direct naar inhoud van Regels
Plan: Tuinbouwweg 12 en 18, Waddinxveen
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.Tuinbouwweg12en18-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het uitwerkingsplan Tuinbouwweg 12 en 18, Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.Tuinbouwweg12en18-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 uitwerkingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Triangel', zoals dat op 26 mei 2009 door de gemeenteraad van Waddinxveen is

vastgesteld.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning dan wel in een bijbehorend bouwwerk door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 bebouwingsgebied

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

1.9 bebouwingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestaande situatie
  • a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.17 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwvolume

Een hoofdgebouw dan wel een verzameling van aaneengebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde erfbebouwing.

1.21 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.23 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 coffeeshop

Een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.25 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 hoofdgebouw

Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 huishouden

Eén of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.28 internetwinkel

Detailhandel via internet, met dien verstande dat:

  • a. het te koop aanbieden, de uitstalling ten verkoop en het verkopen uitsluitend geschieden via internet en niet fysiek ter plaatse, en
  • b. het leveren van goederen overwegend plaatsvindt via post-, pakket- of soortgelijke bezorgdiensten.
1.29 kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het in een woning of in een bijbehorend bouwwerk door de bewoner op bedrijfsmatige uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding of vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist is, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.31 kelder

Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen.

1.32 onderkomen

Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.33 overkapping

Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.

1.34 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.35 peil
  • a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  • b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.36 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.37 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.38 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.40 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.41 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.42 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.43 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.44 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.45 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.46 zijgevel

Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

De verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte van de voorgevel

Dee kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, watergangen en waterpartijen;
  • b. waterhuishouding;
  • c. oevers en taluds;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. bij een ander behorende overige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals beschoeiingen en erf- of perceelafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
  • b. duikers en bruggen met een breedte van maximaal 6 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

met de bijbehorende:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, waarbij de volgende algemene regels gelden:

  • a. van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag de gezamenlijke oppervlakte respectievelijk het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    • 1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 200 m²: maximaal 40% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel;
    • 2. op bouwpercelen met een oppervlakte van 200 tot en met 300 m²: maximaal 35% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel;
    • 3. op bouwpercelen met een oppervlakte van 300 tot en met 500 m²: maximaal 30% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel;
    • 4. op bouwpercelen met een oppervlakte van 500 tot en met 700 m²: maximaal 25% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel;
    • 5. op bouwpercelen met een oppervlakte van 700 tot en met 900 m²: maximaal 175 m²;
    • 6. op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 900 m²: maximaal 20% van de oppervlakte van het betreffende bouwperceel.
4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in 4.1 gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. woningen mogen uitsluitend in de volgende vorm worden gebouwd:
    • 1. vrijstaande woningen;
  • c. binnen een bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan;
  • d. de voorgevel van een bouwvolume dient minimaal 1 meter te verspringen ten opzichte van de voorgevel van de naastgelegen bouwvolume;
  • e. woningen dienen te zijn voorzien van een kap;
  • f. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte;'
  • g. de goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte'.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 5 m afstand achter de voorgevellijn waarbij ze horen;
  • b. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m². Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag de oppervlakte van 50 m² vermeerderd worden met 10% van de oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 120 m²;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5 m;
  • e. bijbehorende bouwwerken dienen te zijn voorzien van een kap.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de bouwhoogte:
    • 1. maximaal 1 m;
    • 2. maximaal 2 m, indien deze tenminste op een afstand van 1 m ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m, met dien verstande dat de breedte van een brug ten hoogste 5 m mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken verspringen voorgevels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.2 sub en kan worden toegestaan dat af wordt geweken van de minimale verspringing van de gevels, met dien verstande dat:

  • a. de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden niet worden geschaad;
  • b. de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de verkeerssituatie niet in negatieve zin wordt beïnvloed.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten als ondergeschikte functie met dien verstande dat:

  • a. maximaal 25% van het vloeroppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt tot een maximum van 80 m²;
  • b. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  • c. de activiteiten worden uitgeoefend door tenminste een bewoner van de woning en ten hoogste één werknemer;
  • d. horeca en detailhandel is uitgesloten, uitgezonderd een internetwinkel;
  • e. er geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de buurt als gevolg van bijvoorbeeld geluids- of geuroverlast, reclame, verkeersaantrekkende werking of een onaanvaardbare parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor extra verkeersmaatregelen waaronder parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
  • f. er geen activiteiten plaatsvinden waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is.
4.4.2 Afsluiten mechanische ventilatie

De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor wonen indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning door bewoners kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten.

4.4.3 Ontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding 'weg' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor ontsluiting van bouwpercelen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van losstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, voor zover die zijn gelegen op meer dan 3 m van de woning, loodrecht gemeten uit de gevels van de woning en de verlengden daarvan. Bewoning ten behoeve van de mantelzorg valt niet onder het strijdig gebruik.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Begane grondvloer

Hoofdgebouwen mogen wat betreft de begane grondvloer uitsluitend als volgt worden gebouwd:

  • a. de bovenkant van de begane grondvloer mag niet dieper dan 4,85 m onder N.A.P. liggen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag in geval van een bestaande woning met een vloerpeil dieper dan 5,05 m onder N.A.P., bij verbouwing de bovenkant van de begane grondvloer niet dieper dan 5,05 m onder N.A.P. komen te liggen.
6.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  • b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval het gebruik van:

  • d. onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer;
  • e. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer;
  • f. niet voor bewoning bestemde gebouwen of onderkomens, voor permanente bewoning.
  • g. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  • h. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  • a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  • b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  • c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  • d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  • e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • h. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
    • 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
8.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Parkeerregeling
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan Tuinbouwweg 12 en 18, Waddinxveen van de gemeente Waddinxveen.