Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: De Meent 1b, Kamerik
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0632.OVDEMEENT1B-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Meent 1B in de kern Kamerik bevindt zich een bedrijfspand dat momenteel wordt gebruikt als showroom. Initiatiefnemer, tevens eigenaar van het pand, wenst ter plaatse van het pand twee appartementen te realiseren. Het bestaande pand dient met de beoogde ontwikkeling gesloopt te worden om op de locatie de appartementen mogelijk te maken.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is reeds een haalbaarheidsverzoek bij de gemeente aangevraagd. De gemeente geeft aan dat het plan haalbaar is bevonden, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan (kenmerk: D/21/38833, d.d. 19 oktober 2021). Die voorwaarden betreffen onder meer een uitwerking van de parkeerbehoefte en een nadere uitwerking van het aspect bedrijven en milieuzonering in het kader van de naastgelegen maatschappelijke bestemming.
 
In de geldende beheersverordening ‘Kern Kamerik en kern Kanis’ heeft het plangebied bestemming ‘Gemengde doeleinden’. Binnen deze bestemming zijn verschillende activiteiten toegestaan. Gestapeld wonen is niet binnen deze bestemming toegestaan. Het planvoornemen om het bedrijfspand te verbouwen ten behoeve van twee appartementen is in strijd met de beheersverordening. Het is mogelijk om af te wijken van de beheersverordening. Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden. Als onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing opgesteld te worden. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als onderbouwing van de voornoemde afwijking van de geldende beheersverordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich op een centrale locatie in de kern Kamerik. De planlocatie is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Kamerik, sectie D, perceelnummer 1295. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 210 m².
 
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: Google Earth) 
 
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd, bron: Google Maps) 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in de beheersverordening 'Kern Kamerik en kern Kanis', vastgesteld op 15 september 2015 door de raad van de gemeente Woerden.
 
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de geldende beheersverordening weergegeven.
     
Uitsnede beheersverordening 'Kern Kamerik en Kanis', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied beschikken in de geldende beheersverordening over de bestemming 'Gemengd'. Deze gronden zij mede bestemd voor detailhandel, dienstverlening, lichte bedrijfsactiviteiten, horeca, dienstwoningen, groenvoorzieningen, verblijfsdoeleinden en parkeergelegenheid. Het plangebied is, middels de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Hier mogen dan ook niet zonder meer bouwwerken worden gebouwd waar graafwerkzaamheden dieper reiken dan 30 cm en een oppervlakte hebben groter dan 50 m². Dit komt nader aan bod in toelichting paragraaf 4.9.1
 
Voorts geldt voor het plangebied en de gehele gemeente Woerden de 'Parapluherziening Parkeernormen', vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden op 24 mei 2017. De gemeente Woerden kan middels dit parapluplan bij nieuwbouwplannen of wijzigingen eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en hierbij toetsen aan de Nota parkeernormen. Dit komt nader aan bod in toelichting paragraaf 4.10.
 
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken zal van de geldende beheersverordening moeten worden afgeweken ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. Als onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing opgesteld te worden. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als onderbouwing van de voorgenoemde afwijking van de geldende beheersverordening.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De planlocatie bevindt zich in de kern Kamerik, een dorp met ca. 3.800 inwoners gelegen enkele kilometers ten noorden van de kern Woerden. Het plangebied betreft een bedrijfspand gelegen op een centrale locatie in Kamerik, niet ver van het centrum van het dorp. Het bedrijfspand, gelegen aan de weg Meent, is gebouwd in de jaren 70 van de vorige eeuw en wordt momenteel gebruikt als showroom. Het pand heeft een oppervlakte van ca. 210 m².
   
De onderstaande afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van het plangebied.
  
Impressie huidige situatie, plangebied rood omkaderd (bron: Google Streetview, d.d. augustus 2022)
 
Het pand beschikt over een enkele verdieping en heeft aan de voorzijde een platdak. Aan de achterzijde van het pand beschikt het gebouw over een zadeldak. Direct ten zuiden van het plangebied grenst het plangebied aan een hondenfysio praktijk. Verder ten zuiden van het plangebied bevindt zich de hervormde kerk Kamerik. Ten westen van de planlocatie bevindt zich de Dorpsbrug over de Kameriksche Wetering. De rest van de omgeving typeert zich voornamelijk door rijwoningen.
 
Aan de voorzijde grenst het pand aan een pleintje dat wordt gedeeld met de hondenfysio praktijk aan de Meent  1A en met de achterzijde van het perceel gelegen aan de Van Teylingenweg 53. Het perceel beschikt niet over eigen ruimte voor het parkeren. Dit wordt opgelost in de openbare ruimte.
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt het bestaande bedrijfsgebouw gesloopt ten behoeve van de realisatie van twee appartementen.
 
De navolgende afbeelding toont de beoogde situatie van de twee appartementen.
 
Beoogde situatie appartementen(bron: Schlingmann Architecten, d.d. 2 november 2023)
 
Het beoogde appartementengebouw krijgt het uiterlijk van een schuurwoning en zal beschikken over twee verdiepingen met een Mansardedak. Het gebouw krijgt een maximale bouwhoogte van 8,5 meter. De bouwhoogte sluit daarmee aan met de bouwhoogten van omliggende bebouwing. De twee appartementen zullen te bereiken zijn via een gedeelde ingang aan de oostzijde. Het pand zal aan de noordzijde twee meter vanaf de erfgrens maximaal drie meter hoog worden gebouwd om schaduwwerking op het naastgelegen perceel te voorkomen. De westzijde van het perceel wordt ingericht als binnentuin. Beide appartementen beschikken over een oppervlakte van ca. 80 m². Op de begane grond komen twee bergingen die vanaf de buitenzijde te bereiken zijn.
 
De navolgende afbeelding toont de beoogde situatie van de beoogde ontwikkeling.
  
Gevelaanzichten van de beoogde ontwikkeling (bron: Schlingmann Architecten, d.d. 2 november 2023)
 
De ontsluiting van het plangebied is voorzien aan de oostzijde van het perceel en is op deze wijze verbonden met de Meent. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe parkeerplaatsen. Het parkeren wordt in het openbaar gebied opgelost. Hiervoor is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. Dit wordt verder behandeld in toelichting paragraaf 4.10.2.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen landelijke gevolgen heeft.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Met onderhavige ontwikkeling worden twee appartementen gerealiseerd, waarmee het project niet aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat bij voorliggend plan gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing legt het plan tevens geen groter planologisch beslag op de ruimte. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor de 'stappen' van de Ladder niet verder doorlopen hoeven te worden.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
De provincie geeft aan voorkeur te hebben dat ontwikkelingen binnenstedelijk en binnendorps plaatsvinden. Het plangebied bevindt zich op een binnendorpse locatie.
 
Voorliggend plan raakt aan het vierde beleidsthema van de omgevingsvisie: vitale dorpen en steden. Er wordt gestreefd naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. Onderhavig plan is in lijn met de ambitie die de provincie heeft voor vitale dorpen en steden. De ontwikkeling voorziet immers in de transformatie van een bedrijfspand naar twee appartementen, waarmee het stedelijk gebied beter wordt benut. Dit is onder andere wenselijk omdat zo ruimteclaims op landelijk gebied kunnen worden voorkomen.
 
Een belangrijk onderdeel van de duurzame leefomgeving is gezondheid. De provincie streeft ernaar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Goed wonen en schone lucht, water en bodem zijn aspecten die hierbij van belang kunnen zijn. Uit toelichting hoofdstuk 4 blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust maken. Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met een robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Onderdeel van een klimaatbestendige leefomgeving is klimaatadaptief bouwen. Om dit te stimuleren heeft de provincie Utrecht het initiatief genomen om met zoveel mogelijk gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en waterschappen afspraken te maken over het 'klimaatrobuust' maken van gebouwen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de nota 'Afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht'. In de nota is klimaatadaptief bouwen onderverdeeld in de volgende thema's: hitte, droogte, wateroverlast, gevolgbeperking van overstromingen, biodiversiteit & natuurinclusiviteit en bodemdaling.
 
De beoogde ontwikkeling zal zoveel als mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust worden gemaakt. Omdat het plangebied in de huidige situatie al volledig bebouwd is speelt de beoogde ontwikkeling geen grote rol voor de voorgenoemde thema's. Wel komt er aan de westzijde van de planlocatie een binnentuin, hier was in het verleden een deel van het gebouw aanwezig. Er zal hier ruimte zijn om meer groen te realiseren dan voorheen aanwezig was. Het realiseren van groen komt ten goede tegen hittestress. Op basis van de kaarten van Klimaateffectatlas kan gesteld worden dat de thema's hitte, overstroming en wateroverlast geen rol spelen voor de beoogde ontwikkeling.
Aangezien de beoogde ontwikkeling kleinschalig van aard is en gezien het feit dat het plangebied in de huidige situatie volledig bebouwd is, speelt bodemdaling geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
      
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Uit de kaart behorende bij de Interim Omgevingsvisie blijkt dat voor het plangebied verschillende artikelen van de verordening relevant zijn. Deze artikelen worden navolgend getoetst.
 
Verstedelijking
Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Met betrekking tot verstedelijking van het stedelijk gebied stelt artikel 9.15 van de Interim Omgevingsverordening dat verstedelijking is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: 
  1. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
  2. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling; 
In het programma Wonen en werken worden de basisprincipes voor verstedelijking gevolgd. Het initiatief voldoet hier aan omdat het zich in stedelijk gebied bevindt. De beoogde situatie zal niet leiden tot extra bodemdaling. Er is reeds bebouwing aanwezig op deze locatie.
   
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten, woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel niet van toepassing is.
 
CHS - agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen in agrarisch cultuurlandschap. Er dient rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden. Ter plaatse van het plangebied staat momenteel al een bedrijfsgebouw. De kernkwaliteiten van het agrarische cultuurlandschap zijn ter plaatse van het plangebied niet aanwezig.
 
Landschap Groene Hart
Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 lid 2 van de Omgevingsverordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 7.9 lid 3 van de Omgevingsverordening stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Voorliggend plan bevat de realisatie van twee appartementen. Het plangebied wordt heringericht om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De kernkwaliteiten van het Groene Hart worden met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
   
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de bepalingen van de Interim omgevingsverordening provincie Utrecht.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Woerden
Op 12 april 2022 is de 'Omgevingsvisie Woerden' door de raad van de gemeente Woerden vastgesteld. De Omgevingsvisie biedt een inhoudelijk, procesmatig en samenhangend kader voor de ontwikkeling van de ruimte. Het is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Woerden. De kernambitie van de gemeente is om een vitale, duurzame, sociaal-inclusieve en veilige leefomgeving te borgen en te ontwikkelen, met als ankerpunt haar eigen identiteit binnen de regio. 
 
De vitaliteit, identiteit en de regionale positie van de gemeente Woerden zijn de uitgangspunten waarmee de gemeente rekening mee houdt bij veranderingen in de leefomgeving. Bij iedere keuze over de toekomst van de gemeente Woerden staan deze drie uitgangspunten centraal, zodat behouden wordt wat de gemeente Woerden waardeert.
 
De visie is op hoofdlijnen nader uitgewerkt en toegelicht in een aantal deelgebieden. In deze gebieden komen een aantal opgaven en ontwikkelingen samen. Voor ieder gebied is een samenhangende visie wenselijk, waarin dilemma’s, kansen en knelpunten in samenhang met elkaar zijn gebracht en afgewogen tot een integrale ruimtelijke visie op het gebied. Het gaat om de volgend vijf gebieden:
  • Poort van Woerden, gelegen in en rond het stationsgebied van Woerden;
  • De Groene Brug, gelegen tussen Woerden en Harmelen;
  • Achtertuin van Harmelen, gelegen tussen Harmelen en Utrecht;
  • Het Venster, ten westen van Woerden; 
  • Het Goud van Woerden. 
De visie is vervolgens per thema verder uitgewerkt. De thema’s die aan bod komen zijn wonen, werken, mobiliteit, landbouw, recreatie, natuur, klimaatadaptatie, energie en bodemdaling. Per thema (bijvoorbeeld het thema wonen) wordt aangegeven op welke manier dit onderwerp in de toekomst kan worden ontwikkeld.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Het Goud van Woerden'. Het open veenweidelandschap ten noorden van de Oude Rijn, onderdeel van het nationale landschap het Groene Hart en NOVI gebied, is het ‘Goud van Woerden’. Rust, ruimte, agrarisch gebruik, cultuurhistorie en natuur staan hier centraal. Het realiseren van appartementen op een binnenstedelijke locatie, waar reeds bebouwing aanwezig is, is niet in strijd met de bovengenoemde onderdelen.
 
Tevens is de thematische uitwerking relevant. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de thema's 'wonen' en 'werken' relevant. In de omgevingsvisie wordt geconstateerd dat er sprake is van een grote druk op de woningmarkt. De doelstellingen van de gemeente tot aan de periode 2030 en 2040 is het realiseren van betaalbare, voldoende beschikbare en geschikte woningen voor iedereen en het toevoegen van woningen waar nu een tekort of toenemende behoefte aan is. De gemeente beoogt tussen de 4.700 tot 6.600 woningen toe te voegen tot 2040. De 6.600 woningen zijn inclusief de regionaal afgesproken 30% planuitstel. Er wordt gestreefd om tot 2030 gemiddeld 300 woningen per jaar te realiseren. Het realiseren van twee appartementen vormen daarmee een kleine toevoeging aan de krappe woningmarkt.
    
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Woerden. 
3.3.2 Woonvisie Woerden 2019-2024
Op 14 november 2019 is de Woonvisie 2019-2024 door de gemeenteraad van Woerden vastgesteld. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De focus ligt op de groepen die extra aandacht nodig hebben, zoals starters en senioren, mensen met een laag inkomen, huishoudens met een middeninkomen en de mensen met een fysieke of mentale handicap. Dit betekent niet dat er niets gedaan wordt voor andere groepen, zoals gezinnen en mensen met hogere inkomens. Ook voor deze huishoudens wordt gebouwd. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag. De woonvisie biedt hierbij het kader.
     
Eén van de doelstellingen in de woonvisie is dat het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad. Het gaat primair om het toevoegen van woningen waar nu een tekort / toenemende behoefte aan is en waarmee de totale woningvoorraad in de toekomst ook nog voldoende aansluit op de bevolkingsopbouw en –samenstelling. Het uitgangspunt is om tot 2028 ruim 300 woningen per jaar te realiseren. De ambitie is om tot 2040 circa 4.700 woningen netto toe te voegen.
   
Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad. Het gaat primair om het toevoegen van woningen waar nu een tekort / toenemende behoefte aan is en waarmee de totale woningvoorraad in de toekomst ook nog voldoende aansluit op de bevolkingsopbouw en -samenstelling. Hierbij is volop aandacht voor nieuwe woonconcepten die aansluiten bij de demografische ontwikkelingen en bijbehorende woonbehoefte in de gemeente Woerden. De behoefte aan nieuwbouwwoningen is groot. Ook aan sociale huurwoningen is behoefte. Met name in de kernen Woerden en Harmelen zijn de wacht- en zoektijden hoog.
      
Conform het coalitieakkoord van de gemeente Woerden is opgenomen dat er bij nieuwbouwprojecten gemiddeld 20% aan sociale huur gerealiseerd moet worden, wat aansluit bij de behoefteraming tot 2030 uit de woningmarktanalyse van Companen (2018). Op basis van de wensen van de inwoners zou 60% van het nieuwbouwaanbod moeten worden gerealiseerd in het middeldure segment, voor het grootste deel appartementen (40%) en eengezinswoningen (20%) in het koopsegment. Door de gestegen bouwkosten, grondkosten en marktontwikkelingen lijkt dit niet haalbaar om dit volledig in de nieuwbouw te realiseren. Bovendien is er al veel aanbod in de bestaande woningvoorraad. Door in te zetten op het toevoegen van middenhuur (appartementen), koopappartementen en eengezinswoningen tot een oppervlakte van ongeveer 100m² en door het vrijmaken van woningen in de bestaande voorraad, gaan we ervan uit dat steeds meer mensen het product vinden wat zij wensen en past bij hun inkomen.
 
Planspecifiek
De gemeente Woerden geeft in de woonvisie aan dat ze doorstroming van de bestaande woningmarkt willen bevorderen om scheefwonen te verminderen en om grotere eengezinshuurwoningen en betaalbare koopwoningen vrij te maken op de woningmarkt. Om deze doorstroming te bevorderen wil de gemeente meer inzetten op de bouw van appartementen. Specifiek voor Kamerik wordt er in de woonvisie beschreven dat er een grote vraag is naar koop- en huurappartementen. Het realiseren van twee appartementen wordt daarmee passend gezien binnen de visie van de gemeente Woerden op het gebied van Woerden.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet: 
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. 
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Sinds 1 januari 2021 geldt voor gevallen onder de drempelwaarden (kolom 2) van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer (informele mer-beoordeling) dat niet al bij de aanvraag om het mer-beoordelingsplichtige besluit een mer-beoordelingsbesluit hoeft te worden gevoegd. De mer-beoordeling kan worden uitgevoerd, nadat de aanvraag is gedaan. De aanvraag moet worden afgewezen als uit de mer-beoordeling blijkt dat een m.e.r. nodig is. De beslissing over de mer-beoordeling kan worden gemotiveerd bij het mer-beoordelingsplichtige besluit (een afzonderlijke mer-beoordelingsbesluit is derhalve niet nodig).
 
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
  
Met de beoogde ontwikkeling worden twee appartementen gerealiseerd op een locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande planologische situatie niet toe. Het bebouwde oppervlak wordt kleiner ten opzichte van de omvang van het huidige bouwvlak. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden in de huidige situatie o.a. voor bedrijven zijn bestemd en dit wordt omgezet ten behoeve van wonen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Er hoeft geen (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie heeft het plangebied een gemengde bestemming. Met de beoogde ontwikkeling wordt dit omgezet tot een woonbestemming. Daarmee zal er met de beoogde ontwikkeling sprake zijn van strenger bodemgebruik en dient er een bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Reeds is het verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, d.d. 24 juli 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
 
Chemische kwaliteit
In de boven- en ondergrond zijn matige tot sterke verhogingen aan zware metalen (koper/zink/lood/nikkel/barium) aangetoond. Verder zijn er lichte verhogingen aan minerale olie, PAK en/of overige zware metalen aangetoond in de boven- en ondergrond. In het grondwater zijn maximaal lichte verhogingen aan diverse zware metalen aangetoond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie(s) weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
 
Asbest
Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. De hypothese van een asbestonverdachte locatie wordt gehandhaafd.
 
Conclusie/Aanbevelingen
Op basis van de huidige onderzoeksresultaten en de gegevens van de bodemkwaliteitskaart, kan worden geconcludeerd dat de omvang van de grondverontreiniging (>interventiewaarde) met zware metalen (immobiele verontreiniging) binnen de onderzoekslocatie meer dan 25 m³ bedraagt. Een nader bodemonderzoek wordt niet zinvol geacht. Aangezien de omvang van de bodemverontreinigingen wel meer dan 25 m³ bedraagt wordt gesproken van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er mag, zonder toestemming van het bevoegd gezag, niet worden gewerkt op of in een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is ontstaan voor 1987, waardoor sprake is van een historisch geval van bodemverontreiniging. De aangetoonde verontreiniging kan worden aangeduid als een geval van ernstige, niet spoedeisende bodemverontreiniging.
 
De aangetoonde verontreiniging zal gesaneerd moeten worden. Aanbevolen wordt om een BUS-melding in te dienen bij het bevoegd gezag (RUD Utrecht). Hierin wordt beschreven welke werkzaamheden er uitgevoerd gaan worden en op welke wijze er aan de regelgeving kan worden voldaan. De toekomstige werkzaamheden dienen onder saneringscondities te worden uitgevoerd met de inzet van een milieukundig begeleider (BRL 6000). Na goedkeuring voor de werkzaamheden door het bevoegd gezag dienen de graafwerkzaamheden uitgevoerd te worden door een BRL 7000 erkende aannemer.
 
Met betrekking tot eventuele toekomstige werkzaamheden in de verontreinigde grond dient rekening te worden gehouden met veiligheidsklasse Rood niet vluchtig (kritische parameter: lood). Voor de definitieve veiligheidsklasse is het oordeel van een veiligheidskundige noodzakelijk.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden er twee appartementen gerealiseerd. Gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling is het aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van het Centraal Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2021 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,0 μg/m³, 9,0 μg/m³ en 12,1 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden twee woningen gerealiseerd. Woningen zijn in het kader van de Wet geluidhinder geluidgevoelig. Derhalve dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.  
     
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt op korte afstand van de Meent wat een snelheidsregime kent van 50 km/u. Derhalve is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Tideman, d.d. 21 november 2023, bijlagen bij toelichting, bijlage 2).   De geluidbelasting bedraagt maximaal 48 dB als gevolg van alle wegen samen zonder aftrek ex artikel 110G. Deze geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Omdat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde is tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat. Met een minimaal te verwachten geluidwering van 20 dB van een gevel wordt voldaan aan de binnenwaarde van 30 dB.
 
Spoorweglawaai
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen spoorwegen. Derhalve is het aspect railverkeerslawaai niet van toepassing voor de beoogde ontwikkeling.
 
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen. Desalniettemin is geluid van bedrijven relevant in het kader van milieuzonering. Dit komt aan bod in toelichting paragraaf 4.5
 
Conclusie
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De beoogde functie is gezien de aard en de omvang geen milieubelastende functie en levert geen belemmeringen ten aanzien van de aangrenzende gronden. Wel betreft de beoogde ontwikkeling een milieugevoelige bestemming. Derhalve is gekeken of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de beoogde ontwikkeling nabijgelegen bedrijven in hun activiteiten belemmerd.
 
De planlocatie is gelegen op een centrale locatie van Kamerik. Derhalve is in de directe omgeving van het plangebied een mix aan functies te vinden. Direct ten zuiden van het plangebied is een fysiopraktijk voor honden aanwezig. Verder ten zuiden bevinden zich een kerk, een huisartsenpraktijk en een restaurant. Derhalve kan er uit worden gegaan van een gemengd gebied en kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd.
    
Meent 1A
Direct ten zuiden van het plangebied, aan de Meent 1A, bevindt zich een perceel met een maatschappelijke bestemming. Deze gronden zijn mede bestemd voor sociale, culturele, educatieve en/of religieuze voorzieningen. In het pand bevindt zich momenteel een praktijk in dierfysiotherapie en aquatraining. Uit het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst Regio Utrecht blijkt dat voor de praktijk niet het Wettelijk kader van de Wm van toepassing is. Bedrijven die geen Wm-inrichting zijn hoeven niet te voldoen aan het Activiteitenbesluit. Ook hebben zij geen omgevingsvergunning milieu nodig.
 
In de VNG Brochure is geen categorie dierenfysiotherapie of dierenarts opgenomen. In de VNG brochure is wel een categorie artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven opgenomen met milieucategorie 1 (10 meter). Een dierenarts is aan te merken als een bedrijf met maximaal milieucategorie 1 en een indicatieve afstand van 10 meter. Zoals eerder beschreven bevindt het plangebied zich in gemengd gebied. Er mag van een één stap gunstiger richtafstand worden uitgegaan wat betekend dat er een richtafstand van 0 meter geldt. Hiermee valt het plangebied buiten de richtafstand van de praktijk voor dierenfysiotherapie en is sprake van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe appartementen.
 
Meent 1
Aan de Meent 1 bevinden zich volgens de geldende beheersverordening meerdere gemengde bestemmingen. Deze gronden zijn mede bestemd voor detailhandel, dienstverlening, lichte bedrijfsactiviteiten en horeca. Voor dergelijke activiteiten geldt maximaal de milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van de planlocatie tot aan de gemengde bestemming bedraagt meer dan 23 meter.
 
Burgemeester Talsmaweg 18
Aan de Burgemeester Talsmaweg 18, ten zuiden van het plangebied, bevindt zich de Hervormde Kerk Kamerik. Voor een kerkgebouw geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De afstand van het plangebied tot aan de maatschappelijke bestemming van de kerk betreft meer dan 20 meter. Derhalve vormt de kerk geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende bedrijfsactiviteiten niet in hun activiteiten belemmerd.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico. 
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
   
Planspecifiek
Woningen worden in het Bevi gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
 
Transport over het water
De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water vormen derhalve geen belemmering voor het plan. Een verantwoording is niet aan de orde.
 
Transport over de weg
De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over een weg vormen derhalve geen belemmering voor het plan. Een verantwoording is niet aan de orde.
 
Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich niet binnen 200 meter van een spoorlijn. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen daarom geen aandachtspunt voor de planontwikkeling.
 
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
 
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied tot over het plangebied reikt. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren. Dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren. Hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.  
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 de Stichtse Rijnlanden
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en pro-actieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's: 
  • Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied
  • Waterveilige leefomgeving
  • Waterbewust leven en genieten van water 
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
 
Het beheergebied van het waterschap is divers, van het natte veenweidegebied in het westen, via het stedelijke middengebied tot de hogere zandgronden in het oosten. Per deelgebied zijn de wateropgaven verschillend. Navolgend staan per deelgebied de belangrijkste opgaven beschreven. 
  • Veenweidegebied. Het veenweidegebied is een door de mens gemaakt landschap. Door veenoxidatie vindt bodemdaling en een hoge CO₂-uitstoot plaats. Het watersysteem kan met name in het Oude Rijngebied de klimaatverandering moeilijk opvangen, hier is een robuuster watersysteem en een meer klimaatbestendige inrichting nodig.
  • Stedelijk middengebied. Het stedelijk middengebied met de steden Utrecht, Nieuwegein, Houten en IJsselstein is een dynamisch gebied. De komende decennia komen hier veel ontwikkelingen en opgaven samen. Ontwerpen met water dient een prominentere rol te krijgen in gebiedsontwikkelingen en de openbare ruimte, zoals bij locatiekeuzes en planvorming van nieuwe bouwlocaties.
  • Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvelrug. Het gebied ten oosten van Utrecht kenmerkt zich door de aanwezigheid van boomgaarden met fruit, de meanderende Kromme Rijn en het Eiland van Schalkwijk. De droge zomers van de afgelopen jaren hebben laten zien dat voor dit gebied een robuuste strategie nodig is om zowel de hoge als de lage delen van het Kromme Rijngebied klimaatbestendig te maken. Het hoogheemraadschap steunt het gericht omzetten van naaldbos in loofbos (verloofing) om de verdamping af te laten nemen en daarmee de verdroging tegen te gaan en de grond- en drinkwatervoorraad toe te laten nemen. 
Planspecifiek   
 
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het Hoogheemraadschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Met de beoogde ontwikkeling worden twee appartementen gerealiseerd op een locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. Het plangebied is verder niet gelegen in de nabijheid van een waterkering en er worden geen ingrepen gedaan aan watergangen of oppervlaktewater. Er is daarmee geen sprake van een belang voor het Hoogheemraadschap.
 
Watercompensatie
Bij een toename in verhard oppervlak van meer dan 500 m² is volgens het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden watercompensatie benodigd. De planlocatie is in de huidige situatie reeds volledig bebouwd. Met de beoogde ontwikkeling zal daarnaast een deel van de planlocatie als tuin ingericht worden. Derhalve zal er binnen het plangebied geen sprake zijn van een toename in verharding. Watercompensatie is daarmee niet aan de orde.
 
Waterafvoer
De waterafvoer zal met de beoogde ontwikkeling ongewijzigd blijven.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is. 
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt het bestaande bedrijfsgebouw verbouwd ten behoeve van de realisatie van twee appartementen. Binnen het plangebied zijn geen bomen of ander groen aanwezig. Wel kan het zijn dat de verbouwing ten kosten gaat van beschermde soorten. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming een ecologische quickscan uitgevoerd (Blom Ecologie, 16 juni 2023, bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
   
Soorten bescherming
De noordzijde van de bebouwing is volledig begroeid is met klimop. Ten tijde van het veldbezoek zijn hier diverse huismussen in en rondom aangetroffen. Een muur met dergelijke begroeiing kan mogelijk geschikt zijn als slaapplaats voor huismussen.
 
Voor de planlocatie is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de huismus (MBH Consult, d.d. 18 juli 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Uit het onderzoek is gebleken dat de gevel met klimop binnen het plangebied sporadisch gebruikt wordt door huismussen, maar niet essentieel is ten aanzien van dekking en winterbiotoop voor de huismus. Er zijn voldoende groenblijvende planten en struiken aanwezig in de omgeving welke behouden blijven en geschikt zijn voor huismussen welke in de nabijheid van het plangebied nestelen. Essentieel leefgebied van de huismus gaat niet verloren. De geplande werkzaamheden leiden niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing of het treffen van mitigerende maatregelen is niet aan de orde.
        
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd (MBH Consult, d.d. 18 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Uit de berekening volgt dat de beoogde ontwikkeling op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
    
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Cultureel erfgoed
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven delen van deze wet en de Erfgoedwet naast elkaar bestaan. Delen van de Monumentenwet die over de ruimtelijke ordening gaan zijn in een tijdelijk deel van de Erfgoedwet geplaatst totdat deze in de Omgevingswet opgenomen zijn.
 
In 2022 is het archeologiebeleid van de gemeente Woerden vastgesteld. Met behulp van dit beleid kan de archeologische verwachting ter plaatse van de planlocatie worden opgezocht en wordt duidelijk wanneer archeologisch onderzoek benodigd is. Dit archeologiebeleid is verwerkt in het parapluplan Woerden 2 (archeologie), waarmee de archeologische waarden in de gehele gemeente geactualiseerd en gewaarborgd zijn.
 
Planspecifiek
In het Parapluplan Woerden 2 (archeologie) hebben de gronden van het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiervoor geldt dat bij de werkzaamheden die dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld of een oppervlakte beslaan groter dan 50 m² er archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. In de huidige situatie is het plangebied volledig bebouwd. Tijdens de aanleg van de bestaande bebouwing zullen de gronden reeds geroerd zijn. Met de beoogde ontwikkeling zijn bodemingrepen tot circa 80 cm voorzien en met een oppervlak van circa 135 m². De vrijstellingsgrenzen worden daarmee overschreden. Derhalve moet een archeologisch rapport worden aangeleverd waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate inzichtelijk wordt gemaakt. Er is voor de planlocatie een archeologische (bureau)onderzoek uitgevoerd (Transect, d.d. 12 september 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7).
 
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied in de oude dorpskern van Kamerik ligt, waarvan de stichting terug gaat tot in de Late Middeleeuwen. Daarom heeft het plangebied op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) een hoge archeologische waarde voor resten uit Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt direct ten oosten van de historische bebouwingen langs de Kamersche Watering. De ligging van het plangebied is ter plaatse van het erf van een woning. Hierdoor moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van waterputten, beerputten en andere resten van erfinrichting. Waarschijnlijk bevinden deze resten zich in ophooglagen of veenplaggen die als ophoging op het oorspronkelijk aanwezige veen zijn aangebracht. Resten uit deze periode zijn in principe vanaf het maaiveld te verwachten. De vraag is echter in hoeverre en vanaf welke diepte deze resten nog intact aanwezig zullen zijn. De nadruk voor de aanwezigheid van vindplaatsen in de omgeving ligt met name op Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de omgeving rond het plangebied (binnen een straal van 500 m) zijn meerdere complexen aangetroffen, namelijk woonheuvels en terpen. Daarnaast zijn tonputten en kuilen gevonden. Wegens de ligging van het plangebied binnen een ontgonnen veenvlakte dat daarna gebruikt was voor het inrichten van boerderijen, en het gegeven dat Kamerik gebruikt was voor het inrichten van nieuwe nederzettingen en kerken tijdens het ontginning proces, geldt een hoge verwachting op archeologische resten uit de Middeleeuwen – Nieuwe Tijd.
 
Tot de Middeleeuwen was het plangebied waarschijnlijk te nat voor bewoning, omdat het toen in een veenmoeras of een waddenzee gelegen heeft. De verwachting op resten uit de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is daarom laag. Theoretisch gezien kunnen er nog resten uit de periode Paleolithicum-Mesolithicum op een diepte van 7 m -Mv voorkomen, in de top van het dekzand. De trefkans hierop is echter laag, vanwaar dit niveau vanwege de kleine omvang van het plangebied en de grote diepteligging buiten beschouwing wordt gelaten.
  
Geadviseerd wordt om een inventariserend veldonderzoek, verkennend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen uit te voeren. Met het onderzoek wordt het mogelijk om de archeologische verwachting te toetsen en te beoordelen in hoeverre de top van het veen en eventuele ophooglagen archeologisch intact en relevant is.
 
Conclusie
Er dient een verkennende booronderzoek uitgevoerd te worden. Voor een archeologisch booronderzoek is een Plan van Aanpak (PvA) verplicht. De omgevingsdienst adviseert om een Plan van Aanpak voorafgaand aan het onderzoek ter beoordeling aan hun voor te leggen. Dit om te kunnen beoordelen of de onderzoeksmethodiek voldoende is afgestemd op de archeologische verwachting.
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen monumentale gebouwen of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Ook is het plangebied niet gelegen in een beschermd gebied.
 
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Verkeer en parkeren
 
4.10.1 Verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan betreft de ontwikkeling van twee appartementen. Met behulp van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren' kan de huidige en de toekomstige verkeergeneratie van het plangebied berekend worden. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een 'weinig stedelijk' woonmilieu in de 'rest bebouwde kom'.
 
Verkeersgeneratie huidige situatie
In de huidige situatie bevindt zich op de planlocatie een bedrijfspand dat wordt gebruikt als showroom. Het pand heeft een oppervlakte van ca. 210 m². In de CROW publicatie 381 is voor een showroom geen categorie opgenomen. Derhalve wordt bij het berekenen van de verkeersgeneratie uitgegaan van de categorie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief'. Per 100 m² geldt een verkeersgeneratie van gemiddeld 10 voertuigbewegingen per etmaal. In de huidige situatie is daarmee sprake van een verkeersgeneratie van 21 voertuigbewegingen per etmaal.
  
Verkeergeneratie toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling worden twee appartementen gerealiseerd met een oppervlakte van ca. 80 m². Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is uit gegaan van een duur koopappartement. Dit kan als een worst-case benadering worden gezien. Het is ook mogelijk dat de appartementen als middeldure huur of middeldure koop worden afgeleverd. Dat zou een lagere verkeersgeneratie betekenen. Per duur koopappartement geldt volgens het CROW een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,4 voertuigbewegingen per etmaal. In totaal is er daarmee sprake van een verkeersgeneratie van 14,8 voertuigbewegingen per etmaal.

Conclusie
Uit de bovenstaande berekeningen valt af te lezen dat in de toekomstige situatie (14,8 voertuigbewegingen) sprake is van een lagere verkeersgeneratie dan in de huidige situatie (21 voertuigbewegingen). Er is daarmee sprake van een afname in het aantal voertuigbewegingen per etmaal. Geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect verkeer.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Parkeerbeleid gemeente Woerden
Op 13 oktober 2022 is de Nota Parkeernormen 2022 van de gemeente Woerden vastgesteld. De Nota parkeernormen heeft als doel om bij nieuwe of te wijzigen ruimtelijke plannen en projecten de hoeveelheid parkeerplaatsen te kunnen bepalen en de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Een tweede doel van de nota is om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijker te maken zodat het voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars duidelijk is welke normen gehanteerd worden bij de betreffende bouwaanvraag of ruimtelijke ontwikkeling.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van twee woningen. Omdat er op eigen terrein geen ruimte is om te parkeren is met behulp van een parkeeronderzoek onderzocht of er in de omgeving genoeg parkeerplaatsen aanwezig zijn om het parkeren op te lossen (Goudappel, d.d. 6 augustus 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
 
Allereerst is onderzocht wat de parkeernorm voor de beoogde ontwikkeling is. Hierbij is gebruik gemaakt van de nota parkeernormen van de gemeente Woerden. Voor twee appartementen geldt een afgeronde parkeernorm van drie parkeerplaatsen.
 
Er is een dispenstatieregeling binnen het parkeernormenbeleid van Woerden voor kleine ontwikkelingen (< 2 parkeerplaatsen benodigd), wanneer de parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden opgelost. Omdat de parkeerbehoefte van deze ontwikkeling met in totaal drie parkeerplaatsen hierboven zit, komt dit project niet in aanmerking voor dispensatie. Binnen de Nota Parkeernormen is er een mogelijkheid voor het beter benutten van de bestaande parkeercapaciteit van de openbare ruimte. De ontwikkelaar dient in dat geval aan te tonen dat er restcapaciteit beschikbaar is.
 
Op dinsdag 4 juli 2023 en donderdag 6 juli 2023 is een parkeerdrukmeting gehouden in de omgeving van het perceel De Meent 1b in Kamerik. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
  • tijdens de werkdagavond is de parkeerbezetting binnen 150 meter maximaal 58% (restcapaciteit = 4 parkeerplaatsen);
  • tijdens de werkdagnacht is de parkeerbezetting binnen 150 meter maximaal 50% (restcapaciteit = 6 parkeerplaatsen).
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van de planlocatie er voldoende parkeerruimte voorhanden is. De drie noodzakelijke parkeerplaatsen kunnen in de directe omgeving worden gevonden. Daarmee kan aan het gemeentelijk beleid worden voldaan en kan geconcludeerd worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Duurzaamheid en klimaatadaptatie
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
De gemeente Woerden heeft twee actieplannen opgesteld op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptatie: het 'Actieplan CO2 neutraal 2030' en het 'Actieplan Klimaatbestendig 2050'. Het Actieplan 2030 CO2-Neutraal beschrijft hoe de gemeente de CO2 uitstoot binnen de gemeente kan verminderen. Het actieplan Klimaatbestendig 2050 beschrijft hoe de gemeente wil omgaan met èn bestand zijn tegen klimaatverandering. De gemeente gaat verder dan de doelstellingen van het Rijk en heeft de ambitie om in 2030 CO2-neutraal te zijn. De CO2-uitstoot kan op twee manieren worden verminderd: door minder energie te verbruiken en door gebruik te maken van energie uit hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa of aardwarmte). De Rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden.
 
Planspecifiek
Uit het raadplegen van de klimaateffectatlas blijkt dat er voor het plangebied geen noemenswaardige kans op overstromingen is. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.     
    
De nieuwbouw zal moeten voldoen aan de BENG-eisen en de eisen uit het Bouwbesluit op het moment dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt ingediend. Daarbij stimuleert de gemeente om de woningen te voorzien van extra maatregelen om de woning energiezuinig te maken.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:  
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Derhalve is er geen aanleiding tot het verhalen van de gemeentelijke kosten, anders dan via de gemeentelijke legesverordening.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.