direct naar inhoud van Regels
Plan: Ongelijkvloerse kruising Beneluxlaan Woerden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0632.BPongvlkruisbenelx-bOW1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan Ongelijkvloerse kruising Beneluxlaan Woerden met identificatienummer NL.IMRO.0632.BPongvlkruisbenelx-bOW1 van de gemeente Woerden.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet beschikt.

1.6 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachtting of waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.18 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.19 straatmeubilair

de op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.20 waterbouwkundige kunstwerken

kunstwerken, verband houdend met het gebruiksmogelijkheden van het water, zoals steigers, remmingswerken, afmeervoorzieningen, kades en bruggen.

1.21 waterhuishoudkundige voorzieningen

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterhuishouding, zoals dammen, dijken, sluizen en beschoeiingen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. viaducten, ongelijkvloerse kruisingen en vergelijkbare kunstwerken ten behoeve van het (weg)verkeer;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. waterbouwkundige kunstwerken;
  • i. straatmeubilair;
  • j. al dan niet ondergrondse voorzieningen ten behoeve van het opwekken, transporteren en vasthouden van duurzame energie, zoals een warmte-koude-opslag, energieopslag, zonnepanelen en vergelijkbare voorzieningen;
  • k. geluidwerende voorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ten behoeve van de ondergrondse opslag van energie (warmte-koude opslag) mag worden voorzien in een zelfstandig gebouw of bouwwerk van maximaal 50 m2, voor zover deze ondergronds wordt gebouwd.
  • b. nutsvoorzieningen waaronder transformatorgebouwen zijn toegestaan met de volgende maten:
    • 1. oppervlakte: maximaal 30 m2;
    • 2. bouwhoogte: maximaal 4 meter.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. maximum bouwhoogte palen, masten en andere verkeerskundige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 10 meter, gemeten vanaf het nieuwe peil van de Beneluxlaan;
  • b. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 4 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Voor zover op gronden zoals bedoeld in 3.1 sprake is van demping van oppervlaktewater mag dit pas worden uitgevoerd als deze demping is gecompenseerd door binnen hetzelfde peilgebied nieuw oppervlaktewater te realiseren met minimaal hetzelfde oppervlak als het te dempen oppervlaktewater.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen;
  • b. waterberging;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. waterbouwkundige kunstwerken;
  • e. kunstwerken ten behoeve van wegverkeer en/of langzaam verkeer;
  • f. al dan niet ondergrondse voorzieningen ten behoeve van het opwekken, transporteren en vasthouden van duurzame energie, zoals een warmte-koude-opslag, energieopslag, zonnepanelen en vergelijkbare voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;

alsmede voor:

  • i. een verkeersontsluiting ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting".
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 5 Leiding - riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en onder de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de aangegeven onderliggende bestemmingen, op voorwaarde, dat:

  • a. de belangen van de leiding dit toelaten;
  • b. alvorens de ontheffing te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding;
  • c. voor het overige de regels van de onderliggende bestemmingen van toepassing zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 3" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is het verboden om te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
    • 1. bebouwing waarvan de ondergrondse bebouwing en bodemverstoring niet meer bedraagt dan 0,3 meter beneden maaiveld;
    • 2. een of meer gebouwen of bouwwerken waarvoor een bodemingreep tot ten hoogstens 100 m² nodig is;
    • 3. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
    • 4. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het bouwen
6.3.1 Vergunningplicht
  • a. In afwijking van het bepaalde in lid 6.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in lid 6.2 sub b.
6.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder maaiveld uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het afgraven of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels, leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • g. het verwijderen van fundamenten.
6.4.2 Onderzoek

Voor de werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 dient een archeologisch rapport bij de aanvraag van een omgevingsvergunning te worden ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van de activiteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4.3 Uitzonderingen

Het verbod van lid 6.4.1 en de onderzoeksplicht van lid 6.4.2 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 100 m²;
  • c. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek of opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. zijn begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. zijn begonnen of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
6.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4.5 Adviesprocedure

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind, de bestemming wordt gewijzigd naar een andere dubbelbestemming Waarde-archeologie of in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 5" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 5' is het verboden om te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
    • 1. bebouwing waarvan de ondergrondse bebouwing en bodemverstoring niet meer bedraagt dan 5,5 meter beneden maaiveld;
    • 2. een of meer gebouwen of bouwwerken waarvoor een bodemingreep tot ten hoogstens 10.000 m² nodig is;
    • 3. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
    • 4. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het bouwen
7.3.1 Vergunningplicht
  • a. In afwijking van het bepaalde in lid 7.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in lid 7.2 sub b.
7.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dieper dan 5,5 meter onder maaiveld uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het afgraven of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels, leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • g. het verwijderen van fundamenten.
7.4.2 Onderzoek

Voor de werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 dient een archeologisch rapport bij de aanvraag van een omgevingsvergunning te worden ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van de activiteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.4.3 Uitzonderingen

Het verbod van lid 7.4.1 en de onderzoeksplicht van lid 7.4.2 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 10.000 m²;
  • c. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek of opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. zijn begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. zijn begonnen of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
7.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4.5 Adviesprocedure

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind, de bestemming wordt gewijzigd naar een andere dubbelbestemming Waarde-archeologie of in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 6" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 6' is het verboden om te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:
    • 1. bebouwing waarvan de ondergrondse bebouwing en bodemverstoring niet meer bedraagt dan 1,0 meter beneden maaiveld;
    • 2. een of meer gebouwen of bouwwerken waarvoor een bodemingreep tot ten hoogstens 10.000 m² nodig is;
    • 3. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
    • 4. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
8.3 Omgevingsvergunning voor het bouwen
8.3.1 Vergunningplicht
  • a. In afwijking van het bepaalde in lid 8.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in lid 8.2 sub b.
8.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dieper dan 1,0 meter onder maaiveld uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het afgraven of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels, leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • g. het verwijderen van fundamenten.
8.4.2 Onderzoek

Voor de werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 dient een archeologisch rapport bij de aanvraag van een omgevingsvergunning te worden ingediend en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:

  • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van de activiteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
  • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.4.3 Uitzonderingen

Het verbod van lid 8.4.1 en de onderzoeksplicht van lid 8.4.2 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 10.000 m²;
  • c. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek of opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. zijn begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. zijn begonnen of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
8.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.5 Adviesprocedure

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 6" de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind, de bestemming wordt gewijzigd naar een andere dubbelbestemming Waarde-archeologie of in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Gronden die eens in aanmerking zijn gekomen bij de verlening van een omgevingsvergunning blijven bij de beoordeling van latere aanvragen om een dergelijke vergunning -indien hierdoor de oorspronkelijke vergunning niet verleend zou kunnen zijn- buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Gebruiksverbod
  • a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
  • b. In ieder geval wordt als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt:
    • 1. het gebruik van de gronden – water, steigers, aanlegplaatsen en bijbehorende gronden – als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegde gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, hoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik;
  • b. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een kunstwerk, antennes en dergelijke tot een hoogte van 15 m;
  • c. andere bouwkundige voorzieningen dan benoemd onder d ter voorkoming van onevenredige windhinder of windgevaar.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel: bestemmingsplan Ongelijkvloerse kruising Beneluxlaan Woerden.