Plan: | Ammonslaantje naast 39 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0629.BPAMMONSLNNST36-VG01 |
Aan de noordoostzijde van Wassenaar, in het gehucht Maaldrift, ligt het Ammonslaantje. Het Ammonslaantje bestaat voor een groot deel uit lintbebouwing. De woningen Ammonslaantje 39 en 41 staan op ruime afstand van elkaar. Tussen de woonpercelen ligt een open grasgedeelte. Initiatiefnemer is voornemens op het grasveld tussen deze twee woningen een nieuwe woning te realiseren. Door het realiseren van deze woning wordt er aangesloten op de huidige bebouwingstructuur in het noordelijke deel van het Ammonslaantje. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend plan maakt de realisatie van één woning juridisch-planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan het Ammonslaantje in Wassenaar op een open grasveld tussen huisnummer 39 en 41. Het plangebied ligt ten noordoosten van Wassenaar en aan de westzijde van het gehucht Maaldrift. Aan de westzijde van het plangebied ligt het Ammonslaantje. Ten oosten van het Ammonslaantje ligt een defensie-oefenterrein.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Ammonslaantje-Maaldrift 2013' en heeft de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen - 1', 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ingevolge
artikel 11 (Wonen – 1) van het bestemmingsplan mogen woningen alleen worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De nieuw te bouwen woning is gesitueerd in de bestemming 'Wonen - 1'. Op dit perceel is geen bouwvlak aangegeven.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Ammonslaantje-Maaldrift 2013' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Tevens geldt ter plaatse van het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed Wassenaar - Panden, objecten en archeologie'. Op basis van dit bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de volgende regels m.b.t. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3':
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op:
Afwijking geldend bestemmingsplan
Initiatiefnemer is voornemens een woning te realiseren op het kavel waar al een woonbestemming geldig is. Als afwijking op het huidige bestemmingsplan dient ter plaatse van het plangebied een bouwvlak opgenomen te worden. Tevens moet er worden afgeweken van de bouwregels t.b.v. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Met een archeologisch onderzoek zal de archeologische waarde op de gronden ter plaatse van het plangebied aangetoond moeten worden.
Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer zijn plan informeel voorgelegd aan de direct omwonenden. Op deze manier hebben zij kennis kunnen nemen van het initiatief.
De opbouw van de toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt:
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving | Beschrijving van het plan |
Hoofdstuk 3 Beleidskader | Toetsing aan de relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidskaders |
Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten | Toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten |
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet | Beschrijving van de planregels |
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid | Aantonen van de economische uitvoerbaarheid van het plan |
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid | Aantonen van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan |
Het betreffende perceel ligt ten oosten van Wassenaar en ten noorden van de A44. Het bevindt zich in het gehucht Maaldrift, waar onder andere een defensie-oefenterrein en camping liggen. Het perceel ligt aan het Ammonslaantje. Deze weg is verbonden aan een parallelweg van de A44, de Rijksstraatweg. In de omgeving van het plangebied bevinden zich onder andere twee scholen, een woonzorgcomplex, een kinderboerderij en het bedrijventerrein Maaldrift.
Aan de oostzijde van het Ammonslaantje bevindt zich woonhuis-bebouwing, die vanaf het begin van de twintigste eeuw is ontstaan. De bebouwing langs het eerste deel van het Ammonslaantje, tot en met het huisnummer 30, staat relatief dicht op de weg: ondiepe voortuinen scheiden de huizen van de weg. Dit deel is vrij dicht bebouwd en bestaat uit smalle kavels. De lage nummers, tot en met nummer 15, staan overwegend haaks met de nok op de straat en bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap. De bebouwing van de hogere nummers en aan de Maaldrift is vrijstaand en op grote kavels gelegen. De huizen met cultuurhistorische waarde op de nummers 15, 16 en 17 stammen uit het eerste kwart van de twintigste eeuw (bron: Gebiedsinventarisatie cultuurhistorische waarden Ammonslaantje - Maaldrift). Het Ammonslaantje heeft een slingerende verloop waarbij het woonlint bestaat uit twee delen: een intensief woonlint (Ammonslaantje) en een extensief woonlint (Ammonslaatje 37 a en
hoger en Maaldrift). Het onderscheid zit naast de grootte en de ligging van de bouwvolumes vooral in de perceelsgrootte. De percelen van het extensieve gedeelte zijn gemiddeld ruim 4 keer zo groot als die van het intensieve gedeelte en zijn daarmee bepalend voor het groene en landelijke karakter.
Het perceel voor de beoogde woning bestaat uit een onbebouwd intensief beheerd grasland met een eigen toerit. Tussen het Ammonslaantje en het grasland ligt een smalle watergang.
Naast het perceel staan twee woningen: Ammonslaantje 39 en 41. De afstand tussen de twee woningen bedraagt 37,3 meter. Naastgelegen woningen beschikken tevens over een bijgebouw wat dient als garage. Aan de overzijde van het perceel ligt een agrarisch bedrijf met bijbehorende woning. Aan de oostzijde grenst het grasveld aan de tuin van de achtergelegen woning.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Google streetview, 2019)
Figuur 2.2: Ligging perceel (rood) bovenaanzicht (bron: Google Earth)
Tussen de woningen aan het Ammonslaantje 39 en 41 is het voornemen om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Deze woning sluit qua aard en omvang aan op de huidige woningen die aan het Ammonslaantje liggen. De gevellijn van de woning ligt op dezelfde hoogte als de naastgelegen woning op nummer 41.
Stedenbouwkundige beoordeling
Het plan voorziet in de toevoeging van één woning in het bebouwingslint aan het Ammonslaantje. Het is een oud bebouwingslint dat als element herkenbaar is in het gebied. De toevoeging van de woning vormt een versterking van dat bebouwingslint. Tussen de beoogde woning en beide naast gelegen woningen blijft 14,9 meter open na ontwikkeling van de woning. Hiermee onderscheidt deze ligging zich nog duidelijk van het intensieve lint van het Ammonslaantje. Het open en groene karakter van het extensieve deel van het Ammonslaantje blijft daardoor behouden. In figuur 2.3 is weergegeven hoe de beoogde woning zich verhoudt tot Ammonslaantje 39 en 41.
Door het toevoegen van de woning is er geen sprake van het wegvallen van doorzichten op landschappelijk waardevolle gebieden. Het achterliggende gebied bestaat namelijk uit (woon)bebouwing, tennisbanen en een defensieterrein.
Figuur 2.3: Indicatieve tekening beoogde woning ten opzichte van Ammonslaantje 39 en 41 (bron: Ineni architectuur)
Om aan te sluiten bij het landelijke karakter van het gebied is een schuurwoning beoogd. Het bebouwd oppervlak bedraagt circa 121 m2 en het bestaat uit één laag met een kap. De woning is centraal op het perceel (circa 845 m² groot) gesitueerd. De bouw- en goothoogte van de beoogde woning wordt gelijkgesteld aan de buurwoningen. De maximum bouwhoogte van de woning betreft circa 8 meter.
Het perceel wordt tevens voorzien van een oprit en beschikt over de mogelijkheid voor het bouwen van een bijgebouw wat dient als garage.
Conclusie
Qua aard en omvang past de woning op het perceel. De toevoeging van de woning zorgt voor een versterking van het oude bebouwingslint aan het Ammonslaantje. Tevens blijft het extensieve karakter van dit deel van het Ammonslaantje behouden. In hoofdstuk 3 en 4 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders en aan de omgevingsaspecten.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling ruimtelijk-functioneel en stedenbouwkundig inpasbaar is.
In dit hoofdstuk is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de geldende rijks- provinciale- gemeentelijke beleidskaders. Hierna volgt de belangrijkste conclusie.
De toevoeging van één enkele woning in het bebouwingslint aan het Ammonslaantje leidt niet tot aantasting van de groene zone / groene buffer, de groene grachten of het buitengebied. In de provinciale Omgevingsvisie is het perceel naast Ammonslaantje 39 gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Het bouwen van een extra woning is daarmee in overeenstemming. Gelet hierop is de bouw van de woning niet strijdig met het ruimtelijk beleid zoals onder andere verwoord in de structuurvisie Landgoed aan zee (2017), het rapport Integrale ruimtelijke verkenning gebied tussen Katwijk en Wassenaar (2018) en de provinciale Omgevingsvisie.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de beleidskaders.
Het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012. Hierin wordt gestreefd naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk gaat uit van 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Overige zaken wat betreft de ruimtelijke ordening beslissen provincies en gemeenten zelf. De belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het SVIR is van een dergelijk abstractieniveau dat het geen consequenties heeft voor de beoogde ontwikkeling.
Het Barro bevat de regels gebaseerd op de nationale belangen uit het SVIR. De laatste herziene versie van dit besluit is op 1 januari 2017 in werking getreden. Dit betreft projecten zoals mainport Rotterdam, grote rivieren, defensie, elektriciteitsvoorziening, uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en veiligheid rond rijksvaarwegen.
Conclusie
De regels uit het Barro hebben geen betrekking op de beoogde ontwikkeling.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden. Als deze behoefte niet in het bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen, moet worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
Uit jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 1 woning en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Overigens is wel sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en vormt een logische plek voor de invulling met een woning.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
Figuur 3.1: Visiekaart ruimtelijke structuur Zuid-Holland (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)
In de omgevingsvisie Zuid-Holland worden verschillende opgaven benoemd:
Groene buffer
De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap het contrast behouden tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte. Daarom zijn deze gebieden aangewezen als groene buffer en als zodanig beschermd.
Toetsing en conclusie
In de omgevingsvisie zijn de gronden ter plaatse van het plangebied aangeduid als bestaand stads- en dorpsgebied. Daarnaast ligt het gebied niet in de groene buffer. Het plan voorziet in de toevoeging van één woning in het bebouwingslint aan het Ammonslaantje. Het is een oud bebouwingslint dat als element herkenbaar is in het gebied. De toevoeging van de woning vormt een versterking van dat bebouwingslint (Bron: Raadpleegbrief principeverzoek woningbouw naast Ammonslaantje 39, 2019).
Ook is er geen sprake van het wegvallen van doorzichten op landschappelijk waardevolle gebieden. Het achterliggende gebied bestaat namelijk uit (woon)bebouwing, tennisbanen en een defensieterrein. De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met het eerste uitgangspunt van de omgevingsvisie: Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.
De omgevingsvisie Zuid-Holland vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In samenhang met de structuurvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke ruimtelijke plannen. De volgende passages uit de omgevingsverordening zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Uitgangspunt beleid ruimtelijke kwaliteit: ‘ja, mits’
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) zijn op basis van artikel 6.10 van de verordening pas mogelijk als na toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat dit binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet mogelijk is.
Gebieden met bijzondere kwaliteit (beschermingscategorie 2)
De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.
Het betreft gebieden met de volgende kwaliteiten:
Figuur 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening Zuid-Holland (bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019)
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling van 1 woning wordt op basis van jurisprudentie niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Artikel 6.9 van de provinciale omgevingsverordening is daardoor niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling. Op figuur 3.2 is te zien dat het plangebied buiten de gebiedsbegrenzing van beschermingscategorie 2 en de groene buffer ligt. De regels ten aanzien van dit beleid gelden daarom niet ter plaatse van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de omgevingsverordening Zuid-Holland.
Op 22 maart 2017 heeft de gemeenteraad van Wassenaar de structuurvisie Wassenaar 2025 ‘Landgoed aan zee’ vastgesteld. In deze structuurvisie is op hoofdlijnen de ruimtelijke visie voor Wassenaar in 2025 geschetst.
Een belangrijke rode draad in de structuurvisie is dat de huidige ruimtelijke kwaliteit op duurzame wijze behouden blijft en wordt versterkt voor toekomstige generaties. De structuurvisie geeft nut en
noodzaak aan van het duurzaam behoud van de unieke kwaliteiten van Wassenaar voor volgende generaties. Er is ook ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De structuurvisie nodigt partijen uit te investeren in Wassenaar en biedt binnen een richtinggevend kader ruimte aan ambities van initiatiefnemers.
Figuur 3.3: Verbeelding structuurvisie Wassenaar 2025 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Toetsing en conclusie
Op de visiekaart is Maaldrift, waar het Ammonslaantje ligt, aangeduid als uitwerkingsgebied. In de structuurvisie wordt er met name ingegaan op het bedrijven terrein Maaldrift:
Maaldrift wordt geoptimaliseerd tot een duurzaam bedrijventerrein met respect voor het bestaande groen. Maaldrift is dankzij de internationale uitstraling van Wassenaar aantrekkelijk voor internationale kleinschalige kennisbedrijven. Met Defensie wordt in overleg getreden over het toekomstig gebruik van het defensieterrein. Indien een deel van de opslagfunctie naar een ander gebied kan worden verplaatst, ontstaan er mogelijkheden voor uitbreiding van de groene buffer.
Het Ammonslaantje maakt geen onderdeel uit van het bedrijventerrein en de groene buffer is inmiddels vastgelegd in de omgevingsverordening. De huidige ruimtelijke kwaliteit van het Ammonslaantje blijft door een zorgvuldige inpassing van de woning op duurzame wijze behouden. De structuurvisie Wassenaar vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 1 woning. De beoogde ontwikkeling voorziet daarmee ten opzichte van de vigerende planologische situatie niet in een functiewijziging. De bodemkwaliteit ter plaatse is daarmee reeds geschikt bevonden voor de functie. Bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In de kader van de aanvraag omgevingsvergunning kan wel een actueel bodemonderzoek noodzakelijk zijn.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
De ontwikkeling mag niet leiden tot aantasting van archeologische waarden. In het plangebied gelden archeologische waarden. Ter plaatse van het plangebied geldt 'Waarde - Archeologie 3' op basis van het paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar - Panden, objecten en archeologie.
Toetsing en conclusie
Er vindt geen functiewijziging plaats. In het kader van het bestemmingsplan is daarom geen archeologisch onderzoek vereist. Om uit te sluiten dat eventuele archeologische waarden worden aangetast ,wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een actueel archeologisch onderzoek aangeleverd.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland is het gebied rondom het Ammonslaantje aangeduid als een zandnederzetting uit de periode 1940-1965. Deze van oorsprong agrarische nederzettingen op de strandwallen hebben zich langs de langgerekte wegen over de zandruggen ontwikkeld, waardoor sommige zich verder hebben ontwikkeld als wegdorp.
Er bevinden zich geen gebouwen van cultuurhistorische waarde in en rondom het plangebied. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Door een zorgvuldige inpassing van de woning wordt het bebouwingslint langs het Ammonslaantje verder ingevuld. Het initiatiefplan heeft nauwelijks tot geen invloed op de bestaande cultuurhistorische waarden; het patroon van het landschap, de wegenstructuur, omliggende bebouwing en monumenten, onderscheid tussen oost- en westzijde van het Ammonslaantje, etc. blijven in het initiatiefplan gehandhaafd. Er is daarmee geen sprake van onevenredige aantasting van het lint.
Het onderdeel cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016-2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan het Ammonslaantje te noordoosten van Wassenaar. Het betreft een perceel met de bestemmingen 'wonen' en 'tuin'. Momenteel bestaat het plangebied uit grasland en is het onverhard.
Bodem en grondwater
Op de Bodemkaart is te zien dat de bodem van het plangebied uit enkeerdgronden fijn zand bestaat (figuur 4.1). Met betrekking tot het grondwater is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap IIb= H <25-40 L 50-80 (figuur 4.2). Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) schommelt tussen de 25 en 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 50 en 80 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,2 meter boven NAP.
Figuur 4.1: Overige bodemsoorten plangebied rood omcirkeld(bron: Bodemkaart)
Figuur 4.2: Overzicht grondwatertrappen plangebied rood omcirkeld(bron: Bodemkaart)
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland bevinden in het plangebied geen watergangen of beschermingszones. Wel bevindt zich ten westen van het plangebied een watergang in de categorie overig. Volgens de Legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland kent de watergang behorende tot de categorie 'overig' een beschermingszone van 2 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden (figuur 4.3).
Figuur 4.3: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap, plangebied rood omkaderd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is onbebouwd en niet aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het plan is om 1 woning te realiseren.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Ten westen van het plangebied bevindt zich een watergang in de categorie overig met een beschermingszone van 2 meter. Met deze beschermingszone zal rekening gehouden worden. Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert het uitgangspunt dat bij een toename van het verhard oppervlak met 500 m2 of meer de initiatiefnemer een oppervlakte ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak dient te reserveren voor extra open water als compensatie. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt hierbij is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. De toename van het verhard oppervlak als gevolg van de beoogde ontwikkeling blijft onder de 500 m2, waardoor compenserende maatregelen niet noodzakelijk zijn.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling onder de grenswaarde van 500 m2 valt en er niet gecompenseerd hoeft te worden. Daarnaast bevinden in het plangebied geen waterkeringen. Wel bevindt zich een watergang ten westen van het plangebied. Met deze beschermingszone zal rekening gehouden worden. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de beoogde situatie wordt 1 woning gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen, waardoor het gebied te typeren valt als 'rustige woonwijk'.
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de bestemming 'agrarisch' met specifiek de aanduiding 'bedrijfscentrum - bouwstede'. Het is hier mogelijk om een (rund)veehouderij te houden. De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als buiten de bebouwde kom.
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij dient een afstand van 50 meter te worden gehouden van de stal tot aan de woninggevel. Er wordt aan deze afstand voldaan. In de omgeving van het perceel zijn al woningen gelegen. Het bedrijf wordt hierdoor al in zijn bedrijfsvoering beperkt. Het nieuwe bouwvlak zorgt niet voor een reële beperking van mogelijke bedrijfsvoering ten opzichte van de bestaande beperkingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat door het toevoegen van de woning het agrarisch bedrijf niet meer of minder in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. De bestaande woningen staan immers op nagenoeg gelijke afstand van het bedrijf.
Toetsingskader
Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de parkeernormen van het CROW de parkeerbehoefte bepaald.
Onderzoek
Verkeer
Uitgaande van de CROW-publicatie 381 is voor een vrijstaande koopwoning de verkeersgeneratie 8,2 mvt op een weekdag. Deze geringe toename van verkeersbewegingen zal niet leiden tot een verminderde doorstroming op de omliggende wegen.
Het plangebied wordt ontsloten via het Ammonslaantje richting de Deijlerweg en de N44. Via de Deijlersweg kan het centrum van Wassenaar bereikt worden. Via de N44 kunnen onder andere Leiden en Den Haag bereikt worden.
Op circa 400 meter afstand bevindt zich een bushalte waar bus 43 langskomt die met een frequentie van 2 keer per uur richting Den Haag Centraal en Leiden Centraal rijdt.
Parkeren
Op basis van de CROW normen uit de CROW-publicatie 381 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', uitgaande van het gebied 'rest bebouwde kom' geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeernorm 2,2 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerbehoefte zal worden opgevangen op eigen terrein.
Conclusie
De geringe toename van verkeersbewegingen zal niet leiden tot problemen op de omliggende wegen. De toekomstige parkeerbehoefte zal binnen het plangebied worden opgevangen. De beoogde ontwikkeling is goed bereikbaar zorgt niet voor problemen op de omliggende wegen.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Figuur 4.4: Uitsnede professionele risicokaart met plangebied oranje gemarkeerd
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.4). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor of het water.
Wel vindt er ten oosten van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A44. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door de maatgevende stof GF3 en bedraagt 355 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 485 meter. Het plangebied valt niet in het invloedsgebied.
De buisleiding W-535-08 bevindt zich ten westen van het plangebied op een afstand van circa 325 meter. Het betreft een leiding met een grootte van 6 inch en een werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 70 meter. Het plangebied valt niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet inzichtelijk gemaakt te worden.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water, de weg, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 1 woning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijksstraatweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 27 µg/m³ voor NO2, 19,1 µg/m³ voor PM10 en 11,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,9. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ligt op circa 2,4 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 530 meter (figuur 4.5).
Figuur 4.5: Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op Meijendel & Berkheide op het gebied van stikstof. Ook zal de woning gasloos worden gebouwd waardoor er geen gebouwemissies te verwachten zijn. Om negatieve effecten op stikstofgevoelige natuurgebieden uit te sluiten, zijn er indicatieve AERIUS-berekeningen gemaakt voor zowel de bouw- als gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de bouw- en gebruiksfase van de ontwikkeling.
Soortenbescherming
Momenteel bestaat het plangebied uit grasland wat regelmatig wordt onderhouden. Hierdoor heeft het grasland geen ecologische waarden. Daarnaast zullen werkzaamheden buiten de broedseizoen plaatsvinden om verstoring op de broedvogels te voorkomen. Hiermee worden negatieve gevolgen voor beschermde soorten uitgesloten en vindt er geen overtreding op de Wet natuurbescherming plaats.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling is kleinschalig en betreft de bouw van een woning op een reeds geldende woonbestemming. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet te scharen onder een categorie zoals genoemd in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage en daarmee niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen en de wijze van meten opgenomen.
Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een anti-dubbeltelregel.
Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
De artikelen 'Begrippen' en 'Wijze van meten' bevatten de begripsomschrijvingen respectievelijk de planregels over de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten op het vastgestelde bestemmingsplan 'Ammonslaantje-Maaldrift 2013'. Omdat dit plan alleen voorziet in het toevoegen van een bouwvlak zijn de in bestemmingsplan 'Ammonslaantje-Maaldrift 2013' opgenomen bestemmingen (functies) overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Wonen - 1', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Water'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor het gehele plangebied. Het Ammonslaantje heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.
Enkelbestemmingen
Tuin
Het is wenselijk de beleving en ruimtelijke kwaliteiten van de beeldbepalende kant van woningen/bestemmingen te beschermen. Deze bestemming is daarom geprojecteerd op de voortuin die ruimtelijk gezien vrij van gebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen moeten blijven.
Verkeer
Een klein gedeelte van het Ammonslaantje heeft bestemming verkeer gekregen.
Water
De watergang langs het Ammonslaantje is expliciet bestemd voor Water. Deze watergang is een herkenbaar element van de ruimtelijke en structuur in het gebied. Alleen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden toegestaan. Het beleid is daarnaast gericht op handhaving van de waterstaatkundige functie van deze gronden. Overigens zijn werkzaamheden aan watergangen en -partijen ook vergunningplichtig op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Wonen - 1
Deze bestemming is opgenomen voor de beoogde naast Ammonslaantje 39. Bij deze woning is het hoofdgebouw duidelijk herkenbaar en eenvormig; door middel van een bouwvlak is de situering van het hoofdgebouw aangegeven. Daarnaast is een bijgebouwenregeling. opgenomen.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 3
De bestemming Waarde - Archeologie 3 is van toepassing op gebieden met een hoge waarde of verwachting.
Op deze gronden mag worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m² en waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld; een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Wanneer het bouwplan buiten de hierboven genoemde criteria valt kan het bevoegd gezag medewerking verlenen voor zover de bouwwerken zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt. Tevens dient de aanvrager van de afwijking een rapport te overleggen van archeologisch onderzoek, waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht zijn genomen en de archeologische waarde van de betrokken locatie
naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Er zijn in dit artikel tevens voorwaarden opgenomen ten aanzien van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde.
In elk bestemmingsplan komen algemene regels voor. Onderstaand zijn deze beschreven in overeenstemming met de structuur van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Anti-dubbeltelregel
De regeling zoals deze is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening is overgenomen.
Algemene bouwregels
In deze regel worden de grenzen of de regelgeving aangegeven die randvoorwaardelijk zijn bij of waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
Algemene gebruiksregels
In deze gebruiksbepaling is het strijdig gebruik van gronden en bouwwerken gedefinieerd.
Algemene afwijkingsregels
In deze algemene regels zijn de in de gemeente Wassenaar gebruikelijke afwijkingsmogelijhkeden opgenomen voor ondergeschikte bebouwing.
Algemene procedureregels
In deze regels wordt de procedure voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld evenals de voorwaarden voor het toepassen van de en toetsingscriteria toepassing afwijkingsbevoegdheid.
Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels zoals deze zijn vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen.
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied komen in eigendom van de initiatiefnemer zodra nagenoeg zekerheid kan worden verkregen over het toekennen van het bouwvlak waardoor het recht op het aanvragen van een omgevingsvergunning bestaat. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de kavel worden door de initiatiefnemer gedragen. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikken om de ontwikkeling te kunnen realiseren.
De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer zijn plan informeel voorgelegd aan de directe omwonenden. Op deze manier hebben zij kennis kunnen nemen en input kunnen leveren voor het initiatief. Vervolgens is de opzet van het bestemmingsplan besproken met de directe omwonenden die mogelijk hinder kunnen ervaren. Zij hebben hun mening over het plan aan de initiatiefnemer kenbaar gemaakt en zijn zich bewust van de bestemmingsplanprocedure. De buurtbewoners zijn op deze manier actief betrokken bij het proces.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden worden binnen deze periode in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze in te dienen. De eventuele zienswijzen worden verwerkt in een Nota van zienswijzen. Indien de zienswijzen aanleiding geven tot wijzigingen wordt het bestemmingsplan aangepast voor de vaststelling, zo niet dan wordt het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.
Vooroverleg
Voorafgaand aan de terinzagelegging is het concept bestemmingsplan in het kader van aritkel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan de overlegpartners van de gemeente Wassenaar. Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen van de overlegpartners.
Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan ‘Ammonslaantje naast 39’ heeft in de periode van 11 juni 2020 tot 22 juli 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 6 zienswijzen binnengekomen. In bijlage 3 zijn de zienswijzen samengevat en van een beantwoording voorzien. Tevens wordt inzicht gegeven in de onderdelen die ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan door de zienswijzen of ambtshalve zijn gewijzigd.
Vaststelling
Vervolgens is het bestemmingsplan op 26 januari 2021 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Wassenaar. In bijlage 4 is het overzicht van wijzigingen opgenomen. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzage termijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.