Plan: | Reijerscop 24a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0632.BPReijerscop24a-bVA1 |
Op het perceel Reijerscop 24a in Harmelen is sinds 2008 een agrarisch loonbedrijf gevestigd. De werkzaamheden van het bedrijf bestaan uit het uitrijden van mest, het maaien van gras, het persen van hooi en grasbalen en het oprapen van gras en gewassen. De meeste klanten zijn melkveehouders in de directe omgeving.
Met de verbreding van de A12 heeft Rijkswaterstaat maatregelen getroffen aan de bedrijfswoning, waarmee voldaan wordt aan de wettelijke verplichtingen. Met de verbreding van de rijksweg is de geluidsbelasting toegenomen; niet alleen op de gevel van de bedrijfswoning, maar ook op het terrein zelf.
Om het geluidsniveau op het terrein iets te beperken, wil de eigenaar een deel van de bestaande bebouwing aan de zijde van de snelweg slopen en deze vervangen door een nieuwe opslagloods ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf. Aanvullend wordt een geluidswerende muur van 4 meter hoog gerealiseerd, welke o.a. de woning met de nieuwe loods verbindt.
De plannen zijn niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen'. Het perceel heeft in het bestemming de bestemming 'wonen'. Er is reeds overleg geweest met de gemeente over de plannen. De gemeente heeft te kennen gegeven dat de provinciale verordening mogelijkheden biedt om aan het verzoek mee te werken.
Met behulp van het opstellen van een bestemmingsplan kan het verzoek gerealiseerd worden. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt het bestemming gewijzigd in 'Bedrijf' en wordt een 4 meter hoge muur mogelijk gemaakt.
De voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor de gronden Reijerscop 24a in Harmelen. Het perceel ligt vlak bij de A12 en de Reijerscopse Overgang.
Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan Buitengebied Harmelen dat op 25 juni 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Woerden.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen' (bron:ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel aan de Reijerscop 24a heeft de bestemming 'wonen' gekregen in het bestemmingsplan. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone – vrijkomende agrarische bebouwing'. Deze gebiedsaanduiding maakt het gebruik van de volgende functies mogelijk, mits deze ondergeschikt zijn:
Het plan voorziet in een afwijkingsmogelijkheid voor het bouwen van een geluidsscherm annex berging met een goothoogte van 4 m en een nokhoogte van 6 m op het perceel Reijerscop 24a.
Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'karakteristiek verkavelingspatroon', 'archeologie 3' en 'waarde – openheid'. Geen van deze dubbelbestemmingen zorgen voor belemmeringen. In paragraaf 3.3 wordt dit nader onderbouwd.
Het gebruik als volwaardig agrarisch loonwerkbedrijf is niet passend binnen het bestemmingsplan. De sloop- en nieuwbouwplannen zijn, gezien de woonbestemming niet mogelijk. Er kan daarom geen gebruik gemaakt worden van de hiervoor genoemde afwijkingsmogelijkheid voor de realisatie van een geluidsscherm en berging. Om deze mogelijk te maken wordt de bestemming van het perceel gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf'.
Op het perceel Reijerscop 24a in Harmelen is sinds 2008 een agrarisch loonbedrijf gevestigd. In de periode daarvoor (van 1996 tot 2008) had de eigenaar een transportbedrijf. Tot 1996 was ter plaatse een agrarisch bedrijf aanwezig.
Het loonbedrijf is een eenmanszaak, zonder personeel.
De werkzaamheden van het agrarisch loonwerkersbedrijf bestaan uit het uitrijden van mest, het maaien van gras, het persen van hooi en grasbalen en het oprapen van gras en gewassen. De meeste klanten zijn melkveehouders in de directe omgeving.
Met de verbreding van de A12 in 2010 (naar 2 x 4 rijstroken) heeft Rijkswaterstaat maatregelen getroffen aan de bedrijfswoning, zodat de woning voor wat betreft geluid voldoet aan de wettelijke verplichtingen. Voor de rest van het perceel zijn geen maatregelen getroffen voor het wegverkeerslawaai.
Op het perceel is 910 m2 aan bebouwing aanwezig binnen het bouwvlak. Een deel van de landbouwwerktuigen staat buiten op het terrein.
Bestaande situatie (bron: www.google.nl/maps)
Om het geluidsniveau op het perceel te beperken, wil de eigenaar een bestaande loods aan de zuidzijde van het perceel slopen en deze vervangen door een nieuwe, grotere opslagloods welke aan de noordzijde van het perceel (evenwijdig aan de snelweg) wordt geplaatst. Er wordt 104 m2 aan bestaande opstallen gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt een loods gebouwd van 20 meter lang en 10 meter breed. Het oppervlakte aan bebouwing neemt met 96 m2 (10,5%) toe tot 1.006 m2. Een nieuwe loods van deze omvang is nodig om de landbouw- en voerwerktuigen die nu buiten staan, binnen te kunnen zetten.
De nieuwe loods wordt met een geluidswerende muur verbonden met de woning. Hierdoor wordt er een aaneengesloten geluidsscherm gerealiseerd, waardoor het geluidsniveau op het buitenterrein afneemt.
Indeling perceel nieuwe situatie
De nieuwe loods is 20 x 10 meter en wordt evenwijdig aan de A12 geplaatst en krijgt een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 5,8 meter. Aan weerszijden van de loods wordt een 4 meter hoge muur gebouwd, waarmee het wegverkeerslawaai maximaal wordt geweerd op het terrein. De muur sluit aan de westzijde aan op de bedrijfswoning (in totaal 13 meter lang) en loopt in oostelijke richting 8 meter door. Daarmee wordt een geluidscherm van 41 meter en (tenminste) 4 meter hoog gerealiseerd.
Nieuwe loods met aan weerszijde een (geluids-) muur en de te behouden kapschuur
Tussen het geluidscherm en de snelweg, wordt een streekgebonden groenstrook gerealiseerd, waarmee het perceel vanaf de snelweg een groen aanzicht krijgt. Een wisselende beplanting waarbij knotwilgen afgewisseld worden met struweelbeplanting bestaande uit bijvoorbeeld meidoorn, veldesdoorn, liguster (blijft groen), sleedoorn, vuilboom, elzen en gelderse roos. Het doel van de hagen is het afschermen van de geluidsmuren. In combinatie met knotwilgen levert dit vanaf de noordzijde een passend beeld op.
Landschappelijke inpassing
In de regels is de landschappelijke inpassing als voorwaardelijk verplichting opgenomen.
De verkeersaantrekkende werking van de beoogde bestemmingswijziging (van 'wonen' naar 'bedrijf', waarmee uitsluitend het agrarisch loonbedrijf wordt mogelijk gemaakt) is bewerkt.
Zoals genoemd in paragraaf 2.1 heeft het loonbedrijf één medewerker, namelijk de eigenaar. Hij heeft geen personeel in dienst. Op eigen terrein worden uitsluitend de voertuigen gestald, die nodig zijn om op locatie mest uit te rijden, het gras te maaien, het gras en de gewassen op te rapen en het hooi en grasbalen te persen.
De werkzaamheden gebeuren op locatie bij agrarische bedrijven in de omgeving. In de meeste gevallen duurt een klus de hele dag, maar het komt ook voor dat halverwege de dag ander materieel (voertuig) nodig is. Dit betekent dat het gemiddelde aantal motorvoertuigen per etmaal op 4 uitkomt voor het bedrijf.
De bedrijfswoning genereert ook een beperkte verkeersgeneratie, namelijk 4 tot 6 motorvoertuigen per etmaal (mtv/etm). In totaal genereert het perceel daarmee maximaal 10 mtv/etm.
Met de legalisering van het loonbedrijf wordt, ten opzichte van een woonbestemming, maximaal 4 mtv/etm extra gegenereerd. Deze toename is zeer gering en kan heel goed opgevangen worden door het aanwezige wegennet. De verkeersgeneratie vormt geen beperking voor de beoogde bestemmingswijziging.
De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ en het 'Koninklijk Besluit betreffende de vrije stroken langs autosnelwegen' behandeld.
De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen.
Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De Afdeling hanteert een aantal uitgangpunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3).
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
De plannen omvat de bouw van een loods van 20 meter lang en 10 meter breed. Doordat een deel van de bestaande opstallen gesloopt worden, neemt het oppervlakte aan bebouwing op het perceel toe met 96 m2. De bestemmingswijziging van 'wonen' naar 'bedrijf' omvat een terrein van meer dan 500 m2. Met dit bestemmingsplan wordt het bedrijf juridisch-planologisch gelegaliseerd.
Gezien de uitgangspunten die de Afdeling hanteert, wordt geconstateerd dat met dit bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Het loonbedrijf is al sinds 2008 aanwezig. Aangezien het bedrijf nog steeds bestaat, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat het bedrijf voldoet aan een lokale behoefte.
Om de veiligheid voor het verkeer op de snelweg te garanderen, is reeds in 1958 een Koninklijk Besluit genomen dat bepaald dat het verboden is om binnen 30 meter van de grens van de autosnelweg te bouwen, te herbouwen of bestaande bouwwerken te verbouwen. Dat verbod geldt niet voor instandhoudings- en onderhoudswerken. Het is verboden illegaal opgerichte bouwwerken te handhaven binnen deze zone.
De afstand van het perceel tot aan de rand van de snelweg bedraagt circa 50 meter. Daarmee valt zowel de bestaande als de gewenste nieuwe bebouwing buiten de 'veiligheidszone' van 30 meter.
Op 4 februari 2013 is de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 (PRV)' vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. Tevens is toen de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS)' vastgesteld. In de structuurvisie worden de ruimtelijke doelstellingen van de provincie Utrecht beschreven. Met de verordening wordt de verwezenlijking van de beschreven doelstellingen beoogt. In december 2016 is een herijking van de verordening vastgesteld.
Het plangebied wordt in de provinciale verordening aangemerkt als 'overstroombaar gebied', als landschap 'Het Groene Hart' en als 'landelijk gebied'. De aanduiding 'landelijk gebied' heeft consequenties voor het plangebied. De andere aanduidingen niet.
Landelijk gebied - artikel 3.8
In artikel 3.8 van de verordening staat dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bestemmingen en regels kan bevatten die toestaan dat:
Voor het perceel aan Reijerscop 24a betekent dit:
Geconstateerd wordt dat de uitbreiding van de bebouwing en de wijziging van de bestemming niet in strijd is met de provinciale verordening.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied Harmelen gelden voor het perceel een drietal dubbelbestemmingen, namelijk:
Een deel van het perceel (de zuidwest hoek) heeft een gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone'.
Dubbelbestemming 'archeologie 3'
Ter plaatse geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Indien er grondwerkzaamheden op een diepte van meer dan 100 cm en over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 plaats vinden, dient aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden verloren gaan. Ten behoeve van de sloop en nieuwbouw vinden geen activiteiten plaats die voldoen aan de hiervoor genoemde maten.
De archeologische verwachtingswaarde levert daarom geen belemmering op voor de beoogde plannen.
Dubbelbestemming 'karakteristiek verkavelingspatroon'
De op voor 'Waarde - Karakteristiek verkavelingspatroon' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden van het karakteristieke verkavelingspatroon van het landschap. Het is niet toegestaan om zonder vergunning oppervlakteverharding groter dan 200 m² te realiseren.
Dit bestemmingsplan maakt een toename van bebouwing mogelijk van 137 m2 op een bestaande bouwkavel. Geconstateerd wordt dat het karakteristieke verkavelingspatroon van het landschap niet wordt aangetast met de functiewijziging en de beperkte uitbreiding van de bedrijfsgebouwen.
Dubbelbestemming 'waarde – openheid'
De op voor 'Waarde - Openheid' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van de grootschalige openheid van het gebied dient te worden beschermd. Deze bepaling is niet van toepassing op de meeste bestemmingen (bijvoorbeeld 'wonen-1' en 'bedrijf'). Indien een activiteit leidt tot een significante aantasting van de openheid wordt dit beschouwd als strijdig gebruik.
Met de beoogde plannen vindt er geen significante aantasting plaats van de openheid van het landschap. Op het perceel is in de bestaande situatie de nodige bebouwing aanwezig. Met een beperkte toename van bebouwing (binnen de bestaande bebouwingscontour) wordt de grootschalige openheid van het gebied niet aangetast.
Gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone'
Voor een gedeelte van het perceel is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
Ligging boringsvrije zone
De beoogde sloop - en bouwplannen vinden buiten de gebiedsaanduiding plaats. Bovendien worden er geen grondwerkzaamheden uitgevoerd op een diepte van 40 meter of meer.
Geconcludeerd wordt dat de gebiedsaanduiding en geen van deze dubbelbestemmingen zorgen voor belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Nieuw toegevoegde bebouwing heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater naar de sloten afstroomt. Hetzelfde geldt bij uitbreiding van (erf)verharding. In de Keur is daarom opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren. Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene vrijstellingregels voor watercompensatie. Indien er watergangen gedempt worden, dienen deze wel gecompenseerd te worden.
In het geval dat nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht wordt boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied) moeten compenserende maatregelen worden getroffen treffen die deze overlast voorkomen. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Als gevolg van de plannen neemt de verharding zeer beperkt toe. Vrijwel het gehele terrein is reeds verhard. De enige uitzondering daarop is de grond, gelegen tussen de kapberg en de verharding in waar momenteel voer- en werktuigen gestald worden en opslagactiviteiten plaats vinden. Deze toename aan verharding bedraagt circa 150 m2.
Toename verharding.
Gezien de zeer beperkte toename van verharding is er geen noodzaak voor het nemen van compenserende maatregelen (realiseren extra water). Het hemelwater van de nieuw te bouwen loods wordt afgevoerd naar de nabij gelegen sloot, omdat infiltratie ter plekke niet mogelijk is. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft geadviseerd het hemelwater via een berm af te voeren richting het oppervlaktewater, zodat eventueel verontreinigd water (deels) gereinigd wordt.
HDSR heeft aanvullend geadviseerd om niet-uitlogend materiaal te gebruiken voor de dakgoten (dus geen zink). Beide adviezen worden voorgelegd aan initiatiefnemer.
Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Gemengd gebied
Het plangebied is aan te merken als gemengd gebied, gezien de ligging direct naast rijksweg A12. Door de ligging in een gemengd gebied, gelden afwijkende richtafstanden. De richtafstanden worden met 'één stap' verlaagd. Voor bedrijven met een categorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter in geval van een rustige woonwijk, maar in geval van een gemengd gebied wordt deze afstand verlaagd naar 30 meter.
Het agrarische loonbedrijf aan Reijerscop 24A is volgens de brochure van de VNG te beschouwen als een categorie 3.1 bedrijf (SBI-code 016). Het aspect 'geluid' is hierbij bepalend (50 meter). Gezien de ligging in een gemengd gebied (direct naast de snelweg), geldt voor het bedrijf een richtafstand van 30 meter tot een nabij gelegen gevoelige functie.
Daarbij wordt opgemerkt dat het wegverkeerslawaai ter plaatse hoog is. Dat is ook de reden dat er op het perceel aan de Reijerscop 24A geluidafschermende bebouwing geplaatst wordt.
Omgeving
In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal woningen, bedrijven en agrarische bedrijven aanwezig. Het perceel dat bepalend is voor de mogelijkheden aan Reijerscop 24A, doordat dit het perceel is dat het dichtst bij ligt, is de woning aan Reijerscop 24. De afstand tussen het bouwvlak van Reijerscop 24A en dit perceel is 35 meter. De afstand tot de woning is nog groter. Deze afstand voldoet ruim aan de richtafstand voor gemengd gebied (van 30 meter).
Conclusie
Het wijzigen van de bestemming van het perceel aan Reijerscop 24A in 'bedrijf', waarmee een agrarisch loonbedrijf mogelijk is, levert geen beperkingen op voor de nabij gelegen functies. Milieuzonering levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.
Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.
Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe infrastructuur of een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt. Het bestaande gebruik wordt gelegaliseerd (krijgt een passende bestemming) en er wordt (geluid-) afschermende bebouwing mogelijk gemaakt. Hiermee wordt het geluidsniveau op het perceel omlaag gebracht. Op grond van de Wgh is er geen noodzaak voor het doen van akoestisch onderzoek.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Rekentool 'niet in betekenende mate'
Bestaande luchtkwaliteit
Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit en de verwachtingen in de toekomst staan. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2015 en de verwachte waarden in 2020 en 2025.
2015 | 2020 | 2025 | |
NO2 | 28 - 32 µg/m3 | 20 - 24 µg/m3 | 18 - 22 µg/m3 |
PM10 | 24 - 26 µg/m3 | 22 - 24 µg/m3 | 20 - 24 µg/m3 |
PM2,5 | 15 - 16 µg/m3 | 14 - 15 µg/m3 | 13 - 14 µg/m3 |
Overzicht waarden luchtkwaliteit (bron: www.odru.nl, geoloket)
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de GGD hanteren voor PM10 en voor PM2,5 strengere waarden, namelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Gezien de (verwachtte) toekomstwaarden is het aannemelijk dat in de toekomst voldaan wordt aan de waarden van de WHO en de GGD.
Met dit bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik gelegaliseerd (krijgt een passende bestemming) en er wordt (geluid-) afschermende bebouwing mogelijk gemaakt.
Gezien de aard van dit bestemmingsplan en de aanwezige waarden van de luchtkwaliteit, wordt geconstateerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van Harmelen niet bekend.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. In de directe nabijheid, op circa 50 meter afstand, is de snelweg (A12) aanwezig. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Indien sprake is van het realiseren van een nieuwe functie, dienen de ruimtelijke consequenties onderzocht te worden. Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe functie of een intensivering van een bestaande functie mogelijk gemaakt. Bestaand gebruik krijgt een passende bestemming en er wordt (geluid-) afschermende bebouwing mogelijk gemaakt.
Ongeacht of sprake is van een nieuwe functie of intensivering van een bestaande functie dient in beginsel voor ieder plan dat binnen 200 meter is gelegen van een transportroute voor gevaarlijke stoffen het groepsrisico bepaald te worden (artikel 8 lid 1, Besluit externe veiligheid transportroutes). De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het aantal personen. In dit geval kan een beroep worden gedaan op artikel 8 lid 2 onder b van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
De Veiligheidsregio Utrecht is gevraagd advies uit te brengen inzake de bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de zelfredzaamheid (artikel 9, Besluit externe veiligheid transportroutes). Hen reactie is in bijlage 1 toegevoegd. De Veiligheidsregio Utrecht heeft aangegeven dat uit oogpunt van de externe veiligheid er geen belemmeringen zijn voor de beoogde bestemmingswijziging.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied, welke een beperking opleveren voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Wet Bodembescherming
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:
Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.
Voor het vaststellen van dit bestemmingsplan is er geen noodzaak om bodemonderzoek te doen. Er kan gebruik gemaakt worden van de vrijstelling die de Wet Bodembescherming biedt, omdat de gewenste nieuwbouw een loods betreft waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven. Voor de bestemmingswijziging van 'wonen' naar 'bedrijf' is ook geen bodemonderzoek nodig.
De te slopen houten opstal (van 104 m2) is voorzien van een asbest dak. Hiervoor wordt een asbestinventarisatie gemaakt en een sloopmelding voor aangevraagd. Het asbestdak maakt de bodem niet verdacht met betrekking tot de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.
De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.
De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.
Uitspraak Raad van State
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) mag niet als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo’n toestemming ‘vooraf’ mag niet (meer), aldus de Afdeling bestuursrechtspraak. |
Uitspraak Raad van State (29 mei 2019)
Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is nodig als op voorhand met wetenschappelijke zekerheid significante effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Om daar een beeld bij te krijgen kunnen de volgende stappen doorlopen worden:
Ecologische Hoofdstructuur - Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wet Natuurbescherming
De loods die gesloopt wordt tot op heden intensief gebruikt als machineberging (voer- en werktuigen). Deze functie wordt vervangen, en verder uitgebreid door de nieuwe loods. Met andere woorden: de gronden worden gebruikt voor de bedrijfsvoering van het agrarische loonbedrijf. Gezien de bedrijfsmatige activiteiten is het niet aannemelijk dat ter plaatse beschermde soorten voorkomen.
Omdat alle vogels tijdens het broeden beschermd zijn, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. De werkzaamheden betreffende de sloop en evt. het verwijderen van beplanting en groen moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (indicatief 15 maart t/m juli). Indien binnen het broedseizoen wordt gestart, moet voorafgaand door een ter zake deskundige (ecoloog) worden vastgesteld dat er geen broedgevallen aanwezig zijn die door de werkzaamheden verstoord.
Natura 2000 gebied - stikstof
Binnen een afstand van 15 km van het plangebied zijn een viertal Natura 2000 gebieden aanwezig die stikstofgevoelige hapitattypes huisvesten. In onderstaande verbeelding is de ligging van deze gebieden ten opzichte van het plangebied, met de daarbij behorende afstanden, weergegeven.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden (bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/ natura2000/googlemapszoek2.aspx)
Voor Reijerscop 24a zijn de hiervoor genoemde stappen doorlopen. Daaruit blijkt dat:
Gezien de resultaten van de eerste twee stappen is een berekening van de stikstofdepositie niet nodig. Zeker niet gezien de verkeersgeneratie van het bedrijf van gemiddeld 10 mvt/etm (zie ook paragraaf 2.2.3). Een verdere toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Resultaat effectenindicator (bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/ effectenindicatorappl.aspx?subj=effectenmatrix&tab=1)
NNN
Aan de zuid-oost kant van Harmelen is een NNN aanwezig. De afstand tussen het plangebied en de NNN is ruim 400 meter. Tussen het plangebied en de NNN ligt bovendien de snelweg A12.
Met dit bestemmingsplan krijgt het bestaande gebruik een passende bestemming en er wordt (geluid-) afschermende bebouwing mogelijk gemaakt. Het perceel krijgt geen nieuwe functie.
Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat de NNN geen beperkende werking heeft voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Gemeentelijke beleidsnota archeologie
De gemeenteraad van Woerden heeft de 'Archeologische beleidskaart Woerden' vastgesteld. Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische waarden en verwachtingenkaart en een maatregelenkaart opgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische maatregelenkaart is afgeleid uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.
Archeologie
Monument
De te verbouwen woning en de achterliggende voormalige bedrijfspanden zijn geen gemeentelijk - of rijksmonument. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de verbouw.
Archeologische verwachtingswaarde
Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarden aanwezig. De archeologische verwachtingswaarde is laag. Het betreft landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Uitsnede archeologische waarden - en verwachtingskaart Woerden
Aan gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde is categorie 5 van de maatregelenkaart van toepassing. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is om alleen bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen archeologisch vooronderzoek uit te voeren om de archeologische verwachting te specificeren. Vervolgens wordt besloten of nader onderzoek nodig is, danwel planaanpassing of vrijgave van het gebied. Dit wordt juridisch-planologisch verankerd via het bestemmingsplan (vergunningplichtige ingrepen en onderzoekseisen). Daarbij zijn de volgende ontheffingscriteria van toepassing:
Er is daarmee een onderzoekeis indien er grondwerkzaamheden plaats vinden van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 100 cm –mv.
Voor de beoogde plannen vinden geen bodemverstorende werkzaamheden plaats van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 100 cm. Ten behoeve van de sloop en nieuwbouw is geen archeologisch onderzoek nodig. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' blijft behouden op het perceel als signaalfunctie. Indien tijdens uitvoering van de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan, moet deze op grond van de art. 5.10 van de Erfgoed worden gemeld bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed c.q. gemeente Woerden).
Cultuurhistorie
De woning op het perceel is aangemerkt als karakteristiek gebouw. Daarnaast zijn zowel de kapberg als de te behouden schuur aangemerkt als 'cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen'. Beide bijgebouwen worden behouden en de kapschuur wordt opgeknapt.
Voor de landschappelijke waarden (de openheid en het verkavelingspatroon) wordt verwezen naar paragraaf 3.3. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan geen afbreuk doet aan de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Landelijk beleid
Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.
Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt. De EPC normen (de energieprestatiecoëfficient) zijn van toepassing op nieuw te bouwen woningen en utiliteitsgebouwen. De EPC normen zijn niet van toepassing op een schuur voor een agrarische loonwerkbedrijf.
Provinciaal beleid
De provincie Utrecht heeft in het voorontwerp van de provinciale structuurvisie de ambitie neergelegd in 2040 het grondgebied van de provincie klimaatneutraal georganiseerd te willen hebben. Hierin gaat het ondermeer om een situatie waarin de provincie onafhankelijk is van de beschikbare fossiele brandstoffen. Om dit doel te realiseren moet er veel gebeuren en moeten de eerste stappen al vroeg worden gezet. De provincie wil het gebruik van alle duurzame energiebronnen stimuleren. Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft niet alleen een CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als voordeel. Verbetering van de luchtkwaliteit en de kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie zijn belangrijke bijkomende voordelen.
Regionaal beleid
De gebiedscommissie Utrechtse Waarden onderschrijft de provinciale doelstelling van klimaatbestendigheid en energieneutraliteit in 2040 in het document ‘Klimaat en Energie in de Utrechtse Waarden’ en ziet hierin een belangrijke rol voor het landelijk gebied. Op die manier is het leefgebied van de Utrechtse Waarden1 bestand tegen toekomstige weersomstandigheden en stoot de provincie per saldo geen broeikasgassen uit. De veranderende weersomstandigheden geven een groter overstromingsrisico, soms meer wateroverlast, soms juist meer watertekorten en hogere temperaturen. Voor het gebied is het dan ook belangrijk om plannen te maken die inspelen op deze klimaateffecten, bijvoorbeeld door het stimuleren van groene daken en gevels.
Daarnaast heeft het gebied een verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan het zoveel mogelijk voorkomen van klimaatverandering. Energiebesparing enerzijds en lokale energieopwekking uit biomassa, zon en wind anderzijds moeten daaraan bijdragen. Met name voor biomassa ziet de commissie kansen omdat de belangstelling er al is en omdat biomassa bij uitstel regionaal georganiseerd kan worden. Omdat fossiele bronnen steeds duurder worden, is inzetten op besparing van energie en het zoeken naar lokale, duurzame energiebronnen ook goed voor de portemonnee en de regionale economie.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie 'Duurzaam met een doel' aangenomen waarin de ambitie omtrent duurzaamheid is verwoord: de gemeente heeft onder andere de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2-neutraal te zijn.
Plangebied
Het dakvlak van de nieuw te bouwen loods wordt geschikt gemaakt voor het plaatsen van zonnepanelen.
In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.
Het wijzigen van de bestemming 'wonen' in 'bedrijf' is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.
Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
De drempelwaarden het Besluit mer zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming passend gemaakt aan de feitelijke bestaande situatie. Er wordt ver onder de drempelwaarden van het Besluit mer gebleven. In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotitie.
Uit de hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de beoogde functiewijziging geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport. Het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet gepubliceerd te worden.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén juridisch bindende werking, maar vervult een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks bindende werking voor burgers.
Het bestemmingsplan bevat een aantal bestemmingen. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwbepalingen is maximaal aangesloten bij de bepalingen die voor deze bestemming gelden in bestemmingsplan ´Buitengebied Harmelen´. In deze paragraaf een korte toelichting op de gebruiks- en bouwbepalingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit één bestemming, namelijk 'Bedrijf'. De dubbelbestemmingen 'waarde - archeologie 3', 'waarde - karakteristieke verkavelingspatroon'en 'waarde - openheid' zijn behouden. Datzelfde geldt ook voor de specifieke bouwaanduidingen voor de aanwezige karakteristieke gebouwen en de gebiedsaanduidingen. Voor al de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is aangesloten bij de bepalingen zoals die gelden voor bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen'.
De gronden mogen gebruikt worden ten behoeve van een agrarische loonbedrijf. Op het perceel mag maximaal 1.006 m2 aan bebouwing aanwezig zijn. Gebouwen mogen een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 6 meter hebben. Uitzondering hierop vormt de nieuw te realiseren loods van 200 m2, welke dient als geluidwerende voorziening dient. Deze bebouwing mag een goothoogte van 4 meter hebben (en een maximale bouwhoogte van 6 meter).
Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen:
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is.
Plangebied
Er wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Er is daarom geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Met initiatiefnemer wordt wel een planschadeovereenkomst gesloten.
Het bestemmingsplan is voor wettelijke vooroverleg opgestuurd (overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). De provincie heeft te kennen gegeven geen aanleiding te zien voor het geven van opmerkingen. De Veiligheidsregio Utrecht heeft aangegeven dat uit oogpunt van de externe veiligheid er geen belemmeringen zijn. Het advies van HDSR is verwerkt.
Overeenkomstig artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de algemene wet bestuursrecht is het ontwerpbesluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd (vanaf 28 november 2019). Gedurende deze periode heeft alleen Vitens gebruik gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. De inhoud van de zienswijze heeft geleidt tot een aanpassing (van de verbeelding) van het vastgestelde bestemmingsplan: voor het gehele plangebied is de boringsvrije zone van toepassing.