Plan: | Kanaalweg 2-4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.bpkanaalweg2tot4-0401 |
Een initiatiefnemer heeft het plan opgevat om het voormalige schoolgebouw van de Kameleon aan de Kanaalweg 2-4 te Waddinxveen te herontwikkelen. De school staat leeg. Het voornemen is om in dit historische pand (gemeentelijk monument) twaalf woningen te realiseren. De aanbouw uit 1970 aan de oostzijde van het gebouw wordt gesloopt en er wordt een vleugel in lijn met de rest van het historische gebouw voor terug gebouwd.
Om het doel te bereiken dient de ontwikkeling, juridisch-planologisch te worden vastgelegd. Door het project in een bestemmingsplan vast te leggen wordt het mogelijk gemaakt om het plan tot uitvoering te brengen.
Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van de kern van Waddinxveen. Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied in rood omlijnd.
Ligging plangebied in Waddinxveen
Begrenzing plangebied
Ten noorden wordt het plangebied begrensd door de Kanaalweg en ten zuiden door de Ringvaartsingel.
Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015'. De bestemming die het plangebied heeft maakt de gewenste ontwikkeling niet mogelijk.
Het plangebied heeft nu de bestemming 'Maatschappelijk'. Tevens ligt op dit gebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015'
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied en een toelichting wordt gegeven op de wijze van bestemmen. In hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in de St. Victorwijk. De St. Victorwijk vormt een enigszins geïsoleerde wat oudere buurt (jaren 50/60), ingeklemd tussen Kanaaldijk en Wilhelminakade. In de St. Victorwijk bevinden zich onder meer de St. Victorkerk, de Oud Gereformeerde Gemeente, de Speeltuinvereniging Zonnig Zuid en het plangebied bestaande uit basisschool De Kameleon.
Foto locatie plangebied, bron: Google Streetview (2010)
Het schoolgebouw is gelegen aan de Kanaalweg en betreft een historische pand (gemeentelijk monument). Het pand is gebouwd in 1928 in de stijl van de Amsterdamse School met enkele naderhand aangebrachte aanbouwen (vanaf 1970) aan de oostzijde van het gebouw en een fietsenstalling/ berging aan de westzijde, zie onderstaande afbeelding. Het bebouwde oppervlakte bedraagt circa 1.475 m2.
Luchtfoto plangebied met het historisch pand (zwarte arcering) en latere aanbouwen en fietsenberging (rode arcering)
Onderhavige ontwikkeling voorziet in het hergebruik van de monumentale schoollocatie ten behoeve van de realisatie van twaalf woningen. De specifiek kenmerkende monumentale onderdelen van het gebouw blijven bewaard en worden beter zichtbaar gemaakt, mede door de sanering van naderhand aangebrachte toevoegingen. Circa 950 m2 van het gebouw blijft behouden, circa 225 m2 wordt in dezelfde stijl opgetrokken als het bestaande gebouw en circa 300 m2 wordt gesloopt, zie onderstaande afbeelding. Aanvullend wordt de mogelijkheid geboden om bergingen te kunnen realiseren aan de voorzijde (noordzijde) van het gebouw met een gezamenlijke oppervlakte van circa 100 m2. De ligging ervan is vastgelegd op de verbeelding.
Luchtfoto plangebied met te behouden delen (zwarte arcering), te slopen delen (rode arcering) en nieuwbouw (blauwe arcering)
Er ontstaat op de locatie een interessante woonlocatie die ten opzichte van het huidige aanbod in Waddinxveen te zien is als waardevolle kwalitatieve toevoeging (doelgroep gezinnen en startende stellen). Stedenbouwkundig sluit de nieuwbouw aan bij de bebouwing in het gebied. De goot- en bouwhoogte bedraagt 6 en 10 meter. Bij de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met het behoud van voldoende groen. In onderstaande figuren is het bouwplan globaal weergegeven.
Overzichtstekening
Impressie nieuwe situatie
De verkeersontsluiting vindt plaats via de Kanaalweg. Via de Zuidkade/ Apollolaan of Zuidkade/ Kouwe Hoek is de Kanaaldijk bereikbaar, die fungeert als gebiedsontsluitingsweg van de wijk.
Ieder bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.
Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning. Er wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte zoals in de CROW is genoemd.
CROW 317 (2012) | ||
Programma | Parkeerkengetal (rest bebouwde kom) | Totaal |
12 woningen koop, tussen/hoek (matig stedelijk) | min 1,5 / max 2.3 | 1,9 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 22,8 |
Er wordt voorzien in twaalf parkeerplaatsen op eigen terrein en 15 parkeerplaatsen worden opgenomen in het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied (zie overzichtstekening). Met de 27 parkeerplaatsen die worden gerealiseerd wordt dus voldaan aan de parkeernorm.
Dit plan voorziet derhalve in voldoende parkeergelegenheid.
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastratuctuur en Ruimte de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.1.3 wordt nader ingegaan op de Ladder.
Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggend bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 6.1 is de onderbouwing opgenomen.
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De Actualisering 2016 van de VRM is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening ruimte 2014 en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
De Actualisering 2016 heeft betrekking op onder meer strandbebouwing, de 3 ha-kaart en de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren.
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. Hieronder valt ook het Programma ruimte, het Programma mobiliteit, de Verordening ruimte en de Agenda ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie gaat uit van 4 rode draden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Wonen
De provincie wil dat wordt voorzien in de maatschappelijke vraag naar woningen. Die vraag ontwikkelt zich sinds enkele jaren onomkeerbaar door structurele demografische ontwikkelingen. De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd.
Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. Het accent van de bouwbehoefte op stads-en dorpscentra en hun directe omgeving, past goed bij de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland. Als op die plaatsen wordt gebouwd, kunnen voorzieningen beter worden benut of versterkt (kwalitatief hoogwaardig systeem van openbaar vervoer), de leefbaarheid en agglomeratiekracht worden versterkt en de groene ruimte worden gespaard.
Beter benutten en opwaarderen van wat er is
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening Ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het “bestaand stads- en dorpsgebied” (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD. Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en op de kaart 'Beter benutten van bebouwde ruimte' aangewezen als zijnde 'bebouwde ruimte'.
Behoud en versterking leefkwaliteit van de bebouwde ruimte
Zoals eerder aangegeven zet de provincie in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zitten aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:
i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Ladder voor duurzame verstedelijking
In paragraaf 6.1 is de onderbouwing opgenomen ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ruimtelijke kwaliteit
Onderhavige ontwikkeling voorziet in het hergebruik van een monumentale schoollocatie ten behoeve van de realisatie van twaalf woningen gelegen in een woonwijk in Waddinxveen. De ontwikkeling sluit daarmee aan op het uitgangspunt beter benutten en opwaarderen van wat er is. De specifiek kenmerkende monumentale onderdelen van het gebouw blijven bewaard en worden beter zichtbaar gemaakt, mede door de sanering van naderhand aangebrachte toevoegingen. Door de nieuwe economische (woon)functies kan het pand derhalve beter in stand worden gehouden en voor de toekomst bewaard blijven.
Tevens ontstaat op de locatie een interessante woonlocatie die ten opzichte van het huidige aanbod in Waddinxveen te zien is als waardevolle kwalitatieve toevoeging.
Stedenbouwkundig sluit de nieuwbouw aan bij de bebouwing in het gebied. Bij de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met het behoud van voldoende groen. De ruimtevraag voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid en bodem, zie hiervoor hoofdstuk 6.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de visie Ruimte en Mobiliteit en de verordening Ruimte.
Op 14 maart 2013 is de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland voor de periode 2013-2019 opgesteld. In deze regionale agenda leggen de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas vast hoe zij vorm geven aan de samenwerking rond wonen. Voor de periode 2013-2019 spreken de gemeente het volgende met elkaar af:
Conclusie
In paragraaf 6.1 is de onderbouwing opgenomen ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De planontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten, waarvoor geconcludeerd kan worden dat het plan onderdeel kan uitmaken van de Regionale Agenda Wonen.
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema's. In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'Wonen bestaand'.
Wonen & voorzieningen
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd. Van dit programma is ongeveer de helft bestemd voor de behoefte vanuit de eigen gemeente en de andere helft voor instroom vanuit de regio, waarmee de gemeente Waddinxveen haar regionale/Zuidvleugel rol invult.
In vergelijking met het bestaande programma betekent de nieuwe ambitie een bijstelling van circa 6.000 woningen naar 4.250 woningen. De realiteit leert dat op dit aantal sprake zal zijn van planuitval (ervaringscijfers is veelal 30%). Daarnaast worden deze woningen in de tijd gefaseerd.
Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.
Plangebied
Het plangebied is op Kaart 4 Thema Wonen & voorzieningen aangewezen als 'Wonen bestaand'. Het plan voorziet in de bouw van twaalf woningen aan de Kanaalweg. Met de herontwikkeling van de monumentale schoollocatie draagt deze ontwikkeling bij aan een aantrekkelijk en kwalitatief onderscheidend woonaanbod. De gemeente voorziet zodoende in de herontwikkeling van bestaande locaties in de bebouwde kom en is in overeenstemming met de Structuurvisie Waddinxveen 2030.
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie Waddinxveen 2018-2022 vastgesteld. Het doel van deze woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Die richting bestaat uit een hoofddoelstelling, vier pijlers en een woninbouwprogramma.
Hoofddoelstelling: prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen ligt op het grensvlak van stad en platteland. Het voorzieningenniveau is goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven. Waddinxveen is goed bereikbaar. Dat maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. Iedereen die dat wil moet op een prettige, geschikte manier kunnen wonen in Waddinxveen. Daarom moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.
Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil dan ook kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.
Pijler 2: wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel ook samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is en wonen in een geschikte woning.
Pijler 3: duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.
Pijler 4: leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden. Goede kwaliteit hangt samen met de woning zelf, maar ook met de woonomgeving. Waddinxveen kent verschillende woonmilieus. We bewaken de aanwezige variatie in woonmilieus. Daarnaast zetten we in op woonmilieus met een onderscheidend karakter ten opzichte van de woonmilieus die in ene bepaalde wijk al aanwezig zijn.
Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en 't Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. De verdeling in vraag naar koop- en huurwoningen is ongeveer 55-45. De wenselijke verdeling tussen eengezins- en meergezinswoningen is min of meer gelijk. Van het nieuwbouwprogramma in Waddinxveen willen we minimaal 30% in de sociale huur realiseren. We zetten daarnaast in op 12% middeldure huur en 10% goedkope koop. De rest is in het middeldure en dure koopsegment. We monitoren de woningbouw door middel van een jaarlijks bij te stellen woningbouwprogramma.
Conclusie
De ontwikkeling van de twaalf woningen voldoet aan de criteria genoemd in het afwegingskader en is in overeenstemming met het beleid genoemd in de Woonvisie van de gemeente Waddinxveen.
Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.
Uit evaluatie van Groenstructuurplan 2004 kwam naar voren dat onderscheid tussen categorieën groen miste; al het groen stond aangegeven als hoofdstructuur, wat in de praktijk belemmerend werkte. Voor bomen kwam hetzelfde naar voren. Dit werkte uit in veel teleurstelling over de procedure bij verlenen van kapvergunningen. Er miste een visie op de inrichting en samenstelling van het groen. Dit is meegenomen in het Groenstructuur en Groenbeleidsplan.
In mei 2016 heeft de gemeenteraad het Groenstructuur en Groenbeleidsplan 'Waddinxveen Hart voor Groen' vastgesteld. In het groenstructuur en groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkgroenstructuren van het gemeentelijke groen vastgelegd. Tevens worden praktische beleidskaders voor het openbaar groen verwoord. Dit om duidelijkheid en toegankelijkheid naar een brede doelgroep te bieden. Dit wordt versterkt met kaartmateriaal dat onderscheid maakt tussen hoofd- en wijkgroenstructuur. Het beleid rond de hoofdgroenstructuur geeft prioriteit aan het behouden en versterken van het groen, er is weinig mogelijk door een streng beschermingsregime. Voor wijkgroen geldt een milder beschermingsregime, voor overige groen is meer mogelijk. Voor alle categorieën geldt dat bij een ingreep/ontwikkeling groen gecompeseerd wordt. De groenstructuur en het groenbeleidsplan biedt meer ruimte voor een praktische afweging bij het kappen van bomen.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte, omdat het plangebied is opgenomen binnen de bebouwingscontour en is aangeduid als stads- en dorpsgebied. Het woningbouwprogramma van twaalf woningen wordt voorts opgenomen in de Agenda Wonen Midden-Holland, waarover regionale afstemming plaatsvindt. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
Woningbouw op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan (NWP) 2016 – 2021 vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:
Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers.
Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen.
Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:
In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.
Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.
In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.
Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.
Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.
In het plangebied is een waterkering die is opgenomen op de legger van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hierna wordt ingegaan op de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan met het aspect water is omgegaan.
Waterkering
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het waterschap zal worden geraadpleegd in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Het verplicht opnemen van de waterkering in het bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening Ruimte (2010).
Waterkwantiteit/ waterkwaliteit
Het uitgangspunt voor het watersysteem is het faciliteren van de ruimtelijke functies en belangen in het gebied. Over het algemeen functioneert het watersysteem het best met grote, robuuste eenheden. Het streven is daarbij om bij ontwikkelingen zo groot mogelijke aaneengesloten peilgebieden te creëeren en te behouden en lokale afwijkende peilen zoveel mogelijk op te heffen. Het plan voorziet in de realisatie van twaalf woningen in een reeds bestaande woonwijk. Het verhard oppervlakte zal gelijk blijven. Er is dan ook geen sprake van een compensatieopgave.
Waterafvoer
Het schoolgebouw is reeds aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Om verslechtering van de waterkwaliteit ten gevolge van de ontwikkeling te voorkomen, dienen geen uitlogende (bouw)materialen toegepast te worden. Hierbij kan gedacht worden aan zink, lood en koper. Tevens zou geen gebruik gemaakt moeten worden van chemische onkruiden gladheidsbestrijding. Het hemelwater wordt via een gescheiden stelsel afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit geldt tevens voor het verharde terrein oppervlak zoals bestrating.
Conclusie
Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt de transformatie van de voormalige school De Kameleon kwalitatief onderbouwd ten behoeve van de regionale afstemming van woningbouwplannen. De totale woningbouwprogrammering van Waddinxveen gaat uit boven de Woningbehoefteraming 2016 (WBR) en uiteindelijk ook boven de Bevolkingsprognose 2016 (BP). Omdat de woningbouwprogrammering tot 2029 boven de WBR uitkomt, dient conform het in Midden-Holland afgesproken afwegingskader voor woningbouwplannen afgestemd te worden met gemeenten binnen Midden-Holland, waarmee een significante verhuisrelatie bestaat. In het geval van Waddinxveen betekent dit voor dit plan afstemming met Gouda, Bodegraven-Reeuwijk en Zuidplas. Waddinxveen heeft geen significante verhuisrelatie met de Krimpenerwaard.
Kenmerken van het plan
Plaats: Waddinxveen
Woonmilieu: Kleinstedelijk
Stedenbaan: Binnen invloed van toekomstig Station Waddinxveen Triangel
Locatie Plan: Liggend binnen het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD)
Type plan: Transformatie monumentaal schoolgebouw
Bestemmingsplan: Bebouwde Kom Waddinxveen 2015, met de bestemmingen Maatschappelijk
Nieuwe bestemming: Wonen
Aantal woningen: maximaal 12
Type woningen: eengezinswoningen
Prijsklasse: 5 goedkoop (< € 200.000) en 7 middelduur (< € 300.000)
Investeerder: Ja,
Regionale projectenlijst: Het plan is opgenomen als Kanaalweg 2-4 in blok 2 in de periode 2015-2024.
Toelichting plan
Het plan ligt in de Sint Victorwijk in het zuidoosten van Waddinxveen. De locatie ligt in bestaand Stads- en dorpsgebied, binnen de invloedssfeer van het nieuwe station Waddinxveen Triangel. Het plangebied heeft nu een maatschappelijke bestemming. Het gaat om een voormalig schoolgebouw. De locatie ligt in een woonwijk.
Het is de bedoeling binnen het plangebied maximaal 12 woningen te realiseren. Deze worden gerealiseerd in het huidige, monumentale deel van de school. Het niet-monumentale deel van het schoolgebouw wordt gesloopt en vervangen door woningen.
Invulling van het plangebied geeft een kwaliteitsimpuls aan de wijk. Het plan zorgt voor behoud van een karakteristiek schoolgebouw in de wijk, met een nieuwe invulling van het gebouw. Het pand is aangewezen als gemeentelijk monument.
In de Woonvisie Waddinxveen 2018 geeft de gemeente aan in te zetten op gevarieerde woonmilieus. Er zijn in Waddinxveen geen grootschalige monotone woonwijken. De wijken zijn over het algemeen gemengd qua bewoners en woningen. Dit zorgt voor levendige, stabiele wijken en een prettig woonmilieu. Variatie in het woningaanbod houdt Waddinxveen aantrekkelijk voor de huidige inwoners en voor potentiële vestigers. Bij binnenstedelijke herontwikkelingen en transformatie van bestaand vastgoed kijken we goed naar de opbouw van de wijk en wat er nodig is in aanvulling op de bestaande voorraad in de wijk om zo de doelgroepen in de wijk te kunnen bedienen en de wijk leefbaar te houden. We zetten in op variatie van woningen per wijk. In de Victorwijk zijn relatief veel eengezinswoningen in de sociale huur. Alle huizenblokken rondom de Kanaalweg 2-4 bestaan uit dit segment. Om de benodigde variatie in de wijk te krijgen zijn de eengezinskoopwoningen een goede aanvulling.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor de ladder voor duurzame verstedelijking moet een aantal vragen worden doorlopen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt, op basis van uitspraken van de Raad van State, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal twaalf woningen en is daarmee dus ladderplichtig.
De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime mogelijk was of kon worden gerealiseerd.
Het plan voorziet voor een deel in de verbouwing van het bestaande schoolgebouw naar 9 woningen. Daarnaast wordt een deel van het schoolgebouw gesloopt en vervangen door 3 woningen. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag. De huidige bebouwing bedraagt circa 1.475 m2. Het bebouwd oppervlak bedraagt in de nieuwe situatie circa 1.275 m2.
Wanneer het een functiewijziging betreft moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat er toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om een klein plan met weinig ruimtelijke impact. Er kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het gaat om een klein plan. Bij de binnenstedelijke ontwikkelingen in Waddinxveen komt het grootste deel van de kopers uit Waddinxveen zelf. De verwachting is dat dit ook in dit plan het geval is. Daarmee is het verzorgingsgebied lokaal.
Ook als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet blijken dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader moet aandacht worden besteed aan de behoefte.
Kwantitatieve behoefte
Zoals aangegeven gaat de woningbouwprogrammering van Waddinxveen uit boven de Woningbehoefteraming van 2016 (WBR) en uiteindelijk ook boven de Bevolkingsprognose (BP). Dit is het geval wanneer alle plannen die nu op de projectenlijst ook daadwerkelijk voor 2029 worden gerealiseerd. De ervaring leert dat een deel van de geplande woningbouw niet doorgaat of vertraagt (planuitval). Er wordt daarom verwacht dat de uiteindelijke productie lager uitvalt dan de nu geplande woningen. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er pas gebouwd wordt als er voldoende afgezet is. Er wordt immers niet gebouwd voor leegstand. Dit is nu niet verwerkt in de cijfers voor de Regionale Agenda Wonen (2014). Jaarlijks stellen wij onze prognoses bij. De afgelopen jaren is er in Waddinxveen fors meer gebouwd dan waar volgens de WBR en BP behoefte aan zou zijn. Uit het feit dat er meer is gebouwd en ook afgezet volgt dat er in ieder geval in die jaren meer behoefte is dan de WBR aangeeft.
De regio Midden-Holland heeft een aantal onderzoeken laten uitvoeren naar de woningbehoefte in de regio. Uit het onderzoek van Fakton (marktonderzoek Regio Midden-Holland, doelgroepen en hun vraag naar nieuwbouwwoningen oktober 2017) komt naar voren dat er een effectieve behoefte van 300 woningen per jaar is voor Waddinxveen. Op basis van de Woningbehoefteraming van de provincie Zuid-Holland is er een eigen behoefte van 1622 woningen in de periode 2015-2029. Dit komt neer op een eigen behoefte van gemiddeld 108 woningen per jaar. Daarnaast is er dus een grote (boven)regionale vraag. Met name in Park Triangel wordt voor deze bovenregionale behoefte gebouwd. Nu een deel (60%) van Park Triangel als bovenregionaal kan worden aangemerkt, blijven de plannen die voor de lokale en regionale behoefte worden gebouwd binnen de bandbreedte. Binnen die bandbreedte is voldoende ruimte voor de transformatie van De Kameleon. Er is harde plancapaciteit voor 1621 woningen. Tot de bovengrens van de bandbreedte is dan nog ruimte voor 574 woningen. Een deel hiervan, circa 400 woningen, is al ingevuld door zachte plannen, waar al afspraken over zijn gemaakt met rechthebbenden. Er is daarnaast dus nog steeds enige ruimte om woningen toe te voegen.
Kwalitatieve behoefte
De Woonvisie Waddinxveen 2018-2022 (vast te stellen door de gemeenteraad in december 2017) geeft richting en kaders aan het beleid rondom het wonen en de woningmarkt.
De woningvoorraad moet zo goed mogelijk aansluiten bij de markt (vraag) en mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende woonruimte worden ondersteund. Passende woonruimte kan voor iedereen iets anders betekenen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden. Voor de bestaande woningvoorraad betekent dat de kwaliteit wordt bewaakt en waar nodig verbeterd. Het programma voor nieuwbouw wordt afgestemd op de ontwikkelingen in de vraag. De ontwikkeling van de bevolking heeft effect op de aantallen benodigde woningen, maar ook op het soort woningen en de woonmilieus.
In de Woonvisie Waddinxveen 2018-2022 geven we aan dat we inzetten op variatie van woningen per wijk. In de directe omgeving van De Kameleon liggen vrijwel alleen grondgebonden sociale huurwoningen. De huurwoningen in deze wijk zijn van goede kwaliteit. Om meer diversiteit in de wijk te krijgen, willen we in De Kameleon koopwoningen realiseren in het lagere en middensegment.
Dit plan sluit qua programmering aan op de Woonvisie van de gemeente.
De provincie Zuid-Holland maakt werk van Slim! Ruimtegebruik. De ruimte is schaars. Terwijl er kantoren en winkels leegstaan, zijn er juist woningen nodig. De herontwikkeling van het voormalige schoolgebouw De Kameleon sluit aan op dit principe. Een bestaand gebouw wordt getransformeerd binnen het stedelijk gebied. Hierdoor wordt de kwaliteit van het bestaande bebouwde gebied vergroot.
Mogelijke concurrentie
De locatie De Kameleon ligt in een kleinstedelijk woonmilieu. Op basis hiervan wordt bekeken of het plan concurrerend kan zijn met de gemeenten waarmee Waddinxveen een significante verhuisrelatie heeft. Binnen de regio zijn dit Gouda, Zuidplas en Bodegraven-Reeuwijk.
Gouda heeft een stedelijk woonmilieu en Zuidplas en Bodegraven-Reeuwijk hebben allebei een centrumdorps woonmilieu. Gezien de ligging van Waddinxveen zijn de verschillen tussen deze woonmilieus in werkelijkheid niet zo scherp als het ABF-model veronderstelt. Doordat een woning in een voormalig schoolgebouw afwijkt van regulier gebouwde woningen is er weinig kans op concurrentie. De verwachting is dat deze locatie vooral lokale kopers zal trekken.
Dit is de laatste vraag die in het kader van de ladderonderbouwing beantwoord moet worden. De Kameleon is een voormalig schoolgebouw in ene woonwijk en ligt daarmee in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast ligt het binnen de invloedssfeer (<800m) van het in het voorjaar 2018 te openen nieuwe treinstation Waddinxveen Triangel.
Conclusie
Er is zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte aan het plan de Kameleon.
Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer, railverkeer en /of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.
De Wet geluidhinder “werkt” met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones. Zogenaamde 30 km/u wegen vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder.
Wegverkeerslawaai
Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluidszone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u.
Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
Aftrek artikel 110g Wet geluidhinder
Op basis van artikel 110g Wet geluidhinder en artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 mag er op de geluidsbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst. De aftrek wordt toegepast op de huidige en toekomstige situatie. Op alle genoemde geluidsbelastingen in deze rapportage is de aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
De aftrek bedraagt maximaal:
Voor wegen met een representatieve snelheid tot 70 km/uur;
Voor wegen met een representatieve snelheid van 70 km/uur1 of meer;
Grenswaarden nieuwe situaties
Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden voor wegverkeerslawaai (Wgh).
Tabel: Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor wegverkeer(nieuwe geluidsgevoelige functies, bestaande weg)
Bestemming | Geluidsbron | Geluidsbelasting Lden in dB | |
Voorkeurs- grenswaarde |
Maximale grenswaarde |
||
Nieuwe woning | Wegverkeer buitenstedelijk | 48 | 53 |
Wegverkeer binnenstedelijk | 48 | 63 |
Gemeentelijke beleid t.a.v. Hogere waarden
Op 10 juli 2012 heeft de gemeente Waddinxveen de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland van 16 april 2012 vastgesteld. In deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen.
Onderstaande tabel geeft het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarde beleid voor wegverkeerslawaai.
Tabel : Toetsingskader gemeentelijk Hogere Waarde beleid t.g.v. wegverkeer
Geluidsbelasting Wegverkeer |
Voorwaarden Hogere Waarde beleid |
< 48 dB | Voldoet aan voorkeursgrenswaarde geen hogere waarde nodig en geen aanvullende voorwaarden vereist |
48-53 dB | Hogere grenswaarde nodig, geen aanvullende voorwaarden vereist |
53-63 dB | Hogere grenswaarden nodig én aanvullende voorwaarden zoals geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte vereist |
> 63 dB | Overschrijding maximale grenswaarden, bouwen niet mogelijk anders dan met dubbele gevel, vliesgevel of dove gevel. In dat geval gelden ook aanvullende voorwaarden voor wat betreft de geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte |
Beoordeling goede ruimtelijke ordening, cumulatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. Voor cumulatie van geluid is in Bijlage I, hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 een methodiek gegeven voor het bepalen van de gecumuleerde geluidsbelasting. Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is, wordt bij de toetsing geen correctie ex artikel 110g Wgh toegepast.
Voor bepaling van de milieukwaliteitsmaat is de gangbare rekenmethode Miedema gehanteerd. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd in onderstaande tabel.
Tabel : Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden in dB | Milieukwaliteitsmaat MKM |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Geomilieu versie 4.10 van DGMR.
In het rekenmodel is uitgegaan van de volgende rekenparameters:
Verkeersgegevens
De gehanteerde verkeersgegevens (verkeersintensiteit, voertuigverdeling, maximumsnelheid en wegdekverharding) zijn afkomstig uit het Regionale Verkeers- en milieumodel Midden-Holland (RVMH 2.5) met een prognose voor 2027.
De intensiteit op de N454 zal in 2027 9.150 mvt/weekdagetmaal bedragen. Op de N454 ligt referentiewegdek (DAB) en de maximumsnelheid bedraagt 50 km/h. Op de N207 en de Coenecoop ligt eveneens referentiewegdek (DAB). De intensiteit op de N207 bedraagt 15.550 mvt/weekdagetmaal en de maximumsnelheid 80 km/h. De Coenecoop heeft een maximale intensiteit van 2.000 mvt/weekdagetmaal en een maximumsnelheid van 50 km/h.
In de bijlagen zijn alle ingevoerde verkeersgegevens opgenomen.
Ruimtelijke gegevens
In de geluidsberekeningen is rekening gehouden met alle relevante gebouwde ruimtelijke objecten in de omgeving en de aanwezigheid van hard (bijvoorbeeld verhard oppervlak of water) of zacht (bijvoorbeeld zandgrond of grasland) bodemgebied. Tevens zijn de maaiveldfluctuaties en hoogteliggingen van ruimtelijke objecten meegenomen. In bijlage 1 zijn alle invoergegevens weergegeven.
Rijlijnen
De weg wordt geschematiseerd in rijlijnen die 0,75 m boven het wegdek liggen.
Waarneempunten
De waarneemhoogten waarop de waarneempunten zijn gesitueerd is afhankelijk van de hoogte van de geluidsgevoelige objecten. Het schoolgebouw krijgt woningen over twee verdiepingen. Gezien de verdiepingshoogte van het gebouw is gerekend op 2 en 6 meter hoogte. De waarneempunten om in de buitenruimte te rekenen zijn gelegen op 1.50 meter hoogte.
Het plangebied (de school) is gelegen binnen de wettelijke zone van de N454 Kanaaldijk, de N207 Henegouwerweg en de Coenecoop, zie onderstaand figuur. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer op 30 km/h wegen (o.a. Zuidkade, Kanaalweg en Ringvaartsingel). De intensiteiten op de wegen in de directe nabijheid van de school zijn zodanig gering of de weg is op grotere afstand gelegen (zoals de Zuidkade) dat de geluidsbelasting aanvaardbaar zal zijn. Onderzoek naar 30 km/h wegen is dan ook achterwege gelaten.
Figuur: Geluidszones van de verschillende wegen
Rekenresultaten en beoordeling
De berekeningsresultaten zijn weergegeven in de bijlagen. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke zone van de N454, de N207 en de Coenecoop.
Ten gevolge van het verkeer op de N454, Kanaaldijk
Uit de berekeningen, zie figuur 2.2, blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N454 55 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar de maximale grenswaarde van 63 dB niet. Er blijkt dat op drie nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, zie onderstaande figuur.
Figuur: Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N454
Figuur: Woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van het
verkeer op de N454
Ten gevolge van het verkeer op de N207, Henegouwerweg
Uit de berekeningen, zie onderstaande figuur, blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N207 53 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden maar de maximale grenswaarde van 63 dB niet. Er blijkt dat op vijf woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, zie onderstaande figuur
Figuur: Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N207
Figuur: Woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van het
verkeer op de N207
Ten gevolge van het verkeer op de Coenecoop
Uit de berekeningen, zie onderstaande figuur, blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op Coenecoop 37 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Figuur: Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Coenecoop
Toetsing aan beleid
In de beleidsregels is omschreven dat burgemeester en wethouders alleen een hogere waarde dan 53 dB vaststellen indien een geluidsluwe gevel en buitenruimte aanwezig zijn.
In onderhavige situatie is voor twee woningen een hogere waarde benodigd die hoger is dan 53 dB ten gevolge van het verkeer op de N454. Deze woningen zijn het dichts bij de N454 gelegen. Beide woningen beschikken aan de noordzijde van de woning over een geluidsluwe gevel.
Om een geluidsluwe buitenruimte te realiseren is een 1,8 meter hoge tuinmuur/scherm nodig, zie onderstaande figuur.
Figuur: Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N454 (scherm= blauwe lijn)
Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren
Ten gevolge van het verkeer op de N454 en de N207 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Hiervoor is een maatregelenonderzoek uitgevoerd. Om de geluidsbelasting te reduceren worden onderstaande maatregelen onderscheiden:
Om de bereikbaarheid voldoende te waarborgen is het vanuit verkeerskundig oogpunt niet gewenst om het verkeer te beperken of de snelheid te verlagen op de wegen. Beide wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen, dit dient zo te blijven. Het aanbrengen van stil asfalt op de N454 en N207 is erg kostbaar en voor acht woningen financieel niet realistisch. De maatregelen in onderhavige situatie dienen dan ook gezocht te worden in de overdracht.
Bij maatregelen in de overdracht kan gedacht worden aan het plaatsen van een geluidsscherm. Om een geluidsluwe buitenruimte te creëren zal een tuinmuur/scherm van 1,8 meter hoog worden gerealiseerd.
Schermen langs de N454 en N207 stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige aard, ook vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid (belemmering van zicht) zijn schermen hier niet gewenst.
Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn. Er dienen hogere waarden verleend te worden.
Cumulatie
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Op geen van de woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van meerdere bronnen (wegen). Cumulatie kan dan ook achterwege gelaten worden.
In de bijlagen is wel de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift opgenomen ten behoeve van de binnenwaarde berekeningen in het kader van het Bouwbesluit.
Binnenwaarde geluidsgevoelige bestemmingen
In het Bouwbesluit zijn normen opgenomen voor nieuwbouw en verbouw. In onderhavige situatie zal het schoolgebouw (geluidsgevoelig) worden getransformeerd naar wonen (geluidsgevoelig).
In het Bouwbesluit is voor verbouw als geluidsnorm 'het rechtens verkregen niveau' opgenomen. Dit betekent dat de normen gelden van de functie die het gebouw had voor de verbouwing. Voor scholen zijn in het Bouwbesluit normen voor de gevelwering opgenomen.
Om met zekerheid na transformatie een goed leefklimaat binnenin de geluidsgevoelige bestemmingen te garanderen dient de gevelwering beoordeeld te worden en te voldoen aan de normen die gelden voor nieuwbouw. De vereiste gevelwering voor een goed leefklimaat in de geluidsgevoelige bestemmingen is gebaseerd op de gecumuleerde geluidsbelasting op de gevel zoals berekend in onderhavige rapportage. Om dit te waarborgen is een planregel opgenomen.
Ten gevolge van het verkeer op de Coenecoop is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ten gevolge van het verkeer op de N454 en N207 wordt op de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale grenswaarde wordt nergens overschreden.
Voor de woningen dient in ieder geval een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Dit aangezien maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn. Een overzicht van de hogere waarden staat in onderstaande tabel. Om aan het gemeentelijk geluidsbeleid te voldoen is een 1,8 meter hoge tuinmuur/scherm nodig. Dit moet geborgd worden moet door middel van doel voorschriften in de planregels.
Om in de nieuwe woningen een goed leefklimaat te creëren dient de gevelwering voldoende hoog te zijn.
Tabel Woningaantallen en bijbehorende hogere waarden
Aantal | Hogere waarde | Geluidsbron |
1 | 55 dB | N454, Kanaaldijk |
1 | 54 dB | N454, Kanaaldijk |
1 | 51 dB | N454, Kanaaldijk |
1 | 53 dB | N207, Henegouwerweg |
4 | 49 dB | N207, Henegouwerweg |
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 ìg/m3 | 200 ìg/m3 | n.v.t. | uurgemiddelde mag 18x per jaar worden |
PM10 | 40 ìg/m3 | n.v.t. | 50 ìg/m3 | uurgemiddelde mag 35x per jaar worden |
PM2,5 | 25 ìg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | - |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige
invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden
gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande
gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. Indien aan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkelingen van 12 woningen mogelijk. Dit aantal woningen is niet in betekende mate.
Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. In de NIBM regeling wordt niet getoetst aan de grenswaarde voor PM2,5. Indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5.
Om inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit van het plangebied is een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool. In figuur 3.1 zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 ìg/m3 en de PM2,5 < 20 ìg/m3.
Indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5.
Figuur: meetpunten uit de monitoringstool NSL
In onderstaande tabel is een representatief rekenpunt langs de Kanaaldijk dichtbij het plangebied weergegeven. De berekende concentratie liggen ruim onder de grenswaarden.
Tabel Concentratie van N02 , PM10 en PM 2,5 in ìg/m3.
Grenswaarde (ìg/m3) |
Berekende concentratie (ìg/m3) |
Achtergrond concentratie (ìg/m3) |
|
NO2 | 40,0 | 25.7 | 20.0 |
PM10 | 40,0 | 19.00 | 18.4 |
PM2,5 | 25,0 | 11.34 | 11.1 |
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt voor luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
- Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
In de omgeving van het plangebied zijn woningen gecombineerd met maatschappelijke bestemmingen.
Aan de westzijde van het plangebied ligt bedrijventerrein Coenecoop. Op het bedrijventerrein zijn zowel milieucategorie 3.1 als 3.2 bedrijven toegestaan. Voor de milieucategorie 3.2 is een richtafstand van 100 meter in een rustige woonwijk van toepassing. De afstand van het plangebied tot aan de bedrijfsbestemming van bedrijventerrein Coenecoop is 190 meter. Aan de richtlijnafstanden wordt dus voldaan.
Tussen het plangebied en het bedrijventerrein ligt een woonbestemming. Dit zijn woningen op de locatie Kanaalweg 6 en Ringvaartsingel 1 en 3.
Aan de noord en oostzijde van het plangebied zijn maatschappelijke bestemmingen en woningen aanwezig. Doordat een maatschappelijke bestemming (van de school) wordt omgezet in woningen zullen andere woningen in het plangebied niet worden gehinderd door deze ontwikkeling.
Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat ter hoogte van de woningen op de Kanaalweg 2-4 een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is.
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Ter voorbereiding van het plan (Kanaalweg 2-4 Waddinxveen) is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de “Beleidsnota Externe Veiligheid” van de gemeente Waddinxveen betrokken.
Transport over de weg
Nabij het plangebied op een afstand van ongeveer 140 meter ligt de N207. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen, waaronder LPG, plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze weg en dient daarom te worden beschouwd.
Op de N207 worden kleine hoeveelheden LPG, benzine en diesel getransporteerd. De weg heeft geen PR 10-6 contour waardoor de grenswaarde niet wordt overschreden. Eveneens wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden en bedraagt het groepsrisico niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De locatie werd voorheen gebruikt als basisschool met een vrij hoge personendichtheid. Het plan voorziet in de realisatie van 12 woningen waardoor de personendichtheid en het groepsrisico afneemt.
Het invloedsgebied van de weg waarbinnen het GR moet worden beschouwd strekt zich uit tot 200 meter aan weerszijden van de leiding. De 100% letaliteitsgrens ligt op 80 van het hart van de weg. Het bestaande gebouw waarin de woningen moeten komen ligt binnen het invloedsgebied maar buiten de 100% letaliteits-zone (het gebied waar bij het meest ernstige incident ook mensen binnen een gebouw onvoldoende zijn beschermd). Er dient in het kader van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies te worden opgevraagd bij de veiligheidsregio. De realisatie van de voorziene functie op deze locatie is mogelijk mits er een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.
Figuur: overzicht van planlocatie met externe veiligheid relevante bronnen
Transport per buisleiding
Nabij het plangebied op een afstand van ongeveer 175 meter ligt de hogedruk aardgastransportleiding W-517-01-KR-25 t/m 030 (diameter 324 mm en druk 40 bar). Het invloedsgebied van de leiding bedraagt 140 meter. Het plan ligt buiten het invloedsgebied van de leiding. De risico's vanwege de leiding hoeven niet verder onderzocht te worden.
Bevi bedrijven
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
Provinciaal groepsrisicobeleid
De provincie Zuid-Holland heeft een 'Beleidsregel groepsrisico en ruimtelijke ordening' (Provinciaal Blad, nr. 168, 14 januari 2015) vastgesteld. De hoogte van het groepsrisico speelt in deze beleidsregel een belangrijke rol. Het beleid is met name erop gericht om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt en in de eindsituatie boven de oriëntatiewaarde ligt (of als er aanleiding is om dat te verwachten). Voor het plan is geen sprake van een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Het plan voldoet dus aan het provinciaal groepsrisicobeleid.
Daarnaast heeft de provincie Zuid-Holland in haar beleidsregel aangegeven dat 'bereikbaarheid' en 'blus-watervoorzieningen' (voor de hulpdiensten) en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid minimaal op orde moeten zijn om het groepsrisico bij ruimtelijk plannen te kunnen verantwoorden. Dit moet blijken uit het advies van de Veiligheidsregio.
Lokaal Beleid
De beleidsnota externe veiligheid van de gemeente schrijft geen aanvullende eisen voor wat betreft nieuwe functies binnen de 1% letaliteitsgrens.
In de nabijheid van het plangebied ligt een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen in kleine hoeveelheden plaatsvindt. Een verantwoording van het groepsrisico is echter nodig om de realisatie van het plan mogelijk te maken. De veiligheidsregio dient om advies te worden gevraagd met betrekking tot zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Overige bronnen waar gevaarlijke stoffen een rol spelen vormen geen belemmering.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Ter plaatse van de locatie is door Geofoxx een verkennend en aanvullend bodemonderzoek (rapportnummer 20161375_a2RAP, d.d. 2 januari 2017) uitgevoerd. Het bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen uit de NEN 5725 en NEN 5740. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen.
Bevindingen
Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:
De gemiddelde bodemkwaliteit van de locatie is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. De locatie is gelegen in zone 03 (Historische bebouwing). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) voldoet aan de klasse industrie. Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer.
Voor het toepassen van grond van buiten de locatie moet worden aangesloten bij de functie die de locatie heeft. Deze functie is aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie atlas.odmh.nl . De locatie heeft de functie wonen.
Opgemerkt wordt dat de bevindingen van het onderzoek overeen komen met de gemiddelde bodemkwaliteit van deze zone.
Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (meld). De Omgevingsdienst Midden-Holland kan indien gewenst als grondstromen-makelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Voor nadere informatie over het keuren, het opslaan en het melden kunt u contact opnemen met de Omgevingsdienst Midden-Holland of de website raadplegen: www.odmh.nl.
De bevindingen van het bodemonderzoek geven geen aanleiding om een aanvullend en/of nader bodemonderzoek uit te voeren. De locatie is voldoende onderzocht. Op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is de locatie geschikt voor het beoogde doel (wonen met tuin en/of moestuin).
In het onderzoek wordt geadviseerd geen moestuin aan te leggen op de locatie, hoewel de analyseresultaten van de bovengrond (0,0 tot 0,5 meter min maaiveld) daar niet direct aanleiding toe geven. Omdat een bodemonderzoek een steekproef betreft en de bovengrond een heterogene milieuhygiënische samenstelling heeft, wordt geadviseerd om ter plaatse van een aan te leggen moestuin de bovenste 20 á 30 cm te vervangen door grond die voldoet aan de klasse landbouw/natuur.
Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid (november 2012). Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
In het kader van het bestemmingsplan Kanaalweg 2-4 in Waddinxveen wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
In onderstaande figuur is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen weergegeven.
Volgens de Verwachtingen-en Beleidsadvieskaart geldt er voor het grootste deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting (donkergroen). Bij de uitvoering van werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor het gele deel geldt een lage archeologische verwachting. Hier is geen onderzoeksplicht.
Figuur: uitsnede uit de nieuwe beleidsadvieskaart. De rode contour geeft het plangebied weer.
Ten behoeve van de vaststelling van dit plan is door de ODMH een archeologische bureauonderzoek opgesteld (kenmerk 2017203883, d.d. 21 september 2017). Hieruit is gebleken dat als gevolg van diverse uitbreidingen de archeologische verwachting laag is. Het grootste deel van de aanbouw ligt in de zone zonder archeologische verwachting. Daarnaast is voor de aanbouw uit 1975 gebruikt gemaakt van een dicht netwerk van palen. De kans dat nog intacte waardevolle archeologische waarden worden aangetroffen is heel klein.
Ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de werkzaamheden is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek blijkt dat de archeologische verwachting laag is. Om die reden adviseert de Omgevingsdienst Midden-Holland om het plangebied vrij te geven van verder onderzoek. Het opnemen van een dubbelbestemming gericht op de bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt niet noodzakelijk geacht.
Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dient het bevoegd gezag (zijnde gemeente Waddinxveen) meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: Wet Natuurbescherming (Wnb) met daaraan gekoppeld de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de NNN (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2016 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.
Voor soortenbescherming is het bevoegd gezag voortaan ook de provincie. De provinciale verordening Wet natuurbescherming 2016 van de provincie Zuid-Holland regelt vrijstellingen van algemene soorten van de ontheffingsplicht onder de Wnb.
Gebiedsbescherming
De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000- gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Soortenbescherming
De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken, volgens het nee, tenzij principe. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en overige soorten) aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet heeft in onderliggende besluiten tabellen met ingedeelde soorten vastgelegd die het beschermingsregime vaststellen, mede uitgewerkt in lokale provinciale verordeningen.
Tot slot bevat de Wnb artikel 1.11: “de zorgplicht”, dat stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de “zorgplicht”, die stelt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden, flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Gebiedsbescherming
Onderzocht is of er als gevolg van de ontwikkeling beschermde gebieden kunnen worden aangetast. Ook de indirecte effecten op de aangewezen natuurdoelsoorten zijn beoordeeld. De geschiktheid van het plangebied is onderzocht voor de vogelrichtlijnsoorten die worden beschermd in 'Broekvelden, Vettenbroek en polder Stein', dit is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied gelegen in de omgeving van de Kanaalweg te Waddinxveen.
Onderzocht is of het gebied onderdeel uitmaakt van Natuurnetwerk Nederland en/of het nabij een belangrijk weidevogelgebied ligt. Dit onderzoek is gedaan om te beoordelen of er compensatie nodig is voor eventueel beschermde weidevogelgebieden.
PAS
Onderzocht is of als gevolg van de ontwikkeling gevolgen kunnen optreden in de vorm van stikstofdepositie. Onderzocht is of als gevolg van extra verkeersbewegingen mogelijk een significante bijdrage optreedt op beschermde gebieden. Dit is op een grove wijze uitgevoerd, mede omdat het een kleine ontwikkeling betreft en omdat het dichtstbijzijnde PAS gebied op grote afstand is gelegen, namelijk 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' op ongeveer 10 kilometer afstand.
Soortenbescherming
Onderzocht is of als gevolg van de ontwikkeling beschermde soorten kunnen worden aangetast. Hierbij is het historisch onderzoek geraadpleegd (2012, van der Helm) dat is uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van het in de nabijheid van het plan gelegen Triangelgebied en de natuurwaardenkaart van de gemeente Waddinxveen (BTL, 2010).
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Broekvelden, Vettenbroek en polder Stein' op ruim 5 kilometer afstand. Dit gebied is conform de Vogelrichtlijn aangewezen en aangewezen beschermde vogelsoorten zijn: kleine zwaan, smient, krakeend en slobeend. Deze soorten kunnen in de winter in het natuurgebied uitrusten en voor en na de vogeltrek aansterken. De soorten foerageren op weiland/akkerland en in sloten. Deze foerageergebieden ontbreken in het plangebied aan de Kanaalweg 2-4 en effecten op de vogelsoorten zijn daarmee uitgesloten. Verstoring op de vogelpopulaties op rustende exemplaren die op de waterplassen verblijven zijn met de afstand van 5 kilometer ook uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland-gebieden zijn in de polder Bloemendaal te vinden op ongeveer 370 meter afstand. Omdat er geen oppervlakteverlies optreedt is er geen compensatieopgave voor deze ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor 'belangrijke weidevogelgebieden' die ook in polder Bloemendaal zijn te vinden op ongeveer 170 meter afstand.
PAS
Uit het onderzoek is gebleken dat als gevolg van de stikstofdepositie een passende beoordeling niet noodzakelijk is. Het effect als gevolg van (extra) verkeersbewegingen naar het verderop gelegen Habitatrichtlijngebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' (ongeveer op 10 kilometer afstand) kan als niet significant worden beschouwd. Het betreft een kleinschalig woningbouwproject. Hoewel er extra autoverkeer zal komen door forensen die buiten Waddinxveen werken, zal ook een deel van het 'kiss and ride' autoverkeer bij de voormalige school nu niet langer optreden.
Bovendien is met het vaststellen van de PAS een passende beoordeling vastgesteld. Deze passende beoordeling bevat de juridische onderbouwing dat nieuwe of gewijzigde woningbouw-, infrastructuur- en bedrijfsactiviteiten en maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Er is ontwikkelruimte, omdat lokale kleine stijgingen in stikstofdepositie op natuurgebieden, op landelijk niveau gecompenseerd worden.
Soortenbescherming
De locatie is gelegen in het huidige plangebied van bestemmingsplan Bebouwde Kom, Waddinxveen en is vastgesteld in 2015. Hierbij is geen ecologische quickscan uitgevoerd, omdat het bestemmingsplan conserverend is herzien. Daarom is bij deze concrete ontwikkeling een quickscan beschermde natuurwaarden uitgevoerd door de ODMH. Deze is bijgevoegd in de bijlage. Hieronder zijn in het kort de bevindingen weergegeven. Er is wel gebruik gemaakt van enkele historische onderzoeken uit de omgeving: Polder Bloemendaal (2013, door Grontmij), Triangel (van der Helm 2012 en ODMH 2014-2016) en natuurwaardenkaart Waddinxveen (BTL 2010) naast algemeen toegankelijke internetbronnen.
Vaatplanten
De aanwezige vegetatie bestaat uit aanplant in het gazon en plantsoen met bodembedekkende kruipplanten, een heg aan de erfgrens aan de straatkant en aangeplante bomen. Er is geen sprake van natuurlijke vegetatie op enkele kruiden na (melkdistel, paardenbloem) die tussen de stoeptegels groeien. Meer bijzondere planten die voorheen zijn beschermd als rietorchis, ontbreken, wegens de droge omstandigheden in het plangebied. Het voorkomen van (strikt) beschermde soorten wordt uitgesloten in het plangebied.
Vogels
In het hele plangebied kunnen algemene broedvogels voorkomen, zoals merel, houtduif, kauw en andere kraaiachtigen. Nesten van vogels, mits in gebruik, zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen voor vogels loopt van circa half maart tot half juli, maar deze periode is indicatief. Nesten van jaarrond beschermde soorten zijn verdeeld in 5 categorieën. Vogels uit de categorie 1 tot 4 zijn altijd jaarrond beschermd. Voor soorten uit categorie 5 geldt dat deze alleen beschermd zijn als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Nesten van huismus en gierzwaluw (categorie 1-4) die beiden zijn waargenomen, kunnen niet worden uitgesloten. Het gebouw is uitgerust met een pannendak en er is voldoende ruimte voor de huismus om ruimtes onder de pannen te benutten. Het dak heeft voldoende hoogte voor de gierzwaluw. Ook is er voldoende aanvliegroute, het gebouw is niet overal rondom afgeschermd door hoge bomen of gebouwen die het aanvliegen belemmeren. Nader onderzoek naar het daadwerkelijk voorkomen van jaarrond beschermde nesten is nodig, conform de onderzoeksmethoden opgenomen in de kennisdocumenten huismus en gierzwaluw (BIJ 12, 2017). Verder zijn kauwen waargenomen. Mogelijk broeden deze in de schoorstenen.
De oeverzwaluw is niet aanwezig in het plangebied. Deze soort komt in de gemeente Waddinxveen voor en heeft in het verleden ook broedkolonies in de buurt van de Gouwe benut. Daarom wordt geadviseerd bij de werkzaamheden bouwzandhopen altijd af te dekken in het broedseizoen. Nesten van oeverzwaluw hebben geen bescherming buiten broedseizoen.
In verband met de mogelijke geschiktheid van de locatie voor huismus en gierzwaluw is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd door adviesbureau Tauw b.v. (rapport met kenmerk N001-1250355ERT-V01-agv-NL, d.d. 3 augustus 2018). Hieruit blijkt dat er geen nesten van huismussen of gierzwaluwen in het pand aanwezig zijn.
Wel zijn nesten in het pand aangetroffen van algemene vogels. Dit betrof nesten van kauw en spreeuw in de schoorsteen.
Vleermuizen
Het plangebied voorziet in geschikte verblijfplaatsen voor beschermde vleermuizen, omdat gebouwen toegang bieden tot overdag beschutte, donkere ruimten. Verschillende soorten komen in Waddinxveen voor en hebben verblijfplaatsen. Op korte afstand is een kraamkolonie van meervleermuis aanwezig (Wilhelminaweg langs de Gouwe). Nader onderzoek naar verblijfplaatsen van diverse soorten is daarom uitgevoerd. Het nader ecologisch onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Tauw b.v. (rapport met kenmerk N001-1250355ERT-V01-agv-NL, d.d. 3 augustus 2018). Uit het onderzoek blijkt dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het pand aanwezig zijn.
Overige zoogdieren
Het voorkomen van (strikt) beschermde soorten wordt op basis van algemene verspreidingsgegevens uitgesloten (zoogdiervereniging.nl en website werkgroep Zuid-Hollandse zoogdieren, d.d. juni 2017), op grond van het ontbreken van geschikt habitat binnen het projectgebied. Algemeen voorkomende kleine zoogdieren als veldmuis, huisspitsmuis, mol en egel kunnen wel in het plangebied verblijven. Voor deze soorten geldt de zorgplicht, conform de nu geldende provinciale verordening.
Amfibieën
Het terrein is geschikt voor algemeen voorkomende soorten als bruine kikker en pad. Deze algemene tabel 1-soorten behoeven geen extra maatregelen voor de bescherming. Wel dient ten behoeve van die soorten de zorgplicht in acht te worden genomen. De bruine kikker en pad zijn opgenomen op de vrijstellingslijst van de Provincie Zuid-Holland in de nu geldende verordening.
Daarnaast komt de rugstreeppad in Waddinxveen voor. De rugstreeppad is een pionierssoort die zich kan vestigen in zandophopingen of zandige bodem waar waterplassen in kunnen blijven staan. De soort is bekend ten westen van de bebouwde kom van Waddinxveen (ravon.nl en Tauw 2013, onderzoek Gouweknoop).
De soort is aan de rand van de Oranjewijk in de groenzone langs de Putteringvaart door Grontmij aangetroffen in 2008. Deze locaties bevinden zich echter achter natuurlijke barrières die de soort moeilijk kan overbruggen zoals provinciale wegen, Ringvaart en Gouwekanaal. Daardoor is het risico dat de rugstreeppad het terrein aan de Kanaalweg kan koloniseren minimaal.
Vissen, reptielen en ongewervelden
Bij deze ontwikkeling worden geen open watergangen aangetast. Vissen worden dan ook niet geschaad. Ook reptielen als ringslangen kennen een leefwijze die aan water is gebonden. De ringslang maakt bovendien voor de voortplanting gebruik van broeihopen die niet op de bouwlocatie zijn te vinden. De in de gemeente Waddinxveen bekendstaande beschermde ongewervelde soorten als platte schijfhoren en groene glazenmaker hebben waterplanten nodig in hun biotoop. Ook deze soorten kunnen daarom worden uitgesloten voor de scholenlocatie.
Samenvatting soortbescherming
Met beschermde soorten dient rekening te worden gehouden bij de sloop/verbouwplannen van de voormalige scholenlocatie. Het plangebied is geschikt voor algemene broedvogels en algemeen voorkomende kleine zoogdieren en amfibieën.
Hoewel het pand als geschikt beoordeeld is voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen, blijkt uit nader onderzoek dat er geen nest- of verblijfplaatsen van deze soorten in het pand aanwezig zijn.
Hieronder zijn zorgplichtmaatregelen opgenomen t.b.v. algemene vogels, kleine zoogdieren en amfibieën die in het plangebied voorkomen:
Door deze maatregelen toe te passen, wordt het bewust doden en verstoren van dieren tegengegaan en dus ook verbodsartikelen uit de wet niet overtreden.
Uit de onderzoeken blijkt dat er geen strikt beschermde soorten op de locatie aanwezig zijn. Het aspect ecologie staat de ontwikkeling van de scholenlocatie daarom niet in de weg, zolang de bovenstaande zorgplicht maatregelen worden overgenomen in de ruimtelijke onderbouwing.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Dit plan betreft het transformeren van een schoolgebouw naar twaalf woningen in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In tabel 9.1 is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije mer-beoordeling
1 kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | Dit project maakt de transformatie mogelijk van een schoolgebouw naar 12 woningen. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de woningen is niet verschillend. . |
Cumulatie met andere projecten | geen |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Een bestaand gebouw wordt verbouwd, hierdoor zijn minder materialen noodzakelijk dan bij nieuwbouw. |
Productie van afvalstoffen | Huishoudelijk afval, afvalwater |
Verontreiniging en hinder | De woningen veroorzaken CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer |
2 Plaats van het project | |
Bestaand grondgebruik | Huidige grond gebruik is schoolgebouw, dit wordt wonen met tuin. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorie het plangebied is niet uniek en veel voorkomend in Zuid Holland Archeologie waarden worden beschermd Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied |
3) kenmerken van potentieel effecten | |
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving |
Grensoverschrijdend karakter | nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn niet groot en niet complex |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Verbruik van bouwmaterialen is beperkt doordat een bestaand gebouw wordt verbouwd. |
Conclusie | |
De transformatie van de school naar woningen leidt niet tot significante omgevingseffecten |
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De transformatie van school naar woningen veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.
Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening het provinciaal milieubelang beschreven. Ruimtelijke plannen worden doorgaans in het kader van art 3.1.1. bro voorgelegd aan de provincie en na publicatie van het ontwerpbesluit. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.
In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.
Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:
Er is getoetst of bij de ontwikkeling het provinciaal milieubelang in het geding is. Hier is geen sprake van.
Het provinciaal belang wordt niet geschaad.
Het bestemmingsplan 'Kanaalweg 2-4' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel de transformatie van een schoolgebouw naar woningen mogelijk te maken. De gemeente streeft naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels in al haar plannen. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015'.
Verbeelding
Uit de verbeelding blijkt welke bestemming en dubbelbestemming aan het plangebied is toegekend. Het op de verbeelding opgenomen bouwvlak en de maatvoeringsaanduidingen maken duidelijk op welke locatie en tot welke hoogte mag worden gebouwd.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:
Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor de aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.
De bestemming 'Wonen' regelt niet het type woning (aaneengebouwd, half-vrijstaand of vrijstaand). Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen' een bouwvlak aangegeven. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 3.1.2, onder 2, sub a Bro kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg, bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiertoe is in de algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor parkeerplaatsen opgenomen, waarbij de vraag hoe wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Waddinxveen.
Zoals reeds aangegeven in hoofdstuk 6, dient rekening gehouden te worden met de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai. Hiertoe is in de regels opgenomen dat bij de omgevingsvergunning aangetoond dient te worden dat per woning een geluidsluwe buitenruimte gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
De initiatiefnemer en de gemeente Waddinxveen gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. Voor de samenvatting en beantwoording van de vooroverlegreacties wordt verwezen naar de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Kanaalweg 2-4.
Vanaf 4 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Kanaalweg 2-4 voor zes weken ter inzage gelegen. Hiervan is vooraf een openbare kennisgeving gedaan in Hart van Holland en op de website. Tevens is op 1 februari 2018 een inloopbijeenkomst georganiseerd in het wijkgebouw Zonnig Zuid.
De reacties zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. De beantwoording van de reacties is opgenomen in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Kanaalweg 2-4.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze termijn zienswijzen ingediend door de Gasunie en Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Beide partijen kunnen instemmen met het bestemmingsplan.
De paragraaf Ecologie is geactualiseerd op basis van aanvullend onderzoek. Op de verbeelding is de ligging van de bergingen op ondergeschikte wijze aangepast. Dit betreffen ambtelijke wijzigingen.