderzoek om aan te tonen of aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan is benodigd.

Op basis van de verkeersaantrekkende werking is het mogelijk om de toename op de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 te berekenen. De multifunctionele accommodatie zal verkeer aantrekken vanwege de ouders die hun kinderen brengen en later weer ophalen. Met behulp van de NIBM-rekentool is het mogelijk de toename van NO2 en PM10 te berekenen op basis van de verkeersaantrekkende werking van de MFA. In de volgende figuur is de berekeningen met de NIBM-rekentool weergegeven.

 

 [image]

Figuur 8: resultaten ingevulde NIBM-rekentool

 

Concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van de MFA

Omdat de MFA, waarin een basisschool komt, binnen 300 meter van de Rijksweg A16 wordt gerealiseerd is het op grond van het het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) ook van belang om te toetsen aan de gestelde grenswaarden voor de stoffen NO2 en PM10.

In de NSL-monitoringstool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs wegen weergegeven en daarnaast nemen deze concentraties toe door de realisatie van de MFA. Op grond van de gegevens uit de NSL-monitoringstool en de resultaten uit de Rekentool-NIBM kunnen de totale concentraties worden bepaald.

Omdat in de toekomstige situatie de jaargemiddelde grenswaarde voor de beide stoffen van 40 μg/m3 niet wordt overschreden en ook niet dreigt te worden overschreden leidt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) niet tot belemmeringen.

 

Conclusie

 

In dit onderzoek naar luchtkwaliteit blijkt dat de realisatie van de MFA langs de Karel Doormanlaan NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast blijkt eveneens uit dit onderzoek dat de grenswaarde van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 niet worden overschreden ter plaatse van de MFA.

Omdat de MFA wordt gebouwd binnen de afstand van 300 m van een rijksweg is eveneens getoetst aan het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim lager zijn dan de grenswaarde leidt dit besluit eveneens niet tot belemmeringen.

 

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

 

 

 

 

 

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.2.1 Archeologie

 

Regelgeving en beleid

 

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de verstoorder betaalt’. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

 

Verdrag van Malta

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de 'Visie Erfgoed en Ruimte'.

 

Onderzoek

 

Door IDDS is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in maart 2014 (kenmerk 41220114/60529). Onderstaand zijn de conclusies van het rapport opgenomen, het volledige onderzoeksrapport is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 8.

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voor vervolgonderzoek.

 

Ten behoeve van het onderzoek is een aantal vragen gesteld die als volgt beantwoord kunnen worden:

Het plangebied ligt in het komgebied van de Oude Maas, waarbij de komklei bedekt is door een overstromingspakket van na 1331.

De bodemopbouw in het plangebied is verstoord tot een diepte van 0,6 tot 1,1 m onder maaiveld en is op basis daarvan te classificeren als een antropogene bodem.

In het plangebied kunnen theoretisch archeologische resten voorkomen op drie verschillende niveaus: de top van het veenpakket op ongeveer -3,0 tot -2,7 m NAP (tussen 1,3 en 1,7 m onder maaiveld), de top van de komklei op ongeveer -2,3 tot -1,8 m NAP (tussen 0,6 en 1,1 m onder maaiveld) en de top van het overstromingsdek/maaiveld (-1,5 tot -1,2 m NAP).

 

 

 

 

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied drie mogelijke archeologische niveaus heeft en dat deze niveaus allemaal een lage verwachting hebben voor de aanwezigheid van archeologische resten. In het veldonderzoek zijn deze drie archeologische niveaus vastgesteld, en de archeologische verwachting voor intacte archeologische resten blijft laag. Het archeologische niveau in de top van het veenpakket heeft niet langdurig aan het maaiveld gelegen, maar is van een veenmoeras geleidelijk overgegaan in een nat komgebied. De archeologische verwachting van dit niveau is daarmee laag. De top van het komkleipakket is waarschijnlijk verstoord door overstromingen en latere antropogene grondbewerking en op basis hiervan heeft ook dit archeologische niveau een lage archeologische verwachting. De archeologische verwachting van het overstromingsdek aan het maaiveld is ten slotte ook laag omdat dit pakket volledig verstoord is geraakt door antropogene bewerkingen.

In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Omdat de archeologische verwachtingen in het plangebied laag zijn, zullen de geplande ingrepen geen bedreiging vormen.

 

Conclusie

 

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied ligt in een komgebied met lage archeologische verwachtingen. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Dit advies is door de gemeente Zwijndrecht voorgelegd aan de senior archeoloog van de gemeente Dordrecht. Het advies van de archeoloog aan de gemeente Zwijndrecht is om de aanbevelingen van het archeologisch onderzoek over te nemen en het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven voor de toekomstige ontwikkeling. Het aspect archeologie vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

 

 

4.2.2 Cultuurhistorie

 

Regelgeving en beleid

 

Door een wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

 

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Provincie (CHS)

Op provinciaal niveau worden de cultuurhistorische en archeologische waarden beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De provinciale structuurvisie geeft aan dat bij het provinciaal belang ‘behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur’ horen de volgende ambities:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onderzoek

 

Hieronder is een uitsnede van de CHS van Zuid-Holland opgenomen. Het plangebied en de omgeving geven geen cultuurhistorische waarden weer.

 

 [image]

Figuur 9: uitsnede CHS Zuid-Holland

 

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van een ruimtelijke plan moeten in een vroegtijdig stadium overleg voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder om een wateradvies. In de waterparagraaf worden de uitkomsten van het overleg opgenomen. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven op het beleid op het gebied van water op verschillende overheden.

 

Regelgeving en beleid

 

Nationaal Bestuursakkoord Water 2003

In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en moet blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid.

 

Kaderrichtlijn Water

De waterkwaliteit legt een claim op het gebruik van de ruimte. Doel van de richtlijn is om te komen tot een duurzame bescherming van water en ecologie. De wateren binnen de Europese Unie moten in 2015 in goede staat verkeren.

 

Nationaal waterplan

Het Nationale Waterplan is het Rijksplan voor het waterbeleid: het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding. Nederland moet anticiperen op klimaatverandering en zorgen voor meer samenhang binnen het waterbeleid en voor duurzaam waterbeleid.

 

Waterwet

Eind 2009 is de Waterwet formeel van kracht geworden en vormt het juridisch instrumentarium voor de uitvoering van integraal watersysteembeheer. Deze wet is in de plaats gekomen van negen bestaande wetten op het terrein van het Waterbeheer. De verschillende vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld: zes vergunningen uit de bestaande ‘waterbeheerwetten’ zijn opgenomen in één watervergunning. In navolging van de Kaderrichtlijn Water is in de Waterwet gekozen voor een stroomgebiedbenadering. De waterschappen zijn daarin de beheerders van het regionale watersysteem, inclusief het grondwater (met uitzondering van drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen en koude-warmteopslag, waarvoor de provincie bevoegd gezag blijft).

De Waterwet zal worden uitgewerkt in nieuwe provinciale Waterverordeningen en voorziet in het opstellen van regionale waterbeheerplannen waardoor sturing wordt gegeven aan operationele activiteiten in het waterbeheer.

 

Provinciaal waterplan

In het Provinciaal Waterplan zijn de opgave van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het waterplan heeft vier hoofdopgaven:

 

In dit plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s en voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke thema’s. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

In het actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun karakteristieke beheergebied op welke manier zij dat doen. Het waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond) water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie.

 

Waterbeheerplan 2009-2015

Waterschap Hollandse Delta heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2009-2015. Het waterbeheerplan 2009-2015 is op 26 november 2009 vastgesteld door de Verenigde Vergadering van waterschap Hollandse Delta en wordt vanaf die datum als beleidsplan gehanteerd. Het plan is ook een waterplan in de zin van de Waterwet. In het waterbeheerplan geeft het waterschap onder andere aan wat de lange termijn doelstellingen voor het waterbeheer zijn. Het gaat hierbij om alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit (hoeveelheid), waterkwaliteit, waterkering (dijken) en waterketen (riolering en zuivering). Tevens wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt voor watergerelateerde thema's en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelstellingen te bereiken.

 

In het waterbeheerplan zijn ook de doelstellingen en maatregelen verankerd om te kunnen voldoen aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water. In het waterbeheerplan wordt ingegaan op ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het watersysteem, zoals bijvoorbeeld klimaatverandering en bodemdaling. Ook veranderingen in Wet en regelgeving worden daarbij meegenomen. Om uiteindelijk te kunnen voldoen aan de gestelde doelen is samenwerking met andere overheden nodig, zoals Rijk, Provincie en gemeenten. Iedere partij moet binnen de eigen verantwoordelijkheid datgene doen wat nodig is om een watersysteem op orde te krijgen. Dat wil zeggen dat het duurzaam is, optimale gebruiksmogelijkheden biedt voor de mens, optimale leefomgeving is voor de natuur en geen problemen, bijvoorbeeld wateroverlast of blauwalg, veroorzaakt. Aspecten van beheer en onderhoud krijgen uitgebreid aandacht in het waterbeheerplan. Deze aspecten zijn onder andere peilbeheer, natuurvriendelijk onderhoud en energiebewust beheer. Een goed beheer is uitermate belangrijk voor het bereiken van de doelstellingen.

 

Waterstructuurplan Zwijndrecht (2007)

Het Waterstructuurplan biedt oplossingen voor de problemen van waterberging, slechte doorspoeling en waterverontreiniging in de gemeente.

Hoofdkeuzen in dit plan zijn:

 

 

In het waterstructuurplan zijn drie hoofdoplossingsrichtingen geformuleerd:

a. De Devel tot schoonwaterreservoir ontwikkelen;

b. Het stedelijk waterafvoersysteem herinrichten;

c. Extra ruimte voor waterberging realiseren.

 

Onderzoek

 

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit verharding en groen en het oude wijkcentrum.. In de huidige situatie is de bestaande verharding 4425 m2 en is het bestaande gebouw 410 m2. In de nieuwe situatie wordt een MFA opgericht van 1650 m2 en zal de nieuwe verharding 4480 m2 zijn. Dit betekent dat door de nieuwe ontwikkeling sprake is van een toename van het verhard oppervlak van 1295 m2. Het waterschap Hollandse Delta hanteert de volgende stelregel in het kader van toename van het verhard oppervlak. Indien een initiatiefnemer meer dan 500m2 extra verhard oppervlak wil realiseren, dient 10% in de vorm van open water gecompenseerd te worden. Op dit moment is nog niet duidelijk op welke wijze om zal worden gegaan met de 10%-eis van het Waterschap. Aangezien er een toename van de verharding plaats vindt, dient er ook een watervergunning te worden aangevraagd. In dat kader zal geregeld worden hoe omgegaan gaat worden met de 10%-eis van het Waterschap.

 

Overleg waterschap

 

Het overleg met het waterschap vindt plaats tijdens het vooroverleg.

 

Conclusie

 

Op dit moment is nog niet duidelijk op welke wijze om zal worden gegaan met de 10%-eis van het Waterschap. Aangezien er een toename van de verharding plaats vindt, dient er ook een watervergunning te worden aangevraagd. In dat kader zal geregeld worden hoe omgegaan gaat worden met de 10%-eis van het Waterschap.

 

4.4 Kabels en leidingen

Regelgeving en beleid

 

Relevante kabels en leidingen voor de planologie zijn: transportleidingen voor gevaarlijke stoffen, gastransportleidingen, watertransportleidingen, rioolpersleidingen en optisch vrije paden.

 

Onderzoek

 

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen.

 

Conclusie

 

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

 

4.5 Flora en fauna

Regelgeving en beleid

 

Vogel- en Habitatrichtlijnen

De vogelrichtlijn beschermt vogelsoorten die zijn genoemd in Bijlage I van de richtlijn. De Habitatrichtlijn omvat naast de bescherming van planten en dieren in gebieden die worden aangeduid als Habitatgebied, ook de bescherming van verschillende planten- en diersoorten op zich. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn samengevoegd in "Natura 2000". Het plangebied valt niet binnen een Natura 2000 gebied; evenmin ligt een Natura 2000 gebied in de directe omgeving van het plangebied.

 

 

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet(Ffw) heeft als doel de populatie van het in het wild voorkomende soorten in stand te houden. Een ander doel is dat niet alleen de zeldzame soorten, maar ook alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust gelaten worden. De planten en dieren kunnen op drie manieren beschermd worden:

 

Ecologische Hoofdstructuur

Voor het voortbestaan van verschillende diersoorten is het van belang dat deze zich over land, water of door de lucht kunnen verplaatsen van het ene leefgebied naar het andere. Dit kan middels zogenoemde “steppingstones” (stapstenen) of verbindingszones. EHS is een afkorting voor Ecologische Hoofdstructuur. Deze hoofdstructuur is op landelijk en Europees niveau aangewezen.Het Rijk financiert verder grotendeels de aankoop, de inrichting en het beheer van gebieden in de EHS. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in de ruimtelijke provinciale structuurvisie en verordening vastgelegd.

 

 

Onderzoek

 

Bij een nieuwe ontwikkeling moet in principe altijd gekeken worden naar de ecologische aspecten. Er moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten zoals de Ffwdie geeft. Door IDDS is in maart 2014 onderzoek gedaan naar en in het plangebied (kenmerk 1401G023/DBI/rap2). Het betreffende onderzoek is opgenomen in bijlage 9.

Het onderzoek bestaat uit een bronnen- en literatuuronderzoek en een veldbezoek. Op het moment dat een biotooptoets is uitgevoerd, waren niet alle soorten zichtbaar aanwezig.

 

Daarom zijn de eisen die soorten/soortgroepen aan hun leefomgeving stellen met betrekking tot vaste rust- en verblijfplaatsen, voedselgebieden en migratierouten vergeleken en getoetst met de situatie in het veld. Voor planten is gelet op de vegetatiestructuur en abiotische omstandigheden van de groeiplaats. Op deze manier is ook het belang van het plangebied beoordeeld voor flora en fauna die niet zijn waargenomen gedurende de biotooptoets, maar desondanks toch mogelijk kunnen voorkomen ter plaatse van het plangebied. De biotooptoets is uitgevoerd door een ecoloog op 10 februari 2014.

 

Flora- en faunawet

Uit de resultaten van de bronnen- en literatuurstudie en de biotooptoets blijkt dat het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen of een andere belangrijke functie bezit voor de in het kader van de Flora- en faunawet beschermde soorten.

 

Vleermuizen

 

Alle vleermuizen zijn streng beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Door de geplande ingreep verdwijnen er echter geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook verdwijnen geen vliegroutes of van belangrijk foerageergebied, die vaste rust- en verblijfplaatsen in de directe omgeving ongeschikt maken.

 

Broedvogels

 

De bescherming van vogels is gericht op de aan- of afwezigheid van broedgevallen. Omdat voor deze soorten geldt dat het nest eenmalig wordt gebruikt, vallen dergelijke nesten alleen tijdens het gebruik ervan door vogels onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, mits het nest is verlaten. Het braamstruweel om het hekwerk, de boom op het gazon en de beplanting aan de zijde van de parkeerplaats vormt geschikt broedgebied voor vogels. Het is daarom aan te bevelen om de beplanting buiten het broedseizoen te verwijderen, oftewel buiten de periode maart-juli. Bij het slopen van de bebouwing moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedende kauwen. Ook hiervoor wordt geadviseerd de bebouwing te slopen buiten het broedseizoen.

 

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Gezien de omvang en aard van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde gebieden in de omgeving niet aan de orde.

 [image] [image]

Figuur 10 en 11: Ligging plangebied (rode pijl) ten opzichte van Natura2000-gebied Oude Maas (links) en EHS (rechts)

 

Het plangebied is eveneens geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook hiervoor geldt dat gezien de omvang en de aard van de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten te verwachten zijn op de EHS in de omgeving.

 

Voor de uitvoering van de geplande ingreep is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet benodigd. Wel is voor een aantal soortgroepen extra aandacht vereist. Dit wordt in de onderstaande tabel weergegeven.

 

Tabel 4: soorten extra aandacht bij ontwikkeling.

Soort(groep)

Ingreep verstorend

Nader onderzoek

Besluit Minister noodzakelijk

Bijzonderheden en/of opmerkingen

Vleermuizen

Nee

Nee

Nee

 

Broedvogels

Nee

Nee

Nee

Rekening houden met het broedseizoen (zie ook onder toetsing aan de natuurwetgeving)

 

Conclusie

 

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

 

4.6 Verkeer en parkeren

Regelgeving en beleid

 

Zwijndrecht hanteert een vraagvolgend, toekomstgericht parkeerbeleid waarbij de extra parkeerbehoefte die ontstaat zoveel mogelijk binnen het plangebied opgelost dient te worden. Volgens het Parkeerbeleidsplan (Spark/ Goudappel Coffeng, Parkeerbeleidsplan Zwijndrecht, april 2009) moet bij nieuwe ontwikkelingen voldaan worden aan de parkeerkencijfers van het CROW. Deze parkeerkencijfers zijn afhankelijk van de ligging van het plangebied en hebben een bepaalde bandbreedte.

 

 

 

 

 

 

 

Onderzoek

 

Het plangebied voor de MFA ligt in de schil rond het centrum in parkeergebied 38. Uit tellingen in de periode 2010/2011 blijkt in dit gebied sprake van een lage parkeerdruk. Observaties ter plaatse leren echter dat in de directe omgeving van het beoogde MFA de parkeerplaatsen regelmatig bezet zijn. Voor de berekening van de parkeernormen wordt daarom uitgegaan van een gemiddelde parkeernorm.

 

De uitbreiding en functietoevoeging in het oude wijkgebouw hebben gevolgen voor de parkeerbehoefte. De oude en nieuwe parkeerbehoefte worden hieronder weergegeven:

 

Oude Functie

Norm

Aanwezig

Parkeerbehoefte

Wijkgebouw

2,00 p.100m²

400 m²

8,0

 

 

 

 

Totaal

  

  

8,0

 

Nieuwe Functie

Norm

Aanwezig

Parkeerbehoefte

Wijkgebouw

2,00 p.100m²

450 m²

9,0

Gymzaal

2,05 p 100 m²

530 m²

10,87

Basisschool

0,75 p. klaslokaal

8 klaslokalen

6,0

Totaal

  

  

25,87

 

 

Doordat in het gebouw verschillende functies zitten die niet allemaal tegelijk de maximale parkeervraag hebben is dubbelgebruik van parkeerplaatsen mogelijk. Om het effect hiervan op de parkeerbehoefte te bepalen worden de volgende aanwezigheidspercentages gehanteerd.

 

Functie

Groep

Werkdag

 

 

 

Koop-

avond

Zaterdag

 

Zondag

 

 

Ochtend

Middag

Avond

Nacht

 

Middag

Avond

Middag

Wijkgebouw

Sociaal,

cultureel

5

25

90

0

90

40

100

40

Gymzaal

Sport,

binnen

50

50

100

0

100

100

100

75

Basisschool

Dag-

onderwijs

100

100

0

0

0

0

0

0

 

Vanuit deze aanwezigheidspercentages kan de parkeerbehoefte per dagdeel bepaald worden. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

 

Functie

Groep

Werkdag

 

 

 

Koop

avond

Zaterdag

 

Zondag

 

 

Ochtend

Middag

Avond

Nacht

 

Middag

Avond

Middag

Wijkgebouw

Sociaal,

cultureel

0,45

2,25

8,1

0

8,1

3,6

9

3,6

Gymzaal

Sport,

binnen

5,43

5,43

10,87

0

10,87

10,87

10,87

8,15

Basisschool

Dag

onderwijs

6

6

0

0

0

0

0

0

Totaal

 

11,88

13,68

18,97

0

18,97

14,47

19,87

11,75

 

Uit bovenstaande informatie blijkt dat tijdens de maatgevende periode (zaterdagavond) de parkeerbehoefte 19,87 bedraagt. Volgens de kencijfers is hiervan circa 95% bezoeker.

 

Verschil oude en nieuwe parkeerbehoefte

11,87

 

 

In 2012 zijn er in de directe omgeving 14 nieuwe parkeerplaatsen, op particulier initiatief, aangelegd. Vanuit de gemeente is hiermee ingestemd en aangegeven dat deze parkeerplaatsen een tijdelijk karakter hebben. Vanuit deze optiek zouden deze 14 parkeerplaatsen toegerekend kunnen worden aan de MFA. Het huidige gebruik van de parkeerplaatsen laat echter zien dat deze aan een bestaande behoefte voldoen en om deze reden zijn deze 14 parkeerplaatsen meegenomen in de huidige situatie.

 

Voor de ontwikkeling zijn afgerond 12 extra parkeerplaatsen nodig. In de huidige situatie zijn er 52 parkeerplaatsen aanwezig. Er zijn in totaal dus minimaal 64 parkeerplaatsen benodigd.

In de nieuwe situatie worden er 71 parkeerplaatsen aangelegd. Er worden meer parkeerplaatsen aangelegd, omdat er ook drie invalideparkeerplaatsen aangelegd worden, die niet meegeteld worden in de parkeerbehoefte en tevens worden er zes onofficiele parkeerplaatsen opgeofferd om de ontwikkeling van de MFA mogelijk te maken, waarvan een deel van de parkeerplaatsen wel gecompenseerd wordt in de nieuwe situatie. Er wordt voldaan aan de gestelde parkeereis.

 

 [image]

Figuur 12: parkeren nieuwe situatie MFA (Aksis landschapsarchitecten)

 

 

Fietsparkeren

 

Voor het stallen van fietsen bij de MFA zijn geen kencijfers vastgelegd. Omdat de MFA veel lokale bezoekers trekt en Zwijndrecht het fietsverkeer wil stimuleren is het wenselijk om een fietsvoorziening te realiseren. Er worden fietsparkeerplaatsen aangelegd voor zowel werknemers als bezoekers.

 

Ontsluiting

 

Het plangebied is gelegen in een woonwijk. Het gedeelte van de Karel Doormanlaan voor de winkelstrip heeft een 30 km/uur regime. Het overige deel van de Karel Doormanlaan en de overige wegen in het de directe omgeving van het plangebied hebben een 50 km/uur regime.

De ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer vindt plaats via de Karel Doormanlaan en deels via de Perkstraat. Aan de Perkstraat gebeurt dit door middel van een inritconstructie

 

Het bestaande fietspad wordt verlegd, vanaf de Perkstraat sluit het fietspad met een boog aan op het fietspad aan de Karel Doormanlaan. Deze aansluiting is gesitueerd tegenover de oostelijke fietsoversteek van de Surinamestraat – Karel Doormanlaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De MFA is voor voetgangers via het plein aan beide zijden van het gebouw voor voetgangers toegankelijk. De voetgangersentrees tot de parkeerplaats sluiten aan op de oversteekplaatsen die gesitueerd zijn aan de Karel Doormanlaan. Daarnaast heeft de parkeerplaats zowel aan de oost- als de westzijde een voetgangerstoegang.

 

 

 [image]

Figuur 13: ontsluiting nieuwe situatie MFA (Aksis landschapsarchitecten)

 

 

Conclusie

 

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat aangegeven wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan. Een exploitatieplan is niet verplicht als het verhaal van kosten van de grondexploitatie op een andere wijze verzekerd zijn. (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

 

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de oprichting van een MFA. Bij deze ruimtelijke ontwikkeling zijn alle gronden in eigendom van de gemeente Zwijndrecht. De gemeenteraad heeft een krediet beschikbaar gesteld, waarbij ook het kostenverhaal voor het bestemmingsplan gegarandeerd is. Daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp-bestemmingsplan opgestuurd naar verschillende overleginstanties. De bestuurlijke overlegpartners hebben van 21 juli 2014 tot en met 4 augustus 2014 de mogelijkheid gekregen om te reageren op het bestemmingsplan. Hierop zijn vier reacties binnengekomen. In de notitie vooroverlegreacties, die als bijlage 10 bij het bestemmingsplan is opgenomen, zijn de reacties weergegeven en van een antwoord voorzien. De toelichting en regels van het bestemmingsplan zijn naar aanleiding van de reacties op enkele punten aangepast.

 

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft in het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 augustus 2014 tot en met 8 oktober 2014 ter inzage gelegen met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn voor het bestemmingsplan geen zienswijzen ingediend.

 

 

HOOFDSTUK 6 Juridische planopzet

 

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen over de opbouw en presentatie van een bestemmingsplan.

 

Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen binnen het bestemmingsplan.

 

Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

 

6.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat er binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot gebruik en bouwen.

 

Maatschappelijk - Multifunctionele accommodatie

 

Er is gekozen om de MFA een specifieke maatbestemming (Maatschappelijk - Multifunctionele accommodatie) toe te kennen. Binnen deze bestemming zijn alle geplande functies die binnen de MFA gewenst zijn toegestaan. In de gebruiksregels zijn ten aanzien van het gebruik van de MFA regels opgenomen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de bebouwing moet worden gerealiseerd. De verschillende toegestane bouwhoogten van de MFA zijn op de verbeelding aangegeven.

 

Verkeer - Verblijfsgebied

 

Voor de gronden aan de westzijde van de nieuwe MFA is de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ opgenomen. Ter plaatse van deze bestemming zijn wegen, straten, pleinen, wandel- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.3 Handhaving

Tegen activiteiten die in strijd zijn me het bestemmingsplan zal de gemeente administratiefrechtelijk optreden, op de grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Hoe wordt gehandhaafd

Op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving tot haar beschikking: last onder bestuursdwang en last onder dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder, nadat deze eerst in de gelegenheid is gesteld dit zelf te doen.

Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan tot (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen en op de illegale bouw van bouwwerken. Verder zal er bij bouwen gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen.

Naast bestuursrechterlijke handhaving is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet op de economische delicten ook strafrechtelijke handhaving mogelijk bij het overtreden van het vergunningenstelsel op grond van de Wabo of het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In dit kader kunnen ook strafrechtelijke dwangmiddelen worden ingezet. In de praktijk zal eerst bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, alvorens het strafrecht wordt ingezet. Privaatrechtelijke handhaving is aan de orde voor gronden waarvan de gemeente zelf eigenaar is. Tegen gebruik van deze gronden in strijd met gemeentelijke belangen zal de gemeente op grond van haar rechten als eigenaar optreden.