direct naar inhoud van Regels
Plan: ruimte voor ruimte Henegouwerweg 19 in Waddinxveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.bprvrhgouwerweg19-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Bestemmingsplan ruimte voor ruimte Henegouwerweg 19 in Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.bprvrhgouwerweg19-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.7 achtergevel:

de van de weg gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt en paddenstoelen daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Onder andere nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt, danwel het houden van melk- en ander vee op open grond;
  • b. glastuinbouw: teelt van gewassen voor tuinbouw en sierteelt en hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en/of teeltgebouwen;
  • c. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;
  • d. sierteelt: de teelt van sier- en of boomkwekerijgewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van vaste planten;
  • e. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • f. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
1.9 archeologische waarden:

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.10 balkon:

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 Bed & Breakfast:

een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed & breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.13 bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca.

1.14 begane grond bouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.15 bestaande situatie:
  • a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en ter plaatse functioneert.

1.27 carport:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg.

1.28 Compensatie-eenheid/compensatie-woning:

voor de sloop of sanering van iedere 1.000 m2 gebouwen op één of meer percelen, iedere 5.000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd. Eén compensatiewoning wordt (als rekenwaarde) gezien als een compensatie-eenheid (ce) van 600 m3;

  • 1. Een gebouw is elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  • 2. Sierteeltgrond is grond die daadwerkelijk in gebruik is als sierteeltgrond (gemeten land, peiljaar 2011).

Rekenvoorbeeld:
600 m2 gebouw = 0,6 ce = 360 m3
10.000 m2 glas = 2 ce = 1.200 m3

1.29 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.30 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt.

1.32 dakopbouw:

het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 erf:

de al dan niet verharde grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

1.35 erker:

een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek..

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 hobbymatig agrarisch gebruik:

het houden van een beperkt aantal dieren, zoals paarden en schapen (maximaal 5 GrootVeeEenheid per hectare) en het in de open lucht telen van gewassen (niet zijnde: een boom- en/of sierteeltkwekerij, een bollenteeltbedrijf) voor hobbymatig gebruik, op niet bedrijfsmatige wijze.

1.38 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 huishouden:

een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.40 inwoning:

het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.

1.41 kassen:

bouwwerken voornamelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, schaduw-, gaas-, boog- en tunnelkassen daaronder begrepen.

1.42 kelder:

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.

1.43 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen.

1.44 landschappelijke waarde:

de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen.

1.45 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende en diens partner door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.46 natuurwaarden:

de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen.

1.47 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.48 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30 % van het brutovloeroppervlak als zodanig gebruikt mag worden.

1.49 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.50 peil:

het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte aangrenzend aan het bouwwerk.

1.51 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze Regels deel uit maakt.

1.53 straatmeubilair:

bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.54 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.55 verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.

1.56 voorgevel:

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.57 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.

1.58 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere hoofdgebouw.

1.59 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen overstroming of onder water zetten.

1.60 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.61 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.62 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot de snijlijn van het dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren,

2.5 horizontale bouwdiepte van een gebouw:

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde vanaf de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 verticale bouwdiepte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van (bestaande) agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten uitsluitend in extensieve vorm;
  • b. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het kenmerkende verkavelingspatroon van sloten en smalle percelen, het open weidegebied en de daarmee samenhangende natuurwaarden;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. overige bouwwerken;
  • e. terreinen;
  • f. wegen en paden;
  • g. kunstwerken;
  • h. water.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
  • b. De afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water' bedraagt ten minste 3 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 1 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water', met dien verstande dat:

  • a. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang;
  • c. daardoor hetzij direct hetzij indirect geen onevenredige aantasting van landschaps- en/of natuurwaarden ontstaat.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor hobbymatig agrarisch gebruik, met dien verstande dat:

  • a. daardoor hetzij direct hetzij indirect geen onevenredige aantasting van landschaps- en/of natuurwaarden ontstaat.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met daarbij behorende:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. in- en uitritten;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. kunstwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
  • b. De afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water' bedraagt ten minste 3 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal1 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water', met dien verstande dat:

  • a. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang;
  • c. daardoor hetzij direct hetzij indirect geen onevenredige aantasting van landschaps- en/of natuurwaarden ontstaat.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;

met de daarbij behorende:

  • c. hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken ;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. ontsluitingspaden;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. kunstwerken;
  • k. speeltoestellen;
  • l. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de gronden mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
  • b. De afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water' bedraagt ten minste 6 m.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • c. splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning is niet toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 4 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  • f. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding 1' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de lengte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 13 meter;
    • 2. de lengte-breedte verhouding van het hoofdgebouw bevindt zich in de bandbreedte tussen 2 : 1,4 en 2 : 1,6, waarbij de lengterichting van de woning oost-west gericht is, haaks op de landschappelijke verkaveling;
    • 3. de maximale inhoud bedraagt 600 m3 inclusief bijbehorende bouwwerken.
5.2.3 Voorwaardelijke verplichting

Als er woningen worden gerealiseerd ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding 1' geldt als voorwaarde dat:

  • a. woningen uitsluitend zijn toegestaan indien deze worden gerealiseerd in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling;
  • b. het agrarisch bedrijf, betrokken in de Ruimte voor Ruimteregeling beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige agrarische functie hiermee vervalt;
  • c. de voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) gesloopt is, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt;
  • d. de gesloopte bebouwing nimmer teruggebouwd mag worden;
  • e. voldaan wordt aan het benodigde contingent, waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de sanering van:
    • 1. 1.000 m² agrarische bedrijfsbebouwing; en/of
    • 2. 5.000 m² kassen; en/of
    • 3. 2,25 ha sierteeltgronden.
  • f. als compensatie-eenheid geldt ter plaatse van sba-1 een woonruimte van 600 m3 exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume;
  • g. bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden;
  • h. de woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. de woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • j. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • k. er dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal;
  • l. de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder mag niet worden overschreden, dan wel de vastgestelde hogere grenswaarde en de voorwaarden als benoemd in de afgegeven hogere grenswaarde moeten blijvend in acht genomen worden.
5.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1 m afstand achter de voorgevellijn;
  • b. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m2. Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 mag het oppervlakte van 50 m2 vermeerderd worden met 10% van het oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 500 m2, tot een maximum van 120 m2, of zoveel meer als bij het ontwerpbestemmingsplan aanwezig was;
  • c. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, met een maximum van 4 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 m;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5 m.
5.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de hoogte:
    • 1. maximaal 1 m;
    • 2. maximaal 2 m, indien deze tenminste op een afstand van 1 m ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;
  • c. de hoogte van pergola's bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking afstand tot bestemming 'Water'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water', met dien verstande dat:

  • a. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang;
  • c. daardoor hetzij direct hetzij indirect geen onevenredige aantasting van landschaps- en/of natuurwaarden ontstaat.
5.3.2 Afwijking dakopbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 d en 5.2.2 e, voor het overschrijden van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, teneinde een dakopbouw te realiseren, met dien verstande dat de toegelaten bouwhoogte en goothoogte met maximaal 0,8 m overschreden wordt.

5.3.3 Afwijking hekwerk dakterras

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 e, en 5.2.4 d, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen en de maximale toegestane goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, teneinde een hekwerk ten behoeve van een dakterras te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding maximaal 1,0 m bedraagt;
  • b. de afstand tot zijdelingse perceelsgrens minimaal 1,5 m bedraagt.
5.3.4 Afwijking maximaal volume

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 f3 voor het overschrijden van de maximale toegestane inhoud van het hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken tot:

  • a. maximaal 750 m3 voor bebouwing binnen 50 m vanaf de rand van de weg en onder voorwaarde dat voldoende contingent wordt ingezet;
  • b. maximaal 1.200 m3 voor bebouwing vanaf 50 m tot 150 m vanaf de rand van de weg en onder voorwaarde dat er voldoende contingent wordt ingezet;

onder voorwaarde dat:

  • c. het vergroten van de inhoud van woningen uitsluitend is toegestaan met gebruikmaking van contingent in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling;
  • d. van de lengte-breedte verhouding van het hoofdgebouw, als vermeld in 5.2.2 f 1 en 2 niet wordt afgeweken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen, behoudens in het geval van mantelzorg;
  • b. horeca;
  • c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
5.4.2 Aan-huis-verbonden-beroepen en -bedrijven

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven toegestaan naast de woonfunctie, met dien verstande dat

  • a. maximaal 30% van het grondoppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt voor deze activiteiten met een maximum van 50 m2;
  • b. uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, die staan vermeld in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beïnvloedt;
  • d. er geen detailhandel plaatsvindt;

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 teneinde een Bed & Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
  • b. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
  • c. de Bed & Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
  • d. de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
  • e. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
  • f. de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grondendoor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 6.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt.
6.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien:

  • a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
6.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

6.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en dieper dan 300 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grondendoor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 7.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 300 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1000 m2 of meer bedraagt.
7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien:

  • a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
7.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in lid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' als bedoeld in artikel 7.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkeringen;
  • b. waterstaatkundige voorzieningen;
  • c. het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

8.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing / toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

8.3 Bouwregels
8.3.1 Bouwen algemeen

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 8.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

8.3.2 Uitzondering

Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden bebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3.3 Afwijking van bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij en omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende overige werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  • b. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Algemeen
  • a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen d.d. 9 juli 2014 gehanteerd;
  • c. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • d. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

10.2 Vloerpeilen

Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:

  • a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het betreffende Hoogheemraadschap gehanteerde zomerpeil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
  • b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Gebruiksverbod

Behoudens het bepaalde in artikel 14 Overgangsrecht gebruik is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan

11.2 Voorbeelden strijdig gebruik

Het verbod, bedoeld onder 11.1 omvat in ieder geval: de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;

11.3 Ondergeschikte functies

In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Wijzigen bestemmingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.

12.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

12.3 Wijzigen Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene bouwregels

Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van:

  • a. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  • b. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
  • e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • g. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste artikel met maximaal 10%;
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ruimte voor ruimte Henegouwerweg 19 in Waddinxveen.