direct naar inhoud van Artikel 15 Waarde - Archeologie
Plan: Buytenpark
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00007-0004

Artikel 15 Waarde - Archeologie

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Doeleinden

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

15.1.2 Dubbelbestemmingen

Secundair zijn de in lid 15.1.1 genoemde gronden, bestemd voor de doeleinden zoals omschreven in het eerste lid van respectievelijk Artikel 4, Artikel 5, Artikel 6, Artikel 7, Artikel 11, Artikel 12, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 20.

15.2 Bouwregels

Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met uitzondering van:

  • a. bouwwerken die betrekking hebben op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken , waarbij de oppervlakte van de bouwwerken niet wordt vergroot en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  • c. bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst;
  • d. bouwwerken die uitsluitend zijn bestemd ten behoeve van archeologisch onderzoek met een bouwhoogte van maximaal 3 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid15.2 ten behoeve van een andere aan deze grond toegekende bestemming, indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

15.3.2 Mogelijkheid tot stellen van regels

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting om de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
15.3.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een afwijking, kan zij advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning de archeologische waarden kunnen worden aangetast, en welke regels eventueel aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden zonder, of in afwijking, van een omgevingsvergunning op of in de gronden de volgende werken of werkzaamheden (niet zijnde bouwwerken) uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 m onder peil zoals afgraven, ontginnen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleggen van drainage, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 50 m² of het verwijderen van funderingen;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen dieper dan 0,5 m onder peil.
15.4.2 Uitzondering

Het onder lid 15.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan of die ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

15.4.3 Archeologisch onderzoek

De aanvrager van een omgevingsvergunning overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

15.4.4 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het archeologisch onderzoek blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarde is te verwachten of kan worden geschaad;
  • b. schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel als mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden regels.
15.4.5 Mogelijkheid tot stellen van regels

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de omgevingsvergunning de volgende regels aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarde in de bodem kan worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting om de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.4.6 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning kunnen zij advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning de archeologische waarden kunnen worden aangetast en welke regels eventueel aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.