Plan: | Bestemmingsplan Vinkelaan 20a en Rijksstraatweg 361 |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0629.BPVinkelaan-VO01 |
Het bestemmingsplan Vinkelaan met identificatienummer NL.IMRO.0629.BPVinkelaan-VO01 van de gemeente Wassenaar.
De van het bestemmingsplan Vinkelaan deel uitmakende verbeelding, gewaarmerkt als NL.IMRO.0629. BPVinkelaan-VO01.dgn.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan een hoofdgebouw, waarbij de aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.
Binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt een aanbouw en/of uitbouw onder de definitie van een bijbehorende bouwwerk
Een tegen het hoofdgebouw of woning gebouwd gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning.
Een aan huis gebonden beroep en een vrij beroep worden inde praktijk als synoniem gezien. Hiermee wordt bedoeld een dienstverlenend beroep, dat in een woning, aan- en/of uitbouw of (vrijstaand) bij- gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en waarbij de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Voorbeelden zijn: het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Een seksinrichting is uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.
Erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
De tegenover de voorgevel gelegen gevel of, als niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt of, indien niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oudere tijden.
De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, bouwvormen die eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm die karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.
Een werkruimte voor kunstzinnige beroepsbeoefenaren.
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
Een recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen. Een bed en breakfast is een nevenfunctie naast de bestaande bestemming.
Een inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel of ambacht, of -indien daar naar verwezen wordt- die vorm van bedrijvigheid die in de Staat van functiemenging met de functie “bedrijf” wordt aangeduid.
Een gebouw dat, blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk, dient voor de uitoefening van een bedrijf.
Een woning in of bij een bedrijfsgebouw, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestem- mingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen die feitelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering en wiens aanwezigheid gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein en de bedrijfsvoering ter plekke noodzakelijk is.
Bedrijven, die zijn gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen of opslaan van goederen, alsmede de handel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of opgeslagen.
Een stads- en dorpsgezicht dat door de rijksoverheid als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen.
De grens van een bestemmingsvlak.
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
Een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van bos(sen) voor de volgende doeleinden: houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
De grens van een bouwvlak. De bouwgrens mag niet door gebouwen worden overschreden tenzij in deze regels anders is bepaald.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
De grens van een bouwperceel.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject, gemeten volgens NEN 2580, op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidings- constructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.
Een onroerende zaak waarop een landhuis met bijgebouwen en/of bedrijfswoning(en) is gelegen, met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850, van tenminste 1 ha. of een dergelijk landhuis wat (rond 1900) is gebouwd op een hiervan afgesplitst gedeelte.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overig bouwwerk, met een dak.
Tot een bijbehorend bouwwerk worden o.a. gerekend: een aan- of uitbouw, een carport, een over- kapping, een al dan niet vrijstaand bijgebouw.
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in fucntioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woongebouw.
Binnen de Wabo valt een bijgebouw onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk.
De door Burgemeester en wethouders ingestelde commissie voor advies inzake behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van monumenten in de gemeente Wassenaar.
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.
Dagrecreatie, en met name extensieve dagrecreatie, is recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen en natuurkamperen. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt.
Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.
Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en).
Voorbeeld van vakgebieden zijn: natuur en landschap, cultuurhistorie en agrarische bedrijfsvoeringen. Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop en internet-verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Detailhandel die vanwege de afmetingen van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor uitstalling en waarvan de uitstraling op de omgeving erg belangrijk is, te onderscheiden in de volgende categorieën :
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maat- schappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
Zie begripsomschrijving van een bedrijfswoning.
Een gebouw dat uitsluitend bestaat uit één woning.
Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
De feitelijke begrenzing van een erf.
De grootste breedte van een gebouw, gemeten in de loodrechte projectie op de voorgevelbouwgrens; indien geen voorgevelbouwgrens is aangegeven wordt gemeten in de loodrechte projectie op de bestemmingsgrens waarnaar de voorgevel is gericht.
Een bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
Een zelfstandig bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.
Het groepsrisico is de kans op het gelijktijdig overlijden van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp/calamiteit.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen, ter aanwending in één of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de geldende of toe- komstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Bedrijvigheid zoals omschreven in de tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting wordt niet begrepen onder horeca.
1.72 horizontale projectie
De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.
Een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en het onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe.
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40, lid 2, van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Een terrein met de daarbij behorende voorzieningen ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve-, dienstverlenende aard met beperkte baliefunctie.
(Agrarische) Bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander licht doorlatend materiaal en hoger dan 1 m. Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen. Bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.
Voor agrarisch gebruik bestemde wegen voor de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet doorgaand karakter.
Een (vrijstaand) gebouwtje van geringe omvang met een detailhandelsfunctie (bloemen, kranten/ tijdschriften, vis).
De kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
Een bedrijfswoning waarvan de begane grondverdieping is bestemd voor het (gescheiden) stallen van koetsen en paarden, thans in gebruik als bijgebouw bij het landhuis, de bedrijfswoning of terreinopslag voor onderhoud van het omliggende park.
Bij een bouwblok of huizenrij: de eerste en laatste gevel van een bouwblok of huizenrij.
Bij een vrijstaande woning: de kortste gevel(s) of, indien alle gevels even lang zijn, de door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen gevel(s).
Het belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en land- schappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen.
Een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden voor recreatief nachtverblijf in groepsverband en/of in de vorm van geheel of gedeeltelijk zelfstandige recreatieve verblijven.
De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals deze in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders wordt bepaald.
Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
Inhoud, oppervlakte en/of goot- en bouwhoogte van een gebouw of overige bouwwerken.
Een manege is een besloten plaats waar het paardrijden wordt beoefend. Een manege bestaat in de regel uit een grote rijhal met een zandvloer, al dan niet voorzien van bepaalde voorwerpen die ingezet kunnen worden bij het springen, bij dressuuroefeningen, paardrijlessen of andere activiteiten van paard en ruiter.
Daarnaast zijn er meer stallen voor de paarden, soms nog andere ruimtes voor de opslag van materiaal, voer en behandeling van de paarden.
Het toestaan van een andere, aanvullend gebruik van gronden en/of panden dan in de betreffende bestemming primair is vastgelegd.
1.96 meergezinswoning
Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
De natuurwaarde van een gebied wordt bepaald door de bestaande of potentiële ecologische en landschappelijke waarde van het gebied, de ligging binnen de natuurlijke structuur en zijn belang voor de natuurlijke waterhuishouding van de omgeving. Het gaat kort gezegd om alle waardevolle natuurlijke elementen en factoren in een gebied.
de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bedrijfscentrum als gevolg van:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, bergbezinkbassins en apparatuur voor telecommunicatie.
Het gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0.80 meter boven maaiveld is gelegen.
Ondergeschikte nevenactiviteiten zijn qua aard en omvang ondergeschikt en sluiten aan bij de hoofd- activiteiten die binnen de bestemming zijn toegestaan.
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover bovengenoemde zaken niet als bouwwerken zijn aan te merken.
Een weg als bedoeld in artikel 1,eerste lid, onder b van de Wegensverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebeid dat voor publiek toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
Een bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal drie wanden.
Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het trainen van paarden. Rekening houdend met het begrippenkader in de SVBP 2012 wordt een paardenbak/paddock aangeduid als `rijbak'.
De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning bepaald.
Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep (zie ook onder: aan huis gebonden beroep).
Het zich tegen betaling beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met één of meer anderen.
Een seksinrichting en/of een escortbedrijf, dan wel bedrijvigheid en/of activiteiten voor een seks-inrichting, een escortbedrijf en alle andere vormen van prostitutie.
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een besluit van het bevoegd gezag nadat er een waardering (volgende de protocollen van de KNA) heeft plaatsgevonden van aanwezige archeologische waarden in relatie tot de geplande bodem-ingreep.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012; een landelijk geldende standaard met normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen.
Een fysieke scheiding tussen twee percelen.
Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek.
Een onbebouwde deel van een perceel, behorend bij de woonbestemming. De gronden met de bestemming tuin zijn nadrukkelijk geen erf met dien verstande dat vergunningvrij bouwen niet is toegestaan.
De wijze waarop en de schaal waarin percelen zijn verkaveld, als typerend samenhangend geheel voor het betreffende (deel)gebied. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen: wijkaanleg, straat- verkaveling en individuele verkaveling.
De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.
Van vervangende nieuwbouw is sprake als een bestaand hoofdgebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats op hetzelfde perceel een nieuw hoofdgebouw wordt gerealiseerd. In geval van woongebouwen mag het aantal woningen daarbij niet toenemen.
De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd en/of er geen sprake is van een (openbare) weg in de nabije omgeving, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
Een bouwwerk voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte.
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat over een gemeenschappelijke verkeersruimte beschikt en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
De periode van 1 maart tot en met 1 november.
De gevels aan weerszijden van een gebouw, niet zijnde een voorgevel of achtergevel.
De gedeelte van de bouwgrens dat op of aansluitend aan de zijgevels ligt.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeen- schappelijke scheidingsmuren).
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel.
Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel(s) van een gebouw of bouwblok, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstanden van bouwwerken tot de (zijdelingse) erfscheiding en perceelsgrenzen, en de afstanden van bouwwerken tot de as van de openbare weg of het hart van een leiding worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld;
Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: de afstanden worden gemeten vanaf het hart van de op de verbeelding aangegeven lijnen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:
De voor `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor zover de bestemmingen als bedoeld onder f zijn afgestemd op de daarvoor genoemde doelen en omschrijvingen, zijn de daarbij behorende overige bouwwerken toegestaan.
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2 voor het oprichten van agrarische hulpgebouwen uitsluitend voor een agrarisch bedrijf met een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede, indien:
Ten aanzien van de agrarische hulpgebouwen gelden overigens nog de volgende bepalingen:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in de Algemene gebruiksregels van toepassing.
Het is verboden de in lid 3.1 bedoelde gronden te gebruiken voor:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.1 onder a voor de teelt van voedergewassen op de gronden gelegen ten noordwesten van de Veenwatering, uitsluitend voor een agrarisch bedrijf, voor maximaal 10 % van de oppervlakte van de bij een agrarisch bedrijf behorende gronden, op voorwaarde dat de verkavelingsstructuur daardoor niet wordt gewijzigd.
De ontheffing wordt uitsluitend verleend als de gevraagde activiteit:
Alvorens ontheffing te verlenen horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.1 onder h voor de aanleg van (kleinschalige) parkeerterreinen, fiets- of wandelpaden ten dienste van de dag- recreatieve functie van het gebied, waarbij het bepaalde in lid 3.5.1 onder d van toepassing blijft.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.1 onder h voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied. Alvorens ontheffing te verlenen horen burgemeester en wethouders een deskundige inzake natuur en landschap.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 3.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 3.7.1 geldt niet voor:
Het bepaalde in lid 3.7.1 onder e inzake het scheuren van grasland is niet van toepassing indien dit scheuren geschiedt ter verbetering van de graslandvegetatie en het scheuren direct wordt gevolgd door herinzaai van de gronden.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij:
de in lid 3.1 genoemde bestemming `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' mag worden gewijzigd in de bestemming `Natuur - agrarisch medegebruik' als bedoeld in artikel 28 gericht op de ontwikkeling van natuurwaarden, waarbij een eventueel agrarisch medegebruik gericht is op het behoud, de versterking en/of het herstel van natuurwaarden.
Uitvoering van dit beleid zal plaatsvinden in overleg met belanghebbenden. Daarbij kunnen beheer- overeenkomsten worden gesloten over de ontwikkeling van natuurwaarden en een daarop gericht beheer.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op:
Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde in de leden 3.8.1 of 3.8.2, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in de Algemene procedureregels.
De voor `Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van gebouwen ten dienste van het onderhoud en beheer, geen woningen zijnde, als dit voor een doelmatig beheer of de versterking van de cultuurhistorische structuur noodzakelijk is. De voorwaarden bij deze ontheffingsbevoegdheid zijn:
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in Artikel 12 (algemene gebruiksregels) van toepassing.
Onverminderd het bepaalde in lid 4.4.1 is het in ieder geval verboden de in lid 4.1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het scheuren van grasland voor een omzetting van grasland in bouwland;
Gebouwen ten behoeve van terreinonderhoud mogen uitsluitend worden gebruikt voor het stallen van materieel en de opslag van materiaal voor het (dagelijks) onderhoud van gronden binnen de natuur- bestemming.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 4.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Het bepaalde in lid 4.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werk- zaamheden die worden uitgevoerd in het kader van versterking, herstel of onderhoud van de zeewering.
Het bepaalde in lid 4.5.1 is ook niet van toepassing op werken die worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die wet een vergunning is vereist, dan wel handelingen die zijn voorzien in een beheers- plan, zoals bedoeld in artikel 14 van die wet.
De voor Verkeer -2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op gronden zoals bedoeld in lid 5.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienst van de genoemde bestemming worden gebouwd, zoals straatmeubilair, oeververbindingen, duikers, waterbergingen met een bouwhoogte van maximaal 3 m. De bouwhoogte van lantaarnpalen en voorzieningen voor het geleiden van verkeer bedraagt maximaal 8 meter.
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 8 m2.
De bouwhoogte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen.
Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in Artikel 12 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
De voor `Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende voorwaarden:
een omgevingsvergunning voor het realiseren van een woning ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - eengezinswoning” wordt slechts verleend indien uitvoering is gegeven aan het inrichtingsplan, zoals in bijlage 2 van deze regels opgenomen, en deze duurzaam in stand worden gehouden.
woningen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
per bestemmingsvlak mag maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd.
de inhoud van een woning bedraagt niet meer dan;
en
De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen niet meer mag bedragen dan:
De woningen, aanbouwen aan woningen en/of bijgebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen;
Bij iedere woning mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, waarbij:
Ter plaatse van de aanduiding 'sba-overkapping' zijn overkappingen toegestaan met een maximum oppervlak van 80m2. Deze overkappingen dienen aansluitend op de woning te worden gebouwd, waarbij de goothoogte en bouwhoogte van de woning worden gehanteerd.
Voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-eengezinswoning" maximaal 10 m² bedragen.
Voor overige bouwwerken geldt dat:
Onoverdekte zwembaden en tennisbanen en de daarbij behorende overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij
Een kelder onder een gebouw is toegestaan met dien verstande dat een inritconstructie die toegang biedt tot de kelder buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.5 voor het realiseren van een toegang tot een ondergrondse parkeergarage/kelder buiten het bouwvlak mits:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, op basis van een hiertoe door de aanvrager ingediend en door hen goed te keuren inpassingsplan, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.4.1 onder a. voor een inritconstructie aan de voorzijde van de woning voor die situaties waarin deze situering met, inachtneming van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke omstandigheden, een betere ruimtelijke inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft. Dit ter beoordeling van Burgemeester en wethouders.
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in Artikel 12 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.
Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld in lid 5.5.1 als een gebruik als bedoeld in lid 5.5.2 te realiseren.
Een vrijstaand bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag in ieder geval niet worden gebruikt:
Reeds bestaand strijdig gebruik van bijgebouwen geeft geen recht op extra oppervlakte aan bij- gebouwen ten behoeve van bergings- en/of stallingsdoeleinden.
Een vrijstaand bijgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden mits worden voldaan aan de criteria in bijlage 1 van deze regels (criteria voor het hobbymatig houden van dieren in bijgebouwen). Dit gebruik geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van bergings- of stallingsdoeleinden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Een vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 onder c zullen tevens in acht worden genomen de richtlijnen, opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 1.
Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 5.6.1 onder a en b geldt niet voor werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied voor zover niet anders is bepaald.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: .
De uitzonderingen, zoals genoemd in lid 6.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 6.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 6.2.1 onder b en c en waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, kan de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 indien:
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 6.1 zonder of in afwijking van een om- gevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 6.4.2 onder b en c is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 6.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3 en 6.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zijnde: zoals beschreven in bijlage 3 bij deze regels.
Voor zover dit op de verbeelding is aangegeven zijn de gronden, panden en objecten mede bestemd voor de overige aangegeven bestemmingen, waarbij het bepaalde bij deze nader aangegeven bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.
Voor zover de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie' op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Archeologie' zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt.
Het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 7.1.1 is mogelijk. Hiervoor gelden aanvullend op de onderliggende bestemmingen de volgende regels:
Slopen van bouwwerken als bedoeld in lid 7.1.2 kan slechts worden toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag. Hiervoor gelden de volgende regels:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:
Tot gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op de in lid 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Het bepaalde in lid 7.5.1 is niet van toepassing op:
Een vergunning als bedoeld in lid 7.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang en het belang van de openbare drinkwatervoorziening, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid bestaat tot het doen van oudheidkundige waarnemingen, dan wel dat er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden zal optreden.
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 7.5.1 en gelegen in gebieden bedoeld in lid 7.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies gevraagd aan een daartoe bevoegde deskundige.
Het bevoegd gezag is bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestem- mingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming `Waarde – cultuurhistorie' te verwijderen als dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed en de WCE.
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
De voor `Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voor- komende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken.
Als het belang van de bescherming van de waterstaatkundige werken als bedoeld in dit artikel strijdig is met het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 5, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterkering' geheel of gedeeltelijk samenvalt met de dubbel- bestemmingen `Waarde – Archeologie' en `Waarde – Cultuurhistorie' krijgt de bestemming `Waterstaat – Waterkering' voorrang.
Ten dienste van deze bestemming zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan die noodzakelijk zijn voor het onderhoud, beheer en de bescherming van deze bestemming.
een bouwwerk met een maximale hoogte van 2 meter.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, steden- bouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plan- doelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 8.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken in de beschermingszone van de waterkering, ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 8.1 onder b, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 8.1 onder a genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming. Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouw- werken de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Het is binnen de zone van de waterkering verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Het bepaalde in lid 8.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaam- heden in het kader van het onderhoud of beheer van de waterkering.
Het bepaalde in lid 8.5.1 is slechts toelaatbaar, als door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de waterkering wordt of kan worden veroorzaakt.
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 8.5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Geen overig bouwwerk, werk -geen bouwwerk zijnde- of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.
Van dakkapellen, zowel gelegen in het gevel- als op het dakvlak, mag de gezamenlijke breedte per woning en per vlak niet meer bedragen dan 50% van de gevelbreedte. De breedte wordt gemeten langs de voet van de dakkapel. Voor de gevelvlakken of dakvlakken die niet naar de openbare weg zijn gekeerd geldt geen breedtebeperking. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden:
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze voorschriften.
Onder strijdig gebruik van onbebouwd blijvende gronden als bedoeld in het eerste lid wordt, onver- minderd het bepaalde in artikel 7.2 Wro, in elk geval verstaan:
Aanvullend op het bepaalde in lid 11.2.1 is het verboden de in het plan begrepen gronden - voor zover zij onbebouwd blijven- te gebruiken voor:
Het bepaalde in lid 11.2.1 is niet van toepassing voor zover het betreft:
Het is verboden bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in de voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming.
Onverminderd het bepaalde in lid 11.3.1 is het in ieder geval verboden:
Het bepaalde in lid 11.2.1 onder g, en lid 11.3.1 onder a, is niet van toepassing op detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt, voor zover dit een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering van in het plan toegestane bestemmingen.
Indien niet op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels in dit plan voor:
Geen ontheffing zal worden verleend wanneer de paddock:
Ontheffingen mogen slechts worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 lid 12.4 alsmede indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Aan de onder 12.1 genoemde ontheffingsmogelijkheden zal slechts medewerking worden verleend als daardoor:
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet de ruimtelijke ordening en in lid 2 van artikel 14 (Procedureregels), het plan te wijzigen, als de wijziging betrekking heeft op:
Alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap en/of een deskundige
Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders is de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen van Burgemeester en Wethouders dienen de procedureregels van Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.
Voor zover bij deze regels naar dit onderdeel wordt verwezen gelden de procedurevoorschriften Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.
Bij toepassing van een afwijkingsregel- en wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de instandhouding c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de toelichting van dit plan.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvorm dient rekening gehouden te worden met de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voldoende parkeercapaciteit aanwezig te zijn. De parkeernorm wordt bepaald op basis van de nota gemeentelijk parkeerbeleid die van kracht is op het moment van indiening van de aanvraag. Indien ten tijde van de indiening van de aanvraag geen parkeernota vigeert, zijn de parkeernormen, zoals vastgelegd in bijlage 2 bij deze regels van toepassing.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal contro- leerbaar is.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeer aantrekkende werking.
Een wijziging van gebruik naar een milieugevoelige bestemming moet kunnen voldoen aan de in de milieuwetgeving vastgelegde normering.
Bij een toename van verhard oppervlak (daken, wegen, parkeerterreinen, gedraineerde oppervlakken) is het beleid van Rijnland respectievelijk Delfland, zoals vastgelegd in de Keur en de beleidsregels dat van kracht is ten tijde van die ontwikkeling, het toetsingskader.
In de Keur van Rijnland is vastgelegd dat, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling meer dan 500 m2 onverhard oppervlak wordt verhard, compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in de vorm van extra open water ter grootte van 15% van de toename van de verharding.
Delfland heeft het beleid bij toename van verharding niet opgenomen in de Keur. Het bestemmingsplan is leidend. Binnen het beheergebied van Delfland zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een toe- name van verharding tot gevolg zouden kunnen hebben. Bij afwijkingen van dit bestemmingsplan binnen het beheergebied van Delfland die kunnen resulteren in een toename van verharding moet overleg met Delfland plaatsvinden.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Andere bestemmingen mogen niet in hun gebruik worden beperkt.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het “bestemmingsplan Vinkelaan”
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Wassenaar van PM