direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Barwoutswaarder 49b, Woerden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het bedrijventerrein Barwoutswaarder-West vigeert het bestemmingsplan Barwoutswaarder, Polanen en Putkop. Op het meest noordwestelijke gedeelte ten westen van Barwoutswaarder 47b liggen drie bedrijfspercelen waarvoor bouwplannen zijn ontwikkeld voor het oprichten van drie bedrijfsruimten met bijbehorende bedrijfswoningen. Deze ontwikkeling sluit aan bij de twee oostelijk gelegen bedrijfspercelen aan de Barwoutswaarder 47a en 47b waar al bedrijfswoningen zijn gerealiseerd. Op de te ontwikkelen bedrijfspercelen zijn ingevolge het geldende bestemmingsplan maximaal twee bedrijfswoningen toegestaan. Om een derde bedrijfswoning mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig, omdat ter plaatse geen aanduiding is opgenomen voor deze derde bedrijfswoning. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een bedrijfsperceel met bijbehorende bedrijfswoning juridisch planologisch mogelijk op het meest noordwestelijke perceel van het bedrijventerrein.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het meest noordwestelijke deel van het bedrijventerrein Barwoutswaarder-West. Ten noorden -aan de overzijde van Barwoutswaarder- staat een woning langs de Oude Rijn. In westelijke richting ligt een toegangspad naar een diep in het land gelegen boerderij op nummer 51 en het veenweidegebied met verderop een rioolzuiveringsinstallatie. In zuidelijke richting ligt de Klompenmakersweg en het bedrijf Revicon B.V. (een metaalbewerkingsbedrijf). In oostelijke richting van de uit te geven bedrijfskavel zijn de twee overige bedrijven met bedrijfswoningen gepland. Ten oosten van de drie nieuwe bedrijfskavels staan aan de Barwoutswaarder al twee bedrijfswoningen op nummer 47a en 47b. Het plangebied voor de huiskavel heeft een oppervlakte van circa 659 m². Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0001.png"

 Figuur 1: Situering plangebied (rood omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
“Barwoutswaarder, Polanen en Putkop"   29 november 2012   10 juli 2013  

Het oprichten van een bedrijfswoning is in strijd met het bestemmingsplan, omdat -in tegenstelling tot de twee oostelijk gelegen bedrijfspercelen- ter plaatse geen bedrijfswoning is toegestaan. Voorts is hier een maximum bouwhoogte opgenomen van 6 m. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen. Om deze planontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0002.png"

Figuur 2: Verbeelding uitsnede bestemmingsplan Barwoutswaarder, Polanen en Putkop. Bedrijfshuiskavel rood omlijnd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving. Plangebied rood omlijnd.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Barwoutswaarder is een bedrijventerrein met een zeer grote diversiteit aan bedrijvigheid. Van woningen tot ambachtelijke industriële bedrijven tot veevoederfabrieken en kantoren. Het bedrijventerrein Barwoutswaarder ligt ingeklemd tussen de woonwijken Schilderskwartier en Molenvliet. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk kleinere bedrijven aanwezig. De Gildenweg vormt een belangrijke ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Barwoutswaarder-West is de westelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Barwoutswaarder en wordt gevormd door enkele bedrijfsstroken met daartussen ontsluitingswegen. Het gebied bestond uit agrarisch gebied. Inmiddels zijn de meeste bedrijfspercelen bebouwd. Het plangebied is nog braakliggend.

Naastgelegen bedrijfswoningen op nrs. 47a en 47b. Het bedrijf Revicon achter het bedrijfsperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0004.png"

Plangebied vanaf achterzijde. Plangebied nieuwe bedrijfskavels vanaf Barwourtswaarder.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

Op grond van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn ter plaatse bedrijven toegestaan in de milieucategorieën tot en met 3.2, met dien verstande dat vanuit milieuzonering een strook van circa 10 m vanaf de Barwoutswaarder is bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Op de drie uit te geven kavels zijn alleen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedrijfswoningen toegestaan (zie figuur 2). Voor de derde -meest westelijke- bedrijfskavel wordt eveneens een bedrijfswoning voorgestaan. Vanuit stedenbouwkundige overwegingen bestaan hiertegen geen bezwaren, omdat het bebouwingslint langs de Barwoutswaarder hierdoor wordt versterkt en de hierachter gelegen bedrijven meer worden 'verstopt', wat vanuit landschappelijk oogpunt een verbetering is. De bedrijfswoning wordt door middel van een aanduiding op de verbeelding opgenomen met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 m. Hierbij is aansluiting gezocht bij de maatvoering van de naastgelegen bouwkavels. Het plangebied omvat de uit te geven bedrijfskavel met bedrijfwoning, waarbij in overeenstemmming met de geldende regeling een bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen is opgenomen van 6 m. Een tekening van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0005.png"

Figuur 3: Situatietekening drie nieuwe bedrijfskavels. De 3e bedrijfskavel is rood omlijnd.

3.2 Verkeer en parkeren

Verkeer
De woonkavel wordt ontsloten vanaf de Barwoutswaarder. Het bedrijfsgebouw is eveneens aan de achterzijde bereikbaar vanaf de Klompenmakersweg. Via de Gildenweg is in zuidoostelijke richting de Europabaan (N204) bereikbaar. Deze weg takt aan op het rijkswegennet (A12) richting Utrecht en Den Haag/ Rotterdam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0006.png"

Klompenmakersweg richting Daggeldersweg. Barwoutswaarder.

Parkeren
De parkeernorm voor (bedrijfs)woningen is vastgelegd in de Nota Parkeernormen van de gemeente Woerden, zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders op 2 september 2014. Volledigheidshalve is ook de parkeernorm voor bedrijven opgenomen. Deze parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen (matig stedelijk)

Functies   Norm rest bebouwde kom   Aandeel bezoekers  
Woning, koop vrijstaand   2,2 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Bedrijf, arbeidsintensief/ bezoekers extensief   2,4 per 100 m²   5%  
Bedrijf arbedeidsextensief/ bezoekersextensief   1,1 per 100 m²   5%  

De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door in totaal 3 nieuwe parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bedrijfswagens kunnen parkeren op het bedrijfserf. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  • 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.

Conclusie
Er zijn met deze planontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.

4.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om onder andere de hier relevant zijnde onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie
De planlocatie maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, zoals aangegeven op de Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden (figuur 4). Provinciale Staten dienen de begrenzing van de erfgoederen bij Verordening nader uit te werken. Bij uitwerking van het bouwplan is rekening gehouden met het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Met inachtneming hiervan worden de rijksbelangen niet geschaad. Archeologie is verder beschreven in paragraaf 6.2. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0007.png"

Figuur 4: Uitsnede kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013-2028

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
Provinciale Staten willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving
  • vitale dorpen en steden
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Als hoofdlijn voor het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder, welke is opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening'. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur de volgende volgorde wordt gehanteerd: eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied; voorts naar locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.
Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving.
De planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied, waarbij sprake is van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein waarvoor reeds een bestemmingsplan vigeert. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de eerste ladder van duurzame verstedelijking. De overige ladders hoeven daarom geen bespreking meer. In de Provinciale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'bedrijventerrein in stedelijk gebied'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 5.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de rode contour, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de binnenstedelijke ruimte. De planontwikkeling is in overeenstemming met de eerste Ladder voor duurzame verstedelijking en de nieuwe Provinciale Structuurvisie. De overige ladders hoeven niet meer te worden doorlopen. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0008.png"

Figuur 5: Uitsnede kaart 5 'Wonen en werken'. Het plangebied is rood omlijnd aangeduid.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2012 vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

Toetsing aan artikel 3.3 (Bedrijventerrein in stedelijk gebied)
Bepalingen over bedrijventerreinen in stedelijk gebied zijn vastgelegd in artikel 3.3 (Bedrijventerrein stedelijk gebied). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming, omdat het plangebied als zodanig is aangewezen en vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één bedrijfswoning op een bestaand bedrijventerrein mogelijk waar al meerdere bedrijfswoningen zijn toegestaan langs het lint aan de Barwoutswaarder. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één (bedrijfs)woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen.

Toetsing aan cultuurhistorische hoofdstructuur
In artikel 2.10 (Cultuurhistorische hoofdstructuur) is vastgelegd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het archeologisch erfgoed. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan onder andere de voorwaarde dat de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt. In de toelichting op een ruimtelijk plan dient een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. In paragraaf 6.2 wordt hierop ingegaan.

Conclusie
Het oprichten van een bedrijfswoning, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, is op grond van artikel 3.3, lid 1 aangewezen als 'Stedelijk gebied'. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming, zodat er geen strijdigheid is met het provinciaal belang.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030

Op 2 juli 2009 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie Woerden 2009-2030 vastgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op de gehele gemeente Woerden en bevat de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma's een plek moeten krijgen in Woerden. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma's het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna. Het gaat om projecten die de gemeente zelf en samen met andere partijen in gang zet De gemeente heeft in de structuurvisie vijf kernambities geformuleerd als leidraad voor de ontwikkelingsrichting.

1. Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen
Het is voor de toekomst van Woerden van belang om de kwaliteiten die Woerden heeft, verder te ontwikkelen, zodat iedereen, inwoner en bezoeker, trots kan zijn op Woerden. Die kwaliteiten zijn een stedelijke kern met goede voorzieningen en een diversiteit aan woonmilieus, centraal gelegen in het Groene Hart.

2. Ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt
De twee bestaande landschappen, het veenweidegebied en de oeverwal, vormen al eeuwenlang de sturende kracht achter ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Door ook voor de toekomst de (cultuur)historie als vertrekpunt te nemen, ontstaat een vanzelfsprekende koers die een logisch vervolg is op het verleden.

3. Alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk
Woerden is een aantrekkelijke woon- en werkgemeente en dat willen we ook blijven. Dit geldt voor alle kernen binnen de gemeente. Dat betekent investeren in de bestaande woon- en werkgebieden.

4. Woerden goed bereikbaar
Een goede bereikbaarheid is essentieel voor het goed kunnen functioneren van een gemeente. Dit geldt niet alleen voor auto's, maar ook voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. De ambitie is om goed bereikbaar te zijn binnen de regio.

5. Regionale functie verder uitbouwen
Woerden heeft een belangrijke positie in de regio. Veel van de kleinere kernen zullen in toenemende mate afhankelijk zijn van Woerden voor de dagelijkse boodschappen, maar ook voor andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, werkgelegenheid, leisure, cultuur en recreatie.
Geïnvesteerd zal moeten worden in een hoge kwaliteit van voorzieningenaanbod, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit in de stad. Wat betreft woningbouw is aangegeven dat er kwantitatief voldoende bouwcapaciteit is binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en de behoefte van de Woerdense bevolking. Concreet gaat het om:

  • Meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn (grondgebonden woonmilieus, groene woonmilieus en exclusieve woonmilieus);
  • Naast bouwen in de stad Woerden ook zoeken naar locaties bij de dorpen om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen (onder meer van starters en ouderen).

In de eerste plaats vinden de ontwikkelingen plaats binnen de bestaande kernen, maar ook daarbuiten als dit tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt. Daarbij zijn de ruimtelijke vraagstukken steeds integraal benaderd en is gezocht naar situaties waarin ontwikkelingen elkaar kunnen versterken. In algemene zin geldt bij de programmering en locatiekeuze het uitgangspunt dat het toevoegen van woningen in eerste instantie binnenstedelijk plaatsvindt via inbreiding. In tweede instantie wordt geherstructureerd en getransformeerd in gebieden waar verouderde werkgebieden aan kwaliteit kunnen winnen door woonfuncties toe te voegen. De kwaliteit van een verouderd werkgebied wint aan kwaliteit, omdat de leefbaarheid van dit gemengde gebied wordt verbeterd. Bovendien wordt de kwaliteit van de Oude Rijn oevers versterkt in dit bestaand stedelijke gebied.

Aanpassingsvoorstel Structuurvisie (2013)
In maart 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie geactualiseerd, omdat er sinds 2009 veel is veranderd. De crisis heeft veel langer geduurd dan verwacht en de gemeente moet steeds duurzamer omgaan met grondstoffen en ruimte. Planologische inzichten zijn daarom veranderd. Belangrijkste uitkomst hiervan is dat de gemeente afziet van een regionale opvangtaak voor bedrijventerreinen. Inmiddels is besloten om geen regionaal bedrijventerrein te vestigen in de polder Bijleveld. Dit is vastgelegd in het regionaal convenant bedrijventerreinen. Als gevolg hiervan is het regionale bedrijventerrein ook verdwenen uit de provinciale structuurvisie.
De nadruk voor bedrijventerreinen ligt nu op het revitaliseren, herstructureren en transformeren van bedrijventerreinen op basis van de stedelijke duurzaamheidsladder. Om in de toekomst de revitalisering op gang te brengen en beperkt schuifruimte te kunnen realiseren. Voor de benodigde schuifruimte zullen de bestaande geplande bedrijvenlocaties zoals de uitbreiding van Putkop, de A12 voortuinlocatie, Breeveld en (de uitbreiding van) Barwoutswaarder-West worden gebruikt, waarin onderhavige planontwikkeling is gelegen.

Conclusie
Op de ruimtelijke structuurvisiekaart is de planlocatie aangeduid als 'Bedrijven bestaand' in bestaand stedelijk gebied (zie figuur 6). De planontwikkeling past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Voorts is deze ontwikkeling in overeenstemming met het aanpassingsvoorstel van de structuurvisie (2012), omdat het bedrijfsperceel is gelegen in Barwoutswaarder-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0009.png"

Figuur 6: Uitsnede ruimtelijke structuurvisiekaart Structuurvisie Woerden 2009 - 2030.

4.3.2 Welstandsbeleid

Aanvragen omgevingsvergunning dienen te worden getoetst aan eisen van welstand. Deze eisen hebben betrekking op het uiterlijk van bouwwerken en de situering van deze bouwwerken in hun omgeving. Gekeken wordt of het bouwwerk dat men wenst te plaatsen op zichzelf of in verhouding tot de omgeving voldoende passend is. De gemeenteraad van Woerden heeft haar welstandsnota in 2009 herzien. Hierin staan algemene criteria omtrent de redelijke eisen van welstand. De criteria kunnen afhankelijk van de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en uiterlijke kenmerken van de omgeving per dorp, wijk, buurt of deelgebied verschillen. Daartoe zijn in de welstandsnota specifieke gebiedscriteria opgesteld.
Op de gebiedskaart en de bijbehorende gebiedentabel zijn de woningen aan de Barwoutswaarder welstandplichtig en behoren bij het gebied dat in de welstandsnota is gedefinieerd als Oude Rijnlint. Daarin staan de randvoorwaarden gedefinieerd.

Conclusie
De bouwplannen zullen om advies worden voorgelegd aan de welstandscommssie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan. Met inachtneming hiervan bestaan er vanuit welstand geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Sprake is van een duurzame verstedelijking, waarbij rekening is gehouden met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de provinciale structuurvisie, omdat sprake is van een bedrijfswoning op een bestaand bedrijventerrein binnen de rode contour. Mitsdien wordt voldaan aan het provinciale belang met betrekking tot de voorgestane functie en locatiekeuze.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en lokaal vastgesteld beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid Rijk, provincie en gemeente

5.2.1 Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

5.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

5.2.3 Gemeente

De gemeente Woerden, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Oasen en Vitens hebben samen het Waterplan “Zicht op water” opgesteld (maart 2006). Het plan geeft aan hoe met water de ruimtelijke kwaliteit en de belevingswaarde van stad en platteland kan worden vergroot. Het Waterplan geeft een visie op water en stelt maatregelen voor. Ook in Woerden moet hoog water en sterke regenval maar ook lange periodes van droogte worden opgevangen. Daarnaast is oppervlaktewater van een goede kwaliteit van groot belang evenals het beperken van de bodemdaling. Cultuurhistorisch gezien hoort water bij Woerden. Kernpunten van het Waterplan zijn:

  • water heeft meer ruimte nodig;
  • de waterkwaliteit moet verbeterd worden;
  • zuivering en riolering dienen beter op elkaar te worden afgestemd;
  • het water moet door mensen beter beleefd kunnen worden;
  • de wateroverlast door grondwater en het riool mag niet toenemen.

Binnen de bebouwde kom wordt gezocht naar meer ruimte voor water. Water, in de vorm van sloten, grachten en vijvers, zal een vast onderdeel vormen voor stedenbouwkundige plannen. De positieve beleving van het water wordt zo groot mogelijk gemaakt door aantrekkelijke oevers aan te leggen, doorkijk mogelijkheden te creëren en te bouwen met zicht op water.
Om de waterkwaliteit te verbeteren is het nodig om de riolering en de zuivering beter op elkaar aan te laten sluiten. Hiervoor dient de riolering te worden ontlast. Regenwaterafvoer zal daarom afgekoppeld worden van het rioleringssysteem. Daarnaast moet de hoeveelheid verhard oppervlak beperkt blijven en mogen bouwmaterialen die worden toegepast op daken en goten het water niet extra vervuilen.

5.3 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het door het algemeen bestuur op 16 maart 2016 vastgestelde waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

5.4 Waterhuishouding

Analyse
Het plangebied is een braakliggende kavel op het bedrijventerrein Barwoutswaarder-West. Barwoutswaarder-West is een uitbreiding van het bedrijventerrein Barwoutswaarder. Bij de ontwikkeling van Barwoutswaarder-West is rekening gehouden met de waterbelangen en is het duurzaam stedelijk waterbeheer van toepassing geweest. Hierbij is uitgegaan van bebouwing van het gehele bedrijventerrein dus inclusief onderhavig plangebied.
Genomen maatregelen voor de ontwikkeling van Barwoutswaarder-West waren destijds onder meer het verbreden van een aantal aangrenzende watergangen (ten behoeve van waterberging en om peilfluctuaties beter te kunnen opvangen). Hierbij is al rekening gehouden met de mogelijke bebouwing van onderhavig plangebied.

Waterkering
Het plangebied grenst aan de noordelijk gelegen waterkering, zodat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering achterwege kan blijven. Wel ligt het plangebied in de beschermingszone van de regionale waterkering langs de Oude Rijn.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.

Toekomstige situatie
Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 m² verhard oppervlak wordt aangelegd. De bedrijfswoning krijgt een oppervlakte van afgerond 160 m². Het bebouwd oppervlak en daarmee de totale verharding neemt in de nieuwe situatie niet meer toe dan 500 m². Voor de bebouwing van onderhavig plangebied behoeft geen extra oppervlaktewater gecreëerd te worden, temeer daar watercompensatie al heeft plaatsgevonden bij de ontwikkeling van Barwoutswaarder-West (zie de hiervoor beschreven Analyse). Datzelfde geldt voor de op te richten bedrijfsbebouwing op het perceel.

Waterafvoer
De bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater vanaf de bedrijfsbebouwing zal (voor zoveel mogelijk) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Voor het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater is een melding nodig. Bij uitwerking van het bouwplan zullen deze voorwaarden in acht worden genomen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare metalen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit, Externe veiligheid en Duurzaam bouwen.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van 1 bedrijfswoning mogelijk gemaakt. De bedrijfsbebouwing is al mogelijk gemaakt in het geldende bestemmingsplan. De planontwikkeling zit qua omvang dan ook ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten'. Onderstaand zijn deze voor de m.e.r-beoordeling belangrijke aspecten op een rijtje gezet, waarmee invulling wordt gegeven aan een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt onderdeel uit van het te nemen besluit. Op die manier wordt officieel kenbaar gemaakt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden. In tabel 6.1 is de beoordeling opgenomen.

Tabel 6.1: m.e.r.-beoordeling

Projectnaam   Bestemmingsplan Barwoutswaarder 49b, Woerden  
Kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde 2.000 woningen).
Initiatief: Een braakliggend bedrijfsperceel wordt bebouwd met een bedrijfspand en woning.  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Grond, cement, hout, staal  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   Geluid, luchtkwaliteit zijn binnen wettelijke normen  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van project    
Bestaand grondgebruik   Feitelijk bedrijfsdoeleinden  
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen natuurlijke hulpbronnen in het gebied  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder speciale beschermingszones (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn)   In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect   In samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijk effect op bevolking  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee  
Orde van grootte van en de complexiteit van het effect   Gering. Er wordt alleen bedrijfsbebouwing met één bedrijfswoning gebouwd  
Waarschijnlijkheid van het effect   N.v.t.  
Duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect   Gelet op kleinschaligheid verwaarloosbaar effect  
Effecten Natura2000 gebieden.   In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan  
Cultuurhistorische- en archeologische waarden   De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Dit is beschreven in paragraaf 6.2  
CONCLUSIE   De realisatie van de beoogde planontwikkeling leidt niet tot relevante milieueffecten die in een m.e.r. nader onderzocht moeten worden. Een m.e.r. is niet noodzakelijk  

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.2 vermeld.

Tabel 6.2: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 1 bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing op een gezoneerd bedrijventerrein. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. In de nabijheid van het plangebied zijn overwegend bedrijven en enkele (bedrijfs)woningen aanwezig, zodat het gebied kan worden getypeerd als "gemengd gebied". Vanuit Wet geluidhinder gezien is er overigens geen onderzoekplicht, omdat de bedrijfswoning zich op het gezoneerd industrieterrein Barwoutswaarder bevindt.
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Barwoutswaarder, Polanen en Putkop is reeds onderzoek gedaan naar milieuzonering van de naastgelegen bedrijfswoningen (2012). Hieruit bleek dat de nieuwe bedrijfswoningen in het plangebied niet worden gehinderd door aanwezige bedrijvigheid in de omgeving, omdat deze zijn gelegen op een gezoneerd bedrijventerrein.
Het bestemmingsplan dat deze woning mogelijk maakt ligt 10 meter ten westen van de in het geldende bestemmingsplan opgenomen bedrijfswoningen. De westelijk gelegen AWZI aan de Barwoutswaarder 53 ligt op een afstand van meer dan 105 meter. Voor deze zuiveringsinstallatie geldt een richtafstand van 100 meter in gemengd gebied. De dichterbij gelegen woningen zijn overigens al maatgevend in de bestaande situatie. De verderop gelegen veehouderijbedrijven aan de Barwoutswaarder 51, 55 en 57 liggen op een afstand van respectievelijk circa 270 m, 300 m en 320 m. Dit is ruim meer dan de minimum aan te houden richtafstand van 100 m. Evenmin zijn er vanuit de Wet Geurhinder en Veehouderij beperkingen, omdat de bedrijfswoning buiten de richtafstanden ligt. Het bedrijf Revicon aan de Klompenmakersweg 9 ligt op dezelfde afstand als de naastgelegen eerder planologisch gemaakte woningen. Daarbij komt dat het kantoorgedeelte het dichtstbij is gelegen ten opzichte van deze bedrijfswoningen.
Resumerend kan worden gesteld dat de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving niet gehinderd wordt door realisatie van de bedrijfswoning, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze bedrijfswoning.

Conclusie
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor de nieuwe bedrijfswoning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Zowel de bedrijfswoning als de bedrijven liggen op een gezoneerd bedrijventerrein, terwijl de agrarische bedrijven ruim buiten de richtafstanden zijn gesitueerd, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen zijn.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Barwoutswaarder, Klompenmakersweg, Glazenmakersweg en de aan de overzijde van de Oude Rijn gelegen Rietveld (provinciale weg N458). Op de Barwoutswaarder en N458 is ter plaatse de maximum snelheid 60 km/h. De Klompenmakersweg heeft een maximum snelheid van 50 km/uur. De wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 250/200 meter. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe woning. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door RS Akoestiek te Zwolle (rapport van 4 juli 2016, rapportnummer R02.2004a, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woning ten gevolge van de Barwoutswaarder met 7 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting vindt plaats op de voorgevel en bedraagt bedraagt 55 dB. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB met 2 dB overschreden. De voorgevel zal in zijn geheel als een ‘dove’ gevel (geen te openen ramen en deuren) worden uitgevoerd. Op de overige gevels is de geluidbelasting ten hoogste 52 dB.
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Rietveld, de Klompenmakersweg en de Glazenmakersweg bedraagt ten hoogste respectievelijk 44, 43 en 34 dB na 5 dB aftrek artikel 110g Wgh. In de zin van de Wet geluidhinder zijn er vanwege de Rietveld, de Klompenmakersweg en de Glazenmakersweg geen bezwaren tegen de bouw van deze bedrijfswoning.
Op de achtergevel van de woning is de geluidbelasting lager dan voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Derhalve is de achtergevel en de buitenruimte (tuin) van de woning geluidluw. Voor deze bedrijfswoning dient een hogere grenswaarde van 52 dB vanwege het wegverkeer op de Barwoutswaarder te worden aangevraagd. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbesluit.
De gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle wegen bedraagt ten hoogste 61 dB. Bij het indienen van de Omgevingsvergunning dient op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting, de geluidwering van de gevel te worden bepaald en getoetst aan de gestelde geluidwering eisen van het Bouwbesluit 2012. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet nodig. Vanuit railverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

Industrielawaai
Vanuit Wet geluidhinder gezien is er geen onderzoekplicht omdat de onderhavige bedrijfswoning zich op het gezoneerd industrieterrein Barwoutswaarder bevindt. Conform artikel 2.17 van de Activiteitenbesluit milieubeheer hoeft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden niet te worden beoordeeld op geluidgevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is gevoerd voor de bedrijfswoning in verband met wegverkeerslawaai.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is ten behoeve hiervan een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Aveco de Bondt ingenieursbedrijf te Amersfoort (rapport van 25 februari 2016, projectnummer 152381, Bijlage 2).
Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Uit het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond zijn zwakke bijmengingen en sporen met baksteen aangetroffen. Aangezien de aangetroffen bijmengingen enkel bestaat uit baksteen (fragmenten) zijn deze bijmengingen als niet asbestverdacht beoordeeld. Ter plaatse van de boringen 18, 19 en 20 zijn in de ondergrond sterke bijmengingen met baksteen en metselwerkgranulaat aangetroffen. Deze laag is als asbestverdacht beoordeeld. In de overige boringen zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld of in de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen, anders dan de bijmengingen met metselwerkgranulaat in de ondergrond.

Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetoond. De asbestverdachte laag in de ondergrond is op indicatieve wijze op asbest onderzocht. Daarbij zijn geen gehalten aan asbest boven de detectiegrens aangetoond.

Grondwater
In het ondiepe grondwater zijn lichte verontreiniging aan barium en naftaleen gemeten.

Resumé
Het uitgevoerde bodemonderzoek voldoet aan de NEN 5740. Uit het verkennende onderzoek blijkt dat:

  • in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetroffen;
  • het grondwater licht verontreinigd is met barium en naftaleen;
  • op de onderzoekslocatie twee tijdelijke gronddepots aanwezig zijn (omvang circa 160 m3 en 800 m3). Van deze partijen is een partijkeuring uitgevoerd (Aveco de Bondt; kenmerk 152381; d.d. 19 februari 2016). De grond is afkomstig uit de leeflaag op gasfabrieksterrein Wilhelminaweg in Woerden. Uit de partijkeuring blijkt dat de partijen altijd toepasbaar zijn;
  • de bodem ter plaatse van de grindverharding en de stelconplaten niet is onderzocht. Dit deel van de onderzoekslocatie valt buiten deze aanvraag.

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0010.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat de nieuwbouw van 1 bedrijfswoning. De bedrijfsbebouwing is reeds mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Daarnaast is er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden in het plangebied. Aldus wordt de realisatie van deze planontwikkeling conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
In het Basisnet Water is de Oude Rijn als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen beperkingen zijn. Evenmin geldt voor groene vaarwegen een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
De Barwoutswaarder ligt ten zuiden van de Provincialeweg N458 tussen Bodegraven en Woerden. Deze weg heeft een invloedsgebied van 200 meter (de afstand is circa 85 m). Hier vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Dit transport vindt echter met dusdanige lage intensiteit plaats dat de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op 0 meter is gelegen. De toename van het GR is zeer marginaal. Een verantwoording voor de toename van het groepsrisico als gevolg van de Provincialeweg N458 is daarom niet nodig. Derhalve zijn er geen beperkingen voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Risicokaart Utrecht
De risicokaart Utrecht geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 7) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede risicokaart Utrecht (plangebied zwart aangeduid).

6.1.7 Duurzaam bouwen

Wettelijk kader
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Provinciaal beleidskader
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (4 februari 2013) behorende bij de structuurvisie is (in artikel 3.1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen, of uitgebreide afwijking hiervan via omgevingsvergunning. Dit plan is gelegen binnen het stedelijk gebied en het betreft een ruimtelijk plan.

Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie 'duurzaam met een doel' aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om in 2030 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Om duurzaam bouwen te stimuleren stelt de gemeente een licentie voor GPR-gebouw beschikbaar. Initiatiefnemers kunnen dan ook gratis gebruik maken van deze tool om de score inzichtelijk te maken.

GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is  geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.2).

Onderzoek/ beoordeling
In deze paragraaf is een verkenning opgenomen van door initiatiefnemer te onderzoeken mogelijkheden naar realisatie van een duurzame bedrijfswoning. Hiervoor is al het volgende plan uitgewerkt:

  • de bedrijfswoning krijgt een gecombineerde nutsaansluiting (1 stuks van 3x125Amp). Deze wordt aangesloten op de in totaal drie te bouwen bedrijfswoningen en drie bedrijfshallen. Over dit plan heeft al overleg plaatsgevonden met netbeheerder Stedin die hiermee akkoord is.
  • Daarnaast wordt een gezamenlijke ruimte gerealiseerd, welke in gebruik wordt genomen als centrale meterkast/ nutsinvoerruimte. Dit wordt notarieel vastgelegd).
  • Er wordt een coöperatie opgericht om zo gezamenlijk energie in te kopen en deze te verdelen onder de 3 bewoners.
  • Op de daken van de bedrijfshallen worden zonnepanelen aangebracht om hiermee het elektra verbruik te compenseren.
  • Er komen geen gasaansluitingen bij de gebouwen. De inzet is om zogenaamde alle-electric woningen te realiseren.

Resumerend is het de inzet van initiatiefnemer om energieneutrale gebouwen te realiseren. Om dit mogelijk te maken is dit plan aangemeld bij de gemeente Woerden in het kader van de prijsvraag duurzame oplossingen.

Conclusie
De uitvoering van de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen zal minimaal plaatsvinden overeenkomstig de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Woerden (2010)
De gemeente Woerden heeft in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater een gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".
Het plangebied ligt langs een ontginningsas met een hoge archeologische verwachting ten noorden van de voormalige Limes. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Woerden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart is opgenomen in figuur 8.
In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan voor Barwoutswaarder-West is destijds een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat op het perceel sporen zijn aangetroffen van een nederzetting uit de Romeinse tijd, verspoelde resten van de limesweg en vier crematies. Deze resten zijn onderzocht. Om die reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' niet meer opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Daarom is het nu niet meer benodigd om onderzoek uit te voeren. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0012.png" Figuur 8: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.

6.2.1 Monumenten

Het terrein is nog niet bebouwd, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn. Evenmin zijn er in het plangebied cultuurhistorische waarden en/of groen en waterstructuren, welke dienen te worden beschermd.

Conclusie
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Tijdens een eerder onderzoek zijn de aantroffen archeologische resten reeds onderzocht. Nieuw onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit het aspect archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt ruim 5,5 km noordoostelijk van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt ruim 6,4 km westelijk van het plangebied. Deze Natura2000-gebieden worden door het oprichten van een bedrijfswoning niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur van de provincie Utrecht (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0632.Barwoutswaarder49b-bVA1_0013.png"

Figuur 9: Ecologische hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

Soortenbescherming
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  • 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Barwoutswaarder, Polanen en Putkop heeft reeds onderzoek plaatsgevonden. Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft evenwel een nieuwe beoordeling plaatsgevonden.

Goede ruimtelijke ordening bij wijziging bestemmingsplan
Vanuit oogpunt van de Flora- en faunawet dient bij een wijziging van het bestemmingsplan nagegaan te worden of hiermee mogelijk te beschermen ecologische waarden geschaad worden. Gebleken is dat het bouwvlak geen geschikt leefgebied is voor beschermde vogels, reptielen, amfibieën, zoogdieren en vleermuizen. Deze worden hier dan ook niet verwacht. Gesteld kan daarom worden dat de kans klein is dat de bouwactiviteiten schade veroorzaken aan de ecologische waarden. Daarnaast geldt dat de wijziging van het bestemmingsplan niet toeziet op een wijziging van het gebruik. De bestaande functie (bedrijfsdoeleinden) blijft aanwezig. Aanwezige sloten worden ongemoeid gelaten. Op de bestaande bedrijfskavel wordt alleen een bedrijfswoning opgericht naast de mogelijkheid om al bedrijfsgebouwen te realiseren. Het terrein is gecultiveerd.
De streng beschermde Rugstreeppad komt voor in de wijde omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is momenteel geen geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig voor de Rugstreeppad. Indien er voor de nieuwbouw van de woning zand of grond gestort wordt dat lang onbewerkt blijft liggen, kan het plangebied geschikt worden als voortplantingsgebied voor de Rugstreeppad of op grotere schaal geschikt worden als overwinteringsgebied. Om vestiging van de Rugstreeppad in het voorjaar te voorkomen, moet vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april t/m augustus) voorkomen worden dat ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinteringsseizoen (globaal van half oktober t/m maart) zand en/of grond onbewerkt ligt waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven. Advies is deze grond vroegtijdig in te zaaien met een gras-akkerkruidenmensgel. Daardoor ontstaat een gesloten vegetatiemat, waarin rugstreeppadden zich niet kunnen ingraven. De voorgestelde maatregel om vestiging van de rugstreeppad te voorkomen kan ook werken om vestiging van oeverzwaluw in bouwzand tegen te gaan. In aanvulling hierop kan ook als maatregel het afsluiten van het bouwterrein door middel van een paddenscherm worden overwogen. Deze aanbevelingen wordt overgenomen bij uitwerking van het bouwplan. Dit in combinatie met het regelmatige gebruik maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Zorgplicht
De Flora- en faunawet bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer onverhoopt toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen in acht worden genomen. Bij uitvoering van het bouwplan wordt rekening gehouden met voornoemde aanbevelingen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Bedrijventerrein
Voor de inhoud van de bestemming aangesloten op het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Barwoutswaarder, Polanen en Putkop’. Het perceel heeft dan ook de bestemming ‘Bedrijventerreinen’ gekregen. Op een strook tot 10 m vanaf de Barwoutswaarder zijn bedrijven zijn bedrijfsactiviteiten tot en met bedrijfscategorie 3.1 toegestaan. Voor het hierachter gelegen gebied zijn bedrijven in milieucategorie 3.2 toegestaan.
Ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie zijn bedrijfsgebonden kantoren en productiegebonden detailhandel mogelijk. De bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Het perceel mag voor maximaal 80% bebouwd worden. De toegestane bouwhoogtes zijn op de verbeelding aangeduid. Voorts is een aanduiding opgenomen om de bedrijfswoning mogelijk te maken.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregel
Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bouwbepalingen met betrekking tot de geluidzone voor industrie, die met een aanduiding op de verbeelding is weergegeven.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

Artikel 10 Algemene procedureregels
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheid.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waaronder ook de afwikkeling van planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

De provincie Utrecht heeft bij brief van 13 juli 2016 medegedeeld dat het plan geen aanleiding geeft opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft verzocht om de tekst in paragraaf 5.3 over het waterschapsbeleid aan te passen. De aangeleverde tekst is overgenomen.

9.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 7 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.