direct naar inhoud van Regels
Plan: Zijdeweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0629.BPZIJDE2014-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zijdeweg met identificatienummer NL.IMRO.0629.BPZIJDE2014-VG01 van de gemeente Wassenaar.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan een hoofdgebouw, waarbij de aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.

Binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt een aanbouw en/of uitbouw onder de definitie van een bijbehorende bouwwerk.

1.6 aangebouwd:

fysiek verbonden met een gebouw.

1.7 achtergevel:

De tegenover de voorgevel gelegen gevel of, als niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijfswoning:

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestemmingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen die feitelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering en wiens aanwezigheid gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein en de bedrijfsvoering ter plekke noodzakelijk is.

1.10 beschermd dorpsgezicht:

Een stads- en dorpsgezicht dat door de rijksoverheid als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bijgebouw:

Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

Binnen de Wabo valt een bijgebouw onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak. De bouwgrens mag niet door gebouwen worden overschreden tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.

1.22 erf:

een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbied.

1.23 erf(af)scheiding:

de feitelijke begrenzing van een erf. De erfscheiding kan samenvallen met de bouwperceelsgrens. Waar privaat eigendom doorloopt in de openbare ruimte is de erfscheiding de functionele grens.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.

1.25 hoofdgebouw:

Een gebouw, of een gedeelte daarvan, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 overkapping:

dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.

1.28 peil:

de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein. Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning bepaald.

1.29 perceel:

een perceel is een bij het kadaster geregistreerd stuk grond, inclusief alle bebouwing.

1.30 voorgevel:

De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd en/of er geen sprake is van een (openbare) weg in de nabije omgeving, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.2 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • b. Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel.
  • c. Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel(s) van een gebouw of bouwblok, wordt geen goothoogte gemeten.
  • d. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de afstand van een gebouw of gebouwenblok tot de erfscheiding:

Tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.

2.9 de afstand vanaf bouwgrenzen:

Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: de afstanden worden gemeten vanaf het hart van de op de verbeelding aangegeven lijnen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:

  • plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter (m) bedraagt;
  • balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt;
  • overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,80 m bedraagt. Voor overstekende daken van bijgebouwen geldt een maat van 0,50 m;
  • liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 3,00 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
  • dakopbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3,00 m bedraagt en de oppervlakte van zo’n dakopbouw niet meer dan 8 m2 bedraagt.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte:

Vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. afschermende groenvoorzieningen, bermen en/of bosstroken;
  • b. voet- en fietspaden, ruiterpaden en (toegangs)paden;
  • c. water en waterberging;
  • d. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1

Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 3 m mag bedragen.
3.2.2

De bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.3

De bouwhoogte van erfscheidingen mag maximaal 2 m bedragen. Erfscheidingen moeten vanaf de grond een open constructie hebben, met dien verstande dat ten minste 75 % van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn.

3.2.4

Nutsvoorzieningen, geen gebouw zijnde, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 2 m² en niet hoger zijn dan 1,50 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de groenstructuur als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een ingreep in (delen van) groenstructuren een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied als verwoord in de toelichting. Burgemeester en wethouders kunnen eisen dat wordt aangetoond hoe de bestaande waarden in stand worden gehouden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 12 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in het lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, waterpartijen en parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen of rooien van de houtopstanden;
  • c. het uitvoeren van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden beogen dan wel tot gevolg hebben.
3.5.2

Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

3.5.3

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaam- heden gericht op het normale onderhoud van de gronden en de daarop aanwezige groenvoorzieningen.

Artikel 4 Horeca - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca van categorie 1, waaronder in ieder geval begrepen een hotel, motel of pension, café, restaurant of koffie- of theehuis, zalenverhuur/ zalencentrum, dan wel een combinatie van deze bedrijven;

met daarbij behorende:

  • b. bedrijfswoning;
  • c. parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;
  • d. wegen en paden;
  • e. water, met dien verstande dat binnen de bestemmingen Horeca - 1 en Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum in totaal 320 m2 water aan de bestaande situatie dient te worden toegevoegd;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. bijbehorende bouwwerken.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend mogen worden gebouwd:
    • 1. gebouwen te dienste van de bestemming;
    • 2. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bestemming;
    • 3. bij deze bestemming horende overige bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en speeltoestellen;
  • b. gebouwen en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij:
    • 1. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen en uitbouwen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
    • 3. de dakhelling niet meer mag bedragen dan 60°;
    • 4. de voorgevel van het hoofdgebouw georiënteerd dient te worden op de aanduiding 'voorgevellijn', met dien verstande dat de betreffende gevel representatief dient te worden uitgevoerd.
  • c. binnen het bouwvlak mag ten hoogste één inpandige bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de inhoud inclusief (uitsluitend inpandige) bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 350 m3;
  • d. buiten het bouwvlak mag ten hoogste één bijgebouw worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,75 m respectievelijk 5,00 m;
    • 3. de dakhelling niet meer mag bedragen dan 30°;
    • 4. het gebouw dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 3,00 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • e. een in-/uitschuifbare terrasoverkapping met zijwanden van lichte constructie en van zeildoek of vergelijkbaar materiaal, buiten het bouwvlak mag worden opgericht, waarbij:
    • 1. de (naar de weg gekeerde) voorzijde open blijft;
    • 2. geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot bouw van vaste windschermen, als die kunnen worden gezien als zijwand van de overkapping;
    • 3. de overkapping niet hoger mag zijn dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw waaraan deze wordt bevestigd;
    • 4. de diepte van de overkapping niet meer mag bedragen dan 6,00 m;
    • 5. de breedte van de overkapping binnen de breedte moet blijven van de gevel waaraan deze wordt bevestigd;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag:
    • 1. binnen de bouwvlakken niet meer bedragen dan de bouwhoogte welke is toegestaan voor gebouwen;
    • 2. buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • g. ondergrondse bouwwerken mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 5,00 m;
  • h. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd wanneer de inpassing in overeenstemming is met de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen beeldkwaliteitsparagraaf en de als bijlage bij de toelichting opgenomen Landschapsvisie.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken in relatie tot:

  • a. de landschappelijke inpassing, met dien verstande dat een landschapsvisie en/of beeldkwaliteitsplan kan worden verlangt, waaruit naar oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat de landschappelijke inpassing is geborgd;
  • b. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 7;
  • d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
  • e. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1

Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

4.4.2

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is het gebruik van de gronden als parkeerterrein uitsluitend toegestaan voor overloopparkeren voor personenauto's bij incidentele piekmomenten. Het parkeerterrein dient te worden uitgevoerd met halfverharding (bijvoorbeeld grastegels) en dient een groene uitstraling te hebben.

4.4.3

Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor horecafuncties zoals een discotheek/bar, dancing, drive-in-restaurants en erotisch getinte horecabedrijven in strijd met de bestemming.

Artikel 5 Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verzorging en opvang van dieren, waaronder in ieder geval begrepen een dierenpension, -asiel en -ambulance;

met daarbij behorende:

  • b. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water, met dien verstande dat binnen de bestemmingen Horeca - 1 en Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum in totaal 320 m2 water aan de bestaande situatie dient te worden toegevoegd;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. bijbehorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend mogen worden gebouwd:
    • 1. gebouwen ten dienste van de bestemming;
    • 2. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de bestemming;
    • 3. bij deze bestemming behorende overige bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en speeltoestellen;
  • b. gebouwen en uitbouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwvlakken geheel mogen worden bebouwd;
    • 2. de goothoogte en/of bouwhoogte van gebouwen niet meer mag/mogen bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' dan wel 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' geldt in afwijking van het bepaalde onder b de bestaande maatvoering als maximale maatvoering;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de inhoud inclusief bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 650 m3. De goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bij de bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan 2,75 m respectievelijk 5,00 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - verbinding' mag een verbinding worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,25 m;
    • 2. de lengte reikt van gevel tot gevel;
    • 3. de breedte niet meer mag bedragen dan 6,00 m;
  • f. overige bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van overige bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 30 m²;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,00 m;
  • g. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd wanneer de inpassing in overeenstemming is met de in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen beeldkwaliteitsparagraaf en de als bijlage bij de toelichting opgenomen Landschapsvisie.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:

  • a. de landschappelijke inpassing, met dien verstande dat een landschapsvisie en/of beeldkwaliteitsplan kan worden verlangt, waaruit naar oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat de landschappelijke inpassing is geborgd;
  • b. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 7;
  • d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
  • e. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van:

  • a. de bouw van andere bouwwerken en een hogere bouwhoogte toestaan tot ten hoogste 4,50 m;
  • b. de bouw van overige dierenverblijven buiten de op de kaart aangegeven bouwvlakken, waarbij:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 m.
    • 3. naar oordeel van burgemeester en wethouders de landschappelijke inpassing is geborgd, met dien verstande dat hiertoe een landschapsvisie en/of beeldkwaliteitsplan kan worden verlangd;
    • 4. wordt voldaan aan de geldende eisen ten aanzien van dierenwelzijn en milieu.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders;
  • b. de aanvraag van een onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt beoordeeld door de monumentencommissie van de gemeente Wassenaar.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterberging;
  • c. oevers;

met daarbij behorende:

  • d. bruggen, dammen, duikers, kunstwerken en oeverbeschoeiingen.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend overige bouwwerken zijn toegestaan, waaronder bruggen, dammen en/of duikers en kunstwerken en oeverbeschoeiingen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding, oever-bescherming en/of verbinding van oevers, mag maximaal 2,00 m bedragen. Deze overige bouwwerken moeten voldoen aan de op dat moment geldende Keur en beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In voorkomende gevallen dient een vergunning bij Rijnland te worden gevraagd;
  • c. De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 m boven NAP bedragen (waterpeil is 0,60 m onder NAP).

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot de instandhouding van de aan de watergangen eigen zijnde cultuurhistorische waarden.

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een watertransportleiding.

7.1.2

Indien er strijd bestaat tussen de in lid 7.1.1 bedoelde dubbelbestemming en het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b onder voorwaarde dat:
    • 1. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. de veiligheid met betrekking tot de brandstofleiding niet wordt geschaad;
    • 3. er geen sprake is van onaanvaardbare risico's in het kader van externe veiligheid;
    • 4. geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan;
  • b. alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld onder a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Water zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals damwanden, heipalen, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.4.2

Het verbod in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 7.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
7.4.3

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. van tevoren schriftelijk advies wordt gevraagd bij de leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

In de bijlage Lijst van begrippen archeologie is een verklaring opgenomen voor de in dit artikel gebruikte begrippen.

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1

De voor de Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor- komende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

8.1.2

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 5 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.1.3

Voor zover de bestemming Waarde - Archeologie 3 op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: .

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
  • c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
  • d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.2.2 Selectiebesluit

De uitzonderingen, zoals genoemd in lid 8.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 8.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.

8.2.3 Advies

Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 indien:

a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 8.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:

    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    • 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 8.1 zonder of in afwijking van een om- gevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het ondergronds slopen waarbij funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
8.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 8.3 onder a en b in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2;
  • c. niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ont- grondingvergunning;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een opgravings- vergunning zoals bedoeld in artikel 45 van de Monumentenwet 1988;
  • g. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • h. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.
8.4.3 Selectiebesluit

De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 8.4.2 onder b en c is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 8.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.

8.4.4 Advies

Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

8.4.5 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:

a. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;

b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

c. de betrokken archeologische waarden, zoals bedoeld in lid 8.4.5 sub b., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:

    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    • 4. het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen;
    • 5. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
8.5 Beoordeling

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3 en 8.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud van het beschermd dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam, zoals aangewezen bij besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 16 november 2007;
  • b. het behoud en zo mogelijk de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zijnde:
    • 1. het aanwezige rijksmonument, zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
    • 2. de hoofdstructuur van (historische) wegen, lanen, waterlopen en tuinen, die een afgeleide is van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap;
    • 3. de hagenstructuur;
    • 4. erfbeplanting in vorm van oude eiken, paardenkastanjes en knotwilgen;
    • 5. de afwateringssloten;
    • 6. de openheid van afzanding en ontginning;
    • 7. cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden op perceelsniveau in relatie met de aanwezige bebouwing, zoals: beplantingsstructuren en natuurlijke accidentatie.
9.1.2

Indien er strijd bestaat tussen de in lid 9.1.1 bedoelde dubbelbestemming en het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,50 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10,00 m.

11.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruiksbepaling

Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze regels.

12.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel

7.10 Wro, in elk geval verstaan:

  • a. Het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  • b. Het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.

12.3 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 12.1 indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5,00 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zijdeweg van de gemeente Wassenaar.