Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landgoed Nieuw Raadwijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0638.BP00038-VAS1
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de locatie aan de Laan van Oud Raadwijk 3-5  Zoeterwoude te herontwikkelen. Het betreft het Landgoed Nieuw Raadwijk. Met de beoogde ontwikkeling wenst de initiatiefnemer, in een periode van maximaal 10 jaar, een nieuwe buitenplaats te realiseren. Hiervoor wordt een nieuwe buitenplaats ingericht en uiteindelijk zal een deel van de bestaande bebouwing op de buitenplaats gesloopt worden en wordt één nieuwe woning gerealiseerd. De bestaande twee-onder-één-kap woning zal gebruikt gaan worden voor één wooneenheid. Het ontwikkelplan is lopende het traject in overleg met gemeente en de provincie Zuid-Holland bijgesteld. Daarmee wijkt het af van het initiële initiatief zoals dat ooit ten grondslag heeft gelegen aan het plan.
 
Voor de herontwikkeling is een Landschappelijk inpassingsplan 'Nieuw raadwijk' opgesteld. In dit document wordt het ontwerp voor het plangebied gepresenteerd en hoe dit landschappelijk wordt ingepast. Er worden twee oude waterlopen teruggebracht in het gebied en de toevoeging van één nieuwe woning zorgt voor het ontstaan van een nieuw ensemble met een duidelijk hoofdgebouw en bijbehorende volumes als oranjerie, stallen, werkschuur.
 
De beoogde ontwikkeling past niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het veranderen van de bestemming.
 
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat sturing geeft bij de toekomstige ontwikkeling van het plangebied.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten noordoosten van de kern Zoeterwoude-Dorp. Het perceel staat kadastraal bekend onder de gemeente Zoeterwoude, sectie H, nummer 129 en 130. Het plangebied heeft een totaaloppervlak van circa 8500 m².
   
 
Globale ligging plangebied nabij kern Zoeterwoude-Dorp (plangebied: rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
     
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
Het plangebied bevindt zich in agrarisch gebied. Aan de zuid- en westzijde van het plangebied liggen enkele woningen. De gronden ten noordoosten van het plangebied zijn in gebruik ten behoeve van volkstuinen.
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld op 5 april 2011. In dit bestemminsplan heeft het plangebied de bestemming 'wonen' en voor een klein deel de bestemming 'water'.  Daarnaast beschikken de gronden over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een klein gedeelte heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. De woning gelegen in het zuiden heeft de bouwaanduiding 'karakeristiek'.  
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
    
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale plangrens (Combinatie van bronnen: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met de daarbij behorende voorzieningen. Gebouwen en bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. De gronden in het vigerende bestemmingsplan zijn ter plaatse van de gebouwen voorzien van een bouwvlak. In de periode van circa 10 jaar is de initiatiefnemer voornemens om de woonpanden te behouden. Daarbij is het zijn inzet om de later bijgebouwde voormalige boerderij te verhuren/ in gebruik te geven aan mensen die vanuit hun situatie o.a. leeftijd, medische situatie of persoonlijke situatie, al dan niet tijdelijk, geholpen kunnen worden met een woonverblijf
      
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. De juridische planopzet komt in hoofdstuk 5 aan de orde. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 achtereenvolgens de economische - en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Laan van Oud Raadwijk 3-5 te Zoeterwoude. Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Zoeterwoude-Dorp achter de lintbebouwing. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een open veenweidelandschap. De gronden grenzend aan de noordoostzijde van het plangebied zijn in gebruik ten behoeve van volkstuinen.
 
Het plangebied beschikt in de huidige situatie over 3 woningen welke gesitueerd zijn op het zuidelijke gedeelte van het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk. De woning op nummer 3 is een monumentaal pand. Daarnaast betreft het plangebied een buitenplaats. Het noordelijk gedeelte van het plangebied is voorzien van bomen. Tevens is het plangebied begrensd door een bomenrand aan zowel de noord-, oost- als westzijde.
 
Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.
 
Monumentaal pand plangebied (bron: Google Street View)
Foto's huidige situatie zij- en achterterrein (bron: Starling Structures)
 
Huidige situatie (bron: Buro SRO)
 
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens om een nieuwe buitenplaats te realiseren. Het doel van voorliggend initiatief is het monumentale pand aan de Laan van Oud Raadwijk 3 meer ruimte te geven. Hiervoor wordt een nieuwe buitenplaats ingericht waarbij gebouwen worden gesloopt. Ter vervanging van de te slopen bebouwing wordt een vrijstaande woning ingepast in de nieuwe buitenplaats. De bestaande twee onder één kap woning wordt in gebruik genomen als één wooneenheid. Per saldo is er daarmee geen toename van het aantal woningen.
 
De nieuwe woning, in schuurvolume, wordt halverwege het plangebied ingepast, zodat deze verscholen in het landschap komt te liggen en ondergeschikt is aan de groenelementen en de landschappelijke structuur. Met het toevoegen van één nieuwe woning ontstaat er een ensemble met een duidelijk hoofdgebouw (Oud Raadwijk) en bijbehorende volumes als oranjerie, stallen, werkschuur.
 
Navolgende afbeelding toont de beoogde toekomstige situatie.
 
Beoogde toekomstige situatie plangebied (bron: Buro SRO) 
 
Nieuwe buitenplaats
Beide percelen gaan uit van een 'buitenplaats-principe'. Als inspiratie en ruimtelijke verkenning is het model als schetsontwerp nader uitgewerkt. Het schetsontwerp gaat uit van één grote ruimte waarbinnen twee subruimtes ontstaan.  Het ontwerp gaat uit van natuurlijke overgangen door beplantingen en watergangen; er zullen geen hekken of schuttingen worden geplaatst. Tevens zullen er doorkijken worden gecreëerd richting het open veenweidelandschap. De bebouwing zal onderschikt worden aan de groene ruimtes van de buitenplaats. In de architectuur van de bebouwing worden alle functies geclusterd. Garage, schuur, en woning zullen als één massa vormgegeven worden. Verder zullen de nieuwe buitenplaatsen een private sfeer kennen van paden, gazon, bomen en bloeiende heesters.
 
Onderstaande afbeeldingen geven enkele referentiebeelden van de beoogde woningen en buitenplaats.
 
Referentie toekomstige buitenplaats (bron: Buro SRO) 
Referentie toekomstige woningen (bron: Buro SRO)
   
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied. 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Het plangebied valt net buiten de Romeinse Limes. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen invloed op de Romeinse Limes. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.
 
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe woning. Hiermee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarbij wordt er ook een gebouw met woonbestemming gesloopt. De realisatie van de nieuwe woning dient enkel ter vervanging van het te slopen gebouw. De gronden maken echter geen deel uit van bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Het plangebied ligt aan de rand van BSD. Wonen buiten BSD is in sommige gevallen ook mogelijk en zelfs wenselijk. In dit geval kan het toevoegen van stedelijke functies in de groene ruimte bijdragen aan een goede leefkwaliteit. De ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de landschappelijke kwaliteiten en het verfraaien van de huidige buitenplaats en bijbehorende bouwwerken.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 februari 2023. De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een veencomplex. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. De beoogde ontwikkeling voorziet in de de sloop van een gebouw en de realisatie van een nieuwe woningen. Er wordt bij de ontwikkeling zorg gedragen voor het behoud van veengebied en het beperken van de bodemdaling. Daarnaast worden er twee historische waterlopen in het gebied hersteld.
    
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veenlandschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen de bestaande structuren van het landgoed en niet in de veenweidepolders. Tevens betreft de ontwikkeling de vervanging van een bestaand pand. Geconcludeerd wordt dat het veenlandschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling.
 
Laag van de stedelijke occupatie
De westrand van het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen als 'Stadse en dorpsranden'. Dit is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliegd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen. Het volgende richtpunt is hierbij van belang:
  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Met de beoogde ontwikkeling komt de bestaande karakteristiek van het voormalige raadhuis beter tot zijn recht. Daarnaast sluit de nieuwe bebouwing aan bij de karakteristiek van het bestaande gebouw. Gezien de bebouwing ter vervanging van de huidige bebouwing dient, blijft het stedenbouwkundig patroon behouden waarbij de functie aansluit bij de behoeften van deze tijd.
 
Met de beoogde ontwikkeling wordt vastgehouden aan het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon. Bebouwd gebied en landschap zijn met elkaar verbonden, maar stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend. De ontwikkeling sluit hiermee aan op de 'laag van de stedelijke occupatie'.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Wijk en Wouden'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De veenweidegebieden liggen aan de noordkant van het gebied Wijk en Wouden, ten zuiden van de N11. De laaggelegen polders worden omsloten door boezemwater met kades. Binnen de polders wordt het landschap gekenmerkt door lange smalle kavels, een ritmiek van sloten met een hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik.
Ambitie is hier om de weidsheid van het gebied en de lange zichten over de kavels te bewaken, de ontwikkeling neemt dit ook als uitgangspunt. Ook krijgt in de ontwikkeling nieuwe bebouwing een plek mogelijk door 'rood voor rood'. Als laatste is het gebruik zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken van het landgoed.
   
Weg door stad en land
Het plangebied valt binnen een panorama langs de auto(snelweg) A4. De A4 ligt op de overgang van het westelijk gelegen strandwallenlandschap met een recreatie-/groengebied, en het veenlandschap. Het zicht richting polders is grotendeels vrij. De ambitie is om verrommeling van het landschap langs de auto(snel)wegen zoveel mogelijk te beperken. Door het plangebied deels te herschikken wordt er goed aangesloten bij deze ambitie.
            
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.
    
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 februari 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1. toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien en/of kleiner is dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.50 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Toetsing aan a, b, c en d
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.2.3 Programma ruimte
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Op 19 januari 2018 is de geconsolideerde versie van het Programma ruimte in werking getreden.
 
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame
verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
 
Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) per gebied die worden beschreven in het Programma ruimte, alsmede eventuele afspraken over het accommoderen van een bovenregionale behoefte. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan en worden driejaarlijks geactualiseerd. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
 
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen Gedeputeerde Staten de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren gold als uiterste termijn 1 juli 2015. Nieuwe verstedelijking moet passen in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland. In het Programma Ruimte zijn de woningbehoefteraming en de bevolkingsprognose opgenomen voor deze regio. De behoefteraming uit het Programma Ruimte is inmiddels achterhaald. In de Regionale woonagenda Holland Rijnland is uitgegaan van de meest actuele cijfers.  
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Omgevingsagenda regio Holland-Rijnland
Op 11 juni 2021 hebben de gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen en Zoeterwoude een gezamenlijk product opgesteld.
 
De omgevingsagenda van de regio Holland-Rijnland bespreekt hoe op integrale wijze alle ruimte-vragende functies een plek kunnen krijgen in de regio of waar keuzes gemaakt moeten worden. Deze omgevingsagenda helpt bij het maken van richtinggevende keuzes voor de toekomst. Hierin staat centraal 'sterke en gezonde toekomstbestendige regio', 'regio met vele gezichten' en 'samen keuzes maken voor de toekomst'.   
 
Planspecifiek
De ontwikkeling bestaat uit de sloop van bestaande bebouwing en de nieuwbouw van één woning. Daarnaast wordt de buitenruimte opnieuw ingericht. Er wordt een nieuwe watergang gerealiseerd wat zorgt voor voldoende natuur en water dichtbij huis. De ontwikkeling versterkt een prettig leef- en vestigingsgebied. Daarnaast wordt er gezorgd voor woongelegenheid in het buitengebied. Dit versterkt de huisvesting in de regio Holland-Rijnland. De woningen bevinden zich op ca. 500 m van een busstation. Het plangebied is goed bereikbaar.
 
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de ambities vanuit de Regionale omgevingsagenda, te weten gezonde lucht, verstedelijking rondom de Oude Rijn, behoud en versterking van open, robuuste en onderling verbonden landschappen die doorlopen tot aan de oevers van de Oude Rijn, voortreffelijke bereikbaarheid, zonder dat de leefomgeving daaronder lijdt en draagkrachtige bodem. De beoogde planontwikkeling draagt primair bij aan het behoud en versterking van open, robuuste en onderling verbonden landschappen.          
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 De Zoeterwoudse omgevingsvisie
In De Zoeterwoudse omgevingsvisie (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2022) wordt de gemeentelijke kijk op de toekomst beschreven. Het is een stip op de horizon, waarbij aangegeven is wat belangrijk is in Zoeterwoude en welke keuzes er te maken zijn voor de omgeving ten aanzien van wonen, werken en vrije tijd. doorbrengen.
 
De omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste kernwaarden van de gemeente: het weidse en groene landschap en het ondernemende en sociale karakter van de gemeente. Belang wordt dan ook gehecht aan open landschap, groen in de buurten, genoeg woningen, voorzieningen en duurzame energie.
 
De omgevingsvisie hanteert drie 'Zoeterwoudse regels' bij nieuwe ontwikkelingen in de leefomgeving:
  • We maken duurzame keuzes;
  • We versterken de waarde van ons landschap;
  • We kiezen voor levendige en sociale dorpen en buurten.
Daarbij geeft het Zoeterwoudse kompas zeven onderdelen waarmee nieuwe ontwikkelingen rekening moeten houden: Ruimtelijk Zoeterwoude, Bedrijvig Zoeterwoude, Leefbaar Zoeterwoude, Duurzaam Zoeterwoude, Natuurlijk Zoeterwoude, Gezond Zoeterwoude en Samen Zoeterwoude. Voor de leefomgeving is het belangrijk dat er een goede balans is in deze zeven onderdelen.
  
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten oosten van het bebouwde gebied van de kern Zoeterwoude-Dorp. Met de beoogde ontwikkeling wordt een locatie in het buitengebied, dat reeds in gebruik is ten behoeve van wonen, geherstructureerd. Met de herstructurering worden groen- en speelvoorzieningen niet aangetast. De kwaliteit van het buitengebied wordt juist opgewaardeerd door kwaliteitsverbetering van de buitenplaats. De beoogde woning komt op het achtererf waardoor de bestaande karakteristieken van het perceel en het bestaande monumentale pand behouden blijven en worden opgewaardeerd. Ook de groene uitstraling van het plangebied zal behouden blijven. De vormgeving van de nieuwbouwwoning zal aansluiten bij de bestaande bebouwing. Voor de architectuur van de bebouwing wordt er aangesloten bij de bouwregels uit het huidige bestemmingsplan.
    
3.4.2 Woonvisie Zoeterwoude 2025
De uitgangspunten van de woningbouwprogrammering zijn gebaseerd op het woningmarktonderzoek dat de gemeente en woningcorporatie Rijnhart Wonen in 2015 hebben vastgesteld in aanvulling op de Regionale Woonagenda Holland Rijnland. Daarnaast biedt de woonvisie bouwstenen voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is noodzakelijk om aan de verantwoordingsplicht bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen te voldoen. De gemeente toetst haar nieuwbouwplannen daarom aan de volgende criteria:
  1. De mate waarin de plannen voorzien in de actuele regionale behoefte;
  2. Verlenen van prioriteit aan de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied;
  3. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, dan doet de gemeente dit op locaties die goed en multimodaal ontsloten (kunnen) worden.
Voor een evenwichtiger bevolkingsopbouw kiest de gemeente enkele inhoudelijke uitgangspunten voor het woningbouwprogramma. De minimale omvang van het woningbouwprogramma is gebaseerd op de lokale behoefte vanuit Zoeterwoude: 215 woningen in de periode 2015 - 2025. Waarbij 120 woningen worden toegerekend aan Zoeterwoude-Dorp en 95 aan Zoeterwoude-Rijndijk. Dit aantal is in de Regionale Woonagenda reeds regionaal afgestemd.
 
Gezien de beperkte plancapaciteit in de buurgemeenten in de subregio West en de ambitie om een deel van de regionale vraag in het hogere segment aan Zoeterwoude te binden, liggen er (regionale) kansen voor de ontwikkeling van een groter aantal woningen. Vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking is het een vereiste dat de gemeente hiervoor regionale afstemming zoekt met de buurgemeenten.
 
De huidige plancapaciteit bedraagt 759 woningen tot 2025, waarvan 613 woningen behoren tot de harde plancapaciteit. Dit aantal biedt ruimte aan minimaal de lokale behoefte en aanvullend aan de regionale behoefte.
 
Planspecifiek
In de regio is afgesproken dat voor plannen voor 10 of minder woningen geen regionale afstemming is vereist. Strikt genomen blijft het saldo woningen gelijk. Nadere afstemming of een onderzoek naar de behoefte is daarmee niet noodzakelijk.
3.4.3 Gemeentelijk Beleid / Ja, mits-kompas
Voorliggend initiatief is besproken in een Ja, mits-kompas-gesprek. In dat verband zijn diverse aspecten aan de orde gesteld, met een waardering tussen -3 en +3. Waardering 0 betekent dat de impact per saldo neutraal is. Sommige onderdelen zijn niet van toepassing; deze hebben geen score. De score tabel is als bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.
 
1. Ruimtelijke kwaliteit
  • Beeldkwaliteit en welstand (score: 0). Dit punt is beoordeeld op 0. Afhankelijk van het woningontwerp is er de mogelijkheid een score van 1 te halen. De nieuwe bebouwing en inrichting van de percelen vindt plaats conform de criteria zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan/landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in bijlage 1 van de planregels.
  • Cultuurlandschap (score 0): Er is geen sprake van significante aantasting van het cultuurlandschap. De structuur wordt versterkt door het terugbrengen van een oude watergang, dit aspect is niet getoetst tijdens de initiële aanvraag, ook hier is de mogelijkheid een score van 1 te behalen.
  • Monumentale cultuurhistorie: (score 2): Het aanwezige monument blijft beschermd. De beoogde woning komt op het achtererf waardoor de bestaande karakteristieken van het perceel en het bestaande monumentale pand behouden blijven en worden opgewaardeerd. Daarnaast wordt de oorspronkelijke slotenstructuur op het erf teruggebracht.  
2. Kwaliteit van de leefomgeving
  • Bodem: voor wat betreft het tegengaan van veenoxidatie en bodemdaling zal voorzien worden in afkoppeling van het hemelwater voor alle woningen wat op het perceel geïnfiltreerd wordt. Het plan heeft geen negatieve effecten voor de bodemkwaliteit
  • Water: (score 1). Het plan voorziet in een afname van verharding en het te dempen wateroppervlak wordt volledig gecompenseerd door de her te graven historische watergang.
  • Ecologie & natuurlandschap: (score 0) Door de groene ecologische waarden te borgen is de mogelijkheid een score +1 te behalen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. De percelen worden ingericht conform het bijbehorende beeldkwaliteisplan/inpassingsplan.    
  • Licht: geen score 
  • Externe veiligheid:  (score 0) Ivm A4 en gasleiding.
  • Geluid: (score 0) Als aandachtspunt is meegegeven de drempelwaarde voor geluid. Hier wordt aan voldaan.
  • Geur: (score 0) De herontwikkeling is niet relevant voor het aspect geur.  
  • Luchtkwaliteit: geen score
3. Gezondheid
  • Bewegen: geen score
  • Veiligheid: geen score
  • Woon- en leefklimaat: geen score
4. Duurzaamheid 
  • Energie: (score 2) De nieuw te bouwen woning wordt gerealiseerd als een zogenaamde 'nul-op-de-meter' woning. Daarnaast zijn er vooruitlopend op de planontwikkeling t.b.v. van de bestaande woning reeds 66 PV-panelen neergelegd. Op termijn wordt ook het monument van het landelijk gas-net losgekoppeld. 
  • Afval: geen score.
  • Mobiliteit: geen score. 
  • Ecologie: (score 0) Door rekening te houden met natuurinclusief bouwen is de mogelijkheid een score +1 te behalen. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt. 
  • Bouw: (score 2) Zoals hierboven benoemd wordt de nieuwe woning in houtskeletbouw opgericht. De bouwmaterialen die toegepast worden zijn daarmee grotendeels herbruikbaar. Afhankelijk van het finale woning ontwerp wordt gekeken of hergebruik van bouwmaterialen bij de nieuwbouw mogelijk is. 
  • Klimaatadaptatie: (score 0) Een score van 1 is mogelijk indien er een verbetering plaatsvindt van het bergen van water, het plan voorziet hierin maar is in de initiële beoordeling niet meegewogen. Op locatie wordt een schuur van circa 90 m2 gesloopt. De nieuw te bouwen woning krijgt een oppervlakte van circa 110 m2 (maximaal 650 m3). De nieuw aan te leggen ontsluiting sluit aan op het huidige pad en komt uit bij de te slopen schuur. Circa 120 m2 verharding wordt aangelegd als verlenging van het bestaande pad en het kunnen voorzien in parkeren. Daarnaast wordt circa 348 m2 aan nieuw water aangelegd ter compensatie van 317 m2 te dempen water.   
5. Economie
  • Landbouw, agrarisch landschap: (score 0) Er wordt rekening gehouden met afstand tot agrarisch bouwvlak ivm geur.
  • Recreatie: geen score. 
6. Leefbaarheid
  • Voorzieningen en vitaliteit: geen score. 
  • Wonen: (Score 0) De nieuw te bouwen woning wordt niet specifiek toegekend aan een betreffende doelgroep. 
  • Verkeer en parkeren: geen score, voldaan wordt aan de gemeentelijke normen.
   
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Het bestemmingsplan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het realiseren van een woning valt onder onderdeel D.11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', (drempelwaarde: een aangesloten gebied dat 2.000 woningen of meer omvat) van het Besluit milieueffectrapportage. Daarmee valt voorliggend plan onder sub c: het plan wordt wel genoemd maar voldoet niet aan de drempelwaarde. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Daarnaast blijkt uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RBOBR:2017:3537, 29 juni 2017) en (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ook het opvullen van een open gebied in een stedelijke omgeving en het uitbreiden van bebouwing zijn, op basis van een uitspraak 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879, 12 juni 2019) en een tussenuitspraak van de AbRvS (ECLI:NL:RVS:2019:1668, 22 mei 2019) niet zonder meer te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.
 
Met het voorliggende plan wordt bestaande bebouwing gesloopt en één vrijstaande woning gerealiseerd. Binne n het plangebied is er geen sprake van een toename van het aantal woningen. Gelet op de omvang van het plangebied, de te slopen gebouwen en de realisatie van één vrijstaande woning, wijzigt het totale bouwvolume niet substantieel. 
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat er hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit en daarmee een aanmeldnotitie is niet noodzakelijk.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie worden de betreffende gronden gebruikt als tuin. Met de beoogde ontwikkeling van de twee woningen is er sprake van een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Inventerra (20 maart 2019, zie bijlagen bij toelichting).  
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor bodemverontreiniging in verband met een vermoedelijke slootdemping en mogelijk toemaakdek.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese 'verdacht voor verontreiniging' bevestigd, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige bestemming.
 
De omgevingsdienst heeft in haar beoordeling van de stukken aangegeven dat voor het terugbrengen van de zuidelijke sloot een nader bodemonderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is in uitvoering. De uitkomsten van dit onderzoek worden nog ingevoegd in het plan gedurende de verdere procedure.
 
Gesteld wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling aan de Laan van Oud Raadwijk 3-5 te Zoeterwoude-Dorp.
4.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Omdat voor de realisatie graafwerkzaamheden nodig zijn die dieper reiken dan 30 cm en woningen tezamen een groter oppervlak dan 100 m² zullen beslaan is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
 
Er is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Transect (6 maart 2019, zie bijlagen bij toelichting).  In de rapportage van het onderzoek wordt geadviseerd om voor het zuidelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'waarde - archeologie' uit het oorspronkelijk bestemmingsplan te handhaven. Dit betekent dat in het zuidelijk deel van het plangebied aanvullende archeologische maatregelen nodig zijn op het moment dat er ingrepen gepland zijn die groter zijn dan 100 m² en dieper reiken dan 30 cm-Mv. Wanneer de sloop van de bestaande gebouwen werkzaamheden beneden maaiveld met zich meebrengt wordt geadviseerd dit onder archeologisch toezicht te laten plaatsvinden. Hiervoor is op voorhand van de werkzaamheden een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen noodzakelijk.
 
In het noordelijk deel van het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachting. Hiervoor worden geen aanvullende maatregelen voorgesteld.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/ uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er (uitgezonderd 30 km/ uur wegen) een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
De nieuwbouwlocatie van de twee woningen is gelegen binnen de onderzoekszone van Laan van Oud Raadwijk en de rijksweg A4. Een akoestisch onderzoek is daarmee wettelijk vereist. Door Adviesburo Van der Boom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage / 1 maart 2022). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de A4 ten hoogste 52 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de N206 bedraagt op de noordgevel ten hoogste 39 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de woningen niet overschreden.
 
Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de A4 kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Maatregelen blijken niet mogelijk. Met het verlenen van hogere waarden is de realisatie van de twee woningen mogelijk. Parallel aan dit bestemmingsplan wordt een hogere waarden procedure doorlopen. Het ontwerp besluit hogere waarden is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
 
 
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de beoogde situatie wordt de locatie geherstructureerd ten behoeve van één nieuwe woning en een vernieuwde buitenplaats. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele woningen aanwezig. Verder zijn er direct grenzend aan het plangebied volkstuinen, voorzien van enkele kleine kassen, gelegen. Omdat hier geen sprake is van bedrijfsvoering gelden er geen richtafstanden tot de volkstuinen. Daarbij zijn de reeds bestaande woningen op een kleine afstand van 15 m tot de volkstuinen gesitueerd. Derhalve kan er worden aangenomen dat de tuinen geen overlast veroorzaken voor de woningen. Tevens zullen de woningen het gebruik van de volkstuinen niet belemmeren.
 
Er zijn in de nabijheid van het plangebied twee agrarische bedrijven aanwezig. De gronden ten westen van het plangebied hebben een agrarische bestemming, echter vindt hier in de huidige situatie geen bedrijfsvoering meer plaats. Het bedrijf ten noordoosten van het plangebied betreft kleinschalige glastuinbouw. Het gaat hier om kassen zonder verwarming met een richtafstand van 30 m. De afstand van het plangebied tot het betreffende agrarische bouwvlak bedraagt circa 70 m. Er wordt hiermee voldoende afstand gehouden.
 
De agrarische percelen die aan de west- en noordzijde zijn gelegen van het plangebied hebben naast de agrarische bestemming een nadere functie-aanduiding 'sierteelt'. Op deze gronden is de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen toegestaan.  Momeneel zijn de gronden in gebruik als grasland. Voor sierteeltbedrijven geldt vanuit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' in principe een richtafstand van 10 meter binnen gemengd gebied. Echter geldt voor sierteelt bedrijven dat, buiten de richtafstanden, ook een voorgeschreven afstand voor de toepassing van gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen. Uit jurisprudentie volgt een vuistregel van 50 m tussen de eerste bomenrij en de gevel van de woningen. Uit de uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) blijkt dat rekening gehouden mag worden met het feitelijke gebruik. Dit mag indien er geen voornemen kenbaar is dat gebruik wijzigd. Daarmee hoeft, in redelijkheid, geen rekening gehouden te worden met planologisch toegestaan gebruik waarbij spuitzones worden aangehouden.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
  
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning en het vernieuwen van de buitenplaats. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.  
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de huidige luchtkwaliteit voldoet aan jaarlijkse grenswaarden. Zowel voor stikstofdioxide (NO2) als voor fijnstof (PM10) dient de jaarlijkse grenswaarde van 40 μg/m³ niet overschreden te worden.
 
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied, zijn de achtergrondconcentraties van Atlas Leefomgeving gebruikt. Uit de gegevens blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2020 in en nabij het plangebied maximaal 17,6 μg/m³, 16,2 μg/m³ en respectievelijk 8,5 μg/m³ bedragen. De concentraties liggen ruim onder de grenswaarden van 40 μg/m³ (N02, PM10) en 25 μg/m³ (PM2,5). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.  
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld, bron: Risicokaart.nl)
 
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. 
 
Rijksweg A4
Op circa 400 m afstand van het plangebied ligt de Rijksweg A4, welke vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 een effectgebied heeft van meer dan 4 km. De Rijksweg heeft een zone van 200 meter aan weerszijden waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden gesteld. De ontwikkeling bevindt zich buiten deze 200-meter-zone. Een risicoberekening is niet benodigd. Op grond van het Bevt is een groepsrisico berekening en uitgebreide verantwoording alleen nodig bij ruimtelijke plannen binnen 200 m vanaf de buitenrand van een transportroute, waarbij het groepsrisico groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde én de toename groter is dan 10 % dan wel de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Gezien het groepsrisico kleiner is dan 0,1 en de afstand groter dan 200 m behoeft er geen risicoberekening te worden gedaan.
 
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het aantal personen in het effectgebied beperkt toe. Daardoor is de bijdrage van het plangebied aan de hoogte van het groepsrisico verwaarloosbaar. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
 
N206
Het plangebied is op circa 300 meter van de N206 gelegen. De provincie heeft namelijk alle provinciale wegen vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen.  Bij een incident met toxische stoffen op de provinciale weg N206, kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende.
 
Bij een incident met een LPG-tankwagen kan een BLEVE ontstaan. De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten wijzigt niet na de realisatie van het plan. De hulpdiensten kunnen het gebied en/of de locatie via lokale wegen bereiken om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid brengen via de Laan van Oud Raadwijk, mits tijdig gewaarschuwd. De ontvluchting van het plangebied naar de openbare weg is voldoende mogelijk.
 
Daarnaast wordt geadviseerd om de bouwwerken te voorzien van de mogelijkheid om de ventilatie met één druk op de knop af te kunnen schakelen. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
 
Buisleiding
Op circa 360 m ten noorden van het plangebied is een aardgasleiding gelegen van de Gasunie. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling (Revb) moet de ligging van de buisleiding en de belemmeringenstrook van 4 meter (gezien het een buisleidingen betreft van 40 bar) worden aangehouden. De buisleiding en bijbehorende belemmeringenstrook zijn gelegen buiten het plangebied. De hoge druk aardgasbuisleiding beschikt niet over een PR10-6-contour. De normen voor het plaatsgebonden risico in het BevB vormen daarmee eveneens geen belemmering voor het bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de buisleiding, gezien de afstand tot deze leiding en woningen gelegen op kortere afstand tot deze buisleiding, geen belemmering vormt voor de beoogde woningen.  
 
Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde sloop van enkele opstallen en ontwikkeling van twee woningen geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Er is door Blom Ecologie B.V. een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (18 februari 2019, zie bijlagen bij toelichting). Uit dit onderzoek volgt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan geen beschermde diersoorten conform de Wet natuurbescherming voorkomen. Wel is de planlocatie mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
 
De planlocatie behoort niet tot een gebied dat wordt beschermd op grond van Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland, strategische natuurreserveringen of als belangrijk weidevogelgebied. Op een afstand vancirca  2,7 kilometer bevindt zich het Natura 2000-gebied De Wilck, dat niet gevoelig is voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat wel gevoelig is voor stikstof, namelijk Meijendel & Berkheide, bevindt zich op meer dan 7 kilometer afstand. Gezien de beperkte omvang van het plan en de aanzienlijke afstand tot het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, vormt stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 
 
De werkzaamheden leiden, onder voorbehoud ten aanzien van de huismus, niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient middels een aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor de huismus. Dit onderzoek is uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek worden nog toegevoegd aan het plan.
 
Er dient tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met het ontstaan van potentieel leefgebied, en daarmee de kans op vestiging van de rugstreeppad op de planlocatie. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Concluderend kan gesteld worden dat de aanwezigheid van beschermde soorten en hun leefgebied momenteel geen bezwaar vormen voor de beoogde ontwikkelingen.
 
Houtopstanden
Binnen het plangebied bevinden zich enkele houtopstanden. Aangezien deze houtopstanden zich op particulier terrein bevinden, is het beoogde kappen van enkele bomen niet onderworpen aan meldings- of vergunningseisen volgens de Wet Natuurbescherming. Het kan echter noodzakelijk zijn om een omgevingsvergunning overeenkomstig de plaatselijke bomenverordening.
      
4.9 Waterhuishouding
 
4.9.1 Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.9.2 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. voldoende water;
  3. gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
  
Riolering en afkoppeling
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
 
Verhardingsbalans
Voor de beoogde ontwikkeling is een verhardingsbalans opgesteld om de benodigde watercompensatie te kunnen berekenen. Hierbij zijn zowel de huidige en beoogde situatie in kaart gebracht om te bepalen hoeveel verharding er aanwezig is binnen het plangebied in beide situaties.
 
GebruikBestaande situatie (m²)Nieuwe situatie (m²)Δ Oppervlak (m²)
Water bestaand/behouden
1.005
688
-317
Water nieuw
0
348
+348
Groen
6.254
6.443
+189
Verharding
788
201
-587
Halfverharding (50%)
0
345
+345
Bebouwing
537
559
+22
Verhardingsbalans in de huidige en toekomstige situatie
 
Binnen de verhardinsbalans van het plangebied blijkt dat er zowel toe- als afnames zullen plaatsvinden als gevolg van het beoogde plan. Een deel van het huidige water gaat verloren als gevolg van het beoogde plan. De hoeveelheid water dat gedempt wordt, wordt volledig gecompenseerd. Door het hergraven van een historische sloot wordt voorzien in volledige compensatie, per saldo wordt 31 m2 meer aan water gemaakt.
 
Het beoogde plan voorziet in de afname van totale verharding binnen het plangebied (242 m²), hierbij is de halfverharding als volledige verharding gerekend. Nu de hoeveelheid verharding als gevolg van het beoogde plan afneemt is er geen watercompensatie nodig is. Dit onderdeel vormt dus geen belemmering voor het beoogde plan.
  
Riolering
Het afvalwatersysteem van de ontwikkeling wordt zodanig vormgegeven dat het regenwater kan worden afgekoppeld. Het overige vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.
 
Waterstaatkundige functie
Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Een klein deel van het plangebied is gelegen in de beschermingszone van een regionale waterkering. Echter wordt er in dit gedeelte van het plangebied niet gesloopt of gebouwd.  De regionale waterkering grenzend aan het plangebied vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
Zorgplicht
Het beoogde plan voorziet va de ontwikkeling van een brug op eigen perceel over een overige waterweg, hierbij geldt er een zorgplicht bij de uitvoering.
 
Conclusie
Bovenstaande voorwaarden en normen zijn nageleefd bij de planvorming van het initiatief. De ontwikkeling leidt niet tot noemenswaardige wijzigingen in de waterhuishouding en is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect 'Water'. 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één nieuwe woning, middels uitplaatsing. Daarmee is er strikt genomen geen toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie tabel). Het betreft een ontwikkeling in de 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk' gebied.
 
Ontwikkelingcrow aansluitingaantalverkeersgeneratie woningtotaal
Woningkoop, huis, vrijstaand17,8 - 8,67,8 - 8,6
                   
De beoogde woningen zullen naar schatting 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per etmaal teweeg brengen. Echter zijn er in de huidige situatie al woningen gesitueerd, en zal één woning vervangen worden door de nieuwbouwwoning. Het aantal verkeersbewegingen zal naar verwachting niet toenemen met de beoogde woningen. 
 
De ontsluiting van de woningen vindt plaats via een pad aan de noordoostzijde van het plangebied. Over de watergangen zullen bruggen worden geplaatst zodat woning bereikbaar is. De woningen worden ontsloten via de Laan van Oud Raadwijk. De verwachting is dat deze weg over voldoende capaciteit beschikt om de beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.
 
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.10.2 Parkeren
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van bedrijfsbebouwing naar wonen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie tabel). Het betreft een ontwikkeling in de 'rest bebouwde kom' in een 'matig stedelijk' gebied.
 
OntwikkelingCROW-aansluitingaantalparkeerbehoefte woningtotaal
Woningkoop, huis, vrijstaand11,9 - 2,71,9 - 2,7
 
Rekening houdend met de bovenstaande kengetallen ontstaat er een parkeerbehoefte van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning. Met de toekomstige situatie is er op eigen terrein voldoende ruimte om te kunnen voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen.
 
Er wordt met de beoogde ontwikkeling voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Parkeren vormt derhalve geen belemmering.
5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.2 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
   
Wonen
De woonfunctie is de belangrijkste functie in het plangebied. Alleen binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen worden opgericht. De maximale bouwhoogte is 8 m en de maximum goothoogte is 4m. De maximale inhoud van een woning is 650 m³. Voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hebben geldt dat alleen vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan met in achtname van de daarvoor geldende regels.
 
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeer te water, water ten behoeve van de waterhuishouding en dammen en bruggen.
 
Waarde-Archeologie
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Op deze gronden mag onder voorwaarden worden gebouwd.
 
Leiding-Water
De voor 'Leiding-Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding met een diameter van ten hoogste 600 mm.
 
Waterstaat - Waterkering
Aan de zuidkant van het plangebied is nog een waterkering gelegen. Voor deze waterkering en de beschermingszone is een dubbelbestemming opgenomen. Voor bouw en werken binnen deze dubbelbestemming geldt een aanvullende vergunningsplicht. Bij vergunningverlening binnen deze dubbelbestemming dient het belang van de waterkering meegewogen te worden.
   
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling geregeld van eventuele planschade.
 
Procedurekosten in verband met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning en dergelijke worden door middel van leges bij de initiatiefnemer in rekening gebracht.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
7.1 Vooroverleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro op 14 juli 2023 gestuurd naar de volgende vooroverlegpartners: Hollands Midden, Hoogheemraadschap van Rijnland, provincie Zuid-Holland, Veiligheidsregio Hollands Midden, Omgevingsdienst West-Holland en Oasen. Tevens is een een aantal adviseurs om een reactie gevraagd, waaronder Erfgoed Leiden en Omstreken.
Hieronder worden de ingekomen reacties samengevat, met de reactie van de gemeente in cursief.
 
Hoogheemraadschap van Rijnland (reactie d.d. 17 juli 2023)
Het hoogheemraadschap geeft aan dat de zones van de waterkering op de verbeelding niet overeenkomen met de legger regionale waterkeringen.
Deze opmerking geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan: de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen op de verbeelding en is toegevoegd aan de regels.
 
Het hoogheemraadschap verzoekt de inclusie van het opnemen van een waterbalans in de waterparagraaf waarbij de beoogde toe- en afnames van oppervlaktewater en verharding worden weergeven. Uit de omschrijving maakt het hoogheemraadschap op dat er sprake is van een afname van verhard oppervlak, dit is positief voor de infiltratie van
hemelwater in de bodem en daarmee positief voor het watersysteem.
Deze opmerking geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan: er is een waterbalans in tabelvorm opgenomen om duidelijk te maken wat de toe- en afnames zijn voor oppervlaktewater en verharding.
 
Het Hoogheemraadschap merkt op dat ter plaatse van de nieuwe woning water wordt gedempt, maar dat dit niet wordt toegelicht. Het verzoek is om de voorgenomen demping te beschrijven in de toelichting. Het te dempen water
dient 1:1 te worden gecompenseerd binnen hetzelfde peilvak.
Deze opmerkingen geven aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan: de toelichting is op dit punt aangevuld.
 
Het hoogheemraadschap merkt op dat er sprake is van de aanleg van een brug over een overige watergang. Hierbij geldt een zorgplicht met erkende maatregel ten aanzien van de hoogte en de afstand tot andere dammen of bruggen.
Bij de verdere uitwerkingen zal hiermee rekening worden gehouden. Deze opmerking geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan
 
Veiligheidsregio Hollands-Midden (reactie d.d. 17 juli 2023)
De veiligheidsregio merkt op dat de afstand tussen de doorgaande weg en de voordeur van de nieuwe woning 50 meter bedraagt, wat een lichtelijke overschrijding is van de norm van 40 meter. Gezien de geringe branduitbreidingskans, kleine woonoppervlakte en beperkte overschrijding is dit acceptabel. Hiernaast wordt de openbare weg als klein geacht en is de wens om bij reconstructie deze te verbreedden.
Deze opmerkingen geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
De veiligheidsregio geeft aan geen opmerkingen te hebben rondom bluswaterwinning.
Deze opmerking geeft  geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
De veiligheidsregio geeft aan dat er geen aanvullende voorzieningen nodig zijn wegens de aanrijdtijd van reddingsdiensten.
Deze opmerking geeft  geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
De veiligheidsregio geeft aan dat enkel het scenario ‘Gebouwbrand’ relevant is voor het beoogde plan. Hiernaast zijn er geen opmerkingen op de paragraaf ‘Externe Veiligheid’.Deze opmerkingen geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
GGD Hollands Midden (reactie d.d. 18 juli 2023)
De GGD Hollands Midden geeft aan geen opmerkingen op het beoogde plan te hebben.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Provincie Zuid-Holland (reactie d.d. 19 juli 2023)
De provincie geeft aan geen opmerkingen te hebben op het beoogde plan te hebben.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Oasen (reactie d.d. 4 augustus 2023)
Oasen heeft geen opmerkingen inzake het voorontwerp-bestemmingsplan.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
   
ODWH
   
Erfgoed Leiden en Omstreken (reactie d.d. 21 juli 2023)
Erfgoed Leiden en Omstreken geeft aan dat het rapport er prima uitziet en dat ook de toelichting van het bestemmingsplan volledig en zorgvuldig is.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
 
Opgemerkt wordt dat de huidige verbeelding aangepast moet worden. Momenteel is het hele plangebied voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', maar op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek hoeft alleen het zuidelijk deel van het plangebied deze dubbelbestemming te behouden.
Deze opmerking geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De verbeelding wordt aangepast conform het uitgevoerde onderzoek. De toelichting wordt in verband hiermee ook op enkele plaatsen aangepast.
 
Erfgoed Leiden en Omstreken heeft meerdere suggesties ten aanzien van de regels. Zo wordt voorgesteld om in artikel 6.2. onder b. sub 1 de verplichting tot het aanleveren van een archeologisch onderzoeksrapport te herformuleren tot een mogelijkheid. Daarnaast is het eerste deel van artikel 6.3.3. alleen gericht op aantonen dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorgesteld wordt dit aan te passen.
Deze opmerking geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De regels van 'Waarde - Archeologie' worden op de voorgestelde wijze aangepast.
 
Advies Dorpsbouwmeester/monumentencommissie (reactie 11 augustus 2023)
De Dorpsbouwmeester/monumentencommissie geeft in haar advies aan dat de aanwezige monumentale waarden in het plan voldoende worden gerespecteerd. De nieuwe woning, in schuurvolume, wordt halverwege het plangebied ingepast, zodat deze verscholen in het landschap komt te liggen en ondergeschikt is aan de groenelementen en de landschappelijke structuur. Met het toevoegen van één nieuwe woning ontstaat er een
ensemble met een duidelijk hoofdgebouw (Oud Raadwijk) en bijbehorende volumes als ‘oranjerie, stallen, werkschuur’.
   
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen tussen 4 december 2023 en 15 januari 2024. Gedurende deze periode is één zienswijze binnengekomen. In de zienswijzenbeantwoording is de gemeentelijke beantwoording van deze zienswijze opgenomen. Als gevolg van de zienswijze is het Ja, mits-kompas aangepast en bijgesteld. Het nieuwe ja, mits-kompas is als bijlage opgenomen.