Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Laan van Oud Raadwijk, tussen 5 en 9
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0638.BP00033-VAS1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk tussen nummer 5 en nummer 9 nabij de kern Zoeterwoude-Dorp een woning toe te voegen. Met de ontwikkeling wordt het terrein opgeschoond en de tuin uitgebreid waardoor het terrein een verzorgde uitstraling krijgt.
 
Voor het beoogde initiatief heeft er op 22 december 2022 een 'Ja, mits-kompas-gesprek' plaatsgevonden met de gemeente Zoeterwoude. De uitkomst van dit gesprek is dat de gemeente positief tegenover het initiatief staat om een woning op deze locatie te realiseren maar ook een aantal voorwaarden stelt. Dit vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan.
 
In verband met het naastgelegen agrarisch bouwvlak van nr. 9 is overleg gevoerd waarbij overeengekomen is dat de betreffende agrariër afziet van het gebruik als agrarisch bouwvlak van het deel binnen een afstand van 50 m, gemeten vanaf de hoek van de beoogde woning. Een deel van het agrarische perceel maakt deel uit van het plangebied. Hier zal het agrarisch bouwvlak wegbestemd worden opdat hier geen agrarische bebouwing meer gebouwd kan worden.
 
Het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' staat het voorgenomen plan niet toe. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig waarmee de toe te voegen woning mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voorziet hierin.
 
1.2 Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid opgenomen voor gemeenten om te experimenteren met het zogenoemde bestemmingsplan verbrede reikwijdte. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte betreft één integraal plan, waarin niet alleen regels over 'goede ruimtelijke ordening' zijn opgenomen, maar waar – net als onder de Omgevingswet – de fysieke leefomgeving centraal staat. Dit betekent dat in het plan regels kunnen worden opgenomen over o.a. het waarborgen van de veiligheid, gezondheid, milieu, welstand, natuurbescherming en duurzaamheid.
 
De gemeente heeft een nieuw instrument ontwikkeld waarin al het bestaande gemeentelijke beleid dat gaat over de fysieke leefomgeving samen wordt gebracht. Aan de hand van dit instrument, het zogenaamde Ja, mits-kompas is beoordeeld dat medewerking wordt verleend. Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. De voorwaarden zijn vastgelegd in het document 'Uitkomst ja, mits-kompasgesprek'; zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. In dat verband zijn de volgende aspecten aan de orde:
  1. ruimtelijke kwaliteit: beeldkwaliteit en welstand, cultuurlandschap en monumentale cultuurhistorie;
  2. kwaliteit leefomgeving: bodem, water, ecologie & natuurlandschap, licht, externe veiligheid, geluid, geur en luchtkwaliteit:
  3. gezondheid: bewegen, veiligheid en woon- en leefklimaat;
  4. duurzaamheid: energie, afval, mobiliteit, ecologie, bouw en klimaatadaptatie;
  5. economie: landbouw, agrarisch landschap en recreatie;
  6. leefbaarheid: voorzieningen en vitaliteit, wonen en verkeer en parkeren. 
In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is onder de 'Overige regels' een artikel opgenomen waarin de aanvullende voorwaarden zijn vastgelegd over de relevante aspecten.
 
1.3 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op het perceel tussen Laan van Oud Raadwijk 5 en 9. Het perceel ligt tussen de Laan van Oud Raadwijk en de volkstuinen. De planlocatie ligt ten noordoosten van de kern Zoeterwoude-Dorp. Het plangebied omvat het kadastrale perceel gemeente Zoeterwoude, sectie H, perceel 127 met een oppervlakte van circa 635 m². Daarnaast omvat het een deel van de agrarische gronden behorende bij Laan van Oud Raadwijk nummer 9.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.4 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld op 5 april 2011. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' weergegeven.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het plangebied beschikt over meerdere enkelbestemmingen. Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Groen'. Hier zijn groen, water, speelvoorzieningen, tuinen en voet- en fietspaden toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Een kleine strook in het noordoosten van het plangebied kent de enkelbestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' met de functieaanduiding 'volkstuin'. Dit deel van het plangebied is bestemd voor volkstuinen met de daarbij behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en parkeervoorzieningen. Per volkstuin zijn naast bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend een schuur en broeikas met een grondoppervlak van ten hoogste 5 m² respectievelijk 25 m² toegestaan.
 
Het uiterste noordoosten van het plangebied betreft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' met ter plaatse een agrarisch bouwvlak. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijbedrijven en het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, waarbij het open veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden.
 
Tot slot beschikt een smalle strook aan de zuidoostzijde van het plangebied over de enkelbestemming 'Water'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor verkeer te water, water ten behoeve van de waterhuishouding en dammen en bruggen.
 
Ook beschikt het gehele plangebied over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' waarmee deze gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Langs de zuidoostgrens van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor een watertransportleiding met een diameter van ten hoogste 600 mm.
   
Het toevoegen van de woning aan de Laan van Oud Raadwijk past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Tevens dient een deel van het agrarisch bouwvlak binnen het plangebied wegbestemd te worden. Derhalve dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voorziet hierin.
 
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen, waaronder ook het Ja, mitskompas. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en de terinzagelegging zijn opgenomen.
 
2 Initiatief
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bevindt zich aan de Laan van Oud Raadwijk, een doodlopende weg, die het verlengde vormt van de Noordbuurtseweg vanuit Zoeterwoude. Evenwijdig aan de weg, aan de zuidzijde, loopt de Lange Watering. Nabij het plangebied zijn aan de westzijde enkele woningen aanwezig, waaronder het Rijksmonument 'Oud Raadwijk'. Ook aan de overzijde van de weg bevindt zich een Rijksmonument: een voormalige boerderij die nu in gebruik is als woning. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een groot volkstuinencomplex. Verder richting het noordoosten is een agrarisch bedrijf met kweekkassen gelegen. Het agrarische bouwvlak van het betreffende bedrijf reikt tot nabij de rand van het onderhavige perceel.
 
Het onderhavige perceel bevindt zich op zo'n 200 m afstand ten oosten van Zoeterwoude-Dorp. Het perceel is thans in gebruik als sier- en moestuin. In het oostelijk deel van het perceel bevinden zich een kweekkas, een schuurtje en diverse bijenkasten. In het westelijke deel heeft ook enige opslag plaats en er staat een container. Het perceel is via de Laan van Oud Raadwijk te bereiken, direct naast de toegang tot het aangrenzende volkstuinencomplex. 
    
Op onderstaande afbeeldingen staat een plattegrond van de huidige situatie weergegeven en zijn afbeeldingen toegevoegd voor een impressie van het perceel.
 
Plattegrond huidige situatie (bron: Weeber Architecten, d.d. 25 oktober 2021) 
Aanzicht huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)
Bestaande situatie (bron: Blom Ecologie, 23 november 2021)
 
2.2 Toekomstige situatie
In de beoogde situatie wordt op het westelijk deel van het perceel een nieuwe woning toegevoegd. Hiervoor is door Weeber Architecten een voorstel vervaardigd. Dit betreft een aangepaste versie ten opzichte van een eerdere conceptaanvraag van mei 2020. Ten opzichte van die aanvraag is de maatvoering van de beoogde woning teruggebracht naar 55 m², waar gemeente en provincie mee in kunnen stemmen. Bovendien is ruimtelijke uitstraling van de woning aangepast met een 'schuurwoning' als referentie. Dit voorstel is op 23 september 2021 besproken met de Dorpsbouwmeester, terwijl op 8 oktober 2021 een overleg op locatie met de gemeentelijke stedenbouwkundige heeft plaats gevonden. Vervolgens is opnieuw overleg gevoerd en zijn de plannen hierop aangepast. Er is hiervoor ook een nieuw Ja, mits-kompas opgesteld, dat op onderdelen ook met de Omgevingsdienst West-Holland en met het hoogheemraadschap  van Rijnland is besproken en daarop tekstueel is aangepast: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. In de volgende paragraaf wordt nader op het Ja, mits-kompas ingegaan.
 
Op navolgende afbeelding is een plattegrond van de beoogde situatie weergegeven.
 
Beoogde situatie (bron: Weeber Architecten, d.d. 13-11-2023)
 
Positionering en verhardingen
De nieuwe woning wordt parallel aan de Laan van Oud Raadwijk geplaatst. Om deze nieuwe woning mogelijk te maken wordt een aantal opstallen, verhardingen e.d. verwijderd. Zo wordt een groot deel van de bestaande verharding vervangen door tuin. In totaal betreft het een oppervlakte van circa 80 m² aan te verwijderen opstallen en verhardingen. Bovendien wordt de toerit vanaf de Laan van Oud Raadwijk aangepast/vergroend. Hierdoor verbetert de situatie en de ruimtelijke uitstraling van het terrein. Op het perceel wordt vervolgens opnieuw ruimte geboden voor een sier- en moestuin, waarbij een bestaande kweekkas, een schuurtje en de bijenkasten gehandhaafd blijven. Voor de parkeerplaatsen wordt op de kop van het perceel circa 42 m² aan verharding toegevoegd.
 
Massa en kaprichting
De beoogde woning zal bestaan uit één bouwlaag en een kap, waarbij uitgegaan wordt van een ingetogen karakter. De nokrichting van de woning is evenwijdig aan de Laan van Oud Raadwijk. De 45 graden kap en de kleurstelling passen in de omgeving, met een 'schuurwoning' als referentie. Daarmee is, in samenhang met de beoogde terreininrichting, sprake van een zorgvuldige inpassing.
 
Impressie ontwerp van de beoogde woning (bron: Weeber Architecten, 13-11-2023)
 
Ontsluiting en parkeren
De nieuwe woning is te bereiken vanaf de Laan van Oud Raadwijk, waarbij de toerit wordt aangepast/vergroend.
 
Het benodigde parkeren voor de nieuwe woning heeft geheel op het eigen perceel plaats; daar is ruimte voor twee auto's, zoals besproken met de gemeente. In toelichting paragraaf 4.12.2 wordt nader op het parkeren ingegaan.
 
Duurzaamheid
Het geheel wordt vormgegeven met duurzame materialen zowel voor de perceelinrichting als de nieuwbouw. De nieuwe woning wordt voorts gasloos en Nul-op-de meter, wat betekent dat zowel de gebouwgebonden energie als de gebruikersgebonden energie zelf wordt opgewekt. Hierbij wordt ook gedacht aan het plaatsen van een windwokkel op het perceel. Verder wordt er een watertank van 10 m³ onder het gebouw opgenomen voor de opvang van hemelwater. Dit water wordt gebruikt om de tuin te besproeien en als spoelwater van de toiletten.
 
Biodiversiteit
Het bestaande groen op en rondom het perceel wordt zo veel mogelijk behouden en wordt aangevuld met 10 streekeigen knotwilgen (om de 4-8 meter) en met een streekeigen haag aan de noordzijde van het perceel. Tevens worden de parkeerplaatsen ingepast met een groene afscheiding: een streekeigen haag tussen de bestaande en de nieuwe oprit.
De bestaande watergang aan de zuidzijde van het onderhavige perceel blijft behouden. De bestaande beschoeiing van deze sloot wordt over de gehele lengte verlaagd (een plank minder en het hoge deel verlaagd, zoals aangegeven op onderstaande afbeelding), waardoor het een iets meer natuurlijke oever wordt. Een groter effect zou worden bereikt als de gehele beschoeiing zou worden verwijderd, maar dat is praktisch niet haalbaar gebleken.
Bij de terreininrichting wordt uitgegaan van zo veel mogelijk streekeigen planten die het hele jaar bloeien. Tevens wordt voorgesteld om het gras op het perceel incidenteel te maaien, zodat gebiedseigen bloemen zoals paardenbloem, madelief en klaver, de gelegenheid krijgen te ontkiemen en tot bloei te komen. Verder worden de paden op het terrein voorzien van waterdoorlatende bestrating.
Dit alles draagt bij aan het versterken van de biodiversiteit.
 
Afbeelding verlagen beschoeiing (bron: In Uitvoering, 5 mei 2023)
  
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Onderhavig initiatief past binnen de derde prioriteit, waarmee het initiatief passend is binnen de intenties van dit rijksbeleid. Gezien de aard en omvang van het initiatief is de NOVI verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.  
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In onderhavig geval wordt slechts één woning toegevoegd. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 2 december 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes.
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'Veencomplex - Veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. Met het beoogde initiatief wordt slechts één woning toegevoegd. Gezien de aard en omvang zullen het veenlandschap en de diepe veenpakketten niet aangetast worden.
     
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'veen(weide)landschap'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.   
 
Met de beoogde ontwikkeling worden een aantal opstallen verwijderd. Hiermee wordt het terrein opgeschoond en krijgt het een meer verzorgde uitstraling. Hiervoor in de plaats wordt een passende nieuwe woning gebouwd.
   
Laag van stedelijke occupatie
De planlocatie ligt buiten het bebouwd gebied en tevens buiten de stads- en dorpsrand.  Toetsing aan de laag van stedelijke occupatie is daarom niet aan de orde. Ook het richtpunt voor bouwwerken voor energieopwekking is niet aan de orde bij onderhavig initiatief.
  
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied in een groene buffer is gelegen. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Richtpunten die hierbij horen zijn:
  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied. 
Gesteld kan worden dat het toevoegen van een enkele woning niet valt onder grootschalige ontwikkelingen. Tevens wordt de nieuwe woning goed ingepast.
 
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Wijk en Wouden'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De veenweidegebieden liggen aan de noordkant van het gebied Wijk en Wouden, ten zuiden van de N11. De laaggelegen polders worden omsloten door boezemwater met kades. Binnen de polders wordt het landschap gekenmerkt door lange smalle kavels, een ritmiek van sloten met een hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Er werd over het algemeen loodrecht op de ontginningsbasis verkaveld. De ambitie die hier geldt is het behouden en versterken van het karakteristieke en herkenbare open veenweidelandschap. Het toevoegen van slechts één woning direct voor het volkstuinencomplex en nabij de bestaande bebouwing vormt geen belemmeringen van het veenweidelandschap. Tevens worden er enkele opstallen verwijderd waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd.
     
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit van het terrein verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 2 december 2022 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.    
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte. 
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de locatie niet groter is dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
       
Groene buffer
Het plangebied is gelegen in het gebied waar beschermingscategorie 2 van toepassing is. Binnen beschermingscategorie 2 is het plangebied gelegen binnen het gebied 'groene buffer'. Als landschap zijn de groene buffer gebieden relatief klein, soms ruimtelijk versnipperd en altijd medebepaald door stadsranden. Behoud van deze ruimtes is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. De stedelijke druk is relatief groot, maar tegelijkertijd vormen ze op de schaal van de provincie een onmisbare ‘tegenhanger’ van de stedelijke dynamiek en verdichting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Met voorgenomen ontwikkeling vindt geen stedelijke ontwikkeling plaats.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.50 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast
Uit de Klimaatatlas van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied niet gevoelig is voor extreme neerslag. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er rekening gehouden met de waterhuishouding en zullen de richtlijnen vanuit het waterschap in acht genomen worden.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de overstromingskaart van de Klimaatatlas van Zuid-Holland blijkt dat ter plaatse van het plangebied voor de primaire waterkeringen een extreem kleine overstromingskans van toepassing is. Voor de regionale waterkeringen is sprake van een kleine overstromingskans en een waterdiepte tussen de 0 en 1 m. Specifieke maatregelen met betrekking tot overstroming worden daarom niet noodzakelijk verwacht.
 
Hitte
Ter plaatse van het plangebied is het op dit moment koeler dan in de omgeving. De hittestress zal toenemen wanneer de woning gerealiseerd wordt. Gezien de groene omgeving wordt niet verwacht dat dit problemen oplevert. Er wordt tevens rekening gehouden met hittestress door extra groen te realiseren, in de vorm van knotwilgen en (lei-)bomen.
 
Droogte
In het plangebied, lijkt op basis van de klimaatatlas, droogte geen probleem te vormen. Tevens wordt door groen en andere mogelijkheden voor infiltratie van water te realiseren (waterdoorlatende bestrating) zo veel mogelijk het effect van droogte beperkt. Bovendien wordt voorzien in opslagcapaciteit onder de woning, wat in droge tijden gebruikt kan worden. Daarnaast is er ook voldoende oppervlaktewater aanwezig in en rondom het plangebied.
 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 De Zoeterwoudse omgevingsvisie
In De  Zoeterwoudse omgevingsvisie (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2022) wordt de gemeentelijke kijk op de toekomst beschreven. Het is een stip op de horizon, waarbij aangegeven is wat belangrijk is in Zoeterwoude en welke keuzes er te maken zijn voor de omgeving ten aanzien van wonen, werken en vrije tijd. doorbrengen.
 
De omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste kernwaarden van de gemeente: het weidse en groene landschap en het ondernemende en sociale karakter van de gemeente. Belang wordt dan ook gehecht aan open landschap, groen in de buurten, genoeg woningen, voorzieningen en duurzame energie.
 
De omgevingsvisie hanteert drie 'Zoeterwoudse regels' bij nieuwe ontwikkelingen in de leefomgeving:
  • We maken duurzame keuzes;
  • We versterken de waarde van ons landschap;
  • We kiezen voor levendige en sociale dorpen en buurten.
 
Daarbij geeft het Zoeterwoudse kompas zeven onderdelen waarmee nieuwe ontwikkelingen rekening moeten houden: Ruimtelijk Zoeterwoude, Bedrijvig Zoeterwoude, Leefbaar Zoeterwoude, Duurzaam Zoeterwoude, Natuurlijk Zoeterwoude, Gezond Zoeterwoude en Samen Zoeterwoude. Voor de leefomgeving is het belangrijk dat er een goede balans is in deze zeven onderdelen.    
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden enkele opstallen en verhardingen verwijderd en wordt één woning toegevoegd, waarbij de ruimtelijke kwaliteit van het terrein ten opzichte van de huidige situatie verbetert. Voor wat betreft 'Ruimtelijk Zoeterwoude' doet het initiatief geen afbreuk aan het uitgangspunt om het kenmerkende (open) polderlandschap te behouden. Het perceel is immers ingesloten door bestaande bebouwing met ook opgaande beplanting en het volkstuinencomplex. Bovendien wordt de aantasting beperkt door het ingetogen karakter van de woning, door de vergroening langs de gehele sloot in de vorm van knotwilgen en minder beschoeiing en door het plaatsen van een haag langs de inrit en het pad naar de volkstuinen.
Het initiatief draagt bij aan 'Duurzaam Zoeterwoude' doordat het Nul-op-de-meter wordt, waarbij ook gedacht wordt aan het plaatsen van een windwokkel op het perceel. Tevens zijn er diverse maatregelen voorzien die een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit.
Ten aanzien van 'Natuurlijk Zoeterwoude' is er ruim aandacht besteed aan het aspect water en dat is ook afgestemd met het hoogheemraadschap van Rijnland. Zo wordt voorzien in een watertank van 10 m³ onder het gebouw voor de opvang van hemelwater. Dit water wordt gebruikt om de tuin te besproeien en als spoelwater van de toiletten.
 
Hiermee kan gesteld worden dat aangesloten wordt op de ambities uit De  Zoeterwoudse omgevingsvisie.
 
3.3.2 Ja, mitskompas
Voorliggend initiatief is eerst op 20 november 2020 besproken in een Ja, mits-kompas-gesprek, waarna er enkele aanpassingen zijn verricht. De bevindingen zijn vervolgens opnieuw besproken in een Ja, mits-kompas-gesprek. De bevindingen zijn vastgelegd in het Navigatieformulier; zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. Hierover is op onderdelen afstemming geweest met de Omgevingsdienst West-Holland en met hoogheemraadschap van Rijnland, waarop het formulier tekstueel is aangepast.
 
In dat verband zijn diverse aspecten aan de orde gesteld, met een waardering tussen -3 en +3. Waardering 0 betekent dat een thema van toepassing is, maar dat de impact (per saldo) neutraal is. Sommige onderdelen zijn niet van toepassing; deze hebben geen score.
Hieronder zijn de aspecten en scores weergegeven. Het betreft de scores na de overeengekomen optimalisaties.
 
1. Ruimtelijke kwaliteit
  • Beeldkwaliteit en welstand: waardering -1. De maatvoering en uitstraling van de woning zijn aangepast t.a.v. de conceptaanvraag van mei 2020, waardoor de aantasting wordt beperkt en de waardering op -1 uitkomt. Het gaat daarbij om het ingetogen karakter van de woning, de vergroening langs de gehele sloot in de vorm van knotwilgen (om de 4-8 meter) en minder beschoeiing (een plank minder en het hoge deel verlagen, zoals aangegeven op de in toelichting paragraaf 2.2 opgenomen 'Afbeelding verlagen beschoeiing') en het plaatsen van een streekeigen haag langs de inrit, in het verlengde van de sloot en langs het pad naar de volkstuinen, zoals aangegeven op de afbeelding 'Beoogde situatie' (bron: Weeber Architecten, d.d. 13-11-2023)' en met de daarin genoemde hoogte.
  • Cultuurlandschap: waardering -1. In het plan gaat het oorspronkelijke veenweidelandschap (gedeeltelijk) verloren.
  • Monumentale cultuurhistorie: geen score
 
2. Kwaliteit van de leefomgeving
  • Bodem: waardering 0. In het plan is geen sprake van aanzienlijke verslechtering van de bodem.
  • Water: geen score
  • Ecologie & natuurlandschap: waardering 1. In het plan vindt aanzienlijke vergroening plaats, waardoor de ecologie wordt verbeterd.
  • Licht: waardering -1. Er blijft sprake van enige lichtvervuiling.
  • Externe veiligheid: geen score
  • Geluid: geen score
  • Geur: geen score
  • Luchtkwaliteit: geen score
 
3. Gezondheid
  • Bewegen: geen score
  • Veiligheid: waardering 0. Er is niet langer sprake van voorzieningen ten dienste van de gebruikers van het volkstuinencomplex.
  • Woon- en leefklimaat: geen score
 
4. Duurzaamheid
  • Energie: waardering 2. Er wordt uitgegaan van 'Nul-op-de-meter', zoals bedoeld in de 'nadere uitwerking energie ODWH', waardoor sprake is van een optimalisatie met een waardering van 2.
  • Afval: geen score
  • Mobiliteit: geen score
  • Ecologie: waardering 0. Een positieve score is hier enkel mogelijk als er duidelijk sprake is van natuurinclusiviteit in de bebouwing. Dit is hier niet het geval.
  • Bouw: waardering 1. Dit houdt verband met duurzaam materiaalgebruik in de bebouwing.
  • Klimaatadaptatie: waardering 2. Het voorstel van Weeber Architecten voorziet in een opvangtank van 10 m³ in de kruipruimte van de woning, waarmee het hemelwater wordt opgevangen. Dat water kan gebruikt worden voor o.a. het besproeien van de tuin en voor spoelwater van de toiletten. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de voorgestelde watertank op +2 beoordeeld.
5. Economie
  • Landbouw, agrarisch landschap: waardering 0. Er is overleg gevoerd met de buurman van nr. 9 in verband met het naastgelegen agrarisch bouwvlak. Daarbij is overeengekomen dat de betreffende agrariër afziet van het gebruik als agrarisch bouwvlak van het deel binnen een afstand van 50 m, gemeten vanaf de hoek van de beoogde woning. Een deel van het agrarische perceel maakt om die reden deel uit van het plangebied. Hier zal het agrarisch bouwvlak wegbestemd worden opdat hier geen agrarische bebouwing meer gebouwd kan worden. Vanwege het akkoord ten aanzien van het naastgelegen agrarisch bouwvlak (nr. 9) maakt de score van 0 mogelijk.
  • Recreatie: geen score.
 
6. Leefbaarheid
  • Voorzieningen en vitaliteit: geen score
  • Wonen: geen score
  • Verkeer en parkeren: geen score
 
Conclusie 
Uit die beoordeling blijkt dat de negatieve score op het onderdeel 'Ruimtelijke kwaliteit' afdoende wordt gecompenseerd vanuit het aspect 'Duurzaamheid'. Daarmee ontstaat per saldo een positieve score en kan medewerking verleend worden aan het voorliggende initiatief. Met het voorliggende plan wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Ja. mits-kompas-gesprek.
 
3.3.3 Beeldkwaliteitplan landelijk gebied Zoeterwoude
Het Beeldkwaliteitplan landelijk gebied Zoeterwoude, hierna Beeldkwaliteitplan, is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 januari 2012 en gepubliceerd op 8 februari 2012. In het Beeldkwaliteitplan zijn de visies voor het landelijk gebied van de gemeente Zoeterwoude geformuleerd. In hoofdstuk 6 van het Beeldkwaliteitplan zijn deze visies vertaald in richtlijnen voor de beeldkwaliteit. Deze richtlijnen zijn ervoor bedoeld dat het landschap van Zoeterwoude zijn karakteristiek behoudt. De gemeente Zoeterwoude gebruikt deze richtlijnen bij het beoordelen van de ruimtelijke kwaliteit van een ontwikkeling.
 
Planspecifiek
Zoals uit de vorige paragraaf blijkt, is er in het kader van het Ja, mitskompas een negatieve score behaald op het aspect 'beeldkwaliteit'. Het aspect beeldkwaliteit zeker serieus genomen, met een extra onderbouwing aan de hand van het Beeldkwaliteitplan.
Het plangebied is in het Beeldkwaliteitplan gelegen in de 'Grote Polder' van 'Zone II, agrarisch gebied met natuur- en landschappelijke waarde'. De gemeente heeft hierbij de volgende visie. Het veenweidegebied dient zo open mogelijk te blijven met een groene uitstraling. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de in het beeldkwaliteitsplan gestelde richtlijnen 6.1, 6.4, 6.5, 6.6, en 6.7 van belang. De relevante richtlijnen worden nader toegelicht.
  
6.1 Behoud van het polderkarakter
Voorliggend plan doet zich voor binnen de bestaande structuur, in een bestaand bebouwingscluster met ook een volkstuinencomplex aan de Laan van Oud Raadwijk. Daarbij voorziet het initiatief in een zorgvuldige, groene inpassing. Het initiatief heeft geen negatieve invloed op het zichtbaar houden van het veenweidekarakter met lange, smalle slangenverkaveling en bebouwingslinten. De ontwikkeling van de woning doet hier geen afbreuk aan.
   
6.4 Landelijke uitstraling erven voortzetten
Vanuit beeldkwaliteit is het wenselijk om, vooral aan de voorzijde, aan te sluiten bij de historische erfopbouw. Wanneer een boerderij de agrarische functie verliest is het zeer wenselijk dat de opbouw van de grond rondom het huis de uitstraling van een agrarisch erf behoudt. Dat is hier niet aan de orde; er is geen (voormalige) boerderij en ensemble aanwezig. De nieuwe woning wordt zo vormgegeven dat deze qua maat, schaal en uitstraling passend is bij het landelijke karakter van dit deel van de gemeente Zoeterwoude. Ook de terreininrichting krijgt een zorgvuldige, landelijke uitstraling waarbij onder andere knotwilgen, (lei)bomen en hagen worden toegevoegd.
 
6.5 Paard en landschap samenvoegen
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen paardenbak mogelijk gemaakt. Toetsing aan 6.5 is dan ook niet van toepassing op het plan.
 
6.6 Minimaal gebruik van stedelijke materialen in het buitengebied
Het terrein blijft bereikbaar via de bestaande toegangsweg via de "achterzijde", via het parkeerterrein. Deze wijziging biedt ruimte voor vergroening aan de zijde van de Laan van Oud raadwijk. Er wordt een groene afscheiding geplaatst als erfafscheiding en er wordt bij de paden zoveel mogelijk gebruik gemaakt van halfverharding zodat het landelijke karakter behouden blijft. Er komt wel gewone verharding t.p.v. de auto's.
   
6.7 Streekeigen beplanting stimuleren
De ligging van de planlocatie in het veenweidegebied zorgt voor specifieke groeiplaatsomstandigheden. De nieuwe beplanting wordt afgestemd op de groeiplaatsomstandigheden om het gewenste karakter van het landschap te behouden. Er zal gekozen worden voor streekeigen beplanting, zoals knotwilgen.
 
Geconcludeerd kan worden dat, ondanks een negatieve score op beeldkwaliteit in het Ja, mitskompas, het terrein een kwaliteitsverbetering doormaakt. Er worden immers enkele opstallen en verharding verwijderd en hiervoor in de plaats wordt een nieuwe woning toegevoegd die qua maat, schaal en uitstraling past bij het landschap en waarbij sprake zal zijn van een zorgvuldige terreininrichting met onder andere knotwilgen, (lei)bomen en streekeigen hagen. Hiermee wordt voor wat betreft de landschappelijke inpassing voldaan aan het Beeldkwaliteitsplan landelijk gebied van de gemeente Zoeterwoude.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
 
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
 
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
 
De planlocatie is gelegen in het buitengebied van Zoeterwoude, maar deze omgeving kan, door de aanwezigheid van enkele boerderijen, als lintbebouwing aangemerkt worden. Tevens is het toevoegen van een enkele woning te kleinschalig van aard om te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld onder D 11.2 uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. is voor deze locatie derhalve niet van toepassing.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), heeft Inventerra een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (7 december 2021, Inventerra, kenmerk: 21-2364-R01AvH, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Op basis van dit onderzoek zijn de volgende bevindingen en conclusies naar voren gekomen.
  
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor een diffuse bodemverontreiniging.
 
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • In het zwak baksteenhoudende zand (0,5 – 0,7 m-mv, monster 03-2) zijn lichte verontreinigingen met zware metalen aangetoond.
  • Het zintuiglijk onverdachte zand op de locatie (0 – 0,5 m-mv, MM1) is licht verontreinigd met enkele zware metalen, PAK en PCB.
  • Het veen van de vermoedelijk oorspronkelijke bovengrond (0,3 – 1,0 m-mv, MM2) is licht verontreinigd met molybdeen en kwik.
  • De kleiige ondergrond op de locatie (0,5 – 1,5 m-mv, MM3) is eveneens licht verontreinigd met enkele zware metalen.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 02) zijn licht verhoogde concentraties zink en xylenen en een matig verhoogde concentratie met barium geconstateerd.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ bevestigd, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen door Inventerra niet noodzakelijk worden geacht. De matig verhoogde concentratie barium in het grondwater wordt als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde beschouwd.
 
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Conclusie
De lichte verontreiniging in de grond is geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit één woning meer dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 17 μg/m³ voor PM10, 9 μg/m³ voor PM2,5 en 20 μg/m³ voor NO2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
De beoogde extra woning is een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. Er is geen spoorlijn of gezoneerd industrieterrein aanwezig in de omgeving van het plangebied. Wel bevindt het plangebied zich binnen de onderzoekszone van rijksweg A4. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, 16 december 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Zoeterwoude Dorp binnen de geluidzone van de N206 (Burgemeester Detmersweg, op ca. 380 m uit de wegas) en de A4 (op ca. 480 m uit de wegas). De geluidbelasting door wegverkeer op de A4 bedraagt op de noordgevel van de woning ten hoogste 52 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de woning overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de N206 bedraagt op de noordgevel ten hoogste 43 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de woning niet overschreden. Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de A4 kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk. De woning is voor een belangrijk deel reeds van de A4 afgeschermd met een geluidscherm. Deze maatregel is reeds getroffen. Afscherming van alle woonlagen met een extra geluidscherm op het eigen terrein is landschappelijk ongewenst. Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 52 dB door wegverkeer op de A4 conform tabel III.2. De woning voldoet aan de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet Geluidhinder” van de gemeente Zoeterwoude.
 
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting op de noordgevel van de woning bedraagt 54 dB zonder aftrek op de verdieping. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 21 dB. Voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek dient te worden bepaald of aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig zijn. Voor de geveldelen met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB, dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien als lintbebouwing met ook enkele boerderijen en daarmee aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
In het geval van agrarische activiteiten vormen de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit het toetsingskader.
 
Planspecifiek
Het plangebied kan getypeerd worden als het omgevingstype 'gemengd gebied', omdat sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Aan de Laan van Oud Raadwijk bevinden zich woon-, agrarische- en recreatiefuncties. Tevens ligt het plangebied in een groen bestemming. De richtafstanden uit de VNG-publicatie kunnen daarom, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap verlaagd worden.
 
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een gevoelige bestemming (woning) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze milieugevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
Met behulp van het bestemmingsplannen 'Landelijk gebied' is bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Het betreft het aangrenzende agrarische bedrijf en het volkstuinencomplex.
 
Laan van Oud Raadwijk 9
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich het agrarische bedrijf aan de Laan van Oud Raadwijk 9. Voor wat betreft de aspecten stof, geluid en gevaar wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’, uitgaande van SBI-code 0141,0142. Voor wat betreft het aspect geur wordt niet uitgegaan van de VNG-brochure, maar van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit. In dat verband geldt een afstandsmaat van 50 meter tot dierenverblijven. De afstand van de beoogde woning tot aan de rand van het agrarische bouwperceel waar dergelijke dierenverblijven gebouwd kunnen worden, bedraagt ca. 40 m, waarmee niet aan de afstandsmaat voldaan wordt.
 
Afstand tot agrarisch bouwvlak Laan van Oud Raadwijk 9 (bron: Buro SRO, 24 november 2021)
 
Het gaat om een oppervlakte van 204 m² van het agrarische bouwperceel dat binnen de 50 m-contour ligt, waar thans overigens geen dierenverblijven aanwezig zijn. Hierover is initiatiefnemer in gesprek gegaan met de betreffende agrariër. In dit overleg is overeengekomen dat de betreffende agrariër afziet van het gebruik als agrarisch bouwvlak van het deel binnen een afstand van 50 m, gemeten vanaf de hoek van de beoogde woning. Een deel van het agrarische perceel maakt deel uit van het plangebied. Hier zal het betreffende deel van het agrarisch bouwvlak wegbestemd worden opdat hier geen agrarische bebouwing meer gebouwd kan worden.
 
Verder kan op basis van informatie van Omgevingsdienst West-Holland (ODWH, d.d. 23 maart 2023) opgemerkt worden dat Laan van Oud Raadwijk 9 thans hoort bij het agrarische perceel Laan van Oud Raadwijk 1. De ruimten op nummer 9 worden gebruikt voor het telen van groenten voor eigen gebruik, waarbij er niets wordt verhuurd. ODWH concludeert dat het daarmee momenteel geen milieu-inrichting is.
 
Volkstuinencomplex
De VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ noemt volkstuinen niet als een mogelijke hinderveroorzakende functie. In het plan worden de volkstuinen gescheiden van de nieuw te bouwen woning door middel van een interne ontsluiting. Gezien de kleinschaligheid van het parkeerterrein van het volkstuinencomplex is ook op dit punt geen strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van de nieuwe woning te verwachten. Op grond hiervan wordt geen hinder verwacht van de volkstuinen op de nieuwe woning.
Daarnaast zijn al bestaande woningen op korte afstand tot het volkstuinencomplex aanwezig en kan gesteld worden dat het volkstuinencomplex niet belemmerd wordt door het voorliggende initiatief.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief en heeft de nieuwe woning geen invloed op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied zijn. Op een afstand van ca. 490 m ten noordwesten van het plangebied bevindt zich rijksweg A4 waarover transport van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Hierbij geldt een invloedsgebied van 200 m waarmee gesteld kan worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de A4 ligt. Tevens is de planlocatie gelegen in het invloedsgebied van de N206. De provincie heeft namelijk alle provinciale wegen vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Ten noordwesten en noordoosten van het plangebied bevinden zich daarnaast enkele buisleidingen. Deze bevinden zich op grote afstand en daarmee wordt verwacht dat het plangebied buiten het invloedsgebied van deze buisleidingen ligt.
 
Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7). Bij een incident met toxische stoffen op rijksweg A4 of provinciale weg N206, kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende.
 
Bij een incident met een LPG-tankwagen kan een BLEVE ontstaan. De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten wijzigt niet na de realisatie van het plan. De hulpdiensten kunnen het gebied en/of de locatie via lokale wegen bereiken om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid brengen via de Laan van Oud Raadwijk, mits tijdig gewaarschuwd. De ontvluchting van het plangebied naar de openbare weg is voldoende mogelijk.
Daarnaast wordt geadviseerd om de bouwwerken te voorzien van de mogelijkheid om de ventilatie met één druk op de knop af te kunnen schakelen. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
 
Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterbeheerprogramma 2022 - 2028
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het waterbeheerprogramma (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. In het WBP zijn voor een aantal onderdelen verschillende doelen geformuleerd ten aanzien van waterveiligheid, voldoende en schoon water, waterketen, duurzaamheid en klimaatadaptatie.
 
Het watersysteem is niet de verantwoordelijkheid van Rijnland alleen. Ook inwoners, bedrijven, overheden en andere organisaties hebben er invloed op en zijn dus medeverantwoordelijk. Denk bijvoorbeeld aan woningbouw, dempen of graven van watergangen of activiteiten waarbij stoffen vrijkomen die de waterkwaliteit beïnvloeden. Rijnland zorgt ervoor dat ook anderen doen waar ze verantwoordelijk voor zijn. Daarvoor geven ze voorlichting en advies, verlenen we vergunningen en controleren we of iedereen zich aan de afspraken houdt.
 
Rijnland staat initiatieven zoveel mogelijk toe, vanuit het principe 'ja, tenzij' dat ze sinds 2015 hanteren. Door minder regels en meer ruimte voor initiatieven voldoet Rijnland aan één van de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
 
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Hemelwaterafvoer
In de huidige situatie is het plangebied deels verhard. Een deel van de opstallen en verharding met een totale omvang van circa 80 m² wordt verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt een nieuwe woning gebouwd, waarbij het totale verharde oppervlak ten hoogste ongeveer 100 m² zal bedragen. Hierbij worden de paden op het terrein overigens voorzien van waterdoorlatende bestrating. Het verhard oppervlak neemt derhalve beperkt toe en er wordt niet voldaan aan de ondergrens van 500 m² voor watercompensatie. De hoeveelheid oppervlaktewater blijft gelijk. Gelet op voorstaande is watercompensatie niet noodzakelijk. 
 
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater wordt in de toekomstige situatie opgevangen in een tank met een inhoudsmaat van 10 m³ onder de woning. In dit verband is relevant dat geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater wordt de woning aangesloten op het vuilwaterriool.
 
Waterkeringen
Ten westen van het plangebied ligt de beschermingszone van een regionale waterkering. De beschermingszone van deze waterkering is 50 m. De beoogde woning ligt op 150 m afstand en daarmee niet in deze beschermingszone. 
 
Waterleiding
Er loopt een waterleidingtracé langs de Laan van Oud Raadwijk. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. Deze dubbelbestemming is ook in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling. 
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met het initiatief wordt bebouwing gesloopt wat mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is door Blom Ecologie B.V. een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom Ecologie B.V. d.d. 23 november 2021): zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit de quickscan zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied (Meijendel & Berkheide) bedraagt ca. 8 km. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Stikstofdepositie
Het realiseren en in gebruik nemen van de woning gaat gepaard met een stikstofuitstoot. In een straal van 10 km rond het plangebied bevinden zich twee Natura 2000-gebieden. 'De Wilck' bevindt zich op een afstand van ca. 2,5 km, maar in dit gebied komen geen stikstofgevoelige habitattypen voor. Het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide' bevindt zich op een afstand van ca. 8 km tot het plangebied. Gelet op de afstand tot dit Natura 2000-gebieden en op de aard van het initiatief is uit te sluiten dat het initiatief een significant negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van AERIUS-berekeningen wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Het verwijderen van een overkapping, container en enkele groenstructuren, de kap van een boom en de realisatie van een woonhuis is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming.  
Overigens is het meest noordoostelijke deel van het plangebied niet meegenomen in de hiervoor genoemde quickscan. Op dit terreindeel wordt het agrarische bouwvlak verwijderd, maar verder wijzigt de bestemming niet en er vinden geen ontwikkelingen plaats. Daarmee zijn er geen beschermde soorten in het geding en is het niet nodig om de quickscan op dit punt aan te passen.
 
Algemene zorgplicht
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen de volgende maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De kapwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Hierbij wordt opgemerkt dat in gebruik zijnde nesten altijd beschermd zijn. Als werkzaamheden worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
De gronden van het plangebied beschikken in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij deze dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden wanneer bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm plaatsvinden. De bouwwerkzaamheden van de beoogde ontwikkeling blijven onder de oppervlakte van 100 m² waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
 
Gezien bovenstaande kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorgenomen initiatief.
 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In de negende en tiende eeuw zijn op de plek waar nu Zoeterwoude ligt enkele kavels ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Loodrecht op de oeverwallen van de Oude Rijn is een slotenverkaveling aangelegd waardoor er lange en smalle kavels ontstonden geschikt voor de akkerbouw. Door de ontginning is de grond ingeklonken waardoor dit laagveengebied niet meer geschikt was voor akkerbouw maar overging in veeteelt. In het buitengebied van Zoeterwoude is de regelmatige strokenverkaveling nog goed zichtbaar in het landschap. Op onderstaande historische kaart uit 1930 zijn de strokenverkaveling en de oorspronkelijke bebouwingslinten met de destijds aanwezige bebouwing goed zichtbaar.
 
Historische kaart 1930 Zoeterwoude (bron: topotijdreis.nl)
 
In de jaren 50 is aan de westzijde begonnen met wat grootschaliger woningbouw. De oostzijde, aan de Laan van Oud Raadwijk is tot aan de jaren 50 in agrarisch gebruik geweest. In 1951 is voor het eerst op de kaart zichtbaar dat er hier ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Er is meer bebouwing verrezen en de gronden zijn in gebruik genomen voor akkerbouw en mogelijk al volkstuinen.
 
Historische kaart 1951 Zoeterwoude (bron: topotijdreis.nl)
 
Op de historische kaart uit 1930 zijn de panden Laan van Oud Raadwijk 3 en Laan van Oud Raadwijk 4 nabij het onderhavige plangebied al zichtbaar. De beide panden zijn aangewezen als Rijksmonument.
 
  • Laan van Oud Raadwijk 3. 'Oud Raadwijk' aan Laan van Oud Raadwijk 3 is in 1852 gebouwd als een Saksische boerderij. Het is in 2014 volledig gerenoveerd en is in gebruik als een woonhuis. Het ruime perceel van 'Oud Raadwijk' kent een gevarieerde landschappelijke inrichting, met ook veel opgaand groen. 'Oud Raadwijk' is vooral georiënteerd op de openheid ten westen van het hoofdgebouw. De oostzijde van het perceel, aan de kant van het onderhavige initiatief, is meer besloten. Hier bevinden zich een erf met parkeerruimte, een aanbouw en opgaand groen. De nu voorgestelde bescheiden nieuwe woning doet geen afbreuk aan de kwaliteiten van dit Rijksmonument. Daarbij richt die nieuwe woning richt zich vooral op het eigen terrein en op het landelijke gebied aan de oostzijde. 
  • Laan van Oud Raadwijk 4. Tegenover 'Oud Raadwijk' bevindt zich Laan van Oud Raadwijk 4, een Rijksmonument gebouwd in 1660: een boerderij met een dwars woonhuis en een langgerekt zomerhuis. Ook dit pand is thans in gebruik als woonhuis. Het langwerpige perceel wordt omzoomd met opgaand groen. Op het oostelijke deel van het perceel bevindt zich een geriefbosje dat beschermd is vanwege het beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied waardoor de betreffende bomen niet zomaar gekapt mogen worden. Daarmee wordt dit deel blijvend gekenmerkt door beslotenheid, zodat het beeld en de directe omgeving van het Rijksmonument nauwelijks zal veranderen. De voorliggende nieuwe woning doet derhalve geen afbreuk aan de kwaliteiten van dit Rijksmonument.
 
Gesteld kan worden dat met de beoogde ontwikkeling de nabijgelegen Rijksmonumenten niet worden aangetast of anderszins negatief worden beïnvloed. Het nieuwe woongebouw wordt op een passende wijze vormgegeven en landschappelijk ingepast.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het nieuwbouwinitiatief in het voorliggende bestemmingsplan.
 
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van € 1,- / m² bvo.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
Ambitie Regionaal Energieakkoord 2017
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energieneutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen.
 
Gemeentelijk energiebeleid
De gemeente wil naar een duurzaam en CO2-neutraal Zoeterwoude zonder afval. Hiervoor is het 'Duurzaamheidsprogramma Zoeterwoude 2016-2017' opgesteld. Daarin is verwoord dat de gemeente Zoeterwoude, samen met de andere regiogemeenten, streeft naar een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling waar 'people, planet en profit' met elkaar in evenwicht zijn. Het doel is: in 2030 40% minder CO2-uitstoot dan in 1990, vermindering van het gebruik van grondstoffen en water, terugdringing van vervuiling, fijnstof, geur- en geluidoverlast, vrijwel geen productie van restafval en vergroting van de biodiversiteit. De doelstellingen worden bereikt in samenwerking met de samenleving: burgers, bedrijven en organisaties. De gemeente werkt zelf duurzaam en stimuleert en faciliteert duurzame initiatieven.
 
Ja, mits-kompas
In het kader van het zogenaamde Ja-mits kompas wordt standaard uitgegaan van Bijna Energieneutrale Gebouwen(BENG). Energieneutraal, Nul op de meter en energieleverend leveren daarbij een toenemende hogere score op.
 
Planspecifiek
Uiteraard zal het voorliggende initiatief aan de eisen van BENG. De gemeente Zoeterwoude streeft naar duurzame ontwikkelingen en wil ook verder gaan dan de eisen vanuit het Bouwbesluit. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven, met Nul-op-de-meter.  
 
Er wordt ingezet op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken en op duurzaam materiaalgebruik in de bebouwing. Daarnaast wordt de biodiversiteit vergroot, met name bij de herinrichting van het perceel. Verder zal een watertank voor grijs water gerealiseerd worden.
 
Daarnaast heeft het realiseren van duurzame woningen betrekking op:
  • toegankelijke en veilige gebouwen.
  • flexibele plattegronden en levensloopbestendig (bijv. drempelloos en eenvoudig aanpasbaar);
  • een gezonde woning door bijvoorbeeld voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht.
Bij de verdere uitwerkingen wordt hier aandacht aan besteed.
 
Geconcludeerd kan worden dat met 'Nul-op-de-meter' en met de overige beoogde maatregelen voldaan wordt aan de ambities ten aanzien van het aspect duurzaamheid.
 
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt één extra woning mogelijk. Uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie in een 'weinig stedelijk' gebied in de 'rest bebouwde kom' van een vrijstaande koopwoning 8,2 voertuigbewegingen per etmaal bedraagt. De nieuwe woning zal ontsloten worden vanaf de Laan van Oud Raadwijk. De kleine toename van het aantal verkeersbewegingen zal opgevangen worden door de huidige ontsluiting.
 
Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.12.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Conform CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is de parkeerbehoefte van een vrijstaande koopwoning in de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein is in beginsel voldoende ruimte aanwezig voor het benodigde aantal parkeerplaatsen, waarbij aan de zijde van de toerit tot het volkstuinencomplex twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Met de gemeente is overeengekomen dat in beginsel volstaan kan worden met deze twee parkeerplaatsen.
 
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
 
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
 
Bestemmingsregels
In het voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', maar de regelingen zijn ook afgestemd op recentere plannen in de gemeente Zoeterwoude. De volgende (dubbel)bestemmingen komen voor in het voorliggende bestemmingsplan.
 
Artikel 3. Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
het deel van het aangrenzende agrarische bedrijf dat valt binnen de 50 meter contour vanaf de woning, is meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierbij is het bouwvlak verwijderd. De overige mogelijkheden blijven in tact.
      
Artikel 4. Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn van belang voor de waterberging en waterhuishouding. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en de verbinding van oevers toegestaan.
 
Artikel 5. Wonen
De gronden met een woonfunctie zijn bestemd met de bestemming 'Wonen', met het oogmerk daar permanent te verblijven. Op deze gronden zijn tevens het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Het hoofdgebouw is uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan, met een maximale oppervlakte van 55 m². De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op de overige gronden met de bestemming 'Wonen'. Het gebruik ten behoeve van short stay is als strijdig gebruik aangemerkt.
Tevens is de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stellen dat een uitschakelbare mechanische ventilatie wordt toegepast, ter bescherming van blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.
 
Artikel 6. Leiding - Water
De gronden die voorzien zijn van deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor een watertransportleiding met een diameter van ten hoogste 600 mm.
 
Artikel 7. Waarde - Archeologie
Het volledige plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Algemene regels
Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.
 
Artikel 8: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Artikel 9: Algemene bouwregels
Dit artikel laat beperkte ruimte voor overschrijding van bouwgrenzen. Daarbij worden uiterste maten van overschrijding genoemd en is bepaald dat het om ondergeschikte bouwdelen moet gaan. Er is ook een bepaling opgenomen hoe om te gaan met bestaande afstanden en andere maten. De gemeente beoogt hiermee om te voorkomen vergunde situaties weg te bestemmen en/of onder het overgangsrecht te brengen. Bij de aanwezigheid van een bouwvergunning (of omgevingsvergunning) zorgt deze regeling ervoor dat het bouwplan alsnog binnen het bestemmingsplan past.
 
Artikel 10. Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels leggen een aantal vormen van gebruik vast die, ongeacht de bestemmingsregeling, in ieder geval zijn uitgesloten.
 
Artikel 11: Algemene afwijkingsregels
De Algemene afwijkingsregels hebben betrekking op het afwijken met een omgevingsvergunning van de aangegeven maten en bouwgrenzen en voor antenne-installaties.
 
Artikel 12: Algemene wijzigingsregels
Met behulp van de Algemene wijzigingsregels kunnen burgemeester en wethouder onder voorwaarden overschrijdingen van bestemmingsgrenzen toelaten.
 
Artikel 13.1 Verbrede reikwijdte
In dit artikel zijn aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan het bouwplan dient te voldoen, conform het Ja, mits-kompas. Met dit artikel wordt in het kader van de verbrede reikwijdte voorgesorteerd op de Omgevingswet. Het gaat om algemene regels waaraan voldaan moet worden: dat het plan beoordeeld is door de dorpsbouwmeester, dat het past binnen het landschappelijke karakter en er over het initiatief gecommuniceerd is met de omgeving. Aan die voorwaarden wordt voldaan. Daarnaast zijn specifieke regels opgenomen met betrekking tot:
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • duurzaamheid;
  • economie.
De uitkomsten van het 'Ja, mits-kompas-gesprek' en de afstemming met de dorpsbouwmeester zijn hierin verwerkt.
 
Artikel 13.2 Algemene parkeerregeling 
In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting voor het benodigde parkeren opgenomen. Met de gemeente is overeengekomen dat voorzien moet worden in twee parkeerplaatsen.
 
Overgangs-en slotregels
Artikel 14: Overgangsrecht
Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Artikel 15: Slotregel
De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan worden aangehaald.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Voor het initiatief is een planschadeovereenkomst opgesteld.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan met verbrede reikwijdte dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan met verbrede reikwijdte dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Participatie
De omwonenden van Laan van Oud Raadwijk nummer 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 11a en 13 en het bestuur van het Volkstuinvereniging Oud Raadwijk, gevestigd op nummer 7 zijn geïnformeerd betreffende het initiatief.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de ondernemer op Laan van Oud Raadwijk 9 in verband met het verwijderen van een deel van het agrarisch bouwvlak.
 
6.2.2 Verslag vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan besproken met Provincie Zuid-Holland en hoogheemraadschap van Rijnland. Hieronder zijn de ingekomen opmerkingen weergegeven en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien. Tevens is de Omgevingsdienst West Holland om advies gevraagd.
 
Provincie Zuid-Holland (reactie d.d. 7 maart 2023)
De provincie heeft, na onderstaande afstemming met de gemeente Zoeterwoude, geen officiële vooroverlegreactie ingediend. De onderstaande punten vormen dan ook een 'onderhandse reactie'. 
  1. De provincie merkt op dat nu een nieuw bouwvlak ontstaat tussen twee andere bouwvlakken, namelijk tussen nummer 5 en nummer 9. Dat vormt samen een lint. Dat is niet gebaseerd op de landschappelijke opbouw van het lint met erven en ruimte ertussen. Voorgesteld wordt dat de sloot (die deels tussen de nieuwe woonkavel en nummer 9 ligt) behouden blijft, zodat er sprake is van een duidelijke afscheiding tussen de kavels en er genoeg ruimte blijft tussen de verschillende bebouwingen. Ook is hoog opgaande erfbeplanting op de nieuwe woonkavel gewenst.
Reactie gemeente: De betreffende sloot tussen nummer 9 en de nieuwe kavel blijft behouden. Daarbij is het dempen van deze sloot op basis van artikel 3.4.1. van het voorliggende bestemmingsplan, niet toegestaan. De sloot is hierdoor op dezelfde wijze beschermd als de meeste andere poldersloten in Zoeterwoude.
Voor wat betreft de opgaande beplanting zijn regels opgenomen voor knotwilgen en een streekeigen haag.
  1. Verzocht wordt om, als moestuin gecompenseerd moeten worden vanwege het verdwijnen hiervan, dit niet verder het landschap in te compenseren.
Reactie gemeente: Het stuk moestuin dat verloren gaat zal niet verderop in het landschap worden gecompenseerd. Dat is overigens ook buiten het eigendomsgebied van de initiatiefnemers.
  1. De provincie informeert, uit nieuwsgierigheid, naar wat er wat met de schuren van nummer 9 gaat gebeuren?
Reactie gemeente: Er is hier geen sprake van een concreet initiatief. Mocht dat aan de orde zijn, dan zal een zorgvuldige afweging plaatshebben, waarbij met name de landschappelijke kwaliteit belangrijk is.  
  1. Verder merkt de provincie op dat de voorgestelde architectuur mooi aansluit bij de moestuin. Het uiterlijk van de schuur en de beoogde oppervlakte van 55 m² zoals nu verbeeld was in een eerder stadium al in orde bevonden.
Reactie gemeente: fijn om de opmerking over de architectuur te vernemen. Het eerdere advies van de provincie heeft hierbij, in samenhang met het advies vanuit de dorpsbouwmeester, een belangrijke rol gespeeld.
 
De onderhandse reactie van de provincie leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
 
Hoogheemraadschap van Rijnland (ingekomen 7 juli 2022)
Gevraagd wordt om wat meer toelichting geven over de functie van de watertank? Is de watertank bedoelt om het regenwater van het dakoppervlak op te vangen? Zo ja, dan is het gunstig dat het water wordt vastgehouden in de tank, waarbij het hoogheemraadschap daaraan dan een +2 score wil geven.
 
Reactie gemeente; dit is verwerkt in het Navigatieformulier  van het Ja, mits-kompas. Deze is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
 
Advies Omgevingsdienst West-Holland d.d. 16 maart 2023
Naar aanleiding van het advies van 16 maart 2023 is de toelichting op onderdelen (Milieueffectrapportage, Bedrijven en milieuzonering en Externe veiligheid) aangepast. Tevens is aan de regels de 'Voorwaardelijke verplichting mechanische ventilatie' toegevoegd.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Laan van Oud Raadwijk, tussen 5 en 9’ heeft tussen 17 juli 2023 en 28 augustus 2023, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Hierop zijn vijf zienswijzen binnengekomen. De beantwoording van deze zienswijzen is te vinden in de nota 'Zienswijzenbeantwoording', die als bijlagen bij toelichting, bijlage 5 is bijgevoegd. In deze nota zijn de zienswijzen weergegeven, van een reactie voorzien en de wijzigingen als gevolg van de zienswijzen zijn weergegeven. Er zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.