Type plan: | bestemmingsplan |
---|---|
Naam van het plan: | Noordeinde 130, Waddinxveen |
Status: | vastgesteld |
Plan identificatie: | NL.IMRO.0627.BPNoordeinde130-0401 |
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan "Noordeinde 130” met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPNoordeinde130-0401 van de gemeente Waddinxveen. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. |
Aanduiding: |
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
Aanduidingsgrens: |
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft. |
Aan- en uitbouw: |
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. |
Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit: |
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productie gebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. |
Achtererf: |
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bed & breakfast: |
een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een Bed & breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur. |
Bestaande situatie: |
ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. |
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bevoegd gezag: |
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. |
Bijbehorend bouwwerk: |
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelgrens: |
een grens van een bouwperceel. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
Bruto vloeroppervlakte (bvo): |
bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580. |
Coffeeshop: |
een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt. |
Dakkapel: |
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. |
Dakopbouw: |
het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel. |
Detailhandel: |
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Hoofdgebouw: |
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. |
Horeca: |
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. |
Huishouden: |
één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen. |
Nutsvoorzieningen: |
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen ten behoeve van gedeelde duurzame energie, zoals koude- en warmteopslag. |
Ondergeschikte functie |
functie waarvoor maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m² als zodanig gebruikt mag worden. |
Ondersteunende horeca: |
ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren. |
Peil: |
het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte aangrenzend aan het bouwwerk. |
Prostitutie: |
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. |
Seksinrichting: |
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. |
Voorgevel: |
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. |
Voorgevellijn: |
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn. |
Woning: |
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. |
Zijgevel: |
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt. |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: |
2.1 | Afstand |
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. |
2.2 | Bebouwingspercentage |
de verhouding tussen het bebouwde deel van een bouwvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel. |
2.3 | Bouwhoogte van een bouwwerk |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
2.4 | Breedte, lengte en diepte van een gebouw |
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. |
2.5 | Dakhelling |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
2.6 | Goothoogte van een bouwwerk |
a. | vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; |
b. | bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boei-boordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw; |
c. | bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel. |
2.7 | Inhoud van een bouwwerk |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
2.8 | Oppervlakte van een bouwwerk |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. |
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt. |
3.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wonen; |
b. | aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten; |
met daarbij behorende: | |
c. | tuinen, erven en terreinen; |
d. | parkeervoorzieningen; |
e. | groenvoorzieningen; |
f. | nutsvoorzieningen; |
g. | waterlopen en waterpartijen. |
3.2 | Bouwregels | ||||
3.2.1 | Algemeen | ||||
Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. | |||||
3.2.2 | Hoofdgebouwen | ||||
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: | |||||
a. | hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; | ||||
b. | het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bouwvlak; | ||||
c. | de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 respectievelijk 10 meter. | ||||
d. | de inhoud van de bebouwing, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3. | ||||
3.2.3 | Bijbehorende bouwwerken | ||||
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen: | |||||
a. | bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1,0 m afstand achter de voorgevellijn; | ||||
b. | in afwijking van het bepaalde onder a zijn bijbehorende bouwwerken tevens voor de voorgevellijn toegestaan, mits: | ||||
1. | het bestaande bouwwerken betreft, of | ||||
2. | de bijbehorende bouwwerken voldoen aan de navolgende bepalingen: | ||||
1. | uitsluitend aan- en/of uitbouwen zijn toegestaan; | ||||
2. | de breedte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 50% van de breedte van de desbetreffende gevel van het hoofdgebouw; | ||||
3. | de goothoogte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 3,0 m; | ||||
4. | de bouwhoogte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 5,0 m; | ||||
5. | de diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 1,50 m; | ||||
c. | de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bouwperceel bedraagt niet meer dan: | ||||
1. | in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bouwperceel; | ||||
2. | in geval van een bouwperceel groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 100 m²; | ||||
3. | in geval van een bouwperceel groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m². | ||||
d. | de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m; | ||||
e. | de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 7 m. | ||||
3.2.4 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | ||||
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: | |||||
a. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd; | ||||
b. | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1,0 m; | ||||
c. | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2,0 m. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de bouwhoogte: | ||||
1. | maximaal 1,0 m; | ||||
2. | maximaal 2,0 m, indien deze tenminste op een afstand van 1,0 m ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd; | ||||
d. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m. | ||||
3.3 | Afwijken van de bouwregels | ||||
3.3.1 | Afwijking bouwhoogte bijbehorend bouwwerk | ||||
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat: | |||||
a. | de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; | ||||
b. | geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de bebouwing en aan het straatbeeld; | ||||
c. | er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt. |
3.4 | Specifieke gebruiksregels |
3.4.1 | Strijdig gebruik |
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend: | |
a. | het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bergingen ten behoeve van bewoning. |
3.4.2 | Aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit |
Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten als ondergeschikte functie met dien verstande dat: | |
a. | maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m²; |
b. | de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet; |
c. | de activiteiten worden uitgeoefend door tenminste een bewoner van de woning en ten hoogste één werknemer; |
d. | groothandel, horeca en detailhandel zijn uitgesloten, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van de aan-huis-gebonden activiteiten zijn vervaardigd; |
e. | er geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de buurt als gevolg van bijvoorbeeld geluids- of geuroverlast, reclame, verkeersaantrekkende werking of een onaanvaardbare parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor extra verkeersmaatregelen waaronder parkeervoorzieningen noodzakelijk worden; |
f. | er geen activiteiten plaatsvinden waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is. |
3.5 | Afwijken van de gebruiksregels |
3.5.1 | Afwijking Bed & Breakfast |
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde een Bed & Breakfast toe te staan, met dien verstande dat: | |
a. | de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven; |
b. | het aantal kamers niet meer dan 3,0 bedraagt; |
c. | de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond; |
d. | de Bed & Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij bijbehorende bouwwerken) gerealiseerd dient te worden; |
e. | de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning; |
f. | het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving; |
g. | de Bed & Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; |
h. | de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven. |
3.5.2 | Afwijking aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit |
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 teneinde een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan tot een oppervlakte van maximaal 90 m², met dien verstande dat: | |
a. | maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt; |
b. | het bepaalde in lid 3.4.2 van overeenkomstige toepassing is. |
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. |
4.2 | Bouwregels |
4.2.1 | Omgevingsvergunning voor het bouwen |
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin: | |
a. | de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en |
b. | in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. |
4.2.2 | Voorwaarden |
Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: | |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van opgravingen; |
c. | de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
4.2.3 | Weigeringsgrond vergunning |
Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd. | |
4.2.4 | Uitzondering archeologisch rapport |
Het overleggen van een archeologisch rapport zoals bedoeld in lid 4.2.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. | |
4.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
4.3.1 | Vergunningplichtige werken en werkzaamheden |
Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: | |
a. | het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; |
b. | het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
c. | het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
d. | het verlagen of het verhogen van het waterpeil; |
e. | het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt; |
f. | het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
g. | het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
h. | het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
i. | het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
j. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen. |
4.3.2 | Uitzonderingen |
Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden: | |
a. | welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; het aanleggen van drainage wordt beschouwd als vallend onder het normale agrarische gebruik; |
b. | welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. |
4.3.3 | Toetsingscriteria |
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden. | |
4.3.4 | Voorwaarden |
Voor zover de in lid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: | |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van opgravingen; |
c. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
4.3.5 | Onderzoeksplicht |
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin: | |
a. | de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en |
b. | in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. |
c. | het overleggen van een archeologisch rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. |
4.3.6 | Beoordelingscriteria |
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige. | |
4.4 | Wijzigingsbevoegdheid |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: | |
a. | de bestemming 'Waarde Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. |
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Waarde - Archeologie - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. |
5.2 | Bouwregels |
5.2.1 | Omgevingsvergunning voor het bouwen |
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin: | |
a. | de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en |
b. | in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. |
5.2.2 | Voorwaarden |
Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: | |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van opgravingen; |
c. | de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
5.2.3 | Weigeringsgrond vergunning |
Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd. | |
5.2.4 | Uitzondering archeologisch rapport |
Het overleggen van een archeologisch rapport zoals bedoeld in lid 5.2.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. | |
5.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
5.3.1 | Vergunningplichtige werken en werkzaamheden |
Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: | |
a. | het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt; |
b. | het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
c. | het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
d. | het verlagen of het verhogen van het waterpeil; |
e. | het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt; |
f. | het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
g. | het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
h. | het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
i. | het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; |
j. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen. |
5.3.2 | Uitzonderingen |
Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden: | |
a. | welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; het aanleggen van drainage wordt beschouwd als vallend onder het normale agrarische gebruik; |
b. | welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. |
5.3.3 | Toetsingscriteria |
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden. | |
5.3.4 | Voorwaarden |
Voor zover de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: | |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van opgravingen; |
c. | de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. |
5.3.5 | Onderzoeksplicht |
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin: | |
a. | de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en |
b. | in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. |
c. | Het overleggen van een archeologisch rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. |
5.3.6 | Beoordelingscriteria |
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige. | |
5.4 | Wijzigingsbevoegdheid |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: | |
a. | de bestemming 'Waarde Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. |
6.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: | |
a. | waterkering; |
b. | onderhoud, beheer, instandhouding en verbetering van de waterkering. |
6.2 | Bouwregels |
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan de bestaande bouwwerken welke aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en ten behoeve van deze bestemming. |
6.3 | Afwijken van de bouwregels |
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen, mits het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de waterbeheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden. |
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
8.1 | Maximale maatvoering |
a. | In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden; |
b. | in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats. |
8.2 | Minimale maatvoering |
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingswet, op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan, minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. |
9.1 | Parkeren | |
a. | Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging. | |
b. | Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. | |
c. | Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden. | |
d. | Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b: | |
1. | indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of | |
2. | voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. |
9.2 | Strijdig gebruik |
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend: | |
a. | de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden; |
b. | het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting; |
c. | het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop. |
10.1 | Algemene afwijkingsregels |
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van: | |
a. | het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken; |
b. | het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan; |
c. | beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap; |
d. | de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages; |
e. | de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3,0 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt. |
11.1 | Overgangsrecht bouwwerken | |
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: | ||
a. | een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: | |
1. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; | |
2. | na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; | |
b. | het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 onder a met maximaal 10%; | |
c. | lid 11.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
11.2 | Overgangsrecht gebruik |
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: | |
a. | het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; |
b. | het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; |
c. | indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; |
d. | lid 11.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Noordeinde 130’, gemeente Waddinxveen. |