Plan: | Oosterhage voormalige NAM-locatie |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP00020-0004 |
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit brengt met zich mee dat, als er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).
Voor de ontwikkeling het hele bedrijventerrein Oosterhage en het Businesspark Oosterheem is een natuurwaardenonderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Quick scan T-strook/Oosterhage" van 1 juni 2010. Uit dit onderzoek blijkt dat op de voormalige NAM-locatie zelf (op broedvogels na) geen beschermde soorten aanwezig zijn. Wel is in de omgeving (ten westen van de HSL) de rugstreeppad gesignaleerd. Bij de ontwikkeling van de locatie zal hiermee rekening gehouden moeten worden. Verder zal ook rekening gehouden moeten worden met het voorkomen van de steenuil in de directe nabijheid van de voormalige NAM-locatie. Er is namelijk in een rij knotwilgen aan de overzijde van Nieuwe Hoefweg ter hoogte van het plangebied een nestkast geplaatst die in het verleden als broedplaats is gebruikt door de steenuil. In het plangebied zelf is geen broedplaats van de steenuil aanwezig. Ten slotte moet in zijn algemeenheid rekening gehouden worden met de aanwezigheid van broedende vogels. Om verstoring in het gebied te voorkomen dienen werkzaamheden bij voorkeur te worden uitgevoerd in de periode augustus-februari. Indien er op bepaalde terreindelen toch werkzaamheden moeten plaatsvinden in de periode maart-juli dient vooraf een inspectie plaats te vinden om de afwezigheid van broedende vogels aan te tonen.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6 van de plantoelichting.