Plan: | Sporthal de Gouwehal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.OVGouwehal-0401 |
De gemeente Waddinxveen heeft het voornemen om een nieuwe sportaccommodatie te realiseren aan de Sniepweg 13. De bouw van deze sportaccommodatie, de Gouwehal, is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, de nieuwe sportaccommodatie valt namelijk niet binnen de bouwgrens van het geldende bestemmingsplan. Om deze reden zal er een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure worden doorlopen om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze vergunningsaanvraag dient voorzien te zijn van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document voorziet in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied is gelegen in Waddinxveen in het sportcomplex aan de Dreef. Het plangebied ligt tussen de Sniepweg 13E, Sniepweg 13D en Sniepweg 13F. Op deze adressen staan al meerdere sportaccommodaties. De nieuwe sportaccommodatie zal gebouwd worden op een gebied tussen de bestaande accommodaties en sportvelden. Figuur 1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1 Overzichtskaart, plangebied: rode omlijning
Figuur 2 Luchtfoto met plangebied rood omlijnt
Ter plaatse van de planlocatie op Sniepweg 13 gelden de volgende bestemmingsplannen:
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'sport'. In het parapluplan Archeologie en parkeren is de dubbelbestemming Waarde- Archeologie vervallen. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding veiligheidszone - LPG 2. Bij figuur 3 is er een uitsnede van de geldende bestemmingen weergegeven.
Op gronden met de aanduiding ‘veiligheidszone - LPG 2’ is het niet toegestaan om het gebruik uit te breiden ten behoeve van het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten.
Figuur 3 Ligging plangebied in Waddinxveen
Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Zuid-Holland en gemeente Waddinxveen weergegeven. De waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden komen in hoofdstuk 6 aan bod. Hoofdstuk 7 bevat de juridische toelichting. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Waddinxveen. Het plangebied is gelegen tussen een binnenzwembad, een sportaccommodatie voor de tennisvereniging en naast het clubgebouw van een voetbalvereniging. Om het plangebied heen liggen 2 voetbalvelden. De sportaccommodaties en clubgebouw op het terrein bestaan uit gebouwen met ten hoogste één verdieping.
De sportaccomodaties liggen op een terrein omringd door woongebied. Het plangebied is nu in gebruik als trainingsveld.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele beelden van het plangebied en de omgeving weergegeven.
Figuur 4 Plangebied met naastgelegen clubgebouw van de voetbalclub
Figuur 5 Plangebied met links de nutsvoorzieningen voor sportaccommodatie
De nieuwe sportaccommodatie zal een sporthal zijn met de bestemming sport. Het betreft een verplaatsing van reeds bestaande sportaccommodaties in Waddinxveen. Sporthal De Dreef en twee gymzalen bij het Coenecoop College zullen gesaneerd worden. Omdat de nieuwe sporthal deels ter vervanging is van de sportaccommodaties bij het Coenecoop College zal de sporthal overdag met name gebruikt gaan worden door scholen. In de avond zal de sporthal voornamelijk gebruikt worden door sportclubs die al op de Sniep gevestigd zijn. De sporthal zal bestaan uit een gebouw met maximaal één verdieping voor publiek. Dit past goed bij de reeds aanwezige bebouwing. Het gebouw beslaat een vloeroppervlak van ca 1.400 m2 en krijgt een hoogte van 7,5 m. Het gebouw krijgt geen eigen kleedkamers en kantine. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de voorzieningen van de aangrenzende gebouwen.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele tekeningen van de beoogde sporthal weergegeven.
.
Figuur 6 Beoogde sporthal rood omlijnd
Figuur 7 Plattegrond beoogde sporthal en bestaande bebouwing
Figuur 8 Zijaanzicht beoogde sporthal
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk:
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen (uit de structuurvisie/SVIR) die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn de volgende nationale belangen opgenomen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Het rijk gaat voor dit soort projecten uit van het adagium ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Derhalve heeft het rijk al jaren geen bemoeienis meer in projecten op gemeenteniveau. Alleen waar een project rijksbelangen raakt, is een gedetailleerde afweging daaromtrent noodzakelijk. Het rijk heeft geen belangen in dit gebied, behalve voor een goede doorstroming op de A59. Het project heeft geen gevolgen voor de A59.
Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de projecten die vastgelegd zijn in de SVIR. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van deze omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:
Toetsing
1: Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Dit project betreft de bouw van een nieuwe sporthal op een plek waar meerdere sportaccommodaties aanwezig zijn. De sporthal dient ter vervanging van een sporthal elders in Waddinxveen. Onder de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en uit jurisprudentie worden sportfaciliteiten aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder is noodzakelijk.
2: Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
Op basis van jurisprudentie is er sprake van een nieuwe ontwikkeling wanneer er 500 m2 aan bebouwing wordt toegevoegd. Voorliggende ontwikkeling voorziet de bouw van een sporthal met een oppervlak van ca 1.400 m2. In die zin is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wel heeft het plangebied nu reeds een bestemming Sport en wordt het ook voor die bestemming gebruikt.
Behoefte aan de ontwikkeling
Het nieuwe gebouw dient ter vervanging van de bestaande sporthal nabij het Coenecoop College. Deze hal voldoet niet meer aan de eisen van de gebruikers. De behoefte van een nieuwe sporthal is hiermee aangetoond.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking leidt niet tot een belemmering voorhet bouwplan.
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. Hieronder valt ook het Programma ruimte, het Programma mobiliteit, de Verordening ruimte en de Agenda ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie gaat uit van 4 rode draden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Conclusie: Het initiatief is in overeenstemming met de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Omgevingsvisie. Het initiatief is ten aanzien van het provinciaal beleid uitvoerbaar.
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht. In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
Strategische keuzes t.b.v. een sterke leefomgeving in Waddinxveen
De gemeente Waddinxveen geeft in de strategische keuzes aan in te zetten op een passend woningaanbod en voorzieningenniveau. Wanneer het gaat om voorzieningen zijn drie gradaties van voorzieningen aan de orde. De gemeente zet in op het behoud en het versterken van het algemeen voorzieningenniveau. Dit betekent dat de gemeente inzet op voldoende mogelijkheden voor ontmoeting, het behoud van de bibliotheekfunctie, faciliteren van sport en bewegen, een gunstig vestigingsklimaat voor horeca en detailhandel. De gemeente wil een aantrekkelijke kern voor wonen en werken. Goede sportvoorzieningen dragen hieraan bij.
Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'Scholen, sport, begraafplaats'', zie onderstaande afbeelding.
Figuur 9 Uitsnede structuurvisiekaart Waddinxveen. Plangebied rood omlijnd
Conclusie: De gemeente Waddinxveen wil in zetten op een passend voorzieningenniveau. De bouw van een nieuwe sporthal past binnen deze doelstelling.
In de sportnota van de gemeente Waddinxveen vastgesteld op 28 januari 2016 worden kaders gesteld voor het sportbeleid van Waddinxveen. Deze kaders moeten passen binnen een veranderende maatschappij waarin de sportbeleving mee verandert. ‘Vitaal Sportbeleid Waddinxveen’ is volgens de de gemeente geslaagd als:
Conclusie: de bouw van een nieuwe sporthal om samen met scholen en sportverenigingen te gebruiken past goed bij de beoogde doelstellingen van de sportnota. De sporthal zal namelijk optimaal benut worden omdat overdag scholen, en in de avond sportverenigingen er gebruik van zullen maken.
In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.
Dit initiatief betreft de realisatie van een sporthal van 1.400 m2. Op basis van een sterk stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom moeten per 100 m2 gebruiksoppervlak 2,9 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Al met al dient dit initiatief voorzien te worden van 40,6 parkeerplaatsen. Bij dit initiatief kan er ook gebruik gemaakt worden van de bestaande parkeerplaatsen bij de sportvelden. De overige parkeerplaatsen worden op eigen terrein aangelegd.
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad het groenstructuur en groenbeleidsplan vastgesteld. In het groenstructuur en groenbeleidsplan zijn kaders vastgelegd voor de inrichting en het beheer van het gemeentelijke openbare groen binnen de bebouwde omgeving. Waddinxveen is een groene gemeente aan de rand van het Groene Hart. De prioriteit ligt in het behoud en versterken van het groen in de hoofdgroenstructuur. In het groenstructuurplan en het groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkstructuren van het gemeentelijk groen vastgelegd. In de hoofdgroenstructuur staat behoud en versterken van het groen voorop en is weinig mogelijk. Voor de wijkgroenstructuur geldt een milder beschermingsregime. Voor het overige groen in de directe woon- en werkomgeving is meer mogelijk.
Plangebied:
Het plangebied is niet aangewezen als hoofdgroenstructuur en/of wijkgroenstructuur, Bij de ontwikkeling van de sporthal wordt rekening gehouden met de ambities gesteld in het groenstructuurplan en groenbeleid.
Gelet op voorgaande afwegingen kan worden geconcludeerd dat de bouw van de sportaccomodatie in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan (NWP) 2016 – 2021 vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Het waterbeleid is opgenomen in de volgende beleidsdocumenten:
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's.
De vier kernopgaven zijn:
De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. De gemeente heeft voor planontwikkeling de volgende randvoorwaarden geformuleerd:
De bouw van de sporthal zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Het gebouw is echter gelegen in een groene omgeving waar ruim voldoende mogelijkheden zijn voor de infiltratie van water.
Een deel van het dak (circa 340 m2) zal bovendien worden uitgevoerd als groen dak. Tenslotte wordt water van het dak waar mogelijk afgekoppeld.
Voor het overige vinden geen aanpassingen in de waterhuishouding plaats.
Conclusie:
Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor het toekennen van de omgevingsvergunning.
In het parapluplan Archeologie en parkeren is de dubbelbestemming Waarde - Archologie voor dit gebied vervallen. Er hoeft dus geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.
In Waddinxveen is een aantal rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig. Cultuurhistorische waarden kunnen sterk bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied en geven een gebied, plek of object identiteit. In en nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten gelegen.
Conclusie:
Het aspect 'Cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het toekennen van de omgevingsvergunning.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet ruimtelijke ordening, de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soorten.
Beschermde gebieden
De afstand van het plangebied tot Natuurnetwerk Nederland is dermate groot in verhouding tot de schaal van de ingreep dat een negatief effect op voorhand is uit te sluiten. Binnen de straal van 3 km van de planlocatie zijn geen Natura 2000 gebieden aanwezig. Negatieve effecten zijn dan ook op voorhand uit te sluiten. De werkzaamheden vinden plaats in Nationaal Landschap Groene Hart. De kernkwaliteiten van het Nationale Landschap worden door het lokale bestuur van Waddinxveen gewaarborgd.
Beschermde soorten
Op grond van het huidige gebruik als trainingsveld, zullen naar verwachting geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Er worden geen gebouwen gesloopt of beplanting verwijderd die als verblijfplaats voor beschermde soorten kunnen dienen. De nieuwe bebouwing wordt enkel op het trainingsveld gerealiseerd. Het nieuwe gebouw wordt niet tegen andere gebouwen aan geplaatst. Bij de werkzaamheden dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Juridisch kader
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening.
In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn voorkeursgrenswaarden ten aanzien van de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies opgenomen. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor de hogere waarden van de geluidsbelasting geldt dat deze lager dienen te zijn dan de maximaal te verlenen hogere waarde, voor verschillende situaties, die zijn neergelegd in de Wgh en het Bgh.
Situatie plangebied
Een gymzaal wordt niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder is daarom niet noodzakelijk. De locatie heeft nu reeds een sportbestemming en is in gebruik als sport- en speelveld. Het toevoegen van een gebouw zal niet leiden tot een toename van de geluidbelasting op omringende woningen.
Conclusie
Het aspect 'geluidhinder' vormt geen belemmering voor realisatie van een wijksportvoorziening binnen het projectgebied.
Juridisch kader
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Situatie plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van een nieuw gebouw ter plaatse van de bestemming sport. Er is geen sprake van een bestemmingswijziging naar een gevoeliger bestemming. Er is om deze reden geen bodemonderzoek nodig. Wel is een bodemonderzoek nodig in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek bij de ruimtelijke onderbouwing. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse een lichte verontreiniging is aangetroffen. De mate van verontreiniging is echter klein. Om deze reden is nader onderzoek niet noodzakelijk, en bestaan er geen verdere belemmeringen voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.
Juridisch kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uitzonderingscategorieën
Een van de uitzonderingscategorieën in de Regeling NIBM betreft een woningbouwproject van maximaal 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. De verkeersaantrekkende werking van een dergelijk project is vele malen groter, dan die van de bouw van een sporthal. Omdat deze sporthal verder ook geen PM10 en NO2 genereert, wordt de voorgenomen ontwikkeling als niet in betekenende mate beschouwd. Hiermee voldoet het plan aan de Wet luchtkwaliteit.
Op onderstaande afbeeldingen zijn kaarten weergegeven met de bestaande en toekomstige fijnstofconcentraties ter plaatse van het plangebied. De afbeeldingen van de Monitoringstool tonen aan dat in 2030 overal in het gebied aan de wettelijke grenswaarden voor PM10 en PM2,5 wordt voldaan en dat met de NIBM-bijdrage van het project ook geen overschrijding plaatsvindt van de grens=swaarden in de directe omgeving van het project. Hetzelfde geldt voor de huidige situatie berekend voor 2020.
Uitsnede NSL-monitoringstool. Plangebied Rood omlijnd
Voor het initiatief is tevens een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd aangezien de naastgelegen sporthal op hout wordt gestookt. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Luchtkwaliteitsonderzoek. Uit het rapport blijkt dat er met het huidige ontwerp van de sporthal geen overschrijdingen optreden in het kader van luchtkwaliteit. De luchtinlaat voor het gebouw wordt helemaal aan de andere kant gesitueerd ten opzichte van het zwembad.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnorm en zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid transportroutes en Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Situatie plangebied
De risicokaart Nederland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere typen risicobronnen en ongevallen. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincies en Rijk.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Figuur 10 Uitsnede risico kaart. Plangebied rood omlijnt
Op de risico kaart is te zien dat in de nabijheid enkele risicofactoren zijn gelegen. Naast het plangebied ligt een LPG-station. Op 300 meter afstand is er een buisleiding gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van 150 meter van het LPG tankstation. In het bestemmingsplan is het plangebied wel gelegen binnen de aanduiding veiligheidszone - LPG 2. Binnen deze zone zijn regels gesteld om de nieuwvestiging van functies voor kwetsbare groepen tegen te gaan. Deze ontwikkeling is hier niet op gericht. Op het moment loopt een procedure om het LPG-tankstation te verwijderen. Nader onderzoek of een nadere motivatie in het kader van externe veiligheid is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Juridisch kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Situatie plangebied
Het plangebied en de directe omgeving is aangemerkt met de bestemming sport, en ter plaatse bevinden zich enkele sportvelden. Sportvelden zijn in de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt met een milieucategorie 3.1. Dit betekent dat er 50 meter afstand gehouden dient te worden tot gevoelige bestemmingen op basis van het milieuaspect geluid.
De ligging van de sportvelden wordt door deze ontwikkeling niet gewijzigd, de sporthal zelf ligt op voldoende afstand van gevoelige bestemmingen. Het gebouw maakt onderdeel uit van de sportbestemming en is niet aangemerkt als gevoelig object in het kader van bedrijven en milieuzonering. Nader onderzoek in het kader van milieuzonering kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. In artikel 7.2 Wm wordt de m.e.r.-(beoordelings)plicht gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het Besluit m.e.r. bevat hiertoe bijlagen waaronder de C- en D- lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.- (beoordelings)plicht kent. Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. ingrijpend gewijzigd. Een belangrijke wijziging is dat de drempelwaarden in kolom 2 van de D- lijst behorende bij het Besluit m.e.r. indicatief zijn geworden. Zodoende dient ook voor onder de drempelwaarde blijvende activiteiten een m.e.r.- beoordelingsprocedure te worden doorlopen, indien op grond van de selectiecriteria als opgenomen in bijlage III bij de m.e.r. richtlijn niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.- (beoordelings)plicht kennen. Hierbij is één activiteit gevonden die mogelijk m.e.r- (beoordelings)plichtig is, te weten:
1. D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Met de mogelijkheid tot realisatie van een sporthal blijft de voorgenomen ontwikkeling ruim onder de genoemde drempelwaarde, zoals opgenomen in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat het bevoegd gezag aan de hand van een vormrvrije mer-beoordeling moet besluiten of een MER nodig is. Op basis van bijlage III van de EU-richtlijn milieueffectbeoordeling dient het bevoegd gezag in het bijzonder de volgende aspecten in overweging te nemen:
Het initiatief betreft een nieuwe sporthal van 1.400 m2. Het project is van minimale omvang en wordt niet gecumuleerd met andere projecten. Er worden geen natuurlijke hulpbronnen gebruikt. De sporthal voorziet niet in de productie van gevaarlijke afvalstoffen of overlastgevende verontreiniging of hinder. Ook zijn er geen risico's op ongevallen met gevaarlijke stoffen. Een en ander wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 6.
Op het moment is het plangebied in gebruik ten behoeve van de aanwezige sportvelden. Het plangebied is niet rijk aan natuurlijke hulpbronnen. De effecten op beschermde gebieden worden uitgewerkt in de paragrafen 6.1, 6.2 en 6.3.
De sporthal voorziet in minimale effecten op de omgeving zoals mede is uitgewerkt in hoofdstuk 6. De effecten hebben geen grensoverschrijdend karakter.
De sporthal wordt gebouwd als vervanging van bestaande sporthallen die elders aanwezig zijn en gesaneerd worden. Op grond van de vorige paragrafen, kan worden geconcludeerd dat de effecten van de bouw van de sporthal geen aanleiding geven tot het opstellen van een MER.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een planologische procedure onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. De bouw van de sporthal maakt onderdeel uit van het uitvoeringsprogramma maatschappelijk vastgoed dat door de gemeenteraad is vastgesteld. Aan dit uitvoeringsprogramma is ook budget gekoppeld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
Procedure
De ontwerpvergunning is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode had een ieder de mogelijkheid een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op de vergunning ingediend.