Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Stompwijckstraat, Wassenaar
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0629.BPSTOMPW2020-ON01

Regels

 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. het plan
het bestemmingsplan ‘Stompwijckstraat, Wassenaar” met identificatienummer NL.IMRO.0629.BPSTOMPW2020-ON01 van de gemeente Wassenaar.
 
2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
3. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik (functieaanduidingen) en/of het bebouwen (bouwaanduidingen) van deze gronden.
 
4. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
5. aan- en uitbouw
een uit de gevel springend ondergeschikt deel van een hoofdgebouw bestaande uit één bouwlaag, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens, en woon- of slaapgedeelten van een woning.
 
6. achtergevel
gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorkant.
 
7. afgraven en ophogen van de bodem
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd of verhoogd. Hieronder wordt niet begrepen:
  • de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
 
8. archeologische deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
9. archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
  
10. archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
11. bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)
uitoefening van een bedrijf en/of dienstverlening in of bij een woning waarbij de omvang in de
activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijbehorende
bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de
bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;
 
12. beroepsmatige activiteiten (bij wonen)
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden
uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de
(bedrijfs)woning;
 
13. berging
een gebouw ten behoeven van het stallen van fietsen, scooters en scootmobielen.
 
14. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak
 
15. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming
 
16. bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
17. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
18. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
19. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
20. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
21. hoofdgebouw
een of meer panden, of gedeelten daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
 
22. huishouden
persoon of groep van personen, die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
 
23. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals deze luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan, geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
24. kunstwerk
civieltechnisch bouwwerk;
 
25. maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. De voorziening dient ondergeschikt te zijn aan de functie van wonen. Uitgesloten zijn een kinderopvang, een buitenschoolse opvang, een huisartspraktijk, een tandartspraktijk en andere voorzieningen die qua aard en omvang vergelijkbaar zijn.
 
26. nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceer-stations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
27. overige bouwwerken
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
 
28. peil
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
29. pergola
een constructie van latten op palen in de tuin waarlangs planten kunnen groeien.
 
30. prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
  
31. prostitutiebedrijf
een seksinrichting of een escortonderneming.
 
32. seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte in een gebouw of een vaartuig, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
33. straatmeubilair
(Overige) bouwwerken voor openbare nut, zoals:
a.      verkeergeleiders, verkeersborden, verkeerslichten, lantaarnpalen;
b.      abri`s, mupi’s, kunstwerken, zitbanken, bloembakken en speeltoestellen;
c.       kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen;
d.      onder- en bovengrondse afval inzamelsystemen.
 
34. verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
 
35. verblijfsdek
een constructie welke als hoofddoel entree tot de aanliggende functies kent alsmede een verblijfsgebied mogelijk maakt.
 
36. verblijfsgebied
een aaneengesloten gebied waar het doen van verplaatsingen bij het gebruik van het gebied ondergeschikt is aan de overige functies.
 
37. voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
38. voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die gelijk is aan de afstand van het bestaande voorste gebouw tot de weg.
 
39. weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
40. woning/appartement
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
41. zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
 
1. afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2. bouwhoogte van een antenne-installatie
ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
 
ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
 
3. bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
4. breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
5. dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
6. goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
7. inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
8. oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
9. vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
 
10. ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, fundering, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. voet- en fietspaden en toegangspaden;
  3. toegangsweg ten behoeve van parkeren;
  4. water en waterberging;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming; en
  7. speelvoorzieningen en/of kunstwerken.
3.2 Bouwregels
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd: overige bouwwerken ten dienste van de bestemming, waarbij geldt dat:
  1. De bouwhoogte van kunstwerken en/of speelvoorzieningen maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfscheidingen maximaal 0,70 meter mag bedragen;
  3. de erfscheidingen een passende groene uitstraling moeten hebben;
  4. de bouwhoogte van lantarenpalen mag maximaal 8,00 meter bedragen;
  5. nutsvoorzieningen, geen gebouw zijnde, geen grotere oppervlakte mogen hebben dan 2 m² en niet hoger zijn dan 1,50 meter; en
  6. voor het bouwen van balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming de volgende bepalingen:
    1. De diepte van een balkon, luifel of overstekend bouwdeel mag niet meer bedragen dan 2,50 m vanaf de feitelijke aangrenzende buitengevel; en
    2. De bouwhoogte van een balustrade op een balkon mag niet meer bedragen dan 1,50 m vanaf de bovenkant van de vloer van het balkon.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de cultuur-historische waarden in de groenstructuur. In geval van ingrepen in (delen van) de groenstructuren die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals vastgelegd in de rapportage van Tast uit het bestemmingsplan ‘Hofcamp 2013’ of diens rechtsgeldige opvolger, gedateerd maart 2012, moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden. 
 
Artikel 4 Verkeer
4.1   Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet-, fiets- en parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting;
  3. water, waterberging;
  4. nutsvoorzieningen; en
  5. overige verhardingen;
 
4.2  Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
  1. Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals: abri’s, muppi’s, niet voor mensen toegankelijke nutsvoorzieningen, (ondergrondse) huisvuil-inzamelingssystemen, waterbergingen, lantaarnpalen, voorzieningen voor het geleiden van verkeer, en speelvoorzieningen;
  2. De bouwwerken die tot het straatmeubilair worden gerekend zijn ingevolge het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij;
 
4.2.2 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:
  1. De ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
  3. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is; en
  4. de cultuurhistorische waarden in de wegenstructuur: in geval van ingrepen in (delen van) de wegenstructuur die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals vastgelegd in de rapportage van Tast, gedateerd maart 2012, moet onderbouwd worden hoe die waarden in stand gehouden worden.  
Artikel 5 Verkeer - verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Erftoegangswegen;
  2. fiets- en wandelpaden;
  3. een berging ten behoeve van het stallen van scooters, fietsen en scootmobielen, uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘berging’;
  4. verblijfsgebieden;
  5. verblijfsdek;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen; en
  8. overkappingen.
Met daarbij behorende:
  1. Groenvoorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. kunstwerken;
  4. leidingen en kabels;
  5. nutsvoorzieningen; en
  6. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2  Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
  1. Uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de hoogte mag maximaal 7,0 meter bedragen;
  3. de hoogte van de pergola mag maximaal 10,0 meter bedragen, gemeten vanaf het maaiveld;
  4. een berging ten behoeve van het stallen van scooters, fietsen en scootmobielen, uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘berging’;
  5. speelvoorzieningen mogen niet hoger zijn dan 3 meter; en
  6. de oppervlakte ten behoeve van een verblijfsdek mag maximaal 700 m2 bedragen.
  7.   
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Woningen met de bijbehorende voorzieningen, tuinen, groenvoorziening, parkeervoorzieningen, paden e.d.;
  2. voet- en fietspaden;
  3. toegangsweg ten behoeve van parkeren;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; en
  5. ter plaatse van de specifieke functieaanduiding ‘maatschappelijk’ is een functie toegestaan zoals bedoeld onder maatschappelijke voorzieningen.
6.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
 
6.2.1 Aan huis verbonden beroepen
Gebruik van een deel van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
  1. de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd blijft;
  2. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep aan huis niet meer bedraagt dan 30 m².
6.2.2 Aan huis verbonden bedrijf
Het gebruik van een deel van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.1 is verleend.
 
6.3 Bouwregels
 
6.3.1 Algemeen
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. Woningen/appartementen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. ter plaatsen van de specifieke functieaanduiding ‘maatschappelijk’ geldt een maximale oppervlakte van 200 m2 bvo ten behoeve van die functie, met dien verstande dat deze functie uitsluitend op de begane grond is toegestaan; en
  4. bij deze bestemming behorende bouwwerken zoals erfscheidingen e.d.
6.3.2 Hoofdgebouw
  1. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd; en
  2. De hoofdgebouwen en delen van de hoofdgebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben aangegeven op de verbeelding, met dien verstande dat de goot- en dakhoogte aan elkaar gelijk is.
6.3.3 Bijgebouwen
Bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
  1. Bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  2. de vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 2,00 meter van de woning;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak maximaal 100 m² mag bedragen;
  4. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 4 meter bedragen; en
  5. dakkapellen op bijgebouwen niet zijn toegestaan.
6.3.4 Overige bouwwerken
De bouwhoogte van erfafscheidingen, indien grenzend aan de openbare weg, mag niet meer dan 0,70 meter bedragen. De erfscheidingen dienen een passende groene uitstraling te hebben.
 
6.3.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:
  1. De ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; en
  3. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
6.4 Specifieke gebruiksregels
 
6.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van: 
  1. het hoofdgebouw ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;
  2. het hoofdgebouw ten behoeve van kamerverhuur;
  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  4. gronden ten behoeve van open opslag;
  5. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  6. gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast;
  7. gronden en bouwwerken ten behoeve van kamerbewoning voor meer dan 4 bewoners per woning; 
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in 6.4.1 onder a, teneinde binnen een woning en/of bijbehorend bouwwerk de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot een onevenredige parkeerdruk;
  4. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf;
  5. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m² bedragen.
  6.  
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op:
  1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m² waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld; en/of
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.2.2 Selectiebesluit
De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 7.2.1 onder b, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 7.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.
 
7.2.3 Advies
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 indien:
  1. De aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; en
  2. de archeologische waarden, zoals onder lid 7.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); en/of
    4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
7.4  Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Werkzaamheden
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het ondergronds slopen waarbij er funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; en
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
7.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 7.4.1, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 7.3, sub a en b in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m² en niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een opgravingsvergunning zoals bedoeld in artikel 45 van de Monumentenwet 1988;
  6. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten; en
  7. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.
7.4.3 Selectiebesluit
De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 7.4.2 onder b zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 7.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.
                 
7.4.4 Advies
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk een archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
 
7.4.5 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
  1. De werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; en
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op artikel 7.4.5 onder b bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen; en
    5. begeleiding van de activiteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
7.5 Beoordeling
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3 en 7.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden. 
 
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op: 
  1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2.000 m² waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 100 cm beneden maaiveld; en
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.2.2 Selectiebesluit
De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 8.2.1 onder b, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 8.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing. 
 
8.2.3 Advies
Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag. 
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 indien: 
  1. De aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de archeologische waarden, zoals onder lid 8.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); en/of
    4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Werkzaamheden
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 8.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het ondergronds slopen waarbij er funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; en
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
 
8.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 8.4.1, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. Noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 8.3, sub a en b in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.000 m² en niet dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een opgravingsvergunning zoals bedoeld in artikel 45 van de Monumentenwet 1988;
  6. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten; en
  7. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.          
8.4.3 Selectiebesluit
De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 8.4.2 onder b zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 8.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.               
 
8.4.4 Advies
Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk een archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag. 
 
8.4.5 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
  1. De werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; en
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op artikel 8.4.5 onder b bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen; en
    5. begeleiding van de activiteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
8.5 Beoordeling
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3 en 8.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
   
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij de het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
  1. Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
  2. Geen ander werk of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
  3. Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
  4. Van een gebouw, waarvoor een maximumgoothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 60° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.
  5. Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan.
 
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
  1. Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    1. Als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
    5. als plaats voor het (laten) landen of opstijgen van ultralight-vliegtuigen;
    6. voor groeps- en natuurkamperen;
    7. als ligplaats voor woonschepen, tenzij in Hoofdstuk 2 van de regels uitdrukkelijk is toegestaan; en
    8. als seksinrichtingen.
  1. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    1. Seksinrichtingen, tenzij wordt voldaan aan geurbeleid Seksinrichtingen art. 27.2.; en
    2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet.
  1. het gebruik van woningen en/of wooneenheden anders dan voor één huishouden is niet toegestaan; en
  2. het gebruik van woningen en/of wooneenheden voor aan-huis-verbonden beroepen en bed&breakfast is niet toegestaan.
11.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 9.1 wordt niet verstaan:
  1. Vormen van gebruik als bedoeld in lid 9 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits niet buiten bouwvlak en mits in geval van opslag de stapelhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt; en
  2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en).
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere regel afwijking kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de desbetreffende bouwregels in dit plan voor:
  1. Het afwijken van de voorgeschreven maten en afmetingen tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvraag, de afwijking noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden;
  2. het oprichten van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud niet meer dan 75 m3 en dat de goothoogte niet meer dan 3,50 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mogen bedragen;
  3. het oprichten van andere bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de hoogte van deze bouwwerken niet meer dan 10 meter mag bedragen;
  4. geringe afwijkingen van bestemmings- of bouwgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  5. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van de telecommunicatie, mits deze bouwwerken van geringe horizontale afmetingen zijn en mits:
    1. Bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 40 meter bedraagt, de locatie past binnen het gemeentelijk antennebeleid; en
    2. in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden.
  6. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk mits:
    1. Bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 25 meter bedraagt; en
    2. in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden.
  7. de bouw van straatmeubilair binnen bestemmingen waar dit krachtens de bestemmingsbepalingen niet bij recht is toegestaan;
  8. de bouw van bergbezinkbassins met een inhoud van niet meer dan 1000 m³;
  9. het realiseren van een kap onder een hoek van niet meer dan 60°; en
  10. het bouwen binnen 5 meter van de oeverlijn van de bestemming Water nadat een positief advies van het Hoogheemraadschap van Rijnland is ontvangen.
Afwijkingen mogen slechts worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 alsmede indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld met het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan “Stompwijckstraat, Wassenaar”.