Plan: | Laan van Oud Raadwijk 11a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0638.BP00012-VAS1 |
Op 18 februari 2010 is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' door de raad van de gemeente Zoeterwoude vastgesteld. Tegen dit besluit is door een aantal belanghebbenden beroep ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 23 maart 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. De Raad van State heeft het raadsbesluit over het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' vernietigd voor zover het besluit betrekking heeft op het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk 11a. Op dit perceel is in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' een beperkt bouwvlak opgenomen van circa 1.400 m² rondom de bestaande bebouwing. Hiertegen is door de eigenaar beroep aangetekend. De Raad van State heeft geoordeeld dat er geen deugdelijke motivering ten grondslag ligt aan de beslissing om op dit perceel een beperkt bouwvlak op te nemen.
De gemeenteraad van Zoeterwoude heeft met een amendement op het collegevoorstel besloten om op het perceel Laan van Oud Raadwijk 11a:
Middels het onderliggende postzegelbestemmingsplan worden de genoemde ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de Laan van Oud Raadwijk 11a. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Zoeterwoude, ten noordoosten van de kern Zoeterwoude-Dorp. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor de opzet van de toelichting is gekozen voor de volgende hoofdstukindeling. In hoofdstuk 2 is de gebiedsvisie beschreven. Hierin wordt de huidige situatie beschreven en is de visie op het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, gevolgd door een conclusie. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de bestaande kenmerken en kwaliteiten van het gebied beschreven vanuit de verschillende sectorale invalshoeken, zoals milieu, ecologie en water. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingslegging van het plan.
Bestaande situatie
Op de locatie Laan van Oud Raadwijk is een vleesveebedrijf/veehandel gevestigd. Naast de locatie in Zoeterwoude heeft de eigenaar nog een bedrijfslocatie in Ottersum. De vleeskoeien worden door de eigenaar aangekocht en op de locatie gehouden tot ze verkocht worden. Het betreft een grondgebonden bedrijf, met op dit moment ruim 8 hectares weiland, aangezien er weidegang plaatsvindt. De koeien worden gehouden in een stal van circa 120 m². Daarnaast zijn er op de locatie voorzieningen ten behoeve van het bedrijf aanwezig, zoals kuilplaten.
Regeling bestemmingsplan Landelijk gebied
Het onderdeel van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' d.d. 18-02-2010 betreffende bovengenoemd perceel aan de Laan van Oud Raadwijk (kadastraal bekend ZTW01H 140) heeft de Raad van State op 23 maart 2011 vernietigd.
Uitspraak Raad van State
De eigenaar van het perceel heeft beroep ingediend tegen het vastgestelde bestemmingsplan Landelijk gebied bij de Raad van State. In het beroepschrift maakt hij bezwaar tegen het feit dat in het bestemmingsplan een beperkt bouwvlak is opgenomen en geen bouwvlak van 1 ha. Tevens maakt de eigenaar bezwaar tegen het feit dat er geen bedrijfswoning is toegestaan op het bouwvlak. Hij heeft betoogd dat het bedrijf volgens zijn bedrijfsplan (opgesteld door DLV Rundvee advies bv) volwaardig is, mits in het bestemmingsplan een bouwvlak van voldoende omvang met de mogelijkheid tot een bedrijfswoning wordt opgenomen, waardoor hij al zijn vee op deze locatie kan herbergen.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat de raad door uitsluitend aan de hand van het aantal Nge's te bezien of het bedrijf kan uitgroeien tot een volwaardig bedrijf, onvoldoende heeft gemotiveerd dat hiervan geen sprake zou zijn. De volwaardigheid van een agrarisch bedrijf kan ook op een andere manier worden beoordeeld. Volgens het Landbouw Economisch Instituut, dat de Nge-normering vaststelde, is deze normering niet speciaal bedoeld om de volwaardigheid van bedrijven vast te stellen. De normering betreft een gemiddeld bedrijf en de normering van een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken.
De Afdeling concludeert dat het oordeel van de gemeente niet berust op een deugdelijke motivering en acht het beroep van de eigenaar van het perceel Laan van Oud Raadwijk 11a gegrond.
Volwaardigheid bedrijfsvoering
In de structuurvisie en het bestemmingsplan Landelijk gebied is de volgende beleidslijn vastgelegd: het landelijk gebied verdient bijzondere bescherming vanwege het unieke open landschap, echter volwaardige agrarische bedrijven krijgen indien nodig de ruimte om te groeien omdat deze bedrijven gezien worden als de 'dragers' van het landschap. In dit licht bezien wil de gemeente de eigenaar van het perceel Laan van Oud Raadwijk 11a de gewenste uitbreiding toestaan.
Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Landelijk gebied heeft de eigenaar reeds een bedrijfsplan laten opstellen door DLV Rundvee Advies bv (zie Bijlage 5) waarin de conclusie werd getrokken dat een duurzame bedrijfsvoering mogelijk was. In dit rapport wordt uitgegaan van de gewenste situatie, waarbij de bedrijfsonderdelen die momenteel elders in het land gevestigd zijn bij de bedrijfsvoering worden betrokken. In het rapport wordt geconcludeerd dat de bedrijfsopzet en omvang voldoende inkomen oplevert en in deze opzet een duurzame bedrijfsvoering mogelijk is.
Sinds het besluit van de raad is de grondeigenaar, in aanvulling op de hetgeen opgenomen is in het bedrijfsplan, op zoek geweest naar nog meer ontwikkelingsruimte voor zijn bedrijf. Dit heeft geleid tot enkele grondgebruiksverklaringen, wat een duurzame ontwikkeling van het bedrijf ten goede komt (Bijlage 6).
Nieuwe regeling
In de raadsvergadering van 31 mei 2012 heeft de raad unaniem het volgende amendement aangenomen:
Overwegende dat:
Besluit
In het onderliggende bestemmingsplan worden deze uitgangspunten juridisch geborgd.
Ter onderbouwing van de inpassing van het nieuwe bouwvlak in het landschap, is een landschapsadvies opgesteld. Het gehele advies is in Bijlage 3 opgenomen. In het advies is het volgende voorstel voor de landschappelijke inpassing van het bouwvlak opgenomen.
'De uitbreiding van de agrarische bedrijfsvoering aan de Laan van Oud vindt plaats aan een ontsluitingsweg waaraan in de huidige situatie in zeer beperkte mate bebouwing aanwezig is. Het hoofdmoment wordt gevormd door de twee boerenerven aan het einde van de Laan. Door de uitbreiding van de bebouwing neemt de kwaliteit van het open landschap af.
De landschappelijke inpassing is daarom gericht op een sterke landschappelijke afbakening van de bebouwing aan de zijde van de laan en het beperken van inpassing aan de zijde van het open landschap. Door de dichtere bebouwing te situeren aan de zuidzijde en de open stallen te situeren aan de zijde van het landschap is de aantasting van het open landschap beperkt. Bovendien is dan de ventilatie van de stallen en het zicht op de agrarische activiteiten van de locatie goed. Door de hoogte van de bebouwing en de openheid van de gevel ontstaat een vorm van 'overdekt landschap'. Juist de zichtbaarheid van de koeien in de stal kan waarde vertegenwoordigen in het landschap.
Het erf krijgt één centrale toegang. Deze vormt tevens de scheiding tussen het deel met dienstwoning en het terrein met de bedrijfsbebouwing in het zuidelijke gedeelte. Hiervoor dient de entree verplaatst te worden. De kippenschuur zou dan ook een andere locatie moeten krijgen of opgenomen moeten worden in de overige bedrijfsbebouwing.
De beplanting bestaat uit een gemengde haag van elzen en wilgen. De bomenrijen worden gevormd door elzen.'
Figuur 2.1 Landschappelijke inpassing
In het bestemmingsplan wordt een bouwvlak van 0,5 ha opgenomen, waarbinnen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en bouwwerken zoals kuilplaten gerealiseerd moeten worden. Tevens dient de genoemde beplanting binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. In het bestemmingsplan wordt opgenomen dat de beplanting voorafgaand of tegelijk met de realisatie van de nieuwe gebouwen tot stand moet komen. Hiermee wordt de landschappelijke inpassing van het bouwvlak gedeeltelijk afgedwongen via het bestemmingsplan. Het is niet mogelijk om in het bestemmingsplan de plaatsing van de bebouwing binnen het bouwvlak (zware bedrijfsgebouwen vooraan en stal achteraan) af te dwingen. Dit zal op andere wijze met de initiatiefnemer vastgelegd worden. Wel wordt binnen het bouwvlak de locatie van de bedrijfswoning gefixeerd in verband met geluidsnormen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het provinciaal en regionaal beleid en op het gemeentelijk beleid.
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren in het buitengebied wordt beleidsmatig beperkt. In artikel 4 van de verordening zijn regels opgenomen voor agrarische bedrijven. Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren bevatten bepalingen die erin voorzien dat:
De agenda biedt een visie van de provincie op de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw. Daarnaast bevat de agenda een strategie en een uitwerking per regio.
In heel Zuid-Holland is duurzame, economisch rendabele landbouw mogelijk. Over het geheel gezien zal de kosten-batenstructuur verbeterd moeten worden. De provincie zal daaraan bijdragen door in te zetten op de volgende speerpunten:
In de Structuurvisie voor het buitengebied zijn doelstellingen voor de korte en de lange termijn opgesteld. Voor de korte termijn geldt dat het landschap moet blijven zoals het is. Het landschap is op de meeste plekken mooi en de aanwezige functies zijn redelijk gezond en (zeker op korte termijn) perspectiefvol. Relaties tussen het rurale landschap en de stad zullen waarschijnlijk positief veranderen omdat geïnvesteerd wordt in stad-landverbindingen. Windturbines, industrie, verstedelijkingsbeleid of landbouwregelgeving kunnen op korte termijn het perspectief veranderen. Het gemeentelijk beleid moet waarden in stand proberen te houden en tegelijk investeren in de landschapskwaliteit opdat ook buren en passanten de kwaliteiten herkennen. Dit is met name actueel in het rurale landschap langs de A4 en ten noorden van Zoeterwoude-Dorp tegen de N11. De volgende acties worden onderscheiden:
Voor volwaardige agrarische bedrijven is in het bestemmingsplan Landelijk gebied een bouwvlak opgenomen van 1 ha. Bebouwing in de vorm van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden. Hieronder worden tevens voorzieningen zoals kuilplaten, paardenbakken en mestvoorzieningen verstaan. Uitsluitend terreinafscheidingen en windmolens ten behoeve van de waterhuishouding mogen buiten het bouwvlak geplaatst worden.
Het plangebied is in het beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Zoeterwoude aangemerkt als 'agrarisch gebied met natuur- en landschappelijke waarde'. Voor dit gebied is de volgende visie opgesteld: Het veenweidegebied dient zo open mogelijk te blijven. Om dit te garanderen dient ruimte geboden te worden aan de bestaande agrariërs om zich verder te ontwikkelen en daarmee de openheid en het kenmerkende agrarische karakter te waarborgen. Bestaande kassencomplexen versterken de openheid niet. Wanneer deze complexen op termijn verdwijnen, kan de grond weer omgevormd worden naar weidegebied en op deze wijze een bijdrage leveren aan het kenmerkende landschap van Zoeterwoude. De randen van de polders moeten een groene uitstraling houden of krijgen zodat de landelijkheid van het gebied wordt versterkt. Dit betekent dat aan de achterkanten van linten en de harde dorpsranden beplanting kan worden toegevoegd, op plaatsen waar het doorzicht vanaf het lint de polder in niet belemmerd wordt. Deze moet qua maat, soort en beheerstype passen binnen het veenweidelandschap. Langs de snelwegen kunnen rietzones en sporadisch laagblijvende beplanting of boomgroepjes worden toegevoegd om het beeld vanuit de polder te verzachten, terwijl de openheid vanaf de snelwegen behouden blijft.
De gemeente Zoeterwoude hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Over de nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op vrijwillge basis afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen. Dit infoblad staat op de website van de Omgevingsdienst: www.odwh.nl/dubo. Er is zowel een infoblad voor particulieren als voor bedrijvigheid.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Eventueel aanwezige bodemverontreiniging kan grote invloed hebben op de keuze van een bepaalde functie en/of uitvoerbaarheid van een plan. Voor de functie wonen, gelden bijvoorbeeld andere normen dan voor de functie bedrijven. met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een plan kan het nodig zijn dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit kan een verkennend bodemonderzoek confrom NEN5740 zijn. Dit onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van een verplichting voortvloeiend uit de Woningwet of Wet milieubeheer.
Op basis van artikel 8 van de Woningwet moet worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigende grond. Dit om schade en/of gevaar voor de gezondheid van gebruikers te voorkomen. In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bij de Wet milieubeheer moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.
Resultaten onderzoek
Om de geschiktheid van de bodem voor het beoogde gebruik te toetsen, is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 1206E498/RKO/rap1 d.d. 31 augustus 2012). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater niet tot licht verontreinigd zijn met de geanalyseerde parameters.
Conclusie
Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Bij een omgevingsvergunning voor bouwen gelden andere eisen ten aanzien van bodemonderzoek, hiervoor kan bij de gemeente een beoordelingsverzoek worden ingediend. Indien er grond wordt aan- of afgevoerd, dient dit volgens de door de overheid gestelde regels plaats te vinden. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
- Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.
- Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Laan van Oud Raadwijk 11a te Zoeterwoude. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -1,5 m.
Het plangebied ligt in peilgebied WW-07a met een zomerpeil van NAP -2,05 m en een winterpeil van NAP -2,3 m.
Figuur 4.1 Bodemsoort en grondwatertrap in het plangebied (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Ten noordoosten, zuidoosten en zuidwesten van het plangebied zijn regionale watergangen gelegen. Delen van het plangebied liggen binnen de beschermingszone van deze watergangen. De watergangen behoren niet tot de KRW-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
In (de omgeving van) het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied ligt dan ook niet in de keurzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de vergroting van het agrarisch bouwvlak tot 5.000 m² met een nieuwe bedrijfswoning.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden. Volgens de eis van het hoogheemraadschap dient van de toename in verharding (vanaf 500 m²) 15% gecompenseerd te worden in functioneel open water.
De compensatieplicht zal maximaal 540 m² (15% van 3.600 m²) bedragen. Dit wordt gerealiseerd door het verbreden van de omliggende watergangen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Keur
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Aan de zuidoostzijde van de Laan van Oud Raadwijk zijn de agrarische gronden aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Het plangebied zelf ligt te dicht bij de A4 om van bijzondere waarde voor weidevogels te zijn. De ontwikkeling in het plangebied tast het weidevogelgebied niet aan. Verstoring van de weidevogels dient voorkomen te worden door de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het agrarische gebruik van de locatie is veel voorkomend in en in de omgeving van het weidevogelgebied. Dit leidt niet tot extra verstoring van de weidevogels.
Circa 2,4 km ten zuidoosten van het plangebied ligt Natura 2000-gebied De Wilck. Het is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de kleine zwaan en smient opgenomen. Op een dergelijke afstand leidt de ontwikkeling in het plangebied niet tot verstoring van deze vogels.
Op grotere afstand ligt ten noordwesten het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten noordoosten ligt het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Hier komen habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. In het plangebied wordt een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf uitgebreid. Dit kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Hiervoor zijn berekeningen uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie slechts met 0,01 mol N/ha/jr. toeneemt. Deze zeer beperkte toename van stikstof leidt niet tot significant negatieve effecten in de Natura 2000-gebieden.
Tabel 4.1 Depositiebijdrage veehouderijen (mol N/ha/jaar)
receptorpunt | X | Y | huidige situatie | toekomstige situatie |
1 | 86 421 | 461 813 | 0,00 | 0,01 |
2 | 82 845 | 462 972 | 0,00 | 0,01 |
3 | 110 791 | 457 813 | 0,00 | 0,01 |
4 | 119 455 | 464 637 | 0,00 | 0,00 |
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een agrarisch bouwperceel. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beoordeling
Het plangebied is volgens het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' Zoeterwoude gelegen in een archeologisch waardevol gebied. Binnen dit regime is bij de realisatie van bouwwerken groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk. Omdat er op dit moment nog geen sprake is van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van nieuwe gebouwen, wordt in het onderliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Indien in een later stadium een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het bouwen van gebouwen, dient op basis van deze dubbelbestemming archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op deze manier is de bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wet geurhinder en veehouderij, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Tabel 4.2 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
niet-concentratie- gebied |
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object |
||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 2 ouE/m³ | min 50 m |
andere diercategorieën |
min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object |
min 50 m | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 8 ouE/m³ | min 25 m |
andere diercategorieën |
min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
min 25 m |
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde hinder gevoelige functies (woningen) liggen daarnaast op ruim 500 m afstand van het plangebied, ruim buiten de minimale afstand van 50 m op basis van de Wgv. Een bedrijfswoning is daarnaast voor de eigen inrichting niet milieugevoelig.
In de direct omgeving van het plangebied zijn uitsluitend agrarische gronden gelegen. De beoogde bedrijfswoning wordt op ruim 50 m afstand van de aanwezige schuren gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 m op basis van de Wgv. Deze aanwezige bedrijven worden dan ook niet milieuvergunningplichtig door de beoogde ontwikkeling en ter plaatse van de bedrijfswoning zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Verkeersontsluiting
De ontwikkeling is gelegen ten noordoosten van de kern van Zoeterwoude-Dorp. De ontsluiting vindt plaats via de Laan van Oud Raadwijk. Dit betreft een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/h. De weg heeft geen doorgaande functie en loopt in noordoostelijke richting dood. Ten zuidwesten van de ontwikkeling loopt de weg de bebouwde kom van Zoeterwoude-Dorp in. Via de Dirk van Santhorstweg kunnen vanaf hier gemakkelijk de N206 en vervolgens de op- en afritten van de A4 (richting Leiden en Den Haag) bereikt worden. De maximale afstand vanaf de ontwikkeling tot de op- en afritten van de A4 bedraagt circa 2 km (5 minuten reistijd). Deze rijksweg heeft onlangs een capaciteitsvergroting ondergaan (van 2x2 rijstroken naar 2x3 rijstroken) waardoor de kans op filevorming hier sterk is afgenomen. De ontsluiting voor autoverkeer is derhalve goed.
Verkeersveiligheid
De Laan van Oud Raadwijk is ingericht conform de richtlijnen voor Duurzaam Veilig. De weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. De weginrichting (één rijbaan, geen fietsvoorzieningen) en maximum snelheid sluit hier bij aan. In de toekomst wordt de Laan van Oud Raadwijk onderdeel van het regionale recreatieve fietsnetwerk. Verwachting is dat de fietsintensiteiten hierdoor toe zullen nemen. Voor gemotoriseerd verkeer wijzigt de functie van de weg niet, waardoor de intensiteiten laag zullen blijven. Aanpassingen aan de weg zijn hierdoor niet noodzakelijk. Het verkeersveiligheidsniveau op de Laan van Oud Raadwijk is derhalve goed.
Parkeren, verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De ontwikkeling betreft het onder andere het mogelijk maken van een agrarische bedrijfswoning. In de huidige situatie kent het plangebied geen woonfunctie. Daarom dient rekening gehouden te worden met een aanvullende parkeervraag en verkeersgeneratie.
Uitgaande van het gebiedstype (landelijk wonen, buiten de bebouwde kom) is de verwachting dat binnen het kavel voldoende ruimte aanwezig is voor het parkeren op eigen terrein. Gezien de beperkte rijbaanbreedte van de Laan van Oud Raadwijk, is parkeren op de rijbaan omwille van de verkeersveiligheid en het gebruik van de weg niet toegestaan. Parkeren in de berm mag wel. Gezien de weinige bestemmingen langs de weg, zal dit echter nauwelijks plaatsvinden. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is te laag om verder invloed te hebben op de verkeersafwikkeling op de Laan van Oud Raadwijk.
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai voor de ontwikkeling aan Laan van Oud Raadwijk 11a staan vermeld in onderstaande tabellen. De verkeersgegevens voor de rijksweg A4 zijn ontleend aan aangeleverde gegevens van de gemeente Zoeterwoude voor het prognosejaar 2023. Voor de Laan van Oud Raadwijk zijn geen intensiteitsgegevens bekend. Hiervoor is, voor het prognosejaar, een aanname gedaan gebaseerd op de aanwezige functies langs de weg (inclusief de ontwikkeling) van 50 mvt/etmaal. Dit aantal is dermate laag dat deze akoestisch niet relevant zijn. Voor deze weg is verder akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk.
Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend is voor autosnelwegen (A4).
Tabel 4.3 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)
huidige situatie | intensiteiten 2012 | |
rijksweg A4 | 124.178 | 177.700 |
Laan van Oud Raadwijk | - | 50 |
Tabel 4.4 Voertuig- en etmaalverdeling
rijksweg A4 | dag | avond | nacht |
lichte motorvoertuigen | 82,00% | 85,70% | 70,00% |
middelzware motorvoertuigen | 9,36% | 7,50% | 16,50% |
zware motorvoertuigen | 8,64% | 6,80% | 13,50% |
etmaalverdeling | 6,70% | 2,70% | 1,10% |
Onderzoek
De ontwikkeling betreft het vergroten van het bouwvlak aan de Laan van Oud Raadwijk 11a. Hierbij wordt tevens de functie voor een agrarische bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Deze woning wordt binnen het bouwvlak gefixeerd op de locatie zoals weergegeven in afbeelding 2.1. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Zoeterwoude; Laan van Oud Raadwijk 11a Akoestisch onderzoek' (RBOI, 2013). Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 2.
Resultaat en conclusie
Uit de berekening blijkt dat, ten aanzien van wegverkeer op de gezoneerde Rijksweg A4, voor de te bouwen agrarische bedrijfswoning op alle bouwlagen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting bedraagt 55 dB.
Verder is geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op de Rijksweg A4 voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.
De maximaal toelaatbare hogere waarde voor agrarische bedrijfswoningen van 58 dB wordt niet overschreden. Tevens staat het hogere waarde beleid van de Milieudienst West Holland (vastgelegd in het document 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder', 2013) het verlenen van een hogere waarde niet in de weg. Om de ontwikkeling van de agrarische bedrijfswoning op de gefixeerde locatie mogelijk te maken, dient daarom een besluit hogere waarde vastgesteld te worden van 55 dB. De verleende hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.
Tabel 4.5 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai
Adres | Aantal | Geluidsbelasting (dB) | Geluidsbron |
Laan van Oud Raadwijk 11a | 1 | 55 dB | Rijksweg A4 |
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de rijksweg A4, de Burgemeester Detmersweg en de Noortbuurtseweg (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen (figuur 4.2 en 4.3). Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2 Concentratie stikstofdioxide in de omgeving van het plangebied
(http://viewer2011.nsl-monitoring.nl/)
Figuur 4.3 Concentratie fijn stof in de omgeving van het plangebied
(http://viewer2011.nsl-monitoring.nl/)
De ontwikkeling in het plangebied is met de uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwvlak en de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect van de verkeersaantrekkende werking op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2.
Naast het effect van de verkeersaantrekkende werking op de luchtkwaliteit kan de ontwikkeling door het vergroten van het bouwvlak ook effect hebben op de uitstoot van fijn stof vanuit de stal. In de Handreiking fijn stof en veehouderijen (Infomil, mei 2010) zijn vuistregels opgenomen om zonder verdere berekeningen vast te kunnen stellen of een plan niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt. Met behulp van de emissiefactorenlijst van het voormalige Ministerie van VROM kan de emissie van de uitbreiding van het aantal stuks vee in beeld worden gebracht en af worden gezet tegen de vuistregels. Tabel 4.7 geeft een overzicht van de emissie waarbij mogelijk sprake is van een 'in betekende mate' toename van de concentraties fijn stof op een bepaalde afstand gemeten vanaf het dierverblijf. De betreffende emissies zijn worstcase, inclusief een veiligheidsmarge.
Tabel 4.7 Vuistregel IBM conform Handreiking fijn stof en veehouderijen
afstand tot te toetsen plaats | 70 m | 80 m | 90 m | 100 m | 120 m | 140 m | 160 m |
totale emissie in g/jr van uitbreiding/ oprichting | 324.000 | 387.000 | 473.000 | 581.000 | 817.000 | 1.075.000 | 1.376.000 |
Voor agrarische gronden met een bouwvlak van 0,5 hectare kan uitgegaan worden van maximaal 1250 vleeskalveren (rapport Megastallen in beeld van Alterra). Uitgaande van de kentallen uit de voorgenoemde Handreiking (maximaal 33 gram/dier per jaar voor een vleeskalf tot 8 maanden) genereert een bedrijf met dergelijke dieraantallen 82.500 gram uitstoot van fijn stof per jaar. Wanneer deze emissies worden vergeleken met de getallen in tabel 4.7 kan de conclusie worden getrokken dat bij dergelijke dieraantallen de uitbreiding of omschakeling van een individueel bedrijf nooit leidt tot een overschrijding van grenswaarden. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Wel vindt er in de omgeving van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Allereerst vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A4 (wegvak Z118: afrit 6a Zoeterwoude Rijndijk - afrit 7 Zoeterwoude Dorp). De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. De PR 10-8-contour, indicatief voor het invloedsgebied, is circa 171 m. Het plangebied ligt op ruim 400 m vanaf de weg. Dit is dus ruim buiten de PR-contour en het invloedsgebied.
Op een afstand van ruim 900 m ten noordoosten van het plangebied is daarnaast de N11 gelegen. Ook over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de risicokaart blijkt dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg is gelegen. De PR 10-8 risicocontour is 141 m. Uit het Basisnet blijkt daarnaast dat er geen sprake is van een plasbrandaandachtsgebied en dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt ruim buiten de PR 10-6-contour en het invloedsgebied van de weg.
Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen. Ten oosten van het plangebied is de aardgasleiding A-515 gelegen (diameter 36 inch, druk 66,2 bar). De PR 10-6-contour is circa 210 m. Het invloedsgebied van het GR is circa 430 m. Het plangebied ligt op ruim 500 m afstand van de leiding. Dit is dus ruim buiten de PR-contour en het invloedsgebied. Ten noorden van het plangebied ligt daarnaast de aardgasleiding W-535-11 (diameter 16 inch, druk 40 bar). Van deze leiding is de PR 10-6-contour niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied van het GR is 170 m. Het plangebied ligt op ruim 580 m van de leidingen. Dit is ruim buiten de PR-contour en het invloedsgebied.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contouren en de invloedsgebieden van de risicovolle objecten. De aanwezigheid van de risicovolle objecten vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. Verder zijn er in de omgeving van het plangebied geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat landinrichtingsprojecten mer-beoordelingsplichtig zijn bij activiteiten die betrekking hebben op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bouwvlak met een oppervlak van 0,5 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Laan van Oud Raadwijk 11a' is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland en aan de provincie Zuid-Holland.
Het hoogheemraadschap heeft schriftelijk laten weten geen opmerkingen te hebben bij het plan. De provincie heeft schriftelijk laten weten dat het plan aanleiding geeft tot reactie. Onderstaand wordt de reactie samengevat en beantwoord.
Samenvatting
De Verordening Ruimte sluit nieuwvestiging van intensieve veeteelt in het buitengebied uit. De provincie kan daardoor niet kan instemmen met de voorgestelde ontwikkeling.
Beantwoording
De provincie hanteert de volgende begripsbepaling voor intensieve veehouderij: "het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel". Het bedrijf aan de Laan van Oud Raadwijk 11a heeft wel degelijk een relatie met de agrarische grond. In de zomerperiode vindt weidegang plaats. Tevens bestaat een groot deel van het rantsoen van de dieren uit kuilgras en snijmaïs. De eigenaar beschikt over 12 ha agrarische grond voor deze activiteiten. De gemeente is op basis van deze gegevens van mening dat het bedrijf kan worden aangemerkt als grondgebonden agrarisch bedrijf.
De overlegreactie van de provincie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Laan van Oud Raadwijk 11a' heeft van 1 augustus t/m 11 september, samen met het ontwerpbesluit Hogere Waarden, ter visie gelegen. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Er zijn tegen het plan 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen worden hieronder samengevat en beantwoord.
1. Hoogheemraadschap van Rijnland (HHS)
Samenvatting
Aangezien er geen watrhuishoudkundige belangen in het geding zijn geeft het plan voor het HHS geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Er wordt een positief wateradvies verstrekt.
Beantwoording
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.
2. Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit
Samenvatting
Opgemerkt wordt dat de opmerkingen in het kader van het vooroverleg niet hebben geleid tot aanpassing van het plan. Om die reden is een zienswijze ingediend.
De gemeente heeft aangegeven dat de uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden naar 1.500 m2 en de mogelijkheid voor de bouw van een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. De provincie geeft aan dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 4 lid 1 van de Verordening Ruimte omdat niet uit de toelichting blijkt dat er op de locatie Laan van Oud Raadwijk 11a een volwaardig bedrijf is gevestigd. verzocht wordt het bestemmingsplan op dit aan te passen.
Beantwoording
De onderbouwing van de volwaardigheid wordt op pagina 6 van de toelichting onder 'volwaardigheid bedrijfsvoering' aangevuld. Verwezen zal worden naar het bedrijfsplan dat ten grondslag heeft gelegen aan het raadsbesluit, waarin medewerking wordt toegezegd voor de toekenning van een agrarisch bouwvlak. Het bedrijfsplan wordt als bijlage bij de toelichting (Bijlage 5) opgenomen. In deze tekst wordt tevens vermeld dat sinds het besluit van de raad de grondeigenaar in aanvulling op hetgeen opgenomen is in het bedrijfsplan, op zoek is geweest naar nog meer ontwikkelingsruimte voor zijn bedrijf. Dit heeft geleid tot enkele grondgebruiksverklaringen, wat een duurzame ontwikkeling van het bedrijf ten goede komt (Bijlage 6).
3. Brandweer Hollands Midden
Samenvatting
Door de brandweer is een brandveiligheidsadvies in het kader van een adviesaanvraag bereikbaarheid en bluswater voor industriefunctie afgegeven.
De aanvraag voldoet niet volledig aan de 'Praktijkrichtlijnen bereikbaarheid', Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening van de Regionale Brandweer Hollands-Midden en het Bouwbesluit 2012. Verzocht wordt om nadere gegevens ter goedkeuring aan te bieden aan de Brandweer Hollands Midden.
Beantwoording
De gevraagde gegevens worden ter goedkeuring toegezonden. Dit heeft verder geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4. Omgevingsdienst West Holland
Samenvatting
Geadviseerd wordt in de ruimtelijke onderbouwing aandacht te besteden aan het Besluit m.e.r.
Verzocht wordt in de toelichting de verwijzing naar het Besluit Landbouw milieubeheer te wijzigen in het Activiteitenbesluit Milieubeheer.
verzocht wordt de tekst in de paragraaf bodem te vervangen door het tekstvoorstel zoals opgenomen in het advies Ruimtelijke plannen Laan van Oud Raadwijk 11a d.d. 25 april 2013.
Geconstateerd wordt dat het uitgevoerde akoestische onderzoek onvoldoende is en uit gaat van onjuiste gegevens. Er worden nieuwe berekeningen uitgevoerd. Na ontvangst van de resultaten kan de Omgevingsdienst het onderdeel geluid van haar advies aanvullen.
Verzocht wordt de ruimtelijke onderbouwing aan te vullen voor wat betreft het aspect fijn stof.
Verzocht wordt voor dit aspect ook de N11 mee te nemen in de onderbouwing.
In de ruimtelijke onderbouwing is geen aandacht voor het aspect duurzaamheid. verzocht wordt het bijgeleverde tekstvoorstel op te nemen in de ruimtelijke onderbouwing.
Beantwoording
Financiële uitvoerbaarheid
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt. In het plangebied is i.c. géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Er is één particuliere grondexploitant. Door deze ondernemer is informatie overhandigd waaruit blijkt dat de opbrengst de kosten overstijgt waarmee het plan financieel uitvoer wordt geacht.
Kostenverhaal
Dit bestemmingsplan ziet op de ontwikkeling van een bedrijfswoning. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening betreft dit een ontwikkeling waarvoor de verplichting geldt om kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten (zoals de aanleg van nutsvoorzieningen). Dit moet door middel van de vaststelling van een exploitatieplan bij het ruimtelijk plan. Van deze verplichting kan worden afgezien indien de gemeente het kostenverhaal op een andere wijze heeft verzekerd en de gemeente het voorts niet noodzakelijk acht nadere eisen te stellen en een fasering in de bouw aan te brengen. Voor de plankosten en planschade zal in dit geval een anterieure overeenkomst gesloten worden. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Conform de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn. Het betreft hier een grondgebonden veehouderij met daaraan ondergeschikt enkele rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties. Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zijn deze tevens beschreven in de bestemmingsomschrijving.
Bouwregels
In de bouwregels zijn planregels opgenomen die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden. Het plangebied omvat het agrarische bouwvlak, hierbinnen dienen alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij het agrarische bedrijf gesitueerd te worden. De locatie van de bedrijfswoning is, in verband met geluidsnormen, met een functieaanduiding vastgelegd.
Afwijken van de bouwregels
Voor de volgende ontwikkelingen is een bevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan opgenomen:
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat een groenstrook gerealiseerd dient te worden binnen het bouwvlak, vooraf of tegelijk aan de bouwwerkzaamheden.
Afwijken van de gebruiksregels
Voor het toestaan van andere nevenfuncties dan degene die rechtstreeks zijn mogelijk gemaakt, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheid
Ingeval van beëindiging van het agrarische bedrijf is ten behoeve van vervolgfuncties is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Leiding - Water
Deze waterleiding is in een dubbelbestemming als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijking toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een aanvraag, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leiding is opgenomen dat voor bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is.
Waarde - Archeologie
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Anti-dubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.
Algemene gebruiksregels
Algemeen gebruiksverbod
In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Waarde archeologie
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Overige regels
Werking wettelijke regelingen
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.