Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wassenaar, Vreeburglaan
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0629.BPVreeburglaan-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Wassenaar, Vreeburglaan’ met identificatienummer
NL.IMRO.0629.BPVreeburglaan-ON01 van de gemeente Wassenaar;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende Bijlage;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aaneengebouwde hoofdmassa
hoofdmassa welke deel uitmaakt van meer dan twee aaneengebouwde, grondgebonden,
hoofdmassa's;
 
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
bijbehorend bouwwerk dat met de hoofdmassa verbonden is;
 
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig
loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te
doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
 
1.8 achterkant
gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorkant;
 
1.9 bebouwing
  1. één of meer gebouwen en/of;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de
volgende typen:
  1. bebouwingsgebied hoofdmassa: gedeelte van het bebouwingsgebied waar de hoofdmassa mag komen;
  2. overig bebouwingsgebied: gedeelte van het bebouwingsgebied waar geen hoofdmassa mag komen;
1.11 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte vorm van extensieve verblijfsrecreatie gericht op het bieden
van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed &
breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichtten
van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of permanente kamerverhuur. Degene die de
bed & breakfast voorziening biedt, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;
 
1.12 bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)
uitoefening van een bedrijf en/of dienstverlening in of bij een woning waarbij de omvang in de
activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijbehorende
bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de
bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;
 
1.13 beroepsmatige activiteiten (bij wonen)
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in
een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden
uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de
(bedrijfs)woning;
 
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een
dak;
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk;
 
1.18 bouwgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
 
1.19 bouwlaag
een horizontaal doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren en plafonds is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van ruimtes onder peil en zolder;
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.21 bouwvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen en
bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
 
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.24 dakkapel
opbouw op een schuin dak en/of op een deel van de gevel met een verticaal raamkozijn en voorzien
van zijwanden en een dak;
 
1.25 dakopbouw
een toevoeging aan het hoofdgebouw door het verhogen van de nok, de goot of bovenste dakrand
van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;
 
1.26 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.27 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en
dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit plan
deze inrichting niet verbiedt;
 
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.29 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn,
gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.30 hoofdmassa
het hoofd(woon)gebouw exclusief architectonisch ondergeschikte delen die door de uiterlijke
verschijningsvorm onderscheiden kunnen worden van dit hoofd(woon)gebouw;
 
1.31 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke
huishouding voeren;
 
1.32 ondergronds bouwen
bouwen onder peil;
 
1.33 openbaar toegankelijk gebied
openbare weg, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied
dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de
ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
 
1.34 openbare weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende
bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
 
1.35 overkapping met een open constructie
een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, met maximaal twee
wanden die al dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is dit begrip
gelijk aan een gebouw;
 
1.36 peil
  1. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  2. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.37 perceelsgrens
grens van het bouwperceel;
 
1.38 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
 
1.39 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische
aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische
massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
 
1.40 voorste grens van het bouwvlak
de grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de hoofdmassa is georiënteerd;
 
1.41 vrijstaand bijbehorend bouwwerk
bijbehorend bouwwerk dat vrijstaat van de hoofdmassa en aangebouwde bijbehorende bouwwerken
en overige gebouwen;
 
1.42 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.43 zijkant (hoofdmassa)
gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw (c.q. hoofdmassa), niet zijnde voor- of
achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens
(perceelsscheiding van het bouwperceel);
 
2.2 breedte, diepte, oppervlakte van een bouwwerk
  1. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het peil;
  2. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) 0,5 m onder peil;
  3. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren: tussen de denkbeeldige lijnen vanuit de neerwaartse projectie van het dak, op het peil;
2.3 breedte hoofdmassa
evenwijdig aan de gevellijn die (mede) bepalend is voor het vaststellen van de voorkant van de
hoofdmassa en is gelegen tussen de twee zijkanten van de hoofdmassa;
 
2.4 bruto-vloeroppervlak van een gebouw
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande
scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een
ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies;
 
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.6 diepte hoofdmassa
  1. indien de voorkant hoofdmassa (gedeeltelijk) is gelegen in de gevellijn: loodrecht tussen de achterkant van de hoofdmassa en de gevellijn die bepalend is voor het vaststellen van de voorkant van de hoofdmassa;
  2. indien de voorkant hoofdmassa niet is gelegen in de gevellijn en ook niet gedeeltelijk: loodrecht tussen de achterkant van de hoofdmassa en het punt van de voorkant hoofdmassa welke het dichtst is gelegen bij de gevellijn die bepalend is voor het vaststellen van de voorkant van de hoofdmassa;
2.7 goothoogte van een bouwwerk
  1. vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil;
  2. bij een dakopbouw wordt de daarbij behorende goothoogte buiten beschouwing gelaten;
2.8 hoogte bouwlaag
bovenkant vloer tot bovenkant vloer of ingeval van een gebouw met een plat dak van bovenkant vloer
tot bovenkant dak;
 
2.9 (bouw)hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk met uitzondering van kleine
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
 
2.10 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.11 nokhoogte van een bouwwerk
vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil;
 
2.12 verticale diepte
vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil;
 
2.13 uitzonderingen
bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel ten aanzien van het bouwen gelden de volgende
uitzonderingen:
  1. ondergeschikte bouwdelen zoals als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken worden buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Dakopbouwen, dakkapellen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Functieomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met de bijbehorende voorzieningen, tuinen, erven, groenvoorziening, parkeervoorzieningen, paden e.d.;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Nadere detaillering van de functieomschrijving
 
3.2.1 Aan huis verbonden beroepen
Gebruik van een deel van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de uitoefening
van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
  1. de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd blijft;
  2. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep aan huis niet meer bedraagt dan 30 m².
3.2.2 Aan huis verbonden bedrijf
Het gebruik van een deel van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de
uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien de
omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.1. is verleend.
 
3.2.3 Parkeren
Per woning dient minimaal 1 parkeerplaats te worden gerealiseerd en in stand gehouden.
 
3.3. Bouwregels
 
3.3.1 Hoofdmassa
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend grondgebonden aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
  2. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  3. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
  4. Binnen het bouwvlak zijn maximaal vier woningen toegestaan;
  5. gebouwen dienen te worden gebouwd in de voorste bebouwingsgrens van het bouwvlak;
  6. dakopbouwen en / of dakkapellen zijn toegestaan mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  7. de voorgevels van de woningen dienen te worden uitgevoerd met een zodanige geluidwering dat het binnenniveau in de daaraan grenzende verblijfsruimten maximaal 40 dB(A) bedraagt.
3.3.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak en ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ [bg];
  2. voor zover aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn gelegen binnen de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ [bg] mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m, dan wel niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw ingeval van aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  3. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ (bg) bedraagt niet meer dan 30 m2:
3.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van pergola’s niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen niet meer dan 3 m mag bedragen.
3.4 Nadere eisen
 
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en
afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
  1. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  2. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  3. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
  1. het hoofdgebouw ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;
  2. het hoofdgebouw ten behoeve van kamerverhuur;
  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen;
  4. gronden ten behoeve van open opslag;
  5. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  6. gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast;
  7. gronden en bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning voor meer dan 4 bewoners per woning;
3.5.2     Voorwaardelijke verplichting geluid
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het bouwen van een woning zoals bedoeld in lid 3.3.1, staat vast dat de voorgevel van de woning dient te worden uitgevoerd met een zodanige geluidwering dat het binnenniveau in de aan die voorgevel grenzende verblijfsruimten maximaal 40 dB(A) bedraagt;
  2. De woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, mogen niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat de geluidwering als bedoeld in artikel 3.5.2 onder a is aangebracht;
  3. Na ingebruikname van de woningen dient de geluidwering als bedoeld in artikel 3.5.2 onder a in stand te worden gelaten.
3.5.3     Voorwaardelijke verplichting parkeren
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting parkeren’ is het gebruiken van de gronden en de daarop aanwezige bebouwing ten behoeve van de woonfunctie slechts toegestaan:
  1. indien ten behoeve van / ter compensatie van de parkeerbehoefte van de in het plangebied te realiseren woningen (op een tijdstip uiterlijk 2 maanden na beëindiging van de bouw van de vier woningen):
    1. twee nieuwe parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, en twee opgeheven parkeerplaatsen zijn teruggebracht, op de ten noorden van het plangebied gesitueerde nieuwe parkeerstrook aan de Vreeburglaan, die is aangegeven op de kaart in bijlage 1; én:
    2. twee parkeerplaatsen zijn gerealiseerd op eigen terrein:
      1. hetzij op het binnenterrein achter de bouwvlakken aan de Vreeburglaan, op de manier waarop dit is aangegeven op de kaart in bijlage 2;
      2. hetzij één parkeerplaats in de doorgang tussen de woonhuizen Kerkstraat 22C en Kerkstraat 22B en één parkeerplaats vóór Kerkstraat 22B, op de manier waarop dit is aangegeven op de kaart in bijlage 3;
  2. zolang de vier parkeerplaatsen die op bovengenoemde wijzen tot stand zijn gebracht en de twee parkeerplaatsen die daarbij terug zijn gebracht, in stand worden gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Bedrijfsmatige activiteitenHet bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in 3.5.1 onder a, teneinde binnen een
woning en/of bijbehorend bouwwerk de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toe te staan,
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot een onevenredige parkeerdruk;
  4. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf;
  5. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m² bedragen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze
gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het
bouwplan betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²
  3. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
  4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.2.2 Selectiebesluit
De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 4.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een
aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het
bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen
waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar
het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 4.3
onder b zijn van overeenkomstige toepassing.
 
4.2.3 Advies
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen
zoals genoemd in artikel 4.2.1 onder b en c en waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, kan de
aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het
bevoegd gezag.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de archeologische waarden, zoals onder lid 4.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradaren weerstandsonderzoek);
    3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
4.4.1 Werkzaamheden
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 4.1 zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het ondergronds slopen waarbij er funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
4.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 4.4.1, is niet van toepassing, indien de grondroerende werken en
werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 4.3, sub a en b in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²
  3. niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een certificaat zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  7. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  8. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.
4.4.3 Selectiebesluit
De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 4.4.2 onder b en c zijn niet van toepassing indien een
aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het
bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen
waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar
het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 4.4.5
onder c zijn van overeenkomstige toepassing.
 
4.4.4 Advies
Indien er sprake is van een activiteit waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen zoals genoemd
in artikel 4.4.2 onder b en c en waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kan de aanvrager vooraf
schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
 
4.4.5 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
  1. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op artikel 4.4.5 onder b bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen;
    5. begeleiding van de activiteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
4.5 Beoordeling
 
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3 en 4.4 te verlenen, vraagt het bevoegd
gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 1 bij deze regels.
  2. Voor zover dit op de verbeelding is aangegeven zijn de gronden, panden en objecten mede bestemd voor de overige aangegeven bestemmingen, waarbij het bepaalde bij deze nader aangegeven bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.
  3. Voor zover de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie' op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Archeologie 3' zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwen
Het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 5.1 is mogelijk. Hiervoor gelden aanvullend op de
onderliggende bestemmingen de volgende regels:
  1. de aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  2. om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een (overig) bouwwerk goed te kunnen beoordelen is een motivatie en een integrale belangenafweging nodig waarom dit verantwoord is in relatie tot de cultuurhistorische waarden die in het geding zijn;
  3. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 5.2.1, sub a en b adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige;
  4. de omgevingsvergunning voor het bouwen van het bouwwerk wordt verleend als uit de bij de aanvraag behorende onderbouwing als genoemd in lid 5.2.1, sub b gebleken is dat de bedoelde bouwwerken en werkzaamheden onoverkomelijk zijn vanuit (bouw)veiligheid dan wel redelijk zijn gelet op het met het bouwen gepaard gaande belang van de aanvrager;
  5. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden als dat noodzakelijk is vanuit de aanwezige cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 1 bij deze regels.
5.2.2 Slopen
Slopen van bouwwerken kan slechts worden toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning is
verleend door het bevoegd gezag. Hiervoor gelden de volgende regels:
  1. een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt verleend indien de (gedeeltelijke) sloop niet zorgt voor een onevenredige aantasting van de waarde;
  2. een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt tevens verleend indien gebleken is dat dit onoverkomelijk is vanuit (bouw)veiligheid dan wel redelijk is gelet op het met sloop gepaard gaande belang van de aanvrager;
  3. om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk goed te kunnen beoordelen is een motivatie en een integrale belangenafweging nodig waarom het slopen gewenst is en dit verantwoord is in relatie tot de cultuurhistorische waarden welke verloren gaan;
  4. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, b en c adviseren door de Commissie Welstand en Cultuurhistorie Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige;
  5. aan de omgevingsvergunning voor het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de te beschermen cultuurhistorische waarden.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen
en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde
belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische,
stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden
zijn beschreven in de toelichting.
 
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt
dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke
inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere
eisen worden gesteld ten aanzien van:
  1. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting;
  2. voor de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies in relatie tot de cultuurhistorische waarden binnen het betreffende deel van het plangebied.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/ of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast;
  2. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 5.4, sub a adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van
werkzaamheden
 
5.5.1 Werkzaamheden
 
Onverminderd het bepaalde bij de in lid 5.1 bedoelde bestemming is het verboden zonder of in afwijking
van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op de in lid
5.1 bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m;
  4. het omzetten van grasland in bouwland;
  5. het rooien van houtopstanden, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van houtopstanden of het anderszins bebossen van gronden;
  7. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie, telecommunicatieleidingen of drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde);
  9. het graven, verbreden of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  10. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  11. alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden.
5.5.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  2. andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis zijn;
5.5.3 Afweging vergunning
Een vergunning als bedoeld in lid 5.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing
wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van
deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en
wethouders.
 
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen,
waaronder begrepen het agrarisch belang en het belang van de openbare drinkwatervoorziening, tot
uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel
nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid bestaat tot het doen van
oudheidkundige waarnemingen, dan wel dat er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden zal
optreden.
 
5.5.4 Advies
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 5.5.1 en gelegen in gebieden bedoeld
in lid 5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies gevraagd aan een daartoe
bevoegde deskundige.
 
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het
bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming `Waarde – cultuurhistorie' te verwijderen als
dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is. Alvorens toepassing te geven
aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Rijksdienst voor het
cultureel erfgoed en de WCE.
Artikel 6 Molenbeschermingszone
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
Onverminderd het in deze planregels bepaalde ten aanzien van de overige geldnede bestemmingen, zijn de gronden in het bestemmingsplan mede bestemd voor het beschermen van de zichtfunctie en de vrije windvang van de op de verbeelding aangeduide molen.
 
6.2 Bouwregels
 
In aanvulling op het bepaalde in de bebouwingsregels behorend bij artikel 3 gelden tevens de
onderstaande regels:
  1. Binnen een straal van 100 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn hoger dan 9 meter (de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande molenwiek).
  2. Binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/30 deel van de afstand tussen bouwwerken / beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf 9 meter.
  3. Het bepaalde onder a en b geldt niet voor bestaande bouwwerken, dan wel bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is afgegeven op het moment dat het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd en voor situaties waarin de vrije windvang en het zicht reeds beperkt wordt door bebouwing, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder beperkt wordt.
6.3 Afwijkingsregeling
 
Het bevoegd gezag is, onverminderd het overige in de planregels bepaalde en gehoord de eigenaar
en de eventueel beheerder van de molen, bevoegd om af te wijken van het bepaalde in 6.2 voor de
bouw van hogere bouwwerken of het aanbrengen van hogere beplanting, indien Gedeputeerde Staten
een verklaring van geen bedenkingen hebben verleend.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
8.1.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen,
als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen,
stoeptreden, luifels, installaties, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.
 
8.1.2 Overschrijding bouwhoogte
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen is overschrijding van de bouwhoogte
toegestaan door ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties,
regenpijpen, liftkokers e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer
dan 1,0 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit
bestemmingsplan vergunning voor het afwijken kan worden verleend, door middel van het verlenen van
een vergunning, afwijken van de in dit bestemmingsplan voorgeschreven maatvoering, afmetingen, en
percentages tot niet meer dan 10% van die maatvoering, afmetingen en percentages, mits hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
10.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.1.1 voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.
 
10.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
 
10.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
10.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
10.2.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatten.
 
10.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
plan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Wassenaar, Vreeburglaan’