direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e herziening bestemmingsplan Bakestein, locatie Louis Ruys
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Louis Ruys heef de wens om op bedrijventerrein Bakestein in de gemeente Zwijndrecht een nieuw bedrijfspand te realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Bakestein' is de vestiging van het bedrijf toegestaan. Het beoogde bouwplan is echter in strijd met bepalingen ten aanzien van bouwhoogte, rooilijn en aantal parkeerplaatsen. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een passend ruimtelijk kader. In de toelichting wordt daarbij aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Bakestein te Zwijndrecht. Dit bedrijventerrein ligt noordwestelijk van de kern Zwijndrecht. De beoogde bedrijfslocatie ligt op de hoek van de Middenlijn en de Ohmstraat. In figuur 1.1. is de ligging van het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Bakestein', wat op 21 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwijndrecht. In dit plan heeft het perceel de bestemmingen 'Bedrijf - 4', 'Bedrijf - 5' en 'Water'. Daarop aanvullend geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -4' en de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie Kijfhoek'.

Binnen beide bedrijfsbestemmingen zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogte categorie 3.2 vanuit de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten en bij die bestemmingen behorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, groen en water.

Het perceel heeft een bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden tot een hoogte van 10 meter. Het bouwvlak mag hierbij tot maximaal 70% worden bebouwd. Tevens is de uiterste gevellijn op de verbeelding vastgelegd. Aan de Middellijn ligt de rooilijn vrij ver (ca. 13 meter) terug.

In het bestemmingsplan is ook een parkeernormering opgenomen. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde verhouding tussen kantoren enerzijds en opslag anderzijds. Zodoende is bij een bedrijfspand met relatief weinig kantoorruimte t.o.v. opslag, het benodigd aantal parkeerplaatsen onevenredig hoog.

Strijdigheid met het bestemmingsplan

Binnen dit bestemmingsplan is de realisatie van een bedrijfspand hoger dan 11 meter niet toegestaan. Daarnaast is het bouwen buiten de gevellijn ook niet toegestaan.

De afwijking ten opzichte van het geldende bestemmingsplan heeft dan ook betrekking op een wijziging van de maximale bouwhoogte, het verplaatsen van de gevellijn en het verlagen van het aantal benodigde parkeerplaatsen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het vigerende beleid beschreven, vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van het plangebied en het planvoornemen. De relevante milieuaspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving weergegeven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het bestemmingsplan mag daarbij niet strijdig zijn met relevante beleid en dient uitvoering te geven aan dit beleid van de diverse overheden. Het rijksbeleid wordt beschreven in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 behandelt het provinciale en regionale beleid, waarna het relevante gemeentelijk beleid beschreven staat in paragraaf 2.4. Ten slotte is in paragraaf 2.5 de conclusie met betrekking tot het beleidskader

opgenomen.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de Structuurvisie schrapt het Rijk in de lange lijst van nationale belangen die de mogelijkheden van regio's aan banden leggen. Van de 39 'Nationale belangen', waarvoor het Rijk de kaders schept, blijven er 13 over. Het Rijk richt zich op zaken die voor Nederland al geheel van belang zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

  • de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
  • de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
  • de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Het rijksbeleid heeft geen specifieke regels voor het plangebied.

2.2.2 Besluit ruimtelijke ordening en Ladder voor duurzame verstedelijking

Meer in het algemeen is in het kader van deze ontwikkeling de beleidsdoelstelling op het gebied van duurzame verstedelijking van belang, zoals opgenomen in de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Deze ladder is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe bedrijfshal. Deze is al mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De maatvoering van het vigerend bestemmingsplan is echter te knellend. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Er is dus sprake van een functie die planologisch al mogelijk is, maar waarvan qua footprint wordt afgeweken.

Gelet op jurisprudentie van 21 oktober 2015 (201403512/1/R1) is deze ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en behoeft het geen verdere laddertoetsing.

2.2.3 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met een Rijksbelang en vormt dit aspect daardoor ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

Hoofddoel van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • a. Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • b. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • c. Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • d. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen;
  • 2. Versterken stedelijk gebied;
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Toetsing en conclusie VRM

De ontwikkeling sluit aan bij de sturingsfilosofie 'ruimte bieden aan ontwikkelingen'. Door af te wijken van stedenbouwkundige bepalingen krijgt een bedrijf de ruimte om zich te vestigen op bedrijventerrein Bakestein.

Het plangebied ligt op basis van de visiekaart in het stedelijk gebied. De bepalingen vanuit de thema's beter benutten en opwaarderen en versterken stedelijk gebied zijn hiervoor van toepassing. Deze bepalingen zijn doorvertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet in strijd met een van de bepalingen uit de visie Ruimte en Mobiliteit en heeft geen directe uitwerking op dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede visiekaart Ruimte en Mobiliteit (plangebied globaal met zwart omlijnd)

2.3.2 Verordening Ruimte (2014)

De Visie Ruimte en Mobiliteit is juridisch verankerd in de Verordening Ruimte. Hierin is aangegeven welke aspecten opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Voor het plangebied is een aantal artikelen uit de verordening van toepassing. In deze paragraaf wordt getoetst aan de relevante artikelen.

2.3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor Duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of;
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, en;
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau niet van toepassing.

2.3.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart ('inpassen'):
    • 1. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied ('aanpassen'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied ('transformeren'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit een verbetering ondergaat.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels

Niet van toepassing.

2.3.2.3 Toetsing Verordening Ruimte

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De toetsing aan de Ladder is opgenomen in het Rijksbeleid (zie 2.2.2).

Toetsing Ruimtelijke kwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0003.png"

Figuur 2.2 Uitsnede Ruimtelijke kwaliteitskaart (plangebied globaal met rood omlijnd)

Lid 1: Het voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in het verruimen van maximale bebouwingseisen en maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk.

Lid 2: Het plangebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie (zie figuur 2.2).

Lid 3: niet van toepassing

Lid 4: De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Met dit bestemmingsplan wordt afgeweken van stedenbouwkundige bepalingen die op basis van het beeldkwaliteitplan Bakestein vertaald zijn in de planregels. Om deze afwijking te motiveren zijn nieuwe stedenbouwkundige bepalingen opgesteld.

2.3.3 Uitvoeringsstrategie bedrijventerreinen voor de Drechtsteden 2009

De Uitvoeringsstrategie bedrijventerreinen voor de Drechtsteden (mei 2009) definieert de regionale opgave en ambitie voor beleid en stelt de doelstellingen van de Drechtsteden tot 2020 vast. De opgave bestaat uit het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen, het herstructureren en onttrekken van bedrijventerreinen om de vraag te honoreren. De strategie heeft de 58 aanwezige individuele bedrijventerreinen gebundeld tot zes regionale terreinclusters die relevant zijn voor de regio als geheel.

Het bedrijventerrein Bakestein behoort tot het cluster A16 Zwijndrechtse Waard. Het doel is om dit cluster te ontwikkelen tot een samenhangende poort van de regio waarbij de beschikbare milieuruimte efficiënt benut wordt binnen de contour van rangeerterrein Kijfhoek. Doelstelling voor dit cluster is ruimte te bieden aan representatieve dienstverlening en regionale gemengde bedrijven. Deze ruimte zal met name worden geboden in het te ontwikkelen bedrijventerrein Langeweg-Zuidwende en het eventueel te ontwikkelen bedrijventerrein Kijfhoek-Noord. Het bedrijventerrein Bakestein is aangemerkt als gemengd terrein.

2.3.4 Drechtsteden economische visie 2008

De Drechtsteden economische visie (maart 2008) vormt een kop op het sectorale beleid en stemt de ontwikkelingsrichtingen die daar uit voortvloeien af. Het hart van de visie is een geactualiseerd economisch profiel van de regio tot 2020. In de visie ligt de economische focus op de rivieroevers en de gunstige ligging aan meerdere modaliteiten die de grootste kansen vormen voor economische onderscheiding. Om die kansen te benutten zal de regio haar oevers herontdekken en zich profileren als een complete, leefbare regio. Onder meer een goede bereikbaarheid van de regio, in en buiten de spits in combinatie met de ligging op een bundeling van water- en spoorwegen vormt een vestigingsfactor van formaat.

2.3.5 Bedrijventerreinenstrategie voor de Drechtsteden 2007

De Bedrijventerreinenstrategie voor de Drechtsteden beslaat de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2030 waarbinnen korte- en langetermijnopgaven zijn gesteld voor vernieuwing en ontwikkeling van bedrijventerreinen. De strategie creëert kansen om de strategische positie van de Drechtsteden verder uit te bouwen door, voor 2020:

  • de milieuproblematiek op te pakken met een clusterzonering als basis;
  • de kwaliteit van terreinen op peil te houden door minimaal 250 ha terrein te herstructureren;
  • aan de rand van de regio ruimte te bieden door minimaal 100 ha nieuw terrein aan te leggen voor groei in nieuwe en bestaande sectoren, veelal licht van aard;
  • de grootschalige bestaande industrieën in het hart van de regio te beschermen;
  • de omvang van onttrekkingen te beperken tot maximaal 45 ha;
  • bedrijventerreinen beter aan te laten sluiten op hun stedelijke omgeving;
  • de bereikbaarheid van terreinen te optimaliseren.

Investeringen in bereikbaarheid en nieuwe terreinen moeten volgens deze visie geconcentreerd worden waar deze op de hoofdinfrastructuur van A15, A16 en spoor aansluit. Deze investeringshotspots vormen het moderne visitekaartje van de Drechtsteden. Ook het cluster waar het bedrijventerrein Bakestein in gelegen is, vormt een hotspot. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar maakt het mogelijk om het plangebied beter aan te laten sluiten op hun (stedelijke) omgeving en de bereikbaarheid te optimaliseren.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad'

In de Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad', vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2010, heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid voor de komende tien jaar vastgelegd. Speerpunten hierin zijn de versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvend goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land.

In de visie worden diverse opgaven omschreven waaronder het streven naar meer specialistische kennisintensieve en dienstverlenende bedrijvigheid. Daarbij is van belang dat de economische basis van Zwijndrecht versterkt wordt door zowel bestaande bedrijvigheid te koesteren, als de vestiging van nieuwe bedrijvigheid te stimuleren. In de visie worden een twintigtal structuurvisieprojecten beschreven die moeten bijdragen aan de versterking van een goede bereikbare ondernemende tuinstad.

2.4.2 Welstandsnota Zwijndrecht 2013

De Welstandsnota Zwijndrecht (2013) is een beleidsdocument dat de gemeente de mogelijkheid geeft om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen, maar ook om gebieden aan te wijzen waar een bijzondere kwaliteit gewenst is.

De actuele welstandsnota bestaat uit gebiedsgerichte, objectgerichte en algemene welstandscriteria. Een gemeentebreed onderzoek en nauwkeurige analyses van de gebouwde omgeving hebben geleid tot specifieke gebiedsgerichte criteria op wijk-, buurt-, straat- en zelfs gebouwniveau. Bij deze inventarisatie is onderscheid gemaakt tussen drie verschillende waardebepalingen: generieke bebouwing, waardevolle bebouwing en bijzonder waardevolle bebouwing. Het doel van deze opzet is het inzichtelijker en publieksvriendelijker maken van het welstandsbeleid van de gemeente Zwijndrecht. Voor de meeste plannen is nu voor eenieder inzichtelijk gemaakt wanneer een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Het plangebied valt onder het reguliere welstandsregime (gebiedsgerichte criteria). Bij de welstandsbeoordeling van dit gebied wordt er onder meer getoetst op:

  • de ligging; oriëntatie op de weg en opslag bij voorkeur uit het zicht;
  • de massa: gebouwen zijn in principe individueel, afwisselend en eenvoudig van opbouw;
  • architectonische uitwerking: sober en zorgvuldige architectonische uitwerking;
  • materiaal- en kleurgebruik: baksteen, pleisterwerk en/of plaatmateriaal in een terughoudende kleur met onderlinge samenhang.

2.4.3 Beeldkwaliteitsplan Bakestein 2001

Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Bakestein is in 2001 een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan worden eisen gesteld aan de uitstraling, architectuur en de positionering van de gebouwen en de inrichting van het de omgeving van het bedrijventerrein. In het beeldkwaliteitsplan is een onderverdeling gemaakt tussen algemene en specifieke richtlijnen. De specifieke richtlijnen zijn opgesteld voor de verschillende zones op het bedrijventerrein. Dit beeldkwaliteitsplan werkt aanvullend op de welstandsnota. De aspecten uit het beeldkwaliteitsplan zijn waar mogelijk vertaald in het geldende bestemmingsplan Bakestein.

2.5 Conclusie

Zoals in de voorgaande paragrafen is behandeld, voldoet de beoogde ontwikkeling aan de duurzaamheidsladders van het rijk en de provincie. Daarop aanvullend is het ontwerp in lijn met de in de Welstandsnota- en het Beeldkwaliteitsplan genoemde criteria. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het Rijks- provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid en vormt dit aspect geen verder belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 3 Huidige en toekomstige situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Aan de hand van een ruimtelijke en functionele beschrijving wordt een visie voor het plangebied gegeven.

3.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Bakestein te Zwijndrecht in de hoek van de Middenlijn en de Ohmstraat. Bedrijventerrein Bakestein is het meest recent ontwikkelde bedrijventerrein in de gemeente Zwijndrecht, met een netto oppervlakte van 16,5 hectare. Het is een droog bedrijventerrein met een directe aansluiting op de A16. Het terrein heeft een hoogwaardig karakter, vooral geschikt voor de vestiging van kleinschalige bedrijven in de productie- en/of handelssfeer die behoefte hebben aan een goede bereikbaarheid en hoogwaardige uitstraling. Op het terrein bevinden zich bedrijven in verschillende branches, zoals de logistiek, bouw en metaalproductie en automobielhandel.

Bij de inrichting van het bedrijventerrein is uitgegaan van een hoger kwaliteitsniveau, wat geborgd wordt door de Parkmanagement organisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0004.png"

Figuur 3.1 Foto huidige situatie

3.3 Toekomstige situatie

Louis Ruys

De beoogde ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een bedrijfspand voor het bedrijf Louis Ruys. Louis Ruys is een voorraadhoudende importeur, exporteur van en groothandel in staalkabels, kettingen en een uitgebreid assortiment accessoires. Het bedrijf bestaat sinds 1904. Op dit moment is het bedrijf gehuisvest in Hendrik-Ido-Ambacht, op korte afstand van het plangebied en nabij de oprit van de snelweg A16.

Gezien de toekomstverwachtingen is behoefte aan een uitbreiding van het bedrijfspand. Deze uitbreiding is op de bestaande locatie niet te realiseren. Daarom is het bedrijf gaan zoeken naar een alternatieve locatie. Deze is gevonden is op bedrijventerrein Bakestein. Deze locatie ligt net als de bestaande locatie nabij de toerit tot de snelweg A16. Daarmee is een goede bereikbaarheid gegarandeerd. Verder biedt de kavel op het bedrijventerrein Bakestein voldoende ruimte om een pand te realiseren dat aansluit bij de actuele bedrijfsvoering. Dit betekent dat er met name ruimte moet zijn voor opslag van de producten die het bedrijf verhandelt, een werkplaats en ruimte voor een expeditieplatform. Verder is er behoefte aan ondersteunende functies, zoals bespreekkamers, een kantine en kantoren. Relatief is de ruimte voor ondersteunende functies beperkt.

Het bouwplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0005.png"

In het plangebied zal een nieuw bedrijfspand voor het bedrijf Louis Ruys opgericht worden. Het bedrijfspand zal gerealiseerd worden met een maximale bouwhoogte van 12,5 m. De nieuwbouw krijgt verschillende geveldelen met een aparte geleding. Elk volume heeft een eigen karakter door middel van materiaal en hoogte. Hierdoor ontstaat een geleding in de gevel; er ontstaat dus geen lange wand.

Zoals gezegd zal een groot deel van het bedrijfspand gebruikt worden voor opslag. Gezien de aard van de producten is daarvoor een bepaalde omvang nodig. Daarom zal de beoogde rooilijn aan de Middenlijn overschreden worden. Aan zowel de Middenlijn als de Ohmstraat zal nu een afstand van 4 meter tussen talud en bebouwing aangehouden worden. De afstand van het gebouw tot de waterlijn bedraagt dus 8 meter. Verder wordt het pand ten opzichte van de stedenbouwkundige bepalingen dichter op de grens van de aanliggende percelen geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0006.jpg"

Figuur 3.2 Impressiebeeld toekomstige situatie

Parkeren

In het bestemmingsplan zijn de parkeernormen vastgelegd. Het plangebied valt in de zone D, zoals bedoeld in het beeldkwaliteitsplan en heeft voor het overgrote deel de bestemming 'Bedrijf - 5' en voor en klein gedeelte de bestemming 'Bedrijf - 4'. De nieuwbouw betreft een bedrijfspand van 4.000 m2 (waarvan 500 m2 ingericht zal worden als kantoor). Volgens het bestemmingsplan geldt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak. Dit zou leiden tot een parkeerbehoefte van 64 parkeerplaatsen (zie tevens afbeelding 3.3).

Indien de cijfers van het CROW gehanteerd worden, kan volstaan worden met veel minder parkeerplaatsen, namelijk minimaal 27 en maximaal 34 parkeerplaatsen. Op het terrein kunnen volgens het rekenvoorbeeld 37 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Als één van de twee laadkuilen verwijderd zou worden en als parkeren wordt ingericht, kunnen er zelfs 49 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Voor de voorgestelde nieuwbouw zou een parkeernorm van 1,2 plaatsen per 100 m2 volstaan. Dit is, gezien de aard van het bedrijf waarbij de nadruk ligt op handel, een reëler uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.13herzLouisRuys-ON01_0007.png"

Afbeelding 3.3: Situering van parkeerplaatsen in het plangebied

Ontsluiting plangebied

Het plan voorziet tevens in de aanleg van een brug ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied. In het huidige beeldkwaliteitsplan is de breedte van dergelijke bruggen tot 10 meter per kavel. Omdat voor het bedrijfsgebouw Louis Ruys in principe meerdere kavels aangekocht dienen te worden en het binnen de bedrijfsvoering expeditie een hoofdbezigheid is, zal een bredere brug van 28 meter gerealiseerd worden. Hierdoor kunnen vrachtwagens efficient en verkeersveilig bij de laaddokken komen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Verkeerslawaai

Toetsingskader

Wet geluidhinder

Onderzoek en conclusie

Een bedrijfspand is geen geluidsgevoelige functie. Daarom kan onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, ingevolge de Wet geluidhinder, achterwege blijven.

4.2 Industrielawaai

Toetsingskader 

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek en conclusie

De geluidszone van het rangeerterrein Kijfhoek ligt over het plangebied. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk binnen de geluidszone. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan. De geluidszone is wel opgenomen op de verbeelding.

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde-concentratie   max. 35 p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen; het betreft hier een ruimtelijke uitbreiding van reeds planologische mogelijkheden. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://viewer2010.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A16 (dichtstbijzijnde maatgevende weg) onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2015; 32,3 µg/m³ voor NO2, 24,4µg/m³ voor PM10 en 15,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 15 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende risicovolle objecten gelegen:

  • Ca 100 meter ten oosten van het plangebied ligt de snelweg A16;
  • ten noorden van het plangebied ligt een drietal LPG Tankstations (Tamoil, Shell en Esso) op een afstand van meer dan 600 m;
  • ca. 300 meter ten zuiden ligt een aardgasleiding (W-507-01);
  • direct ten zuiden van de aardgasleiding loopt de spoorverbinding Rotterdam-Dordrecht;
  • ten oosten van het plangebied ligt het rangeerterrein Kijfhoek op circa1 km afstand;

De risicovolle objecten buiten het plangebied vormen geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk maakt.

Conclusie

Bij het opstellen van het vigerende bestemmingsplan is dit aspect afgewogen. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot de aanwezigheid van extra personen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt op bedrijventerrein Bakestein ten noorden van de kern Zwijndrecht, op het bedrijventerrein worden bedrijven uit maximaal categorie 3.2 toelaatbaar geacht. Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein met sportvelden en sporthallen. Op het bedrijventerrein zijn geen (bedrijfs)woningen aanwezig die van invloed zijn op de milieuzonering. Er geldt voor dit bedrijventerrein geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

In 2009 is door UDM midden B.V. ter plaatse van het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Er werden enkele lichte verontreinigingen aangetoond die geen risico's veroorzaken voor de volksgezondheid en het milieu.  Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat.

4.7 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied zijn geen kabels leidingen aanwezig die in dit bestemmingsplan planologische bescherming nodig hebben. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De digitale Watertoets is uitgevoerd (29-04-2016), hieruit blijkt dat het plan geringe invloed heeft op de belangen van het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Gemeentelijk beleid

Het Waterstructuurplan Zwijndrecht geeft de gezamenlijke intentie van gemeente en waterschap weer om het stedelijke watersysteem op orde te krijgen. Tevens biedt het een (procedureel) kader voor de inpassing van de wateropgave in nieuwe ruimtelijke projecten. Het beleidsdocument vormt een aanvulling op het stedelijk waterplan van H tot Z (2003), waarmee dit geactualiseerd wordt aan de normen vanuit het beleidskader Waterbeheer 21ste eeuw (WB21). Het Waterstructuurplan draagt ook zorg voor het komen tot een optimale invulling van de wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kader Richtlijn Water (KRW).

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een braakliggend perceel op het bedrijventerrein Bakestein, ten westen van de Ohmstraat te Zwijndrecht. Omdat het plangebied in het bebouwde gebied ligt, is het plangebied niet gekarteerd. Volgens de Bodemkaart van Nederland (www. bodemdata.nl) bestaat de bodem rondom het plangebied uit Klei op veen. Ten noorden van het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 en 0,8 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand lager dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. Ten zuiden van het plangebied is er sprake van grondwatertrap III, dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,2 ligt.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

In het plangebied zelf zijn geen watergangen gelegen voor de afwatering van het plangebied. Wel wordt het plangebied aan de oost- en zuidzijde omsloten door gemeentelijke watergangen met een beschermingszone van 1 m. Binnen deze beschermingszone geldt beperkingen voor bouwen en aanleggen, om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied zal worden aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater wordt via een rioolgemaal en rioolpersleiding van het waterschap afgevoerd naar de RWZI Zwijndrecht. In het plangebied is een rioolpersleiding gelegen.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat de mogelijkheid om bebouwingen te realiseren. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in het verbreden van de bouwgrenzen. Concreet wordt beoogd om de maximale bouwhoogte te vergroten met twee meter. Hierdoor wordt feitelijk gezien geen extra verharding aangelegd en biedt het bestemmingsplan geen aanvullende mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Dit aspect is afgewogen bij het opstellen van het vigerende bestemmingsplan. De aanpassing ten opzichte van de vigerende regeling is dat de bouw bedrijfspand van 12 meter hoog, in tegenstelling tot 10 meter. De realisatie van een hoger bedrijfspand zal niet leiden tot extra verharding ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Negatieve effecten op de waterhuishouding worden derhalve uitgesloten.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een braakliggend perceel omsloten door watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat de mogelijkheid om bebouwingen te realiseren. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in het verbreden van de bouwgrenzen. Concreet wordt beoogd om de maximale bouwhoogte te vergroten met twee meter. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of beschermde Natuurmonumenten. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oude Maas ligt op meer dan 4 km afstand. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op circa 1,6 km afstand.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de grote afstand en de geïsoleerde ligging kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling leidt niet tot een toename van stikstof depositie.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het plangebied biedt geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende soorten als haas, konijn en mol. Voor deze soorten geldt een vrijstelling vanuit de Flora- en faunawet. De groenstroken in de omgeving van het plangebied kunnen broedplaatsen bieden aan broedvogels. Mogelijk vormen deze gebieden een belangrijk onderdeel van het leefgebied van vleermuizen. In de watergangen komt mogelijk de beschermde kleine modderkruiper voor. Overige beschermde soorten kunnen op basis van biotoopinschatting en verspreidingsgegevens worden uitgesloten.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Het plangebied en directe omgeving kunnen onderdeel uitmaken van leefgebied van vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
  • Het voorkomen van de kleine modderkruiper in de watergangen kan niet worden uitgesloten. Er zullen geen werkzaamheden plaatsvinden aan de watergangen rondom het plangebied. Effecten op beschermde vissoorten worden derhalve uitgesloten.

Conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan tevens niet in de weg.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen een terrein met een middelhoge trefkans op archeologische sporen. In het plangebied kunnen afzettingen van Tiel, Hollandveen en afzettingen van Gorkum worden aangetroffen. Ter bescherming van deze eventuele archeologische waarden is voor het plangebied, in het vigerende plan reeds een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Deze is ook in dit bestemmingsplan opgenomen.

In het kader van dit bestemmingsplan heeft vervolgens een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit is opgenomen in Bijlage 2. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat er een hoge archeologische verwachting geldt voor delen van het plangebied. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren indien de geplande bodemingrepen dieper reiken dan 100 cm –mv (2,20 m –NAP). Dit kan het beste bestaan uit een

proefsleuvenonderzoek.

Het beoogde bouwplan reikt in principe niet dieper dan 100 cm, behoudens de heipalen. Dat betekent dat met de bouw geen archeologische resten in het geding zijn. De Gemeente Zwijndrecht dient als bevoegd gezag een besluit te nemen over de vervolgprocedure.

Conclusie

In het plangebied geldt een middelhoge trefkans op archeologische sporen. Ter bescherming van deze archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' opgenomen op de verbeelding. Voor de beoogde ontwikkeling moet nader archeologisch onderzoek (proefsleuven) worden uitgevoerd indien de bebouwing dieper reikt van 1 meter.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

5.2 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld. De SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. Deze uniforme opbouw maakt het eenvoudig bestemmingsplannen te tonen en te raadplegen, wat gebeurt via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze site toont een overzichtskaart met alle bestemmingsplannen. Door een bestemmingsplan te selecteren kunnen vervolgens ook de bijbehorende regels en de toelichting worden geraadpleegd. Bestemmingsplannen worden hiertoe gecodeerd op basis van IMRO 2012 om digitale publicatie mogelijk te maken. Aan deze digitale wijze van publicatie is gekoppeld dat de digitaal gepubliceerde versie van het bestemmingsplan de juridisch bindende versie is.

Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan de afzonderlijke bestemmingen zijn gebruiks- en bouwmogelijkheden toegekend in de planregels.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerd eindplan. Dit wil zeggen dat de beoogde ontwikkeling zonder wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsprocedure direct toegestaan kan worden. De regels sluiten hierbij aan op de regels van het bestemmingsplan 'Bakestein' van de gemeente Zwijndrecht.

5.3 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten';
  • In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    • 1. bestemmingsomschrijving: een beschrijving waarvoor de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden;
    • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

    • 1. nadere eisen: nadere eisen die gesteld worden;
    • 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    • 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    • 6. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
    • 7. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen;
  • Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 4.

5.4 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Hoofdstuk 1 omvat de Inleidende regels. Dit zijn de definities van de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze waarop de in het bestemmingsplan gehanteerde maten, gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen - en het gebruik van gronden en bouwwerken geregeld. Bij iedere bestemming is een bestemmingsomschrijving– en zijn bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die van toepassing zijn op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 4 zijn de Slotregels opgenomen.

5.4.1 Inleidende regels

Begrippen en wijze van meten (artikelen 1 en 2)

Deze artikelen definiëren de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Ook wordt hierin aangegeven hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4.2 Bestemmingsregels

Enkelbestemmingen

Bedrijf - 9 (Artikel 3)

De beoogde ontwikkeling zal gerealiseerd worden met maximale bebouwingseisen, welke niet in lijn zijn met in het geldende plan opgenomen bedrijfsbestemmingen. Daarop aanvullend bevindt de beoogde ontwikkeling zich op gronden met twee verschillende bedrijfsbestemmingen, te weten als Bedrijf - 4 en Bedrijf -5 waarbij voor beide bestemmingen verschillende bebouwingseisen gelden.

Om die reden is ervoor gekozen om een bedrijfsbestemming op te stellen, conform de beoogde ontwikkeling. Het geldende bestemmingsplan 'Bakestein' kent de bestemmingen Bedrijf-1 tot Bedrijf-8. Daarom is in dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijf-9 geïntroduceerd. Deze bestemming is gebaseerd op de bestemming Bedrijf - 5, maar toegesneden op dit bouwplan.

Binnen deze bestemming zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, nuts-, parkeer-, verkeers- en laad- en losvoorzieningen toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' detailhandel in auto's en motoren toegestaan.

Bouwregels

Ten aanzien van het bouwen gelden de aanduidingen zoals zijn weergegeven op de verbeelding. De bedrijfsbebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak is een minimale en een maximale bouwhoogte opgenomen. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,5 m. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik geldt dat Bevi-inrichtingen, evenals Wgh-inrichtingen en opslag van meer dan 10.000 kg vuurwerk niet is toegestaan. Ook is uitsluitend detailhandel in ter plaatse geproduceerde of vervaardigde goederen toegestaan als ondergeschikte functie bij een bedrijf. Voor kantoren geldt dat zelfstandige kantoren zijn uitgesloten en dat bij bedrijven behorende kantoren niet meer mogen bedragen dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m2. Ook zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.

Ten aanzien van parkeren gelden twee verschillende normen. Hierbij is onderscheid gemaakt in arbeidsintensief/bezoekersextensief, waarvoor per 100 m2 bruto vloeroppervlak ten minste 2,2 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Daarop aanvullend is ook een norm opgenomen voor arbeidsextensief/bezoekersextensief, waarvoor per 100 m2 bruto vloeroppervlak ten minste 1,2 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met het gegeven dat bedrijventerrein Bakestein niet goed bereikbaar is met een andere vervoerswijze dan de auto en dat in de openbare ruimte voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Bij beide normen geldt ook dat de parkeerplaatsen zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg dienen te worden gerealiseerd.

Opslag dient eveneens zoveel mogelijk uit het zicht te gebeuren, dit kan bijvoorbeeld door dit achter erfafscheidingen te realiseren. Daarbij is opslag hoger dan 4 m op onbebouwde gronden sowieso niet toegestaan. Het laden en lossen dient daarbij op eigen terrein plaats te vinden.

Water (Artikel 4)

Waterpartijen en structuurbepalende watergangen zijn bestemd voor Water. Bruggen, kunstwerken en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen de bestemming mogelijk.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie - 4 (Artikel 5)

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart is op de verbeelding een gebied aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Binnen de dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de dubbelbestemming met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m of niet dieper dan 50 cm de grond ingaan. De gebouwen mogen daarbij niet groter zijn dan 500 m². Tevens moeten er voor het gebouw geen heiwerkzaamheden benodigd zijn. Daarnaast is het vervangen, vernieuwen en veranderen van bestaande bebouwing mogelijk voor zover het oppervlak niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Andere bouwwerken mogen alleen gebouwd worden indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de locatie voldoende is vastgelegd en de eventuele aanwezige archeologische waarde niet worden geschaad, of dat schade kan worden voorkomen door regels te verbinden aan de omgevingsvergunning, het doen van opgravingen of begeleiding door een archeoloog.

5.4.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een

bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is bepaald welk gebruik in ieder geval als strijdig wordt gezien.

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels is opgenomen dat binnen de veiligheidszone van het rangeerterrein Kijfhoek geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Deze veiligheidszone is op de verbeelding aangeduid door middel van de aanduiding 'veiligheidszone - kijfhoek'.

Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is opgenomen dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 4 verwijderen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat hiertoe aanleiding is.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in uit te voeren werken of werkzaamheden. Een uiteenzetting van inzichten over de uitvoerbaarheid op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het overige niet nodig gebleken.

Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Hiermee wordt eenieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een reactie. Daarnaast zal in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro het voorontwerp van het bestemmingsplan tevens aan de wettelijke vooroverlegpartners voorgelegd.