direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ten noorden van Middelburgseweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Naast het perceel Middelburgseweg 3 in Waddinxveen staat een niet meer gebruikte loods waar vroeger een witlofkwekerij was gevestigd. De huidige eigenaar van het perceel is voornemens deze loods te slopen om in aanmerking te komen voor het oprichten van 3 compensatiewoningen in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling. Hierbij zijn de uitgangspunten overgenomen van de gebiedsvisie Weids Bloemendaal.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan “Landelijk Veen”, waarin de gronden zijn bestemd voor “Agrarisch - Glastuinbouw". Het oprichten van niet-agrarische functies zoals Wonen is hiermee in strijd. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen functiewijziging van het plangebied juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het oostelijk gelegen buitengebied van Waddinxveen. Aan de overzijde van de weg ligt de lagergelegen polder Middelburg. Ten noorden van het plangebied ligt een sierteeltbedrijf. Ten zuiden van de locatie staat een woning van een voormalig agrarisch bedrijf. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een brede watergang. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Landelijk Veen"   10 april 2013   Geen beroep ingesteld  

Het plangebied is bestemd voor 'Agrarisch – Glastuinbouw' (figuur 2), doch valt buiten het gemeentelijk sierteelt- of glastuinbouwgebied (zie figuur 5). De in de regels opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de ruimte-voor-ruimteregeling is niet toepasbaar, omdat deze wijziging alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied'. Mitsdien is de planontwikkeling hiermee in strijd. Om hieraan medewerking te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0002.png"

Figuur 2: Plankaart verbeelding bestemmingsplan Landelijk Veen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0003.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Bing.Maps).

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Bestaande situatie en ontstaansgeschiedenis omgeving

De Gouwepolder werd al in de 13e eeuw ontgonnen door ontwateringswerkzaamheden, waarbij het veen door de aanleg van sloten en dijken werd ontwaterd ten nutte van de landbouw. Om een goede afwatering te garanderen werden de sloten dwars op de hoogtelijnen aangelegd. De kavels waren min of meer van gelijke omvang en werden verpacht of verkocht aan kolonisten uit de wijde omgeving, vandaar de naam "Cope" ontginning. Door de steeds verdergaande ontwatering van de polder trad in de loop van de eeuwen ook een steeds verdere bodemdaling op. Hiermee veranderde het grondgebruik in de loop ter tijd van akkerbouw naar veeteelt.

Het plangebied ligt in het oostelijke deel van de Gouwepolder. Ten oosten van de Middelburgseweg ligt de polder Middelburg. In de graslandgebieden wordt nog rundveehouderij uitgeoefend. Ten westen van de Middelburgseweg komen vrij veel kleine boomteeltbedrijven voor met smalle kavels en een hoge waterstand. Ook komen er nog enkele verspreid liggende kleinschalige glastuinbouwcomplexen voor.


Voorzijde bestaande loods. Achterzijde te slopen loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0004.png" Polder Bloemendaal.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Op het perceel Middelburgseweg 3 was een witlofkwekerij gevestigd welke failliet is gegaan. De bestaande bebouwing is in verval geraakt, nadat deze activiteit is beëindigd. Handhaving van een kassenbedrijf (op grond van het geldende bestemmingsplan Landelijk Veen) of een sierteeltbedrijf is niet langer een reële optie, omdat het perceel te klein is voor het uitoefenen van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering (het perceel is groot 8.022 m²). De nieuwe eigenaar van het in zijn eigendom zijnde perceel heeft daarom het voornemen de loods in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling te slopen ten behoeve van het oprichten van in totaal drie compensatiewoningen. Het tekort wordt aangekocht via het beschikbare depot in de polder Bloemendaal, zoals opgenomen in de contingententabel bij het bestemmingsplan 'Ruimte-voor-ruimte polder Bloemendaal'. Voor wat betreft de landschappelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beleidsmatige ontwikkelingen

In de bestemmingsplannen 'Landelijk Veen' en 'Ruimte voor Ruimte polder Bloemendaal' zijn de beleidsmatige ontwikkelingen vastgelegd op basis waarvan private initiatieven kunnen worden gefaciliteerd. Voor alle ontwikkelingen geldt dat de ruimtelijke, de milieukundige en de financiële uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond om hieraan medewerking te verlenen. Het gemeentelijk beleidskader hiervoor zijn de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal (zie paragraaf 4.4.2) en de ruimte-voor-ruimteregeling voor de polder Bloemendaal. Dit beleidskader is ook van toepassing op onderhavig plangebied.

3.2 Ruimte voor Ruimteregeling polder Bloemendaal

De gemeente Waddinxveen heeft op basis van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling en inrichtingsvisie Weids Bloemendaal voor de polder Bloemendaal de navolgende uitgangpunten en ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld en verwoord in het door de gemeenteraad van Waddinxveen vastgestelde Beleidsdocument Polder Bloemendaal Toepassing Ruimte-voor- Ruimte regeling: de kaders (februari 2012). Als basis voor de regeling geldt de ruimtelijke kwaliteitswinst als doelstelling.

Uitgangspunten

De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • Op basis van de inrichtingsvisie is de toepassing van de regeling mogelijk voor zowel de sanering van glasopstanden, agrarische bedrijfsbebouwing en sierteeltgronden. Bij toepassing van de regeling geldt de eis dat zowel de saneringslocatie als de compenserende bebouwing buiten de hiertoe aangewezen concentratiegebieden (glastuinbouw en sierteelt) zijn gelegen.
  • De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte (provinciaal kader) waarbij de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsgebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt één compensatie-eenheid oplevert. Deze compensatie-eenheid is gewaardeerd op een woonruimte van 600 m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume.
  • Aanvullend hierop geldt dat met de sanering van sierteeltgronden per sanering (gerelateerd per bedrijf) maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden. Bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend.
  • Er geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie (gerelateerd per bedrijf) niet gerelateerd aan de compensatie-eenheden.
  • De invloed op de omgeving dient bij inpassing de nieuwe woonfunctie gewaarborgd te zijn. Hierbij is vooral het milieutechnische aspect van belang, de inpassing mag geen belemmeringen opleveren voor omliggende bedrijvigheid.

Inpassingskaders

Voor de inpassing van (compensatie)woningen gelden de volgende uitgangspunten:

  • Er mag geen sprake zijn van verdere verdichting van de linten.
  • De bestaande watergangen en zichtlijnen dienen behouden te blijven.
  • Er dient aandacht te worden besteed aan de maat, de schaal en de richting van het landschap.
  • De bouwvolumes dienen landschappelijk te worden ingepast waarbij sprake is van natuur en groenverbetering.
  • Realisatie van meerdere woningen per volume is mogelijk mits het maximum van aantal woningen per saneringslocatie (3) niet overschreden wordt.
  • Er wordt onderscheid gemaakt tussen eerstelijns en tweedelijns bebouwing, waarbij de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter vanaf de weg ligt en de tweedelijns binnen 150 meter. In figuur 3 is dit inpassingskader verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0005.png" Figuur 3: Afstand 1e/ 2e lijnbebouwing.

Realisatie compensatiewoningen elders

Bij realisatie op een locatie anders dan de saneringslocatie gelden in de basis de opgestelde kaders. Toepassing hiervan is aan de orde voor zover realisatie ter plaatse niet mogelijk wordt geacht en volgt de provinciale beleidslijn (in aansluiting op of nabij de bebouwingscontour). Echter, dit maakt dat beperkte afwijking van deze kaders aan de orde kan zijn. In of nabij de bebouwingscontour gelden mogelijk andere inpassingsmogelijkheden. In relatie met de specifieke situatie dient met maatwerk aangetoond te worden dat er sprake is van de ruimtelijke kwaliteitswinst waarbij de te saneren situatie in ogenschouw wordt genomen. Hierbij geldt dat er in kader van dit maatwerk met een goede onderbouwing er afgeweken kan worden van:

  • Het aantal hoofdbouwvolumes waarbij per locatie een maximum wordt gesteld;
  • De onderlinge afstand tussen bebouwing;
  • De maximale diepte van het perceel waarbij op basis van het maatwerk ter plaatse een maximum wordt gesteld.

3.3 Nieuwe situatie

Op basis van genoemde beleidskaders is een plan ontwikkeld voor het oprichten van 3 compensatiewoningen. Met de sanering van voormalige bedrijfsbebouwing wordt voldaan aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteitswinst, omdat de niet voor woondoeleinden bestemde gronden in lijn worden gebracht met de inrichtingsvisie Weids Bloemendaal. Deze gronden krijgen een functie voor grasland, weide, natuur met waterpartijen, terwijl de woningbouw en het herstel van het open waterrijk polderlandschap op elkaar zijn afgestemd. Bij de beoordeling van het verzoek om hieraan planologische medewerking te verlenen dient voorts te worden aangetoond dat het verzoek voldoet aan de provinciale voorwaarden, zoals genoemd in de in de provinciale Verordening Ruimte en het Beleidsdocument Polder Bloemendaal Toepassing Ruimte-voor-Ruimte regeling: de kaders (februari 2012). Op grond hiervan is overeenkomstig onderstaande berekening en toelichting het oprichten van 3 compensatiewoningen mogelijk.
 

Berekening compensatie Ruimte voor ruimteregeling Middelburgseweg 3, Waddinxveen

Te slopen bedrijfsgebouwen ter plaatse
Middelburgseweg 3 (bedrijfsgebouwen) 1.400 m² 1,40 compensatiewoning

Overig
Aankoop uit depot van A.L. Vergeer (nummer 6 uit de
Contingententabel, bijlage 1 van de regels) 2,30 compensatiewoning
________________________ Totaal 3,70 compensatiewoningen  

Toelichting inhoudsmaat compensatiewoningen

In de Ruimte-voor-Ruimteregeling is vastgelegd dat een compensatiewoning een inhoud mag hebben van 600 m³. Afwijking hiervan is onder de volgende voorwaarden mogelijk:

  • maximaal 750 m³ voor bebouwing binnen 50 m vanaf de rand van de weg en onder voorwaarde dat voldoende contingent wordt ingezet;
  • maximaal 1.200 m³ voor bebouwing vanaf 50 m tot 150 m vanaf de rand van de weg en onder voorwaarde dat er voldoende contingent wordt ingezet.

Initiatiefnemer heeft de beschikking over 3,7 compensatiewoningen. Dit betekent een maximum inhoud aan hoofdbebouwing van 3,7 x 600 m³ = 2.220 m³. Op basis van de te verlenen omgevingsvergunningen kunnen bij afwijking (op grond van artikel 5.3.4 van de planregels) compensatiewoningen worden opgericht met een grotere inhoudsmaat tot respectievelijk 750 m³ (binnen 50 m vanaf de rand van de weg) en 1.200 m³ (voor het overige gebied), met dien verstande dat de maximum inhoudsmaat van in totaal 2.220 m³ niet wordt overschreden.

Woonkavels
Bij de gekozen situering van de woonkavels is aansluiting gezocht bij het gemeentelijke beleidskader waarbij in het bijzonder rekening is gehouden met de eerstelijns en tweedelijnsbebouwing. De nieuwe woningen worden landschappelijk ingepast, zodanig dat het noordelijk gelegen sierteeltbedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. Hierdoor wordt een optimale ruimtelijke kwaliteitsverbetering behaald. In figuur 4 een verkavelingstekening (indicatief) opgenomen van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0006.png"

Figuur 4: Situatietekening bestaand (boven) en nieuw (indicatief) met landschappelijk inpassing (beneden).

Toetsing aan inpassingskaders
Het oprichten van 3 compensatiewoningen voldoet aan de basisuitgangspunten van de Ruimte voor Ruimteregeling polder Bloemendaal. Voor de inpassing van (compensatie)woningen gelden de volgende (eerder aangehaalde) algemene uitgangspunten:

  • a. Er mag geen sprake zijn van verdere verdichting van de linten.
  • b. De bestaande watergangen en zichtlijnen dienen behouden te blijven.
  • c. Er dient aandacht te worden besteed aan de maat, de schaal en de richting van het landschap.
  • d. De bouwvolumes dienen landschappelijk te worden ingepast waarbij sprake is van natuur en groenverbetering.
  • e. Realisatie van meerdere woningen per volume is mogelijk mits het maximum van aantal woningen per saneringslocatie (3) niet overschreden wordt.
  • f. Er wordt onderscheid gemaakt tussen eerstelijns en tweedelijns bebouwing, waarbij de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter vanaf de weg ligt en de tweedelijns binnen 150 meter.

Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan de onder a, c, d, e en f genoemde kaders. Niet volledig wordt voldaan aan het onder b. genoemde kader, omdat de zuidelijk gelegen watergang voor een klein gedeelte wordt gedempt. Deze demping vindt evenwel achter de woning op nummer 3 plaats op een afstand van circa 125 meter vanaf de Middelburgseweg. Deze demping is in het geheel niet zichtbaar, zodat bestaande zichtlijnen niet worden aangetast. (De aanvraag hiervoor is inmiddels in behandeling bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. De vergunning hiervoor wordt binnenkort verstrekt). Het te dempen water wordt gecompenseerd door het graven van water tussen de tweede en derde woning. Dit water wordt als zodanig bestemd op de verbeelding. Deze watergang wordt via een duiker of open water (onder een aan te leggen (beweegbare) brug) aangesloten op de noordelijk gelegen watergang. De twee woningen in de tweede lijn staan op voldoende afstand van elkaar, zodat doorzichten op het achterliggende landschap gewaarborgd zijn. De ruimtelijke kwaliteitswinst wordt hierdoor niet negatief beïnvloed. De meest westelijke woning ligt binnen 150 m vanaf de Middelburgseweg.
In totaal is 3.700 m² aan de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' (3,7 * 1.000 m²) opgenomen. De bouwvlakken van de woningen zijn zo goed mogelijk landschappelijk ingepast. Daarbij is ook rekening gehouden met zichtlijnen en het verkavelingspatroon van de polder. Tevens is ingespeeld op de ligging van de bestaande watergangen. Langs deze watergangen zijn bebouwingsvrije zones opgenomen, waardoor zicht op de polder mogelijk is.

3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de Middelburgseweg 3. Deze weg is aangemerkt als een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. De maximumsnelheid is ter plaatse 60 km/uur. In zuidelijke richting is de Zwarteweg/ Brugweg bereikbaar. Via de Brugweg wordt het plangebied ontsloten naar het centrum van Waddinxveen en de provinciale weg N207 (Gouda – Alphen aan den Rijn). In de nieuwe situatie wordt de uitrit versmald tot circa 4 meter ten behoeve van 3 woningen met een interne toegangsweg voor twee woningen achter de woning in de eerste lijn.

Parkeren

Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. Bij het bepalen van de parkeernorm is gebruik gemaakt van de richtlijnen van het CROW 2012 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek), zijnde 2 parkeerplaatsen per woning. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0007.png"

De Middelburgseweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt alleen de nieuwbouw van drie woningen mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 4.2.2.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. De wijziging van 30 mei 2018 heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de 3 hectare kaart.

Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  • 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de Greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'sierteelt op veen' met de aanduiding 'lint'. Op de kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als Bebouwde ruimte. Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk, waarbij een voormalige witlofkwekerij wordt gesaneerd om in het kader van de zogenaamde Ruimte-voor-Ruimteregeling plaats te maken voor drie compensatiewoningen. Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen. In figuur 5 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Laag van stedelijke occupatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0008.png"

Figuur 5: linksboven uitsnede Kwaliteitskaart en rechtsboven kaart 'Laag van de stedelijke occupatie. Hieronder is een uitsnede van het boom- en sierteeltgebied opgenomen uit de Verordening ruimte.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van drie compensatiewoningen gekoppeld gaat met sanering met bedrijfsbebouwing en verharding. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt hersteld door de woningen landschappelijk in te passen overeenkomstig de Ruimte-voor-Ruimteregeling Polder Bloemendaal (zie paragraaf 3.2). Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit veenweidegebied.

4.2.2 Verordening ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). In de wijziging 2018, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, zijn de regels over de Ladder van duurzame verstedelijking aangepast. In deze wijziging is aansluiting gezocht bij het Bro. Op grond van dit aangepaste artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van drie compensatiewoningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.

Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.

Boom- en sierteeltgebied
Het plangebied ligt op grond van artikel 2.1.6 van de Verordening ruimte nog net in het boom- en sierteeltgebied, zoals aangeduid op de kaart Teeltgebieden. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in figuur 5). Op grond van lid 5 van dit artikel kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

Toetsing aan boom- en sierteeltgebied
Op de planlocatie was een witlofkwekerij gevestigd. Deze locatie ligt in het meest noordelijke deelgebied van het sierteeltconcentratiegebied aan de Middelburgseweg. (In eerdere versies van de kaarten van de Verordening ruimte was het plangebied hier net buiten gelegen.) Feit is dat ter plaatse geen sierteeltbedrijf is/was gevestigd. Gelet op de geringe omvang van het perceel leent de smalle kavel zich ook niet naar een omzetting naar sierteelt. Voortzetting van een niet-agrarische bedrijfsactiviteit wordt evenmin voorgestaan. Een wijziging naar Wonen wordt hier als passend beschouwd, omdat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied hierdoor duurzaam wordt verbeterd. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.2.2.1 Kwaliteitswinst

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan om:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de voormalige 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling. In ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen kon een woning buiten BSD worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'sierteelt op veen' en 'lint'. Als richtpunten voor 'sierteelt op veen' wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • De structurerende watergangen (zichtsloten) worden niet gedempt en resterende windakkers blijven behouden.
  • Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.
  • Ontwikkelingen in de rand van het sierteeltgebied dragen bij aan goede overgangskwaliteit naar het omliggend veenweide- en droogmakerijenlandschap.

Voor ontwikkelingen in het polderlint geldt als richtpunt dat de bebouwing op één niveau met de omgeving ligt. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.

De situering van de drie compensatiewoningen is zodanig gekozen dat het lint aan de Middelburgseweg wordt versterkt, omdat bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 1.400 m² wordt gesloopt, terwijl de zichtlijnen naar het veenweidegebied niet worden aangetast aangezien de aanwezige kavelstructuur wordt gerespecteerd. De in het plan beschreven sanering en herontwikkeling van bebouwing blijft binnen het bestaande bouwperceel en past qua aard en schaal bij wat er al is, zowel op de locatie zelf als lintbebouwing. Daarbij komt dat ook elders sanering van kassen plaatsvindt van 10.898 m² en 153 m² aan bedrijfsbebouwing, zoals opgenomen onder nummer 6 van de Contingententabel in bijlage 1 van de planregels (totaal 2,3 contingent). Hiermee wordt bereikt dat clustering plaatsvindt van compensatiewoningen, zodat elders het open landschap wordt hersteld.

Rekening wordt gehouden met de belangrijke kenmerken van de polder Bloemendaal zoals handhaving van de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten) en doorzichten, kavelrichting en –structuur, waarbij de bebouwing nog steeds herkenbaar blijft als lint. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied krijgt een kwaliteitsimpuls.

Gebiedsprofiel Greenport Regio Boskoop
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor de Greenport Regio Boskoop op 15 juli 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Uit de koppeling van de karakteristieken en kwaliteiten met de ontwikkelingen volgt de ambitie die sturend is voor de uitwerking van de themakaarten van dit gebiedsprofiel. Het gaat bij dit ambitiebeeld niet om een nieuwe visie op de Greenportregio Boskoop. Als geheel komt uit de karakterisering en de schets van de ontwikkelingen het volgende ruimtelijke ambitiebeeld naar voren voor de linten als structuurdragers.

De planlocatie ligt aan een rand van het sierteeltfront. De overgang van het besloten sierteeltgebied naar de open droogmakerij wordt gekenmerkt door een fors hoogteverschil. De rand kent een karakteristieke half open lintbebouwing.

Ambities zijn onder meer het zichtbaar houden van het karakteristieke hoogteverschil en grondgebruik tussen de bovenlanden en de laaggelegen droogmakerijen, alsmede het behouden van het huidige verschil in landschappelijke kwaliteiten tussen droogmakerij en sierteeltveenlandschap. Voorts wordt behoud van het halfopen lint op de rand als ambitie beschreven en het vasthouden aan en versterken van de typerende kenmerken in de bebouwingsstructuur en asymmetrie.

Een uitwerking van deze ambities hebben min of meer al plaatsgevonden in het Beleidsdocument Polder Bloemendaal Toepassing Ruimte-voor- Ruimte regeling: de kaders (februari 2012), zoals opgenomen in paragraaf 3.2.

De veranderende landschappelijke dynamiek aan de Middelburgseweg krijgt een opwaardering, omdat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Hiervoor in de plaats komen drie compensatiewoningen, die landschappelijk worden ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling voor het oprichten van drie compensatiewoningen voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit krijgen hierdoor een kwaliteitsimpuls. De functiewijziging is eveneens mogelijk op grond van artikel 2.1.6, lid 5 van de Verordening ruimte, omdat en er geen andere passende/ reële gebruiksmogelijkheden zijn. Mitsdien kan worden voldaan aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit bestemmingsplan mogelijk te maken functiewijziging.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop

De Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie. Om die positie te kunnen vasthouden en uit te bouwen, hebben de betrokken gemeenten met overtuiging gekozen voor de ontwikkeling van de Greenport.

De Intergemeentelijke Structuurvisie (afgekort ISV) is gemaakt om de ruimtelijke keuzes in samenhang te kunnen bepalen. Kernbegrippen zijn: compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid. De ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Greenport Boskoop worden al langer beperkt door het ruimtelijk beleid in het Groene Hart. Mede daardoor is een achterstand ontstaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten in balans met de omgeving plaatsvinden. Daarnaast zijn aanzienlijke investeringen in de infrastructuur nodig. Als gevolg van de aanwijzing als Greenport zal er ook schaalvergroting plaatsvinden. De ambitie van de structuurvisie ligt in een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving. Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen.
Duurzaamheid ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik: bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden met duurzaam waterbeheer en voldoende zoetwatervoorziening.
De Greenport moet beleefbaar zijn, een uitstraling krijgen die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen.
In de ISV is voor polder Bloemendaal opgenomen dat voor bedrijven die willen verplaatsen of stoppen een nadere regeling zal worden opgesteld. Hieraan is uitvoering gegeven door het opstellen van een Visie voor de polder Bloemendaal. In hoofdstuk 4.4.2 wordt hierop ingegaan. In figuur 6 is de Visiekaart 2020 opgenomen. Het plangebied heeft hierin de aanduiding 'transformatie naar groengebied'. Het ISV heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 16 februari 2011 vastgesteld.

Conclusie

Onderhavige planontwikkeling is in overeenstemming met dit beleidsdocument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0009.png"

Figuur 6: Visiekaart 2020 ISV Greenport regio Boskoop.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld, waarin rekening is gehouden met de huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. Actuele vraagstukken zijn sanering van de glasopstanden buiten de sierteeltcontour in de polder Bloemendaal, herbestemmen van vrijkomende agrarische bebouwing inclusief bedrijfswoningen, waterberging, en waterveiligheid, natuur- en landschapsontwikkeling en biodiversiteit. In de visie is de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal onverkort overgenomen. In hoofdstuk 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. Specifiek is hierover opgenomen dat de begrenzing van de boom- en sierteeltcontour ten opzichte van de Provinciale Structuurvisie wordt gewijzigd conform de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal. Daarin is uitgegaan van de voorgestelde begrenzing in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Regio Boskoop en is deze begrenzing verder verfijnd door hieruit de niet in gebruik zijnde gronden voor sierteelt te halen aan de randen van de contour. Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als "Ontwikkeling van recreatief Groen" (zie figuur 7).

Conclusie

Het plangebied ligt aan de rand van het boomteelt- en concentratiegebied. Op het perceel vindt al meer dan vijf jaar geen agrarische activiteit plaats. Het oprichten van 3 compensatiewoningen in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0010.png"

Figuur 7: Integrale kaart Structuurvisie.

4.4.2 Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft de inrichtingsvisie Weids Bloemendaal op 14 december 2011 vastgesteld. Centraal in de inrichtingsvisie staat het behoud en de versterking van de kwaliteiten van het veenweidelandschap in dit deel van het Groene Hart. Daarbij wordt ernaar gestreefd dit gebied meer maatschappelijke waarde te geven, onder andere door het vergroten van de betekenis voor natuur en recreatie. Aanpassing van het grondgebruik aan het bestaande peil, mede om verdergaande bodemdaling tegen te gaan is wenselijk. Er wordt ingezet op transformatie naar natuur, waarbij de landbouw als beheerder van het gebied kan blijven functioneren, met name door weidebouw.

Karakteristieke landschapselementen worden waar mogelijk hersteld en beheerd. Binnen de sierteeltcontour blijft de sierteelt een beeldbepalende vorm van landgebruik. Om de recreatieve structuur te versterken wordt tevens gestreefd naar uitbreiding van het wandelroutenetwerk en realisatie van kleinschalige recreatieve voorzieningen (uitkijkpunt e.d.). In de Inrichtingsvisie (figuur 8) is het plangebied aangeduid als 'Parklandschap (inclusief landbouw)' ten zuiden van het sierteeltgebied.

Conclusie
Het plangebied ligt in de zuidoost-kwadrant van de polder Bloemendaal. De ruimtelijke koers is gericht op transformatie naar halfopen parkachtig gebied: saneren glas en bijbehorende bedrijfsgebouwen door ontwikkeling van landelijk wonen inpassen bestaande landbouw: sierteelt (bij voorkeur alleen vollegronds) en weidebouw of transformeren naar natuur (bijv. via landgoedontwikkeling) en recreatie. Dit kan worden bereikt door sanering van aanwezige glasopstanden en bedrijfsbebouwing door toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling dan wel ontwikkeling van nieuw landgoed en door zo mogelijk glassaneringssubsidie hiervoor te benutten. Het voorliggende bestemmingsplan is een doorvertaling van de visie Weids Bloemendaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0011.png"

Figuur 8: Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal.

4.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. 

Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

De Middelburgseweg, met een aansluiting op de Zwarteweg/ Brugweg, is aangemerkt als een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. Een (agrarische) bedrijfsfunctie vervalt, zodat het vrachtverkeer wordt verminderd. De toename van het aantal verkeersbewegingen met personenauto's ten gevolge van het oprichten van drie extra woningen is klein, temeer daar vrachtverkeer niet langer plaatsvindt naar de planlocatie. Op de themakaart staan voor Waddinxveen de belangrijkste bestaande en gewenste verbindingsroutes aangegeven. De Middelburgseweg is hier niet specifiek benoemd (figuur 9). De bestaande groenstructuur langs het Middelburgseweg wordt in stand gehouden.

Conclusie

Deze planontwikkeling geeft geen verkeerskundige beperkingen voor de Middelburgseweg.

4.4.4 Groenstructuur en Groenbeleidsplan Waddinxveen

De gemeenteraad heeft op 20 april 2016 de nota 'Groenstructuur en Groenbeleid Waddinxveen' vastgesteld. In dit plan worden kaders vastgelegd voor de inrichting en beheer van het gemeentelijke openbare groen binnen de bebouwde omgeving. De oude hoofdgroenstructuur bleek te veel omvattend en daarmee niet meer praktisch werkbaar.

Kaders
In dit groenstructuurplan en groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkstructuren van het gemeentelijke groen vastgelegd. Tevens worden praktische beleidskaders voor het openbaar groen (bomen, beplantingen, gras en oevers) verwoord. Dit biedt duidelijkheid, zowel voor bewoners, partners en andere belanghebbenden, als voor de gemeentelijke organisatie. Het plan is tot stand gekomen in een interactief proces, met een klankbordgroep en een brede consultatie van bewoners en de wijkplatforms. Openbaar groen is van groot belang voor de beleving en waardering van de woon-, werk- en leefomgeving. Groen herbergt tal van maatschappelijke betekenissen en heeft grote sociale, ecologische en economische waarden. De aanwezigheid van groen heeft een positief effect op tal van beleidsvelden: van economie tot natuurbeleving en gezondheid. Het groen vertegenwoordigt een aanzienlijke vervangingswaarde. Soms ervaren mensen echter ook hinder of overlast van bomen of ander gemeentelijk groen. Een praktisch afwegingskader maakt het mogelijk om het algemeen belang gestructureerd af te wegen tegen de ervaren overlast van bomen in het openbaar gebied.

Groenstructuur
Waddinxveen is een groene gemeente aan de rand van het Groene Hart. De prioriteit ligt in het behoud en versterken van het groen in de hoofdgroenstructuur. Elke wijk heeft zijn eigen karakter. Dit wordt versterkt met het groen. Het belang van groen wordt evenredig meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen. Op kaarten zijn de hoofd- en wijkgroenstructuur vastgelegd.
In de hoofdgroenstructuur staat behoud en versterken van het groen voorop, daar is weinig mogelijk. Voor de wijkgroenstructuur geldt een milder beschermingsregime. Voor het overige groen in de directe woon- en werkomgeving is meer mogelijk. In alle gevallen worden ingrepen in het groen gecompenseerd.

Conclusie
Het groenbeleid heeft alleen betrekking op het openbare groen binnen de bebouwde omgeving. Om die reden is het buitengebied, waaronder het aan de Middelburgseweg gelegen plangebied, niet opgenomen op de bijbehorende kaart van de hoofdgroenstructuur. De bestaande groenstructuur langs de Middelburgseweg wordt in stand gehouden. De planontwikkeling is niet strijdig met de doelstellingen van het Groenstructuur en Groenbeleidsplan.

4.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Ten behoeve hiervan heeft het rijk aan de provincies gevraagd om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Dit provinciale kader moet vastleggen welke randvoorwaarden den provincie hanteert inzake:

  • de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing;
  • De mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte-voor-ruimte) en;
  • De mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied, water, landschap en/of recreatie.

Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Structuurvisie is het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied gelegen. De planopzet is zodanig gekozen dat verrommeling van het bebouwingslint wordt tegengegaan. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals is vastgelegd in de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit). Mitsdien is de gevraagde functiewijziging in overeenstemming met het provinciale belang.

De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Het oprichten van drie compensatiewoningen op het perceel Middelburgseweg 3 is mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. De woningen worden op een landschappelijke wijze ingepast.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Bestaande situatie
De waterhuishouding van de veenweidegebieden is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de Gouwe, die weer in verbinding staat met de Hollandsche IJssel. De maaiveldhoogte in de Gouwepolder ligt rond de 2,20 m beneden NAP.

Toekomstige situatie en Waterafvoer
Het bouwvlak binnen het plangebied is in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd, wanneer meer verhard oppervlak wordt aangelegd. Daarboven dient te dempen water met een oppervlakte voor 100% te worden gecompenseerd.
In dit geval wordt een bestaande loods van circa 1.400 m² gesloopt om plaats te maken voor het oprichten van drie woningen met een oppervlakte van circa 160 m² per woning. De verharding zal aanmerkelijk afnemen. De bestaande maaiveldhoogten worden gerespecteerd. Hier vinden geen aanpassingen plaats. Ten zuiden van de meest westelijke woning wordt een gedeelte van de watergang gedempt. Deze wordt gecompenseerd door het graven van water tussen de tweede en derde woning. Deze watergang wordt via een duiker of open water aangesloten op de noordelijk gelegen watergang. Voor het overige is op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig.
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd op het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande (pers)riolering worden aangesloten overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid. Bij bouwactiviteiten zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0012.png"

Watergang achter het perceel richting Winterdijk. Watergang aan overzijde Middelburgseweg.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van drie compensatiewoningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang dan ook ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten'. Onderstaand zijn deze voor de m.e.r-beoordeling belangrijke aspecten op een rijtje gezet, waarmee invulling wordt gegeven aan een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt onderdeel uit van het te nemen besluit. Op die manier wordt officieel kenbaar gemaakt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden. In tabel 6.1 is de beoordeling opgenomen.

 

Tabel 6.1: m.e.r.-beoordeling.

Projectnaam   Bestemmingsplan Ten noorden van Middelburgseweg 3, Waddinxveen  
Kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde 2.000 woningen).
Initiatief: De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van het oprichten van drie compensatiewoningen  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Grond, cement, hout, staal  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   Geluid, luchtkwaliteit zijn binnen wettelijke normen  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van project    
Bestaand grondgebruik   Voormalige witlofkwekerij  
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen natuurlijke hulpbronnen in het gebied  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder speciale beschermingszones (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn)   In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect   In samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijk effect op bevolking  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee  
Orde van grootte van en de complexiteit van het effect   Gering. Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing maakt plaats voor drie compensatiewoningen  
Waarschijnlijkheid van het effect   N.v.t.  
Duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect   Gelet op kleinschaligheid verwaarloosbaar effect  
CONCLUSIE   De realisatie van de beoogde planontwikkeling leidt niet tot relevante milieueffecten die in een m.e.r. nader onderzocht moeten worden. Een m.e.r. is niet noodzakelijk  

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.2 vermeld.

Tabel 6.2: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Onderzoek/ beoordeling

De Middelburgseweg kan worden aangemerkt als een gemengd gebied, omdat sprake is van een gebied met functiemenging. Naast een veehouderijbedrijf zijn aan de Middelburgseweg ook sierteeltbedrijven, (bedrijfs)woningen en een kantoorfunctie aanwezig. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn voor de geplande woningbouw. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn. Voor het oprichten van deze woningbouwontwikkeling zijn de volgende nabijgelegen bedrijfsmatige (agrarische) activiteiten relevant:

Tabel 6.3: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.

Bedrijf   Adres   Richtafstand tot rustig buitengebied   Richtafstand tot gemengd gebied  
Sierteeltbedrijf
(milieucategorie 2)  
Middelburgseweg 4, Waddinxveen   30 m   10 m  
Agrarisch bedrijf
(milieucategorie 3.2  
Middelburgseweg 2, Reeuwijk   100 m1    50 m  

Ten zuiden van het plangebied aan de Middelburgseweg 3 staat een voormalige bedrijfswoning. Dit perceel is al ruim tien jaar in gebruik voor woondoeleinden. Het perceel is bovendien dusdanig klein (circa 2.000 m² grond inclusief woning met tuin) dat zich hier geen sierteeltbedrijf meer kan vestigen. Inmiddels heeft het college hiervoor op 28 juli 2015 een wijzigingsplan vastgesteld, waarin de woning is bestemd als plattelandswoning.

 

Sierteeltbedrijf Middelburgseweg 4, Waddinxveen
Het sierteeltbedrijf ten noorden van het plangebied valt onder milieucategorie 2 (tuinbouw: kassen zonder verwarming). Deze inrichting valt vanaf 1 januari 2008 onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het zogenaamde Activiteitenbesluit). De woningbouw ligt op een afstand van meer dan 10 meter van deze bedrijfsactiviteiten. Het aspect bestrijdingsmiddelen vraagt hier om bijzondere aandacht.

Bestrijdingsmiddelen
Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de tuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond hiervan dient daarom rekening te worden gehouden met een grotere afstand dan 10 m van sierteeltbedrijven tot woongebieden. Niet in alle gevallen wordt deze afstand in de bestaande situatie gehaald. Aangezien het gaat om bestaande bedrijven waarop milieuwetgeving van toepassing is die gevaar of hinder moet voorkomen heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de veiligheidszones en verantwoorde afstanden rondom het sierteeltbedrijf als gevolg van bespuitingen met toxische stoffen en de blootstelling hiervan op de drie nieuwe woningen.

Beschouwing
Tot op heden is er geen duidelijke wet- en regelgeving omtrent het gebruik van bestrijdingsmiddelen in relatie tot omliggende gevoelige bestemmingen. Deze landelijke discussie wordt primair gevoerd in relatie tot fruitteeltopstanden, waarbij het gebruik van bestrijdingsmiddelen veel groter is. De minister heeft de Gezondheidsraad voor dit dossier om een advies gevraagd. De Gezondheidsraad (GR) heeft op 29 januari 2014 advies uitgebracht over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen gezondheidsrisico's lopen door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De Gezondheidsraad heeft aanleiding gezien voor een nader blootstellingsonderzoek onder omwonenden en voor aanpassing van de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Dit nadere onderzoek is tot op heden nog niet afgerond.

Op grond van kennis van het gebied is het niet de verwachting dat deze activiteiten zodanig zijn dat dit planrealisatie in de weg zal staan. Daarnaast bevinden zich aan de Middelburgseweg al een aantal woningen die op een vergelijkbare afstand van sierteelt- en glastuinbouwbedrijven staan, zoals aan de Middelburgseweg 6, 9 en 10. De verwachting is dat de nieuwe woningen niet beperkend zullen zijn voor de activiteiten op het noordelijk gelegen bedrijfsperceel. Voor wat betreft de spuitzones is de verwachting dan ook dat de emissies hiervan niet zodanig zullen zijn dat woningbouw niet mogelijk zou zijn. Dit is nader onderbouwd in de notitie 'Toelichting spuitzones en gevoelige functies' (Bijlage 1). De hierin opgenomen bevindingen kunnen eveneens van toepassing worden verklaard voor het aangrenzende sierteeltbedrijf op nummer 5. In aanvulling hierop heeft initiatiefnemer overleg gehad met de betrokken sierteler op nummer 4. Dit heeft erin geresulteerd dat de toegangsweg naar de woningen in noordelijke richting wordt verlegd, zodat de afstand tussen de woningen en het sierteeltbedrijf minimaal 14 meter bedraagt. Met inachtneming van deze aanpassing wordt de bedrijfsvoering niet beperkt door deze woningbouwontwikkeling. Bijkomend heeft de sierteler aangegeven hiertegen geen bezwaren te hebben. Andersom geredeneerd kan het woon- en leefklimaat in het plangebied voldoende worden gegarandeerd.

Nadien heeft initiatiefnemer in de periode april/ mei 2016 vervolggesprekken gehad met de kwekers van de naastgelegen tuinbouwbedrijven op nummers 4 en 5. De betrokken partijen zijn het erover eens dat de spuitzone op dit moment geen belemmering vormt voor hun bedrijfsvoering. De zorg van de telers is vooral gericht op de toekomst. Met het oog hierop heeft initiatiefnemer met de kwekers aanvullende afspraken gemaakt.
Indien op één van de locaties van de betreffende telers een andere teelt gevoerd gaat worden waarbij aannemelijk is dat de gehanteerde voorwaarden in de toelichting spuitzone niet meer volstaan dan garandeert initiatiefnemer dat hij, voor eigen rekening, een bladhoudende groenhaag of windscherm zal plaatsen teneinde te kunnen blijven voldoen aan de spuitzone. In het opnemen van een voorwaardelijke verplichting wordt dit geborgd (artikel 7.4.3). Voorts is overeengekomen dat de hoogte van de lichtmasten in de bestemming Verkeer wordt teruggebracht van 8 naar 4 m en dat deze geplaatst worden aan de noordzijde van bestemming Verkeer.

Veehouderijbedrijf Middelburgseweg 2, Reeuwijk
Het veehouderijbedrijf aan de Middelburgseweg 2 in Reeuwijk valt onder milieucategorie 3.2. Hiervoor is de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

 

Wet geurhinder en veehouderij
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv) gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen c.q. overige geurgevoelige functies. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. veehouderijbedrijven waar niet meer dan 200 stuks meldrundvee worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.4. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 6.4: Minimale afstanden landbouwbedrijven

  Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden   Inrichting waar geen landbouwhuisdieren
worden gehouden  
Minimumafstand binnen de bebouwde kom   100 m   50 m  
Minimumafstand buiten de bebouwde kom   50 m   50 m  

Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt.

Beschouwing
Het veehouderijbedrijf aan de Middelburgseweg 2 beschikt over circa 115 melkkoeien (2012). De afstand tussen de bouwvlakken van het veehouderijbedrijf aan de Middelburgseweg en de woningbouw bedraagt minimaal 64 meter, zodat de bedrijfsvoering niet wordt beperkt door deze woningbouwontwikkeling. Het woon- en leefklimaat in het plangebied kan voldoende worden gegarandeerd. Een kaart met afstanden tussen relevante milieubelastende functies (bedrijven) en de nieuwe milieugevoelige functies (wonen) is opgenomen in figuur 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0013.png"

Figuur 9: Overzichtstekening met milieubelastende bedrijven met afstandsmaten.

Conclusie
Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat voldaan wordt aan de richtafstanden uit het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.

6.1.3 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen binnen 250 meter van het plangebied zijn de Brugweg, Middelburgseweg en Zwarteweg, met een maximum snelheid van 60 km/u. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy te Vlissingen (rapport van 11 november 2014, kenmerk 2141184, Bijlage 2). Het berekende geluidsniveau ten gevolge van de weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening getoetst aan een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB voor buitenstedelijk gebied. Uit het onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer niet wordt overschreden.

Aangezien het akoestisch rapport van november 2014 dateert is beoordeeld of dit rapport nog volstaat. Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt. De contouren zijn opnieuw berekend door de Omgevingsdienst Midden-Holland. Hieruit blijkt het volgende:

  • Middelburgseweg Lden ten hoogste 44 dB ter plaatse van de meest oostelijke woning;
  • Brugweg Lden ten hoogste 37 dB ter plaatse van de westelijke en de middelste woning;
  • Reewal, Lden ten hoogste 27 dB ter plaatse van de meest oostelijke woning;
  • Zwarteweg, Lden ten hoogste 39 dB ter plaatse van de meest oostelijke woning.

Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De totale geluidsbelasting Lden is ten hoogste 50 dB voor de meest oostelijke woning. De overige woningen hebben een geluidsbelasting van 45 dB. Volgens de methode Miedema is het woon- en leefklimaat dan goed. Gelet hierop kan een actualisatie van het akoestisch onderzoek achterwege worden gelaten.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is de lintbebouwing als Wonen aangeduid. Voor het achterliggende gebied zijn de achtergrondwaarden van toepassing. Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is mede ten behoeve van dit bestemmingsplan een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 10 november 2014, projectcode 13281INW, Bijlage 3). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder besproken (overgenomen uit rapport).

Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bodem doorgaans bestaat uit een kleibovengrond (tot 0,5 m-mv) met daaronder veen. Ter plaatse van de slootdemping bestaat de grond geheel uit klei. Zintuiglijk zijn in de bovengrond plaatselijk bijmengingen met koolas of puin aangetroffen. Op het voorterrein is zwak-matig olie waargenomen (0,4-1,0 m-mv). Ter hoogte van de slootdemping is matig hout en zwak plastic aangetroffen. Verder zijn (met name in de ondergrond) geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen (mogelijk) asbesthoudende materialen aangetroffen.

Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt het volgende:

  • de klei-bovengrond en veen-ondergrond zijn niet tot licht verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • de zintuiglijk zwak-matig met olie vervuilde grond bij boring 8 blijkt chemisch-analytisch matig verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater is niet tot slechts licht verontreinigd met de onderzochte parameters.

Op basis van dit onderzoek is geen omvang bepaald van de verontreiniging met minerale olie en is niet uitgesloten dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In het kader van het gemeentelijk beleid inzake bouwen op verontreinigde grond dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden naar de matige olievervuiling in het grondwater van peilbuis 8; de omvang en ernst dienen nader vastgesteld te worden. Dit onderzoek zal voorafgaande aan het bouwrijp maken van de grond worden opgedragen.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen bestemmingswijziging op het onderhavige plangebied. In kader van de geplande nieuwbouw (aanvraag omgevingsvergunning) dient echter nog aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Tevens dient onderzoek naar de aanwezigheid van asbest voorafgaand aan de sloop van de loods te worden uitgevoerd. Het extra onderzoek heeft geen invloed op de bestemmingswijziging.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Gelijktijdig is de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.

Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk Veen (2012) is uit onderzoek van de Omgevingsdienst Midden-Holland gebleken dat ter hoogte van het plangebied voor Landelijk Veen wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.

Project is NIBM
Het plan omvat het oprichten van drie woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van drie (compensatie)woningen mogelijk. Deze planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat een (nieuw) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen worden deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 10) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0014.png"

Figuur 10: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart aangeduid).

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.

De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens heeft het plangebied daarom een lage verwachting. De structuren uit de Tweede Wereldoorlog zijn op de CHS niet meegenomen en daarom ook niet weergegeven (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0015.png"

Figuur 11: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Wettelijk kader gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op grond van de Monumentenwet op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Op de bijbehorende waarden- en verwachtingenkaart (figuur 12) heeft de lintbebouwing in het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Achter dit lint is sprake van een lage verwachtingswaarde. De nieuw te bouwen woningen liggen deels in gebied met een lage tot hoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² in het gedeelte met hoge verwachtingswaarde. Voor het deelgebied met lage verwachtingswaarden gelden er geen archeologische vereisten. In verband hiermede is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de lintbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0016.png"

Figuur 12: Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart.

6.2.1 Bureauonderzoek archeologie

Het bureauonderzoek naar archeologie is uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten te Amersfoort (rapport van 4 november 2014, rapport 3738, Bijlage 4). Uit de onderzoeksresultaten is het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).

Op basis van het bureauonderzoek werd geconcludeerd dat er in het plangebied sprake is van het Hollandveen Laagpakket op het Laagpakket van Wormer. In dit deel van Nederland werd het Laagpakket van Wormer afgezet in een dynamisch en nat landschap, waar weinig sprake was van geschikte vestigingsmogelijkheden voor de mens. Voor het Laagpakket van Wormer werd de kans op het aantreffen van archeologische resten daarom als klein ingeschat. Het Hollandveen Laagpakket is in het plangebied vanaf de Middeleeuwen, om precies te zijn vanaf 1139, in cultuur gebracht. In het oostelijke gedeelte, dat is gelegen aan de ontginningsas (de Middelburgseweg) zouden resten van een huisplaats of boerderij aanwezig kunnen zijn, maar deze kans is niet erg groot, aangezien er op de kaarten vanaf 1615 tot halverwege de 20e eeuw geen bebouwing staat afgebeeld.

Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat bovenin het veen zich een zandig veraard gedeelte bevindt, dat echter recentelijk omgewerkt of afgetopt is en verder geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten bevat.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.2 Monumenten

De bestaande bedrijfsbebouwing heeft geen enkele cultuurhistorische waarde. Evenmin komt deze bebouwing voor op inventarisatielijst van de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.

 

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Landschap

Het plangebied ligt aan de rand van Waddinxveen. De voorgestane functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen gevolgen voor de aanwezige kwaliteiten. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en Gouwestreek (provincie Zuid-Holland) is de Middelburgseweg alleen aangeduid als een lint met hoge waarde (oranje lijn in figuur 11) vanwege het zicht op de lager gelegen polder Middelburg. Deze doorzichten blijven behouden.

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

6.4 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van 4,4 km ten oosten van het plangebied. Vanwege de afstand tot het plangebied zullen de geplande werkzaamheden geen directe invloed hebben op dit Natura2000-gebied, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan het oprichten van drie woningen. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van de woonactiviteit.
Het plangebied ligt in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) van de provincie Zuid-Holland (figuur 13) tussen twee ecologische verbindingszones (Voorofsche Polder/ Oostgouwe en Reeuwijk in de polder Bloemendaal. De aan de overzijde gelegen polder Middelburg is aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. Aangezien werkzaamheden voornamelijk plaatsvinden op het voorste gedeelte van het perceel (dat nu grotendeels bebouwd is) zullen er geen nadelige gevolgen ontstaan voor de ecologische hoofdstructuur. Hierbij is mede in ogenschouw genomen dat het grasland aan de achterzijde van het perceel in stand wordt gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPmiddelburgseweg3-0401_0017.png"

Figuur 13: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

6.4.1 Verkennend ecologisch onderzoek

Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een Verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van februari 2018, projectnummer 14A044, Bijlage 5). Dit ecologische onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies en aanbevelingen

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied biedt geen geschikt habitat voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Er is echter voldoende alternatief gebied aanwezig in de polders rond het plangebied. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • In de omgeving van het plangebied ligt EHS-gebied. Er zal echter geen schade ontstaan door de ruimtelijke ingrepen die verband houden met de sloop van de loods en de bouw van de woning(en) vanwege de afstand tussen plangebied en de EHS-gebieden. Aan de overzijde van de Middelburgseweg is de polder aangewezen als 'belangrijk weidevogelgebied'. Het plangebied is zelf niet geschikt voor weidevogels. Schade aan deze gebieden is alleen compensatieplichtig als er sprake is van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wegenbouw. Dit is binnen het plangebied niet aan de orde.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Groene- en Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Egel, Haas, Woelrat, Bunzing en Hermelijn) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Flora- en faunaweg (FF-wet) wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De FF-wet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de FF-wet, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • In de omgeving van het plangebied komt de streng beschermde Rugstreeppad (FF-wet tabel 3, Habitatrichtlijn Bijlage IV en Rode lijst status 'gevoelig') voor. Binnen het plangebied ligt een afvalhoop die niet geschikt is als zomerrust- en overwinteringsverblijf. Wel wordt geadviseerd deze afvalhoop zo snel mogelijk weg te halen. Op het moment dat het plangebied bouwrijp gemaakt wordt, wordt het geschikt als overwinteringsgebied. De Rugstreeppad kan zich dan ingraven in braakliggende grond/zand. Geadviseerd wordt om geen grond/zand braak te laten liggen op het moment dat de Rugstreeppad zich gaat ingraven eind oktober/november. Daarnaast wordt geadviseerd om gedurende de werkzaamheden te voorkomen dat er poelen en plassen ontstaan op het perceel, in bijv. bandensporen, voorafgaande en tijdens het voortplantingsseizoen, van half april tot en met juli. Geadviseerd wordt om voor de werkzaamheden een Ecologisch werkprotocol op te stellen. Daarin wordt beschreven hoe en wanneer de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
  • De streng beschermde Ringslang (FF-wet tabel 3) komt voor in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is echter ongeschikt als foerageer- en voortplantingsgebied voor de Ringslang.
  • Er ontstaan geen schade aan, in en rond het plangebied mogelijk aanwezige vissoorten en zoogdieren.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de streng beschermde vleermuissoort Gewone dwergvleermuis (FF-wet tabel 3 en Habitatrichtlijn Bijlage IV) voorkomt in de omgeving van het plangebied. Het plangebied zelf biedt geen geschikte verblijfplaatsen voor deze gebouwbewonende vleermuissoort. Het gebied is slechts zeer beperkt interessant als foerageergebied. Foerageergebied is alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Er is echter voldoende alternatief gebied aanwezig op het buurperceel.
  • In de omgeving van het plangebied is de Rode lijstsoort Veenmol aangetroffen. Op het perceel zelf is deze soort niet aangetroffen. Het plangebied is wel een geschikt biotoop. Verlies van leefgebied van Rode lijstsoorten is echter niet compensatieplichtig.

Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Geadviseerd wordt om in het kader van de zorgplicht de aanwezige knotwilgen en andere bomen te behouden voor vogels en vleermuizen. Er zijn geen werkzaamheden voorzien aan de watergangen. Mocht het echter toch nodig zijn dat de onbeschoeide sloten van een beschoeiing moeten worden voorzien, wordt geadviseerd dit buiten de kwetsbare periode (voortplanting) van vissen en amfibieën te doen. Deze periode is globaal van april tot en met augustus.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

6.5 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden
Voor delen van het plangebied wordt achter de woonbebouwing die geen woonfunctie krijgt, is de bestemming 'Agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden' opgenomen. Bebouwing is niet toegestaan. De bestemming is bedoeld voor begrazing (weidegang) in een extensieve vorm (hobbymatig) en ter bescherming van bestaande natuur en landschapswaarden in het veenweidegebied.

Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen (bestemd als 'Wonen'). Op de gronden met deze bestemming zijn kleine aan- en uitbouwen (bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen) toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.

Artikel 5 Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en paden en de bijbehorende bermen en watergangen, met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Water
In dit plan hebben alle hoofdwatergangen de bestemming 'Water' gekregen. Binnen deze bestemming vallen watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er worden geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Ook voorziet het bestemmingsplan in een beschermingsregeling ten behoeve van de waterlopen.

Artikel 7 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroepen onder voorwaarden toegestaan. Aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan via een afwijking.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is generiek geregeld. Er zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd tot maximaal 120 m². In de regels zijn tevens nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van overige bouwwerken. Voorts gelden uiteraard de regels voor vergunningvrij bouwen.
Om in aanmerking te komen voor een compensatiewoning dient te worden voldaan aan het benodigde contingent, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Voor twee compensatiewoningen wordt gebruik gemaakt van het beschikbare contingent van het bedrijf van A.L. Vergeer (volgnummer 6 van de lijst).
Via een afwijking kan het bevoegd gezag onder voorwaarden de maximum inhoud van hoofdgebouwen inclusief bijgebouwen vergroten van 600 m³ tot maximaal 1.200 m³. Een belangrijke voorwaarde is dat ruimte voor ruimte contingent wordt ingezet om de vergroting mogelijk te maken. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw, een hekwerk op een dakterras of een bed & breakfast toestaan.

Artikel 8 Waarde - archeologie 2
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 9 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn regels opgenomen over de aan te houden parkeernorm voor de woningen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 14.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 14.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan een aantal personen en/of instanties toegezonden.

9.2 Communicatie

Het voorontwerpbestemmingsplan Ten noorden van Middelburgseweg 3 heeft van 9 juli tot en met 19 augustus 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 5 inspraakreacties ingediend. De reacties die gedurende die termijn zijn binnengekomen zijn samengevat, geanonimiseerd en beschouwd in de Nota van beschouwing (vooroverleg)reacties, Bijlage 6. Bij de conclusies is opgenomen welke inspraakreacties tot welke aanpassing hebben geleid.

Als vervolg hierop is op 8 november 2016 een inloopbijeenkomst gehouden voor omwonenden. Na deze inloopbijeenkomst is er intensief contact geweest tussen initiatiefnemer en twee omwonenden. In de periode november 2016 en april 2017 is er tussen partijen onder andere uitgebreid gesproken over verschil van inzicht over de erfdienstbaarheid.
Na deze periode heeft de gemeente Waddinxveen aan deze twee omwonenden een schriftelijke reactie gevraagd betreffende de in hun nog openstaande punten van bezwaar met eventueel een voorstel over de erfdienstbaarheid. Eén omwonende heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De andere omwonende heeft 5 juli 2017 een schriftelijke reactie verstuurd aan de gemeente Waddinxveen. Hierop volgend heeft initiatiefnemer op 26 september een reactie gegeven wat de basis is geweest voor een op 4 oktober 2017 gehouden overleg tussen de gemeente Waddinxveen, initiatiefnemer en de betrokken omwonende om te komen tot naar ieders tevredenheid uitgewerkt projectplan. Het aangepaste voorstel tot vestiging van een erfdienstbaarheid is op 16 oktober 2017 gezonden naar de omwonende. Op 19 oktober 2017 heeft initiatiefnemer op verzoek van de omwonende de gevestigde erfdienstbaarheid laten toetsen bij de notaris en dit gedeeld met de betrokken omwonende. Op 6 december 2017 zijn op basis van de laatste reactie van de omwonende aanpassingen gemaakt op de plankaart en het projectplan.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 19 april 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 3 zienswijzen ontvangen. Voor de inhoudelijke overweging wordt verwezen naar de Nota van beschouwing zienswijzen, Bijlage 7.