Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Van Teylingenweg 100 in Kamerik
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0632.BPvTeylingenweg100-bVA1

Toelichting

1 Deel A Het plan
1.1 Inleiding
 
1.1.1 Aanleiding en doel
Een boerenbedrijf aan de Van Teylingenweg 100 in Kamerik (gemeente Woerden) heeft haar functie als agrarisch bedrijf verloren. De gronden van het bedrijf zijn inmiddels al gedeeltelijk verkocht aan de gemeente Woerden.
 
Het beëindigen van de agrarische functie betekent dat de aanwezige bedrijfsbebouwing op het perceel haar nut verliest. In ruil voor de sloop van de bedrijfsbebouwing worden 3 extra woningen gerealiseerd. Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waarin de locatie de bestemming  'Agrarisch- landschappelijke waarden' heeft. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. 
 
Het voorliggende initiatief past binnen hetgeen besproken is met de Commissie Ruimtelijke kwaliteit & Erfgoed Woerden (mandaatoverleg d.d. 27 september 2016). Mede op basis hiervan heeft de gemeente Woerden in haar brief van 23 november 2016 ('Uitkomst haalbaarheidsonderzoek Van Teylingenweg 100 in Kamerik') in beginsel positief gereageerd op het onderhavige initiatief. In dat verband is onder andere geëist dat de bestaande karakteristieke woonboerderij behouden blijft. Tevens dient rekening gehouden te worden met de stedenbouwkundige randvoorwaarden van de gemeente. Dit is nader uitgewerkt in een inrichtings- en beeldkwaliteitplan, waarover de Commissie Ruimtelijke kwaliteit & Erfgoed zich in de vergadering van 15 augustus 2018 positief heeft uitgelaten.
 
1.1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Kamerik. Het plangebied behelst een bestaand agrarisch perceel met daarop een karakteristieke boerderijwoning en agrarische bedrijfsopstallen. Het perceel heeft twee inritten aan de Van Teylingenweg.
Het perceel bevindt zich aan de Kamerikse Wetering, met aan de ene zijde de Van Teylingenweg en aan de andere zijde Mijzijde. Het onderhavige perceel maakt onderdeel uit van een bebouwingslint, met ook doorzichten naar het achterliggende gebied. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich de begraafplaats van Kamerik.
 
De plangrens van het voorliggende bestemmingsplan sluit aan de noord- en westzijde aan op de grens van de beheersverordening Kern Kamerik en kern Kanis. Ter hoogte van Van Teylingenweg 75 wordt de kadastrale grens gevolgd, terwijl de verdere zuid- en de oostgrens gevormd wordt door de begrenzing van nieuwe ontwikkeling. 
 
Ligging plangebied (Bron: google maps)
Contouren plangebied (Bron: google maps)     
1.1.3 Geldende bestemmingsplannen
Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied, waar de nieuwe woningen geprojecteerd zijn, is het  bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'. Het plan is vastgesteld op 3 juli 2008. Verder is het  bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2' van toepassing. Deze herziening is vastgesteld op 26 april 2012.
Voorts is het op 24 mei 2017 vastgestelde Parapluherziening Parkeernormen Woerden van toepassing.
 
Ter plaatse kennen de gronden de bestemming 'agrarisch- landschappelijke waarden'. Er is een ruim bouwvlak aangegeven, nader aangeduid met 'klein agrarisch bedrijf' (kab), op basis waarvan Burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen voor het bouwen van bedrijfsbebouwing. De arcering binnen het bouwvlak betreft de aanduiding 'bedrijfswoning'. Tevens is die bedrijfswoning voorzien van de aanduiding 'karakteristiek hoofdgebouw', gericht op de instandhouding van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen
van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden Kamerik Zegveld'
1.1.4 Leeswijzer
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid. Met deze indeling wordt aangesloten bij de Woerdense standaard voor bestemmingsplannen.
 
Deel A geeft een inleiding op het bestemmingsplan, beschrijft de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan. Tevens wordt het initiatief nader toegelicht, als ook de wijze van bestemmen.  
 
Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.
 
Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. De economische uitvoerbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke uitvoerbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.
 
1.2 Planbeschrijving
 
1.2.1 Ruimtelijk structuur
Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied ten noorden van Woerden, aan de noordelijke rand van Kamerik. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door uitgestrekte weilanden, houtkaden, geriefbosjes, veenplassen en kronkelende rivierstroompjes. Kamerik ligt in het veenweidegebied. Typerend voor dit gebied zijn de kavelpatronen (slagenlandschap): lange, smalle kavels met waterlopen daartussen. Het veenontginningslandschap heeft een grote cultuurhistorische waarde.
 
De kern Kamerik is ontstaan langs de in noord-zuidrichting gelegen Kamerikse Wetering. Deze waterloop is gegraven als basis voor de ontginningen van het gebied. De Kamerikse wetering wordt voor het eerst genoemd in een akte uit 1130. Langs de wetering is aan beide zijden een langgerekt lint van vrijstaande bebouwing tot stand gekomen. Later, vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw, is er aan de oost- en westzijde van de kern woningbouw gerealiseerd. Het oudste gedeelte, ter plaatse van de vernauwing van de Kamerikse Wetering, is in 1966 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het plangebied ligt op de rand van de oude kern langs wetering.
 
Het gebied aan weerszijden van de dorpskern wordt als gebied met agrarisch- landschappelijke waarden gekenmerkt. Deze landschappelijke waarde komt vooral tot uitdrukking in de openheid van het landschap en de kavelstructuur. Deze openheid kenmerkt het plangebied zelf slechts ten delen omdat het deels bebouwd is. De kavelstructuur is wel als kenmerkend aan te merken door de kleinschalige verkaveling die bepaald wordt door het patroon van sloten.
 
Situatie in het plangebied
Op het perceel Van Teylingenweg 100 zijn in de loop van de tijd diverse opstallen toegevoegd. Zo is er aan de woning een stal gebouwd die tot aan de sloot aan de zuidzijde reikt. Eerder stond hier een rijk gedetailleerde wagenschuur (zie onderstaande foto uit het begin van de twintigste eeuw).
 
Oude luchtfoto van Van Teylingenweg 100
Bestaande situatie; zicht vanaf Mijzijde (bron: Street View Maps.nl)
 
Gezien vanaf de openbare weg domineren de bijgebouwen het beeld. Dat houdt verband met de plaatsing van een aantal bijgebouwen haaks op de verkavelingsrichting. Daarbij worden zichtlijnen op het achterliggende gebied geblokkeerd. De bijgebouwen zijn in verschillende stijlen uitgevoerd, waarmee het geheel rommelig overkomt. Bovendien komt het fraaie woonhuis hiermee niet volledig tot zijn recht.
Ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling zullen de bestaande opstallen worden verwijderd. Op onderstaande afbeelding is aangegeven om welke opstallen het gaat. De karakteristieke woning blijft behouden.
 
Bestaande situatie met opstallen
 
1.2.2 Stedenbouwkundig opzet
Voor de onderhavige locatie is een stedenbouwkundig opzet gemaakt. Hierbij is gekeken naar de inrichting en vormgeving van het gebied. Daarnaast is rekening gehouden met randvoorwaarden vanuit het beleidskader (toelichting paragraaf 2.1 ) en milieuhygiënische aspecten en watercompensatie-eisen (toelichting paragraaf 2.4).
 
1.2.2.1 Inrichtingsplan
Voor het plangebied is een inrichtingsplan vervaardigd, rekening houdend met de stedenbouwkundige randvoorwaarden van de gemeente Woerden: Inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan, Buro SRO, d.d. 07-02-2019 (zie bijlagen bij de regels, bijlage 2).
 
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • behoud van de bestaande woning;
  • sloop van alle bijgebouwen;
  • nieuwbouw van drie woningen;
  • creëren en versterken zicht op achterliggende landschap;
  • behouden sfeer van boerenerf;
  • keuze voor streekeigen boom- en beplantingsoorten;
  • inrichting passend binnen landschappelijke context: versterken van verkavelingsrichting
  • door nokrichting en watergangen in oost-westrichting te plaatsen.
 
Binnen deze uitgangspunten is een concept ontwikkeld dat bestaat uit:
  1. twee nieuwe woningen die samen met de bestaande woning een agrarisch ensemble met een erf vormen, met ook een gezamenlijke kapschuur;
  2. een nieuwe woning die onderdeel uit gaat maken van het bestaande lint. 
Concept (Bron: Buro SRO)
 
In de nieuwe opzet wordt de huidige structuur van water en land versterkt. Zo wordt een thans onderbroken watergang hersteld en wordt voorgesteld om aan de zuidzijde een nieuwe watergang te creëren. Hiermee worden de zichtlijnen naar het achterliggende gebied versterkt. Tevens ontstaat dan een vrijliggend perceel aan de zuidkant dat onbebouwd blijft en ten goede komt aan de relatie met het achterliggende gebied.
 
Beoogde nieuwe situatie (Bron: Inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan, Buro SRO, d.d. 12-07-2018)
 
De beoogde nieuwe opzet voorziet in een erf-situatie rondom de bestaande woning (I). Deze woning is aan de achterzijde uitgebreid in één bouwlaag. Nieuwbouw op kavel II is gesitueerd op de plek waar zich ooit een wagenschuur bevond en is georiënteerd op de Van Teylingenweg. De nieuwe woning op kavel III wordt vorm gegeven als een zelfstandige veldschuur achterop het erf. De bijgebouwen worden geclusterd in een gezamenlijke kapschuur centraal op het erf. De nokrichting van de nieuwe bebouwing is in de richting van het onderliggende landschap. De woning op kavel IV is ondergeschikt aan de bestaande woning en staat om die reden achter de voorgevelrooilijn van die woning. Deze woning is eveneens in de richting van het landschap geplaatst en passend in de lintstructuur. De woning is georiënteerd op de Van Teylingenweg en heeft een eigen toerit.
1.2.2.2 Ontsluiting en parkeren
De woningen in het plangebied worden ontsloten via de Van Teylingenweg, gebruik makend van de twee bestaande aansluitingen. Zo wordt een bestaande toerit benut voor een gezamenlijke toerit tot de woningen I, II en III. Ook voor de ontsluiting van de noordelijke woning (IV) wordt gebruik gemaakt van een bestaande toerit.
 
Uitgegaan wordt van parkeren volledig op eigen terrein, maar niet op het voorerf. Op basis van Parapluherziening Parkeernormen Woerden moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen gemeente Woerden (september 2014). Hierin wordt het onderhavige gebied aangemerkt als 'niet stedelijk' en 'buitengebied', waarbij voor het type woning 'koop, vrijstaande villa' een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning geldt.
 
De noordelijke woning wordt voorzien van een eigen garage, met ook opstelruimte op de kavel. De kavel biedt hiervoor ruim voldoende mogelijkheden. Voor de drie woningen die samen het boerenensemble vormen wordt voorzien in een gezamenlijke parkeervoorziening in de vorm van een kapschuur centraal op het erf. Deze voorziening kan gezien worden als een garage met een dubbele oprit en telt om die reden als 1,8 parkeerplaatsen. In aanvulling daarop zijn er nog 2 parkeerplaatsen op het achtererf nodig. Zoals duidelijk wordt uit onderstaande afbeelding, voorziet het initiatief hier in.
 
Voorstel terreininrichting (Bron: Architecten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan, d.d. 30-08-2018)
 
1.2.2.3 Groen en water
Om het historische karakter van het boerenerf te versterken is in het kader van het Inrichtingsplan en beeldkwaliteitplan (Buro SRO, d.d. 12-07-2018) ook een beplantingsplan vervaardigd. Het algemeen streven is een eenvoudig maar zorgvuldig bebouwingsbeeld geënt op een agrarisch ensemble rondom een boerenerf plus een woning ‘in het lint’. Hierbij worden de nieuwe woningen in een omgeving met veel water en groen gerealiseerd. De waterstructuur wordt versterkt. Zo wordt een deel van de in het verleden gedempte watergang gereconstrueerd en wordt een nieuwe watergang aan de zuidrand toegevoegd. Hiermee wordt ook het doorzicht vanaf de Van Teylingenweg op het achterliggende gebied versterkt. In toelichting paragraaf 2.4 wordt ingegaan op onder andere watercompensatie en -kwaliteit.
 
Voor wat betreft de nieuwe situatie dient de situatie zoals deze was aan het begin van de twintigste eeuw als leidraad. Zo krijgen de voortuinen aan de Van Teylingenweg een eenvoudige indeling, met een moes- of pluktuin op de plek waar voorheen reeds een 'nutstuin' aanwezig was. Steeds wordt streekeigen beplanting toegepast, waarbij tussen de noordelijke kavel en het boerenensemble een houtwal wordt voorgesteld. Bij het boerenensemble wordt een relatief lage esdoornhaag voorgesteld. Deze biedt de benodigde privacy op de afzonderlijke kavels, zonder de samenhang op het boerenerf te verstoren. Vanaf het gezamenlijke erf loopt een 'karrespoor' richting woning III en het achterliggende agrarische gebied.       
Een zone van 10 meter langs het water op kavel II en III dient vrij te blijven van bouwwerken en hoogopgaand groen, in verband met het vrije zicht naar het achterliggende landschap. Deze zone wordt voorzien van de bestemming 'Groen', waarmee het mogelijk is om deze gronden als onderdeel van het erf in te richten, zonder dat hieraan bouwrechten kunnen worden ontleend.
1.2.2.4 Beeldkwaliteit
Ten aanzien van de beeldkwaliteit is het van belang dat de nieuwbouw zich voegt naar de bestaande karakteristieken van het terrein, met het oorspronkelijke boerenerf als uitgangspunt. In deze beeldkwaliteitparagraaf worden de situering en uitwerking van de nieuwe woningen omschreven, plus de ruimtelijke inrichting van het terrein. In bijlagen bij de regels (Bijlage 2) is de gehele notitie opgenomen (Inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan, d.d. 12-07-2018).
 
Inrichtingsplan (Bron: Inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan, Buro SRO, d.d. 12-07-2018) 
  
Situering en oriëntatie
  • De hoofdrichting (nokrichting) van de nieuwe bebouwing is parallel aan de verkaveling (oost- west).
  • De nieuwbouw op kavel II en III hoort samen met de bestaande woning bij het ensemble van nieuwe (boeren)erf.
  • De woning op kavel IV is ondergeschikt aan de bestaande woning en staat achter voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing. Deze woning past in de lintbebouwing en maakt geen deel uit van het boerenerf.
  • De woningen direct aan de Van Teylingenweg oriënteren zich naar deze weg. 
Bouwmassa
  • De bestaande woning behoudt in de nieuwe setting de uitstraling van een hoofdgebouw.
  • De nieuwe bebouwing aan de zuid- en westzijde (kavel II en III) zijn nadrukkelijk onderdeel van het ensemble in combinatie met een gezamenlijke schuur en het bestaande woonhuis.
  • De bebouwing bestaat uit één bouwlaag en een kap.
  • De goothoogte van de bebouwing op kavel II en III bedraagt max. 3 meter.
  • De nok van de bebouwing op kavel II en III bedraagt max. 8 meter.
  • De woning aan de noordzijde, op kavel IV, heeft een goot en nokhoogte van resp. max. 4 en 9 meter.
  • Een gezamenlijk erf biedt toegang tot de woningen van kavel I, II, III en de gezamenlijke schuur.
  • De gezamenlijke (kap)schuur wordt uitgevoerd als onderdeel van het ensemble met één bouwlaag en een kap, met een oppervlakte van maximaal 150 m².
  • De gezamenlijke (kap)schuur fungeert als berging en parkeerplek voor de kavels I, II en III.
  • De woning (veldschuur) aan de oostzijde past binnen de boeren typologie en is gepositioneerd als zelfstandige losliggende schuur achterop het erf.
  • Mogelijke extra bijgebouwen worden geplaatst uit het zicht van de Van Teylingenweg. 
Vormgeving, materiaal- en kleurgebruik
  • De bebouwing heeft een ingetogen uitstraling.
  • De nieuwe woningen, die onderdeel uitmaken van het boerenensemble, krijgen de sfeer van eigentijdse bijgebouwen/schuren op het erf.
  • De woning op kavel IV krijgt de uitstraling van een woning in het lint.
  • Architectonische uitwerking, maatvoering en afwerking afstemmen op het reeds aanwezige woonhuis maar met een duidelijk ondergeschikte detaillering en materiaalgebruik. Passend in de sfeer van een bijgebouw in de (agrarische) context.
  • De vormgeving van de woningen dient eenduidig te zijn. Ondergeschikte delen mogen in kleur dan wel materiaal afwijken maar wel in harmonie zijn met elkaar.
  • De vormgeving is van een goed kwaliteitsniveau, hoogwaardig en een zorgvuldige detaillering.
  • De gebruikte materialen zijn passend bij de sfeer van een authentieke boerenschuur of wagenschuur.
  • Het kleurgebruik is terughoudend en sluit aan bij de groene omgeving.
  • Nieuwe hoofdgebouwen dienen als één helder bouwwerk te worden vormgegeven met een duidelijk herkenbare agrarische verwijzing.
  • De hoofdvolumes krijgen een eigentijdse, sobere en functionele architectonische uitstraling.
  • Voorkeur gaat uit naar de toepassing van natuurlijke en duurzame materialen, zoals hout en baksteen en gedekte kleuren.
  • Eventuele bijgebouwen in een afwijkend hoofdmateriaal dan het hoofgebouw.
  • Daken uitgevoerd met antraciete of rode, matte pan.  
Bij de verdere uitwerkingen wordt er op toegezien dat voldaan wordt aan de genoemde punten. Dat zal ook in het kader van de welstandstoetsing aan de orde komen.
1.2.3 Planmethodiek
De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Vervolgens is zoveel als mogelijk aangesloten op de gemeentelijke standaard. Hierbij is tevens aangesloten bij recente bestemmingsplannen in de gemeente Woerden. 
 
Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
 
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
 
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'Wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: 'Agrarisch met waarden', 'Groen', 'Water', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
 
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is opgenomen voor de resterende gronden van het voormalige agrarische bouwvlak en het zuidelijke perceelsgedeelte. De regeling is afgestemd op het bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen'. Binnen het plangebied komt geen agrarisch bouwblok meer voor. Er zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van overkappingen en bouwwerken voor mestopslag, andere silo's en tunnelkassen.
 
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor een zone van 10 meter langs het water op kavel II en III. Deze zone dient vrij te blijven, met het oog op het vrije zicht naar het achterliggende landschap. Er zijn binnen deze bestemming erfafscheidingen in de vorm van een haag met een maximale hoogte van 1,2 meter toegestaan. 
 
De bestemming 'Water' is opgenomen voor de bestaande watergangen in het plangebied, zoals die zijn aangegeven op de Legger van het waterschap, en het nieuw aan te leggen water. Binnen deze bestemming zijn bruggen en kunstwerken ten behoeve van het wegverkeer toegelaten, zover deze in overeenstemming zijn met het inrichtingsplan.
 
De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen voor de meest noordelijke (nieuwe) woning in het plangebied. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het hoofdgebouw gesitueerd moet worden. Tevens zijn de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale en maximale dakhelling aangegeven. Er wordt ruimte geboden voor erfbebouwing (aan- en uitbouwen en bijgebouwen), conform de in de gemeente Woerden gehanteerd algemene bouwregels.
De drie woningen die samen het boerenensemble vormen, zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - 2'. Deze verbijzondering houdt verband met het feit dat de bijgebouwen geclusterd worden gerealiseerd in een gezamenlijke kapschuur. Hiervoor is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Op de rest van de gronden zijn geen bijgebouwen of overkappingen toegelaten. Verder is het bestaande hoofdgebouw aangeduid als 'karakteristiek', gericht op de instandhouding van het cultuurhistorisch waardevolle hoofdgebouw.
 
Binnen de woonbestemmingen is het, conform het gemeentelijk beleid, ook toegestaan een aan huis verbonden beroep uit te oefenen.
 
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt gehanteerd voor de woonheuvel (inclusief een buffer) met een hoge verwachting. Aangezien er nog geen definitieve waardestelling van de woonheuvel is uitgevoerd, worden geen vrijstellingsgrenzen opgenomen. Uit het archeologisch onderzoek blijkt voorts dat voor de rest van het plangebied geen aanvullende archeologische maatregelen vereist zijn.
 
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
 
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij  de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Binnen deze regels is ook de erfbebouwing (aan- en bijgebouwen) en het toepassen van kappen, dakopbouwen,  dakkapellen en luifels geregeld. Tevens gaat het daarin over ondergronds bouwen, erfafscheidingen, zwembaden, jacuzzi's en vijvers en over vlaggenmasten en palen.
 
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stellen dat voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein) wordt gerealiseerd.
Daarnaast is een koppeling gelegd met het inrichtingsplan; dat de inrichting van het plangebied overeenkomstig het inrichtingsplan binnen 5 jaar na een onherroepelijke vergunning wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden. Afwijken is slechts mogelijk indien de gemeentelijke stedenbouwkundige hierover positief adviseert.
 
Algemene afwijkingsregels
Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
   
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
 
2 Deel B Verantwoording
 
2.1 Ruimtelijke kader
 
2.1.1 Rijksbeleid
2.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 2.1.1.3. wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan. 
2.1.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.
 
2.1.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking' (per 1 juli 2017).
 
Planspecifiek
Allereerst moet beoordeeld worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de nieuwe ladder. Daarin wordt een ondergrens van 11 woningen gehanteerd. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan voorziet in 4 woningen (waarvan 1 een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft), kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Bovendien wordt een aanzienlijke hoeveelheid agrarische bedrijfsbebouwing verwijderd. Derhalve kan er van uit gegaan worden dat hier niet nader getoetst hoeft te worden aan de nieuwe ladder.
Overigens betreft het deels de instandhouding van een cultuurhistorisch waardevol pand, waarmee op een duurzame wijze transformatie plaats heeft.
2.1.2 Provinciaal Beleid
2.1.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie resulteert in vier pijlers, te weten:
  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
 
Accent op de binnenstedelijke opgave
De provincie Utrecht wilt ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
 
Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied
De provincie Utrecht beschikt over  een aantrekkelijk landelijk gebied. Deze kwaliteit wenst de provincie te behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wordt onder andere opvangen door hier rood-voor-groen constructies mogelijk te maken. 
 
Planspecifiek
Het plangebied is bevindt zich in het door de provincie aangewezen landelijk gebied. De provincie staat, zo is terug te lezen in het PRS, in beginsel niet negatief tegenover ontwikkelingen in het landelijk gebied, mits de omgevingskwaliteit, van met name het landschap, voldoende is geborgd. Gelet op de feitelijke ligging in het aan de rand van het stedelijk gebied is er op de locatie ruimtelijk meer mogelijk dan elders in het landelijk gebied.
De grenzen tussen stedelijk gebied en landelijk gebied zijn over het algemeen geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De beperkte intensivering van het gebruik en bebouwing zorgen voor een licht verstedelijkt karakter zonder dat er sprake is van het ontstaan van nieuwe harde grenzen. Bovendien gaat de onderhavige ontwikkeling gepaard met het slopen van agrarische bebouwing, het herstellen van het doorzicht, het handhaven van het bestaande groen ten zuiden van het plangebied en het behouden van de karakteristieke boerderijwoning. Om die redenen is er geen strijd met de PRS.
   
2.1.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. 
 
De beoogde ontwikkeling moet passen binnen de visie van de PRS. Deze visie is gebaseerd op vier pijlers: een duurzame leefomgeving, beschermen van kwaliteiten, vitale dorpen en steden en een dynamisch landelijk gebied. De planlocatie is gelegen op de grens van het stedelijk gebied met het landelijk gebied en is nader aangemerkt als kernrandzone. De planlocatie maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Voor een aantrekkelijke provincie acht de provincie ‘vitale steden en dorpen’ belangrijk.
 
In de PRV wordt in artikel 4.8 ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen kernrandzones. In de toelichting op dit artikel wordt aangegeven dat de omvang en de begrenzing van een kernrandzone per kern verschilt. Het is aan gemeenten om deze nader te bepalen en daarvoor in ruimtelijke plannen gericht beleid op te nemen. Ontwikkelingen zijn onder voorwaarden mogelijk: landschappelijke inpassing, redelijke verhouding tussen toe te voegen rood en doel en geen belemmering van de omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering. Hoewel het voorliggende plan niet genoemd wordt als een van de kleinschalige stedelijke functies (waarvoor in de PRV overigens geen begripsbepaling is opgenomen) komt het voorliggende plan wel ten goede aan de hiervoor genoemde voorwaarden.  
Artikel 4.4 van de PRV geeft aan dat verstedelijking van bebouwingslinten is toegestaan mits:
  1. verstedelijking resulteert in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. bebouwing niet plaats vindt buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
  3. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
 
Volgens de PRV bestaan voor kwaliteitsverhoging verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig aangetast worden en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
 
Planspecifiek
Op de grens van het aangewezen stedelijk gebied en het aangewezen landelijk gebied ligt de rode contour. Verstedelijking in het stedelijk gebied is toegestaan (hoofdstuk 4 PRV), verstedelijking in het landelijk gebied is enkel onder specifieke voorwaarden toegestaan (hoofdstuk 3 PRV). De geprojecteerde woningen liggen binnen de rode contour zoals opgenomen in de provinciale verordening, waarbinnen verstedelijking is toegestaan.
 
Verbeelding PRV: Rode contour
        
Het voorliggende initiatief gaat gepaard met kwaliteitsverhoging; storende bebouwing wordt verwijderd, de karakteristieke boerderijwoning blijft behouden, nieuwbouw die aansluit op de maat en schaal van de omgeving en het herstel en versterken van waterlopen en landschapsstructuren. De beoogde ontwikkeling, zoals voorgesteld in onderhavig plan, past dan ook binnen de principes van het PRV.
2.1.2.3 Bodem-, Water en Milieuplan 2016-2021
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 -2021 is op 7 december 2015 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan gaat op termijn op in de omgevingsvisie. Derhalve wordt met dit plan geanticipeerd op de gedachtegoed van de nieuwe Omgevingswet.
 
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 is gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. In de strategische agenda 2011 - 2015 richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie Utrecht: een provincie met krachtige steden en dorpen en een vitaal landelijk gebied in combinatie met een sterke economische positie.  Voor bodem, water en milieu betekent het centraal stellen van deze doelen: 
  • streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  • streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  • streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
  • streven naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
Met het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 wordt bijgedragen aan het realiseren van deze ontwikkelopgaven door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Om focus aan te brengen is dit beleid uitgewerkt aan de hand van vier prioriteiten, die aansluiten bij de ontwikkelopgaven in de strategische agenda:
  • Waterveiligheid en wateroverlast;
  • Schoon en voldoende oppervlaktewater;
  • Ondergrond;
  • Leefkwaliteit stedelijk gebied.
Planspecifiek
Om de beleidsdoelen te realiseren zorgen gemeenten voor ruimtelijke bescherming van water. In de waterparagraaf van het voorliggende bestemmingsplan (toelichting paragraaf 2.4) wordt toegelicht hoe met water wordt omgegaan in het plangebied.
 
2.1.3 Gemeentelijk beleid
2.1.3.1 Structuurvisie Woerden
In 2009 is de Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030 vastgesteld. In de structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma’s het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie Woerden biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna.
 
In het algemeen heeft de gemeente vijf kernambities die als leidraad dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen:
  • de kwaliteiten van het Groene Hart versterken met extra aandacht voor de verhouding tussen rood en groen
  • versterken van de cultuurhistorische identiteit
  • alle kernen, waaronder Kamerik, moeten leefbaar en aantrekkelijk blijven, er dienen nieuwe woonmilieus te worden ontwikkeld die passen bij de locatie
  • de bereikbaarheid en de verbinding tussen de kernen en het landschap is van groot belang
  • Woerden heeft een regionale functie voor de omliggende kernen waarin blijvend moet worden geïnvesteerd.
In de structuurvisie is voor Kamerik aangegeven dat de ontwikkelingen de komende jaren voornamelijk gericht zijn op de eigen bevolking. Het doel is het opvangen van de eigen groei. Kamerik kent daarnaast geen groeiopgaven.
 
Het vertrekpunt van de structuurvisie is het versterken van de landschappelijke kwaliteiten van het Veenweidegebied, waarin de kern Kamerik zich bevindt. Dit betekent zoveel mogelijk bouwen binnen de kernen.
 
Op 28 maart 2013 heeft de raad van de gemeente Woerden een wijziging van de structuurvisie vastgesteld. In de herziening van de structuurvisie is, ten opzichte van de Structuurvisie 2009, geen verandering aangebracht aangaande Kamerik. 
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de rode contouren en de beoogde ontwikkelingen dragen bij aan het leefbaar en aantrekkelijk houden van de kern Kamerik en leveren een bijdrage aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. De voorgenomen ontwikkelingen passen daarmee binnen de doelstellingen van de Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030.
2.1.3.2 Wonen
Woonvisie Woerden 2015 - 2020 - Woerden Woont
De gemeente Woerden heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de woonvisie Woerden 2015-2020 'Woerden Woont'. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De gemeente erkent de kwaliteiten van het wonen in de dorpen en in de wijken en heeft hiervoor ook per kern een aparte deelvisie opgesteld waarin de wensen en mogelijkheden per kern beschreven zijn. De woonvisie Woerden en de deelvisies per kern vormen tezamen het woonbeleid voor de gemeente Woerden.
 
De ambitie van de woonvisie luidt: 
'In Woerden moeten alle inwoners goed kunnen wonen in een door hen gewenste, betaalbare en geschikte woning in het door hen gewenste dorp of in de stad.'
 
In de toelichting op deze ambitie is een aantal onderdelen uitgelicht:
  • Doorstroming als instrument om woningen in de bestaande voorraad beter in te zetten voor de doelgroep waar deze woning het meest geschikt, betaalbaar en gewenst voor is. 
  • Nieuwbouw ter aanvulling op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad. 
  • Kernenstrategie met voor iedereen de mogelijkheid om te wonen in het dorp of de kern waar men dat wil.
Feitelijk gaat het om 'betaalbaar', 'beschikbaar' en 'geschikt' wonen voor iedereen. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag. De woonvisie biedt hierbij het kader. Primair is het woonbeleid gericht op het bouwen voor de eigen inwoners. Daarnaast wordt waar vraag is ook ruimte gegeven aan anderen die zich willen vestigen in Woerden, zoals uit de regio.
 
De nieuwbouwopgave tot 2020 is om circa 1.000 woningen netto toe te voegen voor de gehele gemeente Woerden. Er wordt een gevarieerd aanbod gerealiseerd. In Kamerik ligt een opgave om woningen te bouwen voor senioren in de vrije sector, huur en koop. 
 
Strategische Woningbouwplanning Gemeente Woerden 2016-2020
Op basis van de Woonvisie Woerden is een Strategische Woningbouwplanning opgesteld waarmee gestuurd wordt op woningbouwprogramma, planning en fasering. In de strategische woningbouwplanning worden de woningbouwprogramma's op basis van het toetsingskader verder uitgewerkt of bijgesteld. Tevens worden bij de strategische woningbouwplanning de overige aspecten, zoals de stedenbouwkundige en planologische mogelijkheden, meegenomen.
 
In de Strategische Woningbouwplanning voor de kern Kamerik wordt uitgegaan van gemiddeld 14 woningen per jaar, waarbij tot en met 2020 in totaal 61 woningen gepland in Kamerik NO2, Kanis-Miland en voormalige scholenlocaties.
 
Planspecifiek
Het plangebied levert met drie nieuwe woningen een bijdrage aan de netto toe te voegen woningen voor de kern Kamerik. Dit wordt verder meegenomen in de strategische woningbouwplanning. Vooralsnog is er geen strijd met het woonbeleid van de gemeente Woerden.
2.2 Cultuurhistorische waarden
2.2.1 Archeologie
2.2.1.1 Kader
Wettelijk kader
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk archeologie beleid 
Het archeologisch beleidsplan van de gemeente Woerden is vastgesteld in september 2007. In het beleidsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Woerden in hoofdlijnen beschreven. Vervolgens is in december 2010 de archeologische maatregelenkaart vastgesteld als onderdeel van het beleidsplan. Op de Archeologische waardenkaart wordt aangegeven voor welke gronden archeologische waarden in de ondergrond te verwachten zijn.
 
2.2.1.2 Huidige situatie
Informatie over bekende en verwachte archeologische waarden is in eerste instantie verzameld op basis van de verwachtingskaarten op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.
 
Rijk (AMK en IKAW)
In of bij het plangebied liggen geen terreinen met een vastgestelde waarde volgens de Archeologische Monumentenkaart. Het plangebied bevindt zich evenmin binnen 250 m van de grens van een archeologisch waardevol terrein of archeologisch Rijksmonument.
 
Volgens de (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geldt voor het plangebied een lage kans op het aantreffen van archeologisch waarden.
 
Provincie
Volgens kaart 4 (Cultuurhistorie) in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016 ligt het plangebied buiten de zone die is aangemerkt als CHS-Archeologie. Het plangebied ligt wel in het provinciale CHS-Agrarisch cultuurlandschap van Kockengen-Kamerik-Zegveld. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 2.3.2. Cultuurhistorische waarden.
 
Gemeente
Volgens de archeologische Beleidskaart gemeente Woerden (2010, kaart 11) ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting.
 
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (licht oranje ingekleurd = hoge verwachtingswaarde)
 
Het plangebied ligt aan een historische ontginningsas en is tevens onderdeel van het historische bewonerslint. Uit de toelichting van de Archeologische beleidskaart gemeente Woerden (2010) blijkt dat deze twee kenmerken de reden zijn voor het toekennen van een hoge archeologische verwachtingswaarde aan het plangebied.
2.2.1.3 Planspecifiek
Gezien de verwachtingswaarde is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er bestaat een onderzoeksverplichting wanneer het plangebied groter is dan 100 m² en de diepte van de bodemingreep meer is dan 30 cm onder het maaiveld. De beoogde ontwikkelingen in het plangebied overschrijden deze norm. Derhalve is archeologisch onderzoek (Transect, definitieve versie d.d. 1 april 2019, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1.) uitgevoerd.
 
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het onderzochte gebied een tweeledige archeologische verwachting geldt (zie onderstaande afbeelding).
 
Archeologisch advieskaart (bron: Transect)
 
Er is een laat-middeleeuwse woonheuvel aanwezig is. De contouren van deze woonheuvel (terp) zijn met een oranje kleur weergegeven op de afbeelding, inclusief een bufferzone van 5 meter. De archeologische verwachting voor de woonheuvel, exclusief de mestkelder, is hoog voor archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen. Op die locatie is het te behouden woonhuis aanwezig. Ter plaatse van de stal met een mestkelder zijn de archeologische waarden verloren gegaan.  
Ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan wordt aanbevolen om voor deze hoge archeologische verwachting een dubbelbestemming in het bestemmingsplan op te nemen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorziet hier in. Het is echter vooralsnog niet mogelijk om hieraan planregels (vrijstellingsregels) te verbinden, aangezien de daadwerkelijke verwachting (waarde) van de woonheuvel nog niet met behulp van waarderend archeologisch onderzoek kon worden vastgesteld. Mochten er dus bouwwerkzaamheden binnen de aangeduide terp (inclusief buffer) plaatsvinden, zal dus een vervolgonderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke aanwezigheid en kwaliteit van de verwachte archeologische resten vast te stellen, tenzij het plaats heeft zonder graaf- en heiwerkzaamheden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het vervolgtraject. Als resultaat van dit onderzoek kunnen dan ook uitspraken gedaan worden vanaf welke diepte eventuele resten aanwezig zijn en hoe deze behouden kunnen worden in het toekomstig ontwerp van het betreffende gebouw. Het onderzoek zou eventueel kunnen worden uitgebreid met een waardestellend booronderzoek van de woonheuvel aan de voorzijde van de bebouwing om zodoende in zijn geheel een uitspraak te kunnen doen over de algehele kwaliteit (behoudenswaardigheid) van de woonheuvel.
 
In de overige delen van het plangebied is een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vastgesteld. Bovendien geldt ook hier dat ter plaatse van de nieuwe woningen veelal reeds bebouwing aanwezig is en de bodem derhalve reeds verstoord zal zijn. Vanuit archeologisch oogpunt bestaan er dan ook geen bezwaren om de voorgenomen ontwikkelingen plaats te laten vinden in dit deel van het plangebied. Transect geeft aan dat de voorgenomen ingrepen hier plaats kunnen vinden zonder aanvullende archeologische maatregelen. Om die reden wordt voor dit deel van het plangebied geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Voorts geldt dat, op het moment dat er tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische zaken worden aangetroffen, een wettelijke meldingsplicht bestaat om deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Woerden).
 
2.2.2 Cultuurhistorische waarden
2.2.2.1 Kader
Rijksbeleid
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden.
 
Provinciaal beleid
Volgens kaart 4 (Cultuurhistorie) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016 ligt het plangebied binnen de zone die is aangemerkt als CHS-agrarisch cultuurlandschap. Het plangebied valt tevens onder het Landschap Groene Hart. In de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie worden de volgende kernkwaliteiten benoemd:
  • openheid;
  • veenweidekarakter, inclusief lintbebouwing;
  • landschappelijk diversiteit;
  • rust en stilte.
Voor het Groene Hart geldt dat deze kwaliteiten worden behouden zo mogelijk versterkt.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Woerden heeft het beleid aangaande de cultuurhistorie onder andere opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan (2011). Er wordt bepleit zoveel mogelijk rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.
2.2.2.2 Huidige situatie
Het gebied Kockengen–Kamerik-Zegveld, waar het plangebied onder valt, is een typisch twaalfde-eeuws cope-ontginningslandschap dat nog behoorlijk intact is. Het is een schoolvoorbeeld van onder centrale regie uitgevoerde, zeer regelmatige cope-ontginning en vormt (met het in Zuid-Holland doorlopende deel) het grootste aaneengesloten complex daarvan in Nederland. Het betreft een binnen Europa unieke veenontginning, met vaste dieptematen, een regelmatig patroon van sloten en een ritme van (dwars)kaden en boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Zowel enkelzijdige als dubbelzijdige linten komen voor, met een veelal half open karakter. Er worden drie deelgebieden onderscheiden: het schaakbordpatroon van zeer regelmatige ontginningsblokken rond Kockengen (cope), de waaiervormige verkaveling van Zegveld (opstrek) en het gebied rond Kamerik met ten opzichte van de ontginningsbasis verschoven boerderijlinten.
2.2.2.3 Conclusie
Het plangebied ligt aan de historische ontginningsas en is onderdeel van het boerderijlint van de kern Kamerik. De beoogde ontwikkelingen houden rekening met de historische structuur van het landschap. Een deel van de gedempte waterweg in het zuiden van het plangebied wordt gereconstrueerd. De reconstructie zal het oorspronkelijke doorzicht veiligstellen en daarmee de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten versterken. Bovendien komen in de nieuwe opzet de kwaliteiten van het bestaande woonhuis beter tot zijn recht, wat eveneens bijdraagt aan het versterken van de cultuurhistorische waarden.
 
2.3 Milieu
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).
2.3.1 Milieueffectrapportage
2.3.1.1 Kader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen zes weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
2.3.1.2 Conclusie
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De ontwikkeling betreft het toevoegen van een drietal woningen. Hierdoor kan worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragrafen. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze plantoelichting kan gezien worden als (basis voor) de aanmeldnotitie. Voorts kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Er is een aanmeldnotitie vervaardigd. Deze is als bijlagen bij toelichting, bijlage 7 opgenomen.
2.3.2 Geluid
2.3.2.1 Kader
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
2.3.2.2 Onderzoeken
Door Windmill is een akoestisch onderzoek (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2.) uitgevoerd naar de geluidsbelasting op het woningbouwplan aan de Van Teylingenweg 100. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Van Teylingenweg, de Mijzijde, de Overstek en de Beukenlaan. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de geluidbelastingen van de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid beschouwd. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
 
Gezoneerde wegen
In het kader van de Wet geluidhinder is de geluidbelasting ten gevolge van de Van Teylingenweg, de Mijzijde, de Overstek en de Beukenlaan inzichtelijk gemaakt. De berekende geluidbelasting ten gevolge van deze gezoneerde wegen respecteren de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
 
Cumulatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 55 dB. Dat is het geval op de westgevel van de woning in de noordwesthoek van het plangebied. Overeenkomstig “methode Miedema” is dit de classificeren als ‘redelijk’. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelastingen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.
 
Bouwbesluit
In onderhavige situatie wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschreden en zijn derhalve de aanvullende eisen conform artikel 3.3 uit het Bouwbesluit niet van toepassing. Echter, op basis van de gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelasting wordt op de westgevel van de woning in de noordwesthoek van het plangebied niet voldaan aan het vereiste binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit. De gevelwering van de betreffende zal minimaal 22 dB moeten bedragen. Dit is hoger dan de minimale vereiste geluidwering van 20 dB op grond van het Bouwbesluit. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal hiermee rekening worden gehouden.
 
Conclusie 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.
 
2.3.3 Luchtkwaliteit
2.3.3.1 Kader
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10 en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
2.3.3.2 Conclusie
De realisatie van drie nieuwe woningen kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Daarnaast blijkt uit raadpleging van de NSL-monitoringstool (2016) dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en PM10 in en om het plangebied in het jaar 2015 met resp. 17 µg/m³ en 19 µg/m³ (naar boven afgerond) ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie PM2,5 wordt met een waarde van 12 µg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
2.3.4 Externe Veiligheid
2.3.4.1 Kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Gemeentelijke routering gevaarlijke stoffen Woerden
Binnen de gemeente Woerden is besloten een vaste route voor het transport van gevaarlijke stoffen vast te stellen. Dit betekent dat dit verkeer zich over deze wegen door de gemeente kan verplaatsen en dat ook doorgaand verkeer met deze stoffen over het grondgebied van de gemeente mogelijk is.
2.3.4.2 Conclusie
Om te beoordelen of het plaatsgebonden risico binnen het plangebied overschreden wordt, is de risicokaart geraadpleegd.
   
Uitsnede risicokaart (blauwe cirkel = globale ligging plangebied)
 
Bevi-inrichtingen 
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen Bevi- bedrijven aanwezig of geprojecteerd. Op grond van de bestemmingen en daarbij behorende voorschriften kunnen deze ook niet worden gerealiseerd. De dichtstbijzijnde inrichting ligt op een afstand van meer dan 1 kilometer.
 
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. De route loopt niet langs of door het plangebied.
 
Het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met het gemeentelijk en landelijk externe veiligheidsbeleid. 
2.3.5 Bodemkwaliteit
2.3.5.1 Kader
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming (Wbb). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
2.3.5.2 Onderzoeken
Gezien de functiewijziging van 'klein agrarisch bedrijf' naar 'wonen' is bodemonderzoek noodzakelijk. Teneinde de bodemkwaliteit van de locatie inzichtelijk te maken is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd: 'Verkennend en nader bodemonderzoek Van Teylingenweg 100 te Kamerik' door Grondslag bedemkwaliteitsonderzoek d.d. 6 april 2017 (bijlagen bij toelichting, bijlage 3.).
     
Verkennend bodemonderzoek
De gestelde hypothese, dat verhogingen aan zware metalen, PAK, minerale olie en/of vluchtige aromaten kunnen worden verwacht in verband met de aanwezigheid van toemaakdek en de activiteiten in de wagenloods is bevestigd. Deze kunnen worden toegeschreven aan de aanwezigheid van toemaakdek en verhoogde achtergrondconcentraties (bijvoorbeeld als gevolg van het (langdurig) menselijk gebruik van de locatie) en vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek.
Daarnaast is een sterk verhoogd gehalte voor koper en zink aangetoond. Dit is nader onderzocht.
 
Nader bodemonderzoek
De omvang van de verontreiniging koper en zink is in kaart gebracht. De omvang van de verontreiniging in grond bedraagt circa 50 m³. Er is sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. De verontreiniging is te relateren aan de bijmenging met kolen(gruis) en is hoogst waarschijnlijk ontstaan voor 1987, waardoor er geen sprake is van een 'nieuw geval van bodemverontreiniging'. Het dient gemeld te worden aan het bevoegd gezag (RUD Utrecht, namens de provincie Utrecht), waarna eventueel een sanering volgt.
 
Nader onderzoek asbest en aanvullend asbestonderzoek
De inrit en rijpaden, een voormalige schuur, een wagenloods en de veestal zijn onderzocht op de aanwezigheid van asbest. In de veestal is geen asbest aangetroffen, maar wel een asbestplaat ('asbestnest') op diepte. Tijdens aanvullend asbestonderzoek is het asbestnest afgeperkt, waarbij in de bovenliggende grond geen asbest is aangetoond. Indien ter plaatse werkzaamheden zijn gepland, dient het asbestnest te worden verwijderd door een gecertificeerd bedrijf.
Op de overige plaatsen is asbest aangetroffen, maar in een gehalte lager dan de interventiewaarde. Formeel is er geen sprake van een (ernstig) geval van bodemverontreiniging en/of een saneringsnoodzaak.
 
Verkennend waterbodemonderzoek
Er is één mengmonster van de sliblaag geanalyseerd op het standaardpakket voor regionale waterbodems. In het slib zijn enkele lichte verhogingen aan zware metalen en minerale olie gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft voldoende inzicht in de kwaliteit van de sliblaag. De resultaten geven geen aanleiding tot een nader onderzoek.
 
Aanvullend en nader bodemonderzoek
Een watergang wordt gereconstrueerd, waarbij een aanwezige dam wordt verwijderd. In verband daarmee is door Grondslag een aanvullend en nader bodemonderzoek verricht (d.d. 5 september 2018, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4.). De aanleiding tot het uitvoeren van dit bodemonderzoek zijn de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek, waarbij een verontreiniging met PAK in de grond is aangetoond.
De omvang van de verontreiniging met PAK in grond bedraagt circa 60 m³, waarbij sprake is van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. De verontreiniging is te relateren aan de aanwezige dam. Deze dam is reeds aanwezig voor 1950. Doordat de verontreiniging is ontstaan voor 1987, is geen sprake van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’.
 
Dit geval van ernstige bodemverontreiniging, dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht). Formeel geldt een saneringsplicht, maar deze wordt pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Uit de risicoanalyse volgt dat de verontreiniging bij het huidige gebruik geen risico’s oplevert en dat een sanering dus niet spoedeisend is.
 
Sanering
In verband met het voornemen om de dam te verwijderen, zal de aangetroffen verontreiniging gesaneerd moeten worden. Hiertoe heeft Grondslag het Raamsaneringsplan opgesteld (d.d. 5 maart 2019, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5.), waarin de volgende gevallen van ernstige bodemverontreiniging worden meegenomen;
  1. ter plaatse van de hierboven genoemde dam is vanaf maaiveld tot circa 1 m-mv de grond sterk verontreinigd met PAK. De verontreiniging bedraagt circa 60 m³;
  2. aan de noordzijde van het plangebied is de grond, als gevolg van een sterke bijmenging met kolengruis, tussen circa 0,5 m - 0,9 m-mv sterk verontreinigd met koper en zink. De omvang van de verontreiniging bedraagt circa 50 m³;
  3. ten westen van de veestal is een asbestnest aangetroffen op een diepte van 0,3 m-mv. Deze asbestspot is visueel afgeperkt en beperkt zich vermoedelijk tot een contour van circa 5 m³. Er is analytisch in de fijne fractie (grond) geen verhoogde concentratie aan asbestvezels vastgesteld.
Het saneringsplan heeft tot doel om een kader te scheppen, waarbinnen snel en op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze, geanticipeerd kan worden op het aantreffen van een bodemverontreiniging. Hiervoor is goedkeuring vereist van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD), als bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming.
 
In het saneringsplan worden de volgende saneringswerkzaamheden benoemd. De verschillende deellocaties zijn op de onderstaande situatietekening weergegeven.
 
Situatietekening saneringsplan (Bron: Raamsaneringsplan, Grondslag, 5 maart 2019)
 
- Verontreiniging met koper, zink
De verontreiniging met koper en zink worden in zijn geheel verwijderd tot op de terugsaneerwaarde. Hiertoe wordt in een eerste fase de bovenliggende, licht verontreinigde grond verwijderd (vanaf maaiveld tot circa 0,5 m-mv) en in de directe nabijheid in depot geplaatst. Vervolgens wordt de kolengruishoudende grond (tot circa 0,9 m-mv) ontgraven en direct afgevoerd van de locatie.
Indien de grond in depot minimaal voldoet aan klasse ‘industrie’, wordt deze hergebruikt als 1e laag aanvulgrond in de ontgraving. Vervolgens wordt het geheel aangevuld met grond, klasse ‘wonen’.
 
- Verontreiniging met PAK
De verontreiniging met PAK wordt in zijn geheel verwijderd ten behoeve van de voorziene doorsteek van de watergang. Hiertoe wordt de verontreinigde grond uit de dam tot aan de terugsaneerwaarde verwijderd en direct afgevoerd van de locatie.
Aangezien het verwijderen van de dam noodzakelijk is om de tussenliggende watergangen te verbinden, zal geen aanvulling plaatsvinden.
 
- Asbestnest
Het asbestnest zal in zijn geheel worden verwijderd. Er wordt vanuitgegaan dat sprake is van een kleinschalige ontgraving. Er zal, buiten de civieltechnische noodzakelijke ophoging, geen extra aanvulling plaatsvinden.
 
- Ophogen van de locatie
In het kader van de herontwikkeling wordt de locatie al opgehoogd om te kunnen voldoen aan het voorgenomen bouwpeil. De ophoging zal variëren in dikte. Om contactrisico weg te nemen met de verhoogde gehalten aan lood, wordt bij deze locaties de ophoging aangebracht met een minimale dikte van 20 cm.
 
- Overige werkzaamheden
Buiten de hierboven genoemde werkzaamheden zijn ook andere werkzaamheden in de grond noodzakelijk, voor of na de ophoging. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het aanbrengen van kabels en leidingen. Mogelijk worden bij de werkzaamheden ook verontreinigingen vastgesteld die niet eerder zijn aangetroffen. In een dergelijk geval wordt het bevoegd gezag op de hoogte gesteld omtrent de verontreinigingen en wordt in overleg bepaald wat de vervolgstappen zijn. In het algemeen wordt dezelfde saneringsdoelstelling en werkwijze gehanteerd zoals in dit saneringsplan voor bekende werkzaamheden wordt omschreven.
2.3.5.3 Conclusie
Bodemkwaliteitsbureau Grondslag concludeert dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de toekomstige woonbestemming van de locatie bestaan. Bij een bestemmingswijziging, de aanvraag van een omgevingsvergunning (bouw) of bij de uitvoering van grondwerkzaamheden, dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de bodem op enkele plekken sterk verontreinigd is. Ter plaatse van een te verwijderen dam is sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’, waarbij een sanering noodzakelijk is. Hiervoor is een Raamsaneringsplan opgesteld.
 
2.3.6 Milieuzonering
2.3.6.1 Kader
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In de publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. De gegeven afstanden zijn algemene richtafstanden en geen harde afstandeisen. Indien van de richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
2.3.6.2 Huidige situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint Van Teylingenweg en kan, gezien de mix van agrarische, maatschappelijke en woonfuncties worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd. Navolgende tabel toont een overzicht van de dichtstbijzijnde bedrijven:  
   
Adres, bedrijfSBI-codeMilieucategorieAfstandRichtafstand gemengd gebied
Van Teylingenweg 101, veeteelt
01423.214050
Mijzijde 93 a, veeteelt01423.213550
Van Teylingenweg 100a, Begraafplaats96031, 2100
Overstek 2a, veldencomplex931, G3.113030
 
Veeteelt
In de nabijheid van het plangebied zijn verschillende agrarisch bedrijven gevestigd. Voor dergelijke bedrijven is met name de geuremissie een hinderende factor in het kader van milieuzonering. De bron van deze emissie ligt met bij de stallen en de mestput van agrarische bedrijven. Bij de gemeten afstand tussen het plangebied en de bedrijvigheid is daarom de afstand tot aan de agrarische opstallen genomen. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
In aanvulling hierop geeft de Omgevingsdienst regio Utrecht in haar advies van 10 januari 2019 aan dat er ook geen belemmering voor het plan zijn vanuit de cumulatieve geurhinder van omliggende veehouderijen. Gezien de aard van de veehouderijen is het woon- en leefklimaat aanvaardbaar.
   
Begraafplaats 
Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een begraafplaats. Op basis van de VNG publicatie 2009 geldt voor de begraafplaats de milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter binnen gemengd gebied. Met name het aspect geluid kan een belemmerende factor zijn. Op de begraafplaats kan gebruik worden gemaakt van muziek/microfoon, anderzijds kan de woning geluidsoverlast veroorzaken tijdens een uitvaart. Het plangebied grenst direct aan het perceel met de begraafplaats. In werkelijkheid is de afstand tussen de beoogde (noordelijke) woning en de begraafplaats circa 25 meter. De verwachting is dat de functies elkaar niet zullen belemmeren.
 
Daarnaast is er een parkeerplaats (SBI: 5221) behorende bij de begraafplaats. Hiervoor geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De parkeerplaats ligt op circa 12 meter van de meest noordelijke woning. Dichtslaande autoportieren zorgen voor geluidpieken. Doordat de entree van de parkeerplaats aan de andere zijde van het perceel is gesitueerd zal er aan de kant van het plangebied weinig sprake zijn van rijdend autoverkeer. De parkeerplaats is geen onderdeel van een doorgaande weg. Naast het plangebied is tevens slechts een enkele rij parkeerplaatsen aanwezig en derhalve een relatief lage concentratie aan parkeerplekken. Dit is vergelijkbaar met parkeervoorzieningen in een reguliere woonwijk. De verwachting is dat de parkeervoorzieningen daarom niet leiden tot een aantasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
 
2.3.6.3 Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de richtafstand van omliggende inrichtingen. Geconcludeerd wordt dat de bestaande en beoogde woonfunctie niet worden gehinderd en dat omliggende bedrijven niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
2.3.7 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen drinkwatertransportleidingen, rioolleidingen of gasleidingen aanwezig die planologisch van belang zijn. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.
 
2.3.8 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. Per 1 juli 2018 worden nieuwbouwwoningen in beginsel gasloos gerealiseerd.
 
Wettelijk toetsingskader
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de provincie Utrecht beleid opgesteld voor duurzaamheid.
 
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie 'Duurzaam met een doel' aangenomen waarin de volgende ambitie is verwoord: In 2030 is gemeente Woerden een CO2-neutrale gemeente. In het actieplan CO2-neutraal 2030 Woerden wordt gesteld dat vanaf 2018 alle nieuwbouw CO2 neutraal wordt gebouwd.
 
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. De gemeente Woerden heeft haar beleid t.a.v. duurzaam bouwen gebaseerd op de scores van dit instrument.
 
Planspecifiek
De gemeente Woerden streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid is in het plan nu opgenomen dat de EPC voldoet aan de norm van 0,4, conform het bouwbesluit. Hiermee wordt in de basis voldaan aan de geldende EPC-eis.
Er zijn velerlei duurzame maatregelen mogelijk, zoals het zongericht bouwen en de toepassing van warmtepompen, PV-panelen, extra isolatie, warmteterugwinning of energiezuinige ventilatiesystemen. Dit zal nader worden uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunningen voor het bouwen.
2.4 Water
 
2.4.1 Huidige situatie
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
 
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
2.4.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Waterstaatkundig gezien ligt het plangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het gebied zijn zij verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg zal het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden formeel om een reactie op het plan worden gevraagd. Hieraan voorafgaand is reeds overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. Tevens is op 27 november 2018 de Digitale Watertoets ingevuld.
 
2.4.2.1 Beperkingsgebieden
Watergangen
Het plangebied is gelegen nabij een belangrijke watergang; de Kamerikse Wetering. Volgens de digitale watertoets reikt de beschermingszone van deze watergang niet tot het plangebied.
 
Belangrijke watergangen (roze) (bron: de digitale watertoets)
 
In het voorliggende bestemmingsplan zijn  de bestaande watergangen, zoals die zijn aangeven op de legger van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, voorzien van de bestemming 'Water'. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van die Legger.
 
Uitsnede Legger (Bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)
 
Op de Legger zijn tevens, met de paarse lijn, de grenzen van verschillende peilgebieden aangegeven. Bij de nieuw te graven sloten en verbindingen wordt hier rekening mee gehouden.
2.4.2.2 Waterkwaliteit
Het nieuwe rioleringssysteem voor de woningen zal worden uitgevoerd als gescheiden rioolstelsel. Er wordt naar gestreefd om de waterafvoerende oppervlakken van de te bouwen woningen uit te voeren in niet uitlogende materialen en de toepassing van zink, koper of lood te vermijden. Hiermee wordt diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater voorkomen. 
2.4.2.3 Watercompensatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in een drietal nieuwe woningen, het slopen van agrarische opstallen en het reconstrueren van waterwegen. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een afname aan verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie. Bovendien neemt het oppervlaktewater toe in verband met het deels reconstrueren van de historische watergang en het toevoegen van een nieuwe watergang aan de zuidzijde. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
2.4.3 Conclusie
Voldaan wordt aan de eisen van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Watercompensatie is niet noodzakelijk.
2.5 Ecologie
2.5.1 Kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
2.5.2 Onderzoek
Er is in het plangebied een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, nr. BE/201/239/r, d.d. 22 maart 2018 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6.).
 
In het onderzoek is uitgegaan van:
  • Sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing: sloopwerkzaamheden en afvoer materiaal;
  • Doortrekken zuidoostelijke sloot: graafwerkzaamheden en afvoer materiaal;
  • Egaliseren terrein; graafwerkzaamheden en grondtransport;
  • Terrein bouwrijp maken: aanbrengen puinbed, aanleg nutsvoorzieningen e.d.;
  • Realisatie drie woningen en twee bijgebouwen: algemene bouwwerkzaamheden;
  • Revitalisatie terrein: algemene hoveniers- en overige werkzaamheden.
Overigens is de situatie waarvan in het ecologisch onderzoek werd uitgegaan sindsdien enigszins gewijzigd. Zo wordt in het onderzoek uitgegaan van de demping van de sloot ten zuiden van de woning, maar dat is niet meer van toepassing; de betreffende sloot wordt niet gedempt. De aanpassingen die sindsdien zijn doorgevoerd hebben voorts geen gevolgen voor de conclusies uit het onderzoek.
 
Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Maar het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Gedurende de werkzaamheden kan geschikt habitat ontstaan voor de rugstreeppad. Voor de start van de werkzaamheden dient de planlocatie ontoegankelijk gemaakt te worden voor deze soort.
 
De planlocatie en directe omgeving is geschikt als foerageergebied van vleermuizen. Vaste rusten verblijfplaatsen van de vleermuis zijn mogelijk aanwezig in de woning. Deze worden, gedurende de werkzaamheden, niet beschadigd. De beoogde ontwikkelingen leiden niet tot significante verslechtering van het foerageergebied. Huismussen kunnen mogelijk rondom de woning voorkomen. Deze blijft echter behouden waardoor er, behoudens tijdelijke verstoring, geen negatief effect optreed voor de huismus.
 
De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene amfibieën, vissen, zoogdieren en algemene broedvogels. Tijdens de werkzaamheden dient er gelegenheid gegeven te worden aan de aanwezige dieren om zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
 
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
 
Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap 
 
Uitvoerbaarheid
De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden. Voor de start van de werkzaamheden en tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de in toelichting paragraaf 2.5.3 genoemde maatregelen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).
 
Ondanks dat de werkzaamheden mogelijk tijdelijk het plangebied verminderd geschikt maken voor foeragerende vleermuizen, bestaan er nog meer dan voldoende vergelijkbare foerageergebieden in de directe omgeving waar de dieren naar kunnen uitwijken. Bovendien is in de toekomstige situatie het plangebied weer vergelijkbaar qua geschiktheid voor foeragerende vleermuizen. Wezenlijke negatieve effecten zijn daarom voldoende uitgesloten.
2.5.3 Maatregelen
Te treffen maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Voor de start van de werkzaamheden dient het terrein ontoegankelijk gemaakt te worden voor de rugstreeppad. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De graafwerkzaamheden rondom de sloten (het doortrekken van de sloot ten zuidoosten van de woning) dienen buiten de voortplantingsperiode van de heikikker (half februari tot eind augustus) plaats te vinden. Als de werkzaamheden voor half februari starten en na half februari doorlopen, moet het plangebied tijdig worden afgeschermd om te voorkomen dat de heikikker het plangebied binnen kan komen. (afscherming moet ook voor de rugstreeppad plaatsvinden, dus dit kan mogelijk worden gecombineerd). Een alternatief is dat de werkzaamheden voor half februari worden afgerond (maar na augustus worden gestart).
  • De graafwerkzaamheden rondom de sloten dienen vanuit de planlocatie gedaan te worden, omdat betreding van de veenweides met zwaar materieel kan potentieel tot schade leiden voor de heikikker.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
2.5.4 Conclusie
De sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing en nieuwbouw van drie woningen met bijgebouwen aan de Van Teylingenweg 100 te Kamerik is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). De beoogde ontwikkeling zal niet zal leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits aan een aantal maatregelen wordt voldaan. Om het uitvoeren van de maatregelen te waarborgen dienen deze te worden opgenomen in de omgevingsvergunning.
3 Deel C Uitvoerbaarheid, overleg en inspraak
3.1 Uitvoerbaarheid
3.1.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Dat betreft ook de kosten die gemoeid zijn met de bodemsanering, zoals bedoeld in het Raamsaneringsplan. Deze saneringskosten vormen geen belemmering voor de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Er is voorts een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente Woerden. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening/gemeentelijke plankosten en de anterieure exploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend.
3.1.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
3.2 Overleg en inspraak
3.2.1 Participatie
Op 2 november 2017 heeft de opdrachtgever alle buren (beide kanten van Teylingenweg en overburen aan Mijzijde) uitgenodigd om de plannen te laten zien en uit te leggen. De reacties van de buren zijn positief. Zo ziet de naaste buurman liever mooie woningen dan bedrijfsgebouwen.
3.2.2 Overleg
In voorbereiding van een bestemmingsplan zijn in het  kader van art. 3.1.1. Bro de wettelijke overlegpartners betrokken.  
 
De Provincie Utrecht heeft bij brief van 10 december 2018 te kennen gegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen vanuit het provinciaal belang, zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
 
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft per mail gereageerd. Opgemerkt wordt dat een watergang die voor komt op de Legger niet op de verbeelding is opgenomen. De betreffende sloot is alsnog opgenomen.
Daarnaast wijzen zij op het feit dat het plangebied in verschillende peilgebieden ligt. Hiermee zal bij de verdere uitwerkingen rekening worden gehouden.
In de toelichting wordt gesproken over het streven om niet-uitlogende materialen te gebruiken, maar in het inrichtingsplan en in de toelichting wordt zink als toe te passen materiaal genoemd. Het hoogheemraadschap verzoekt om dit aan te passen, waardoor het niet mogelijk is om uitlogende materialen te gebruiken voor waterafvoerende oppervlaktes. Het inrichtingsplan en de toelichting zijn hier op aangepast.
Tot slot wijst het hoogheemraadschap erop dat voor graven en dempen van water een vergunning van het waterschap nodig is. Dit is aan de regels toegevoegd.
 
3.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Van Teylingenweg 100 in Kamerik’ heeft ter inzage gelegen van 25 april tot en met 5 juni 2019. Gedurende de ter inzage legging is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is gedurende de ter inzage legging van het bestemmingsplan ingetrokken en is daarom niet betrokken bij de besluitvorming rond de vaststelling van het bestemmingsplan.