1.1.4 Leeswijzer
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording, Deel C de juridische planbeschrijving en Deel D de uitvoerbaarheid.
Deel A geeft een inleiding op het bestemmingsplan, beschrijft het plangebied en beschrijft de beoogde ontwikkeling met als meest belangrijke onderdeel de inrichtingsschets.
Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.
In deel C wordt de juridische systematiek van voorliggend plan beschreven. Hier wordt onder andere per onderdeel van de regels wat dit betreft en wat de functie is.
Deel D omvat tot slot de economische en maatschappelijke inpasbaarheid. De economische inpasbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke inpasbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.
1.2.2.2 Toekomstige situatie
Het voorgenomen plan betreft de formalisatie van het gebruik van de woning als burgerwoning en het juridisch-planologisch vastleggen van verschillende in het plangebied aanwezige elementen. Om welke elementen dit gaat komt navolgend aan bod.
Inrichtingsplan
Het onderhavige initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Ten behoeve van het dit initiatief is een Inrichtingsplan vervaardigd (Buro SRO, 12 oktober 2021). Hierbij is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de oeverwallen Oude Rijn, zoals ook bedoeld in het inspiratieboek 'Versterken oeverwallen Oude Rijn in het Venster Bodegraven - Woerden' (2011).
Zoals reeds benoemd in de vorige paragraaf, heeft initiatiefnemer de afgelopen jaren reeds de nodige acties ondernomen om de ruimtelijke kwaliteiten van het onderhavige gebied te verhogen. Zo heeft de dichte, verwilderde randbeplanting reeds plaats gemaakt voor een meer open structuur, zijn kenmerkende vruchtdragende bomen toegevoegd en zijn bomen aangeplant die de rechtlijnige kavelsloten begeleiden.
Ten behoeve van het onderhavige initiatief worden de landschappelijke structuren van het slagenlandschap nog verder versterkt. De rechtlijnige kavelsloten met begeleidende opgaande streekeigen beplanting zijn behouden en worden op enkele plekken aangevuld met bomen. De inrit vanaf Geestdorp en de bruggen zijn ondergeschikt en doen geen afbreuk aan het orthogonale landschap.
Doordat het beeld vanaf het lint open is gemaakt, is het zicht op open landschap en op het cultuurhistorisch waardevolle voormalige fort herstelt. Vermeldenswaard is dat het bestemmingsvlak voor 'Wonen' ten opzichte van de voormalige bedrijfsbestemming is ingeperkt. Die gronden hebben nu de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen, waarmee de openheid en het vrije zicht beter gewaarborgd zijn. Met het oog hierop zijn voorts de standaard-bouwmogelijkheden voor overkappingen, silo's en tunnelkassen niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Het Inrichtingsplan is tevens als
bijlagen bij de regels, bijlage 3 bijgevoegd, waarbij in de regels is opgenomen dat de inrichting van het plangebied overeenkomstig het Inrichtingsplan moet worden uitgevoerd en in stand gehouden.
Figuur 8: Inrichtingsplan (bron: Buro SRO, 12 oktober 2021)
Figuur 9. Zicht op het landschap (bron: initiatiefnemer, 2021)
Bestaande bebouwing
De bestaande bedrijfswoning is het hoofdgebouw op het perceel. Deze heeft een oppervlakte van 142 m². Daarnaast is op het perceel een aantal bijbehorende bouwwerken aanwezig: een voormalige paardenstal, een voormalige hooimijt met overkappingen en een aanbouw aan de woning. In totaal gaat het om een oppervlakte van 309 m² aan bestaande bijbehorende bouwwerken:
Bijbehorende bouwwerken | Oppervlakte | Goothoogte | Bouwhoogte |
Voormalige paardenstal | 212 m² | 3,5 m | 7,5 m |
Aanbouw aan woning | 27 m² | | 3 m |
Voormalige hooimijt | 50 m² | 4,5 m | 7,5 m |
Aanbouwen aan hooimijt | 20 m² | | 3 m |
Totaal | 309 m² | | |
Burgerwoning
In het plangebied is een boerderijwoning aanwezig die gebouwd is in 1971 en voor lange tijd bij een paardenhouderij behoorde. Inmiddels is de woning niet meer aan een paardenhouderij verbonden, waarmee het huidige gebruik als burgerwoning strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Door het gebruik met voorliggend plan te formaliseren kan het als burgerwoning dienen.
Op navolgende afbeelding is een foto van de woning weergegeven.
Figuur 10: Vooraanzicht woning
Hooimijt
Op de oostzijde van het perceel is een hooimijt aanwezig. Deze week reeds af van de volgens het geldende bestemmingsplan toegestane goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 m. Doordat er schade ontstond ten gevolge van een storm was er een reparatie vereist, waarbij tevens een andere materialisering werd toegepast. Hierbij werd door de gemeente geconstateerd dat de hooimijt afwijkt van de toegestane hoogtes en dichtgemaakt is. Maar het is wel een gebouw dat als hooimijt is gebouwd en ook altijd zo heeft gefungeerd. Een dergelijk gebouw, dat goed in dit landschap past, kenmerkt zich niet door de goot- en nokhoogte van 3 en 6 meter zoals ‘reguliere’ erfbebouwing. Van oudsher heeft het een flexibele hoogte, afhankelijk van de hoeveelheid hooi die er in was opgeslagen. Het dak is teruggebouwd op de hoogte die kenmerkend en beeldbepalend is voor deze hooimijt, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 7,5 m. Dit wordt als zodanig geregeld in het voorliggende bestemmingsplan.
Het voornemen is om de hooimijt in gebruik te nemen voor mantelzorg. Hiervoor is geen omgevingsvergunning nodig.
Figuur 11: Hooimijt
Voormalige paardenstal
De voormalige paardenstal, die zich direct achter de woning bevindt, is in gebruik voor recreatief eigen gebruik, voornamelijk als speelschuur voor de kinderen. Het voornemen is om hier een eenvoudige douche te installeren, zodat de kinderen in deze schuur kunnen douchen na het spelen. De gemeentelijke standaard-bestemmingsregeling staat evenwel 'geen slaapkamer en/of badkamer' toe in een bijbehorend bouwwerk, om te voorkomen dat een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige wooneenheid of als nachtverblijf in gebruik wordt genomen. De betreffende regeling is in het voorliggende bestemmingsplan enigszins aangepast (in artikel 10.1 sub b) zodanig dat 'geen slaapkamer' is toegestaan. Het beoogde gebruik is immers puur gericht op het recreatief eigen gebruik waarvoor het praktisch is om er een eenvoudige douche te hebben, wat op zich passend is binnen de intenties van het gemeentelijke beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om dit bijbehorend bouwwerk als zelfstandige wooneenheid of als nachtverblijf te gaan gebruiken.
Westelijke inrit
Voor het gebruik van de westelijke inrit was een vergunning vereist, omdat deze deels in een agrarische bestemming ligt en deels in de bedrijfsbestemming. Het gebruik van de inrit om bij de woning te komen is met deze bestemming in strijd. De inrit is inmiddels al meerdere jaren aanwezig in het plangebied, ook toen er nog veel opgaande beplanting op de locatie aanwezig was. Initiatiefnemers hebben met het vernieuwen van de inrit deze beplanting weggehaald, waarmee het landschap en het fort vanaf het lint weer worden ervaren. De inrit en de bruggen zijn ondergeschikt aan het kenmerkende orthogonale slagenlandschap en doen daar aan dan ook geen afbreuk.
Het formaliseren van de inrit en de bruggen maakt het onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. In de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden wegen en paden mogelijk gemaakt, mede ten behoeve van aanliggende bestemmingen, mits in overeenstemming met het eerder genoemde Inrichtingsplan.
Figuur 12: Westelijke inrit
Tuinmuur
De hoogte van de tuinmuur op een deel van de oostelijke perceelsgrens had een bouwhoogte van 2,45 m, terwijl die bouwhoogte op basis het geldende bestemmingsplan maximaal 2 m mag bedragen (waarbij tevens een algemene vrijstellingsbepaling geldt waarmee 10% afwijking mogelijk is).
De betreffende tuinmuur heeft een functionele hoogte, die verband houdt met het hoogteverschil ten opzichte van het aangrenzende perceel Geestdorp 10a. Op deze wijze wordt inkijk vanaf het buurperceel voorkomen en is de privacy gewaarborgd op het onderhavige perceel. Bovendien ontneemt het vanaf de kant van initiatiefnemer het uitzicht op de hogere gevel van de manege op het aangrenzende perceel. Daarbij is de betreffende tuinmuur niet waarneembaar vanaf omliggende openbare wegen en daardoor heeft een hogere maat op deze locatie geen invloed op de mate waarin het slagenlandschap wordt ervaren.
Om deze redenen wordt in het voorliggende bestemmingsplan de hoogte van de betreffende erfafscheiding gesteld op maximaal 2,5 m. Dat gebeurt door de betreffende tuinmuur te voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - tuinmuur' waarbij geregeld wordt dat ter plaatse die afwijkende hoogtemaat wordt toegelaten. Op deze wijze wordt het risico op precedentwerking voorkomen. Voor overige arfafscheidingen blijven de gebruikelijke hoogtematen van kracht.
Figuur 13: oorspronkelijke, bestaande tuinmuur op de oostelijke perceelsgrens
Parkeren
Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of bij het toestaan van een andere planologische gebruiksactiviteit vast dient te staan dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Hierbij moet, conform de 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' (vastgesteld 24-05-2017), worden voldaan aan de Nota parkeernormen gemeente Woerden (vastgesteld op 2 september 2014). Op basis hiervan bedraagt de parkeernorm in het voorliggende geval 2.4 parkeerplaatsen. Hieraan zal worden voldaan; op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar voor de benodigde 3 parkeerplaatsen.
2.3.4.1 Kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
2.3.4.2 Conclusie
Met voorliggend plan worden niet direct het toevoegen van een (beperkt) kwetsbaar object beoogd. Echter wordt het ingevolge de bestemmingswijziging mogelijk een mantelzorgwoning in het bestaande bijgebouw te realiseren. Om te beoordelen of het plaatsgebonden- of groepsrisico binnen het plangebied overschreden wordt, is de risicokaart geraadpleegd.
Figuur 19: Uitsnede risicokaart, globale ligging plangebied: zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
De risicokaart toont aan dat er ten zuiden van het plangebied een spoor is gelegen, namelijk de spoorlijn Woerden - Breukelen. Dit spoor ligt op een geruime afstand van ca. 910 m, waarmee het buiten de PR- en GR-plafonds valt. Er worden toxische stoffen over dit traject vervoerd, waardoor het onderdeel is van het Basisnet spoor. Daardoor valt het plangebied wel binnen het invloedsgebied en dient er derhalve aandacht te worden besteed aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de planlocatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Het plangebied bevindt zich niet in de buurt van buisleidingen. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR- of GR-risicocontour van een risicovolle inrichting in de omgeving. Met een afstand van ca. 390 m tot de woning valt het tevens buiten het invloedsgebied van het ten zuidoosten gelegen LPG-tankstation. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en het plan in dit kader uitvoerbaar is.
2.3.8 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
Provinciaal beleid
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie ‘duurzaam met een doel’ aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om al in 2030 een CO2-neutrale gemeente te zijn. Om geen uitstoot van woningen te genereren wordt alle nieuwbouw vanaf 2018 energieneutraal of Nul-Op de-Meter (NOM).
Planspecifiek
Onderhavig initiatief heeft geen betrekking op de realisatie van nieuwe woningen. Duurzame maatregelen op dit onderdeel zijn dan ook niet relevant voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Anderzijds hecht de gemeente waarde aan het vergroenen van de stad, bijvoorbeeld door middel van zonnepanelen. Het huis en de schuur lenen zich, vanwege de rieten kappen, niet voor de plaatsing van zonnepanelen. Wel wordt gedacht aan zonnepanelen op de grond, afgeschermd met een beukenhaag. Dit wordt nader uitgewerkt buiten het kader van dit bestemmingsplan.
2.4.1 Waterbeleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: HDSR) staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van HDSR van toepassing. In dit plan geeft HDSR aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
- waterveiligheid;
- voldoende water;
- gezond water;
- gezuiverd afvalwater;
- genieten van water.
Keur 2019 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Het onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. Omdat de oude Keur niet meer in onze veranderende wereld paste heeft HDSR een volledig nieuwe Keur opgesteld, die sinds 1 mei 2019 van kracht is.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het ruimtelijk plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
3.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
Agrarisch met waarden (Artikel 3)
Om de bestaande inrit te kunnen formaliseren zijn deze gronden meegenomen in voorliggend plan. Hierbij heeft ook het westelijke deel van de huidige bedrijfsbestemming de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen, waarmee de openheid beter gewaarborgd is. Hiertoe is een bepaling opgenomen, gericht op de instandhouding van de landschappelijke waarden, zoals bedoeld in het Inrichtingsplan, dat als bijlage 3 bij de regels is gevoegd. In de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden ook wegen en paden mogelijk gemaakt, mede ten behoeve van aanliggende bestemmingen, mits passend binnen het Inrichtingsplan.
De regeling is deels ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen', omdat dit bestemmingsplan recenter is dan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' en daarmee beter aansluit bij de gemeentelijke standaard.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, waarbij er geen mogelijkheden worden geboden voor overkappingen en bouwwerken voor mestopslag, andere silo's en tunnelkassen.
Wonen (Artikel 4)
Het plangebied is voorts voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is één woning met bijbehorende erfbeplanting, tuinen, wegen, water, etc., toegestaan. In de bouwregels worden regels gesteld aan de inhoud, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de woning. Middels een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de maximaal toegestane inhoud van de woning, mits er (delen) van bijgebouwen gesloopt worden.
Daarnaast mag maximaal 309 m² aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gerealiseerd, wat overeenkomt met de bestaande omvang van de bijbehorende bouwwerken, zoals ook aangegeven op het Inrichtingsplan. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal respectievelijk 3 en 6 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte als deze meer bedraagt. Dat geldt voor de bestaande hooimijt en voor de bestaande voormalige paardenstal.
Tevens zijn er mogelijkheden voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hierbij is een specifieke regeling opgenomen om plaatselijk een hogere tuinmuur (met een hoogte van 2,5 m) mogelijk te maken. De betreffende tuinmuur is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tuinmuur'.
Er worden gebruiksmogelijkheden geboden voor de uitoefening van een vrij beroep, of voor beroepen bedrijfsactiviteiten aan huis. Dat betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, zoals een dierenartspraktijk, “bed and breakfast”-appartementen, kinderopvang, als ook dienstverleningen conform de Positieve lijst van de bij de regels gevoegde Bijlage 1. Dit gebruik mag niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning beslaan en, samen met de daarbij behorende bijgebouwen, in ieder geval niet meer dan 100 m² zijn.
Voorts is het bestemmingsvlak, in navolging van het huidige bestemmingsplan, voorzien van de aanduiding 'overige zone - vrijkomende agrarische bebouwing' (zie ook
toelichting paragraaf 3.2.3). Op grond hiervan zijn diverse bedrijfsactiviteiten toegelaten binnen de bestaande bebouwing. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn tevens ondergeschikte nevenactiviteiten toegelaten.
Waarde - Archeologie 1 (Artikel 5)
De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is opgenomen om archeologische waarden in het plangebied te beschermen en te behouden, met dien verstande dat ingrepen van ten hoogste 100 m² en 30 -mv diep zijn toegestaan zonder voorafgaand archeologisch onderzoek. Bescherming blijkt onder meer uit bouwregels. In de bouwregels worden bouwwerken onder bepaalde voorwaarden toegelaten. Daarnaast is het alleen mogelijk om werkzaamheden uit te voeren als men beschikt over een aanlegvergunning.
Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6)
De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is opgenomen in het noorden van het perceel. Hier geldt hetzelfde als bij 'Waarde - Archeologie 1', alleen is de vrijstellingsgrens ruimer, namelijk een oppervlakte van 10.000 m² en een diepte van 1 m -Mv.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 7)
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen ter bescherming van de waterkering behorende bij de Oude Rijn. Bouwen is slechts toegestaan ten behoeve van deze bestemming.
3.2.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 3 van toepassing zijn.
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Binnen deze regels zijn regels met betrekking tot bouwen van een kelder opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd, zoals het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige wooneenheid of als nachtverblijf.
Ook is een regeling opgenomen ten aanzien van geurgevoelige objecten, als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Hierbij is bepaald dat het gebruik van bouwwerken als geurgevoelig object ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' strijdig gebruik is, tenzij sprake is van een bouwwerk dat voldoet aan de afwijkende afstanden conform de 'Verordening lokaal geurbeleid veehouderijen landelijk gebied Woerden' (vastgesteld d.d. 28 mei 2009) en diens rechtsopvolger(s).
Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stellen dat voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein) wordt gerealiseerd. De regeling is overgenomen uit de 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' (vastgesteld 24-05-2017).
Tot slot is in de Algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de inrichting en zichtlijnen oeverwallen. Hierbij wordt verwezen naar het Inrichtingsplan dat als bijlage 2 bij de regels is opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
Hierin is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij zijn toegestaan, tenzij sprake is van een bouwwerk dat voldoet aan de afwijkende afstanden conform de 'Verordening lokaal geurbeleid veehouderijen landelijk gebied Woerden' (vastgesteld d.d. 28 mei 2009) en diens rechtsopvolger(s). Dat geldt voor de bestaande woning binnen het plangebied.
Algemene afwijkingsregels
Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.