BPMeteorenweg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inhoudsopgave     

Toelichting 1

1 Inleiding 2

1.1 Aanleiding/doel 2

1.2 Ligging en begrenzing 2

1.3 Vigerend bestemmingsplan 3

1.4 Leeswijzer 4

2 Bestaande situatie 7

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur 7

3 Planbeschrijving 9

3.1 Ontwikkelingen 9

3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten 9

3.3 Toekomstige situatie 9

3.3.1 Stedenbouwkundige uitwerking 9

3.3.2 Opkomsttijden Brandweer 10

3.4 Verkeer en parkeren 11

3.4.1 Verkeer 11

3.4.2 Parkeren 12

3.4.3 Conclusie 13

4 Beleid 15

4.1 Europees en Rijksbeleid 15

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 15

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) 16

4.2 Provinciaal beleid 16

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit 2014 16

4.2.2 Verordening Ruimte 21

4.2.3 Provinciaal milieubelang 26

4.2.4 Conclusie 27

4.3 Regionaal beleid 27

4.3.1 Regionale Agenda Wonen 27

4.3.2 Conclusie 27

4.4 Gemeentelijk beleid 28

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 28

4.4.2 Woonvisie en woningbouwprogrammering 29

4.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020 32

4.4.4 Groenstructuurplan 32

4.4.5 Milieu en duurzaamheid 33

5 Water 36

5.1 Inleiding 36

5.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente 36

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 37

5.4 Huidige situatie 39

5.4.1 Waterhuishouding 39

5.4.2 Riolering 39

5.4.3 Veiligheid 39

5.5 Nieuwe situatie 39

5.5.1 Waterhuishouding 39

5.5.2 Waterbergingscompensatie 40

5.5.3 Riolering 40

6 Milieu- en omgevingsaspecten 42

6.1 Inleiding 42

6.2 Milieueffectrapportage 42

6.2.1 Wettelijk kader 42

6.2.2 Onderzoek/beoordeling 42

6.3 Geluid 43

6.3.1 Wegverkeerslawaai 43

6.3.2 Spoorwegverkeerslawaai 46

6.3.3 Industrielawaai 46

6.4 Luchtkwaliteit 46

6.4.1 Wettelijk kader 46

6.5 Bedrijven en milieuzonering 48

6.5.1 Wettelijk kader 48

6.5.2 Onderzoek / beoordeling 49

6.6 Externe veiligheid 50

6.6.1 Wettelijk kader 50

6.6.2 Onderzoek / beoordeling 51

6.7 Bodem 53

6.7.1 Wettelijk kader 53

6.7.2 Onderzoek / beoordeling 54

6.8 Archeologie 55

6.8.1 Wettelijk kader 55

6.8.2 Onderzoek / beoordeling 55

6.9 Ecologie 57

6.9.1 Wettelijk kader 57

6.9.2 Onderzoek / beoordeling 58

6.10 Kabels en leidingen 61

7 Juridische toelichting 63

7.1 Algemeen 63

7.2 De bestemmingen 64

8 Economische uitvoerbaarheid 67

8.1 Financiële haalbaarheid 67

9 Maatschappelijke betrokkenheid 69

9.1 Vooroverleg 69

9.1.1 Provincie Zuid-Holland 69

9.1.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 69

9.1.3 Veiligheidsregio Holllands Midden 70

9.1.4 Gasunie 70

9.1.5 Alliander 71

9.2 Communicatie 71

9.3 Verdere procedure 71

Hoofdstuk 2 Inleiding     

2.1 Aanleiding/doel     

Aan de Meteorenweg in de wijk Zuidplas in Waddinxveen is de gemeente in samenwerking met Woonpartners Midden-Holland voornemens om de bestaande woonwagenlocatie te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie met tien grondgebonden woningen. Nu de nieuwe woonwagenlocatie in de in ontwikkeling zijnde nieuwbouwwijk “De Triangel” zowel planologisch als fysiek is afgerond kan de herontwikkeling van de locatie Meteorenweg gestalte krijgen. Het geldende bestemmingsplan op de locatie Meteorenweg, het bestemmingsplan “Bebouwde Kom 2015”, is in december 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. In het bestemmingsplan kent het plangebied in hoofdzaak een woonbestemming met de nadere functieaanduiding ‘woonwagenstandplaats’. Om de voorgenomen herontwikkeling tot woningbouw mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan biedt de ruimtelijk-juridische kaders om de gewenste herontwikkeling mogelijk te maken.

2.2 Ligging en begrenzing     

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijke gedeelte van de bebouwde kom van Waddinxveen. Daarbinnen ligt het plangebied op de meest zuidwestelijke punt van de woonwijk Zuidplas. De plangrens wordt in noordelijke richting gevormd door de Sterrenlaan. De oostzijde van het plangebied wordt gevormd door drie appartementengebouwen met bijbehorende garageboxen aan de Meteorenweg. Aan de overige planbegrenzingen is open (landbouw)gebied in de Polder Zuidplas gelegen. In onderstaande figuren is de begrenzing globaal weergegeven.

verplichtGlobale ligging plangebied (bron: Google Earth)

verplicht

Begrenzing plangebied (bron: GeoWeb))

2.3 Vigerend bestemmingsplan     

Bestemmingsplan Bebouwde Kom Waddinxveen

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
Bestemmingsplan “Bebouwde Kom 2015” 16 december 2015 Beroep ingesteld.

In het bestemmingsplan “Bebouwde Kom 2015” kent het plangebied in hoofdzaak de bestemming “Wonen” met de functieaanduiding ‘woonwagenstandplaats’. Ter plaatse van deze functieaanduiding mogen eveneens uitsluitend woonwagens worden gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal één woonwagen aanwezig mag zijn. De gewenste woningbouwontwikkeling is daarmee eveneens niet in overeenstemming met het bestemmingsplan “Bebouwde Kom 2015”.verplicht

Uitsnede bestemmingsplan “Bebouwde Kom 2015”

2.4 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan “Meteorenweg” bestaat uit drie delen:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (IDN nummer: NL.IMRO.0627.BPMeteorenweg-0401);
  • planregels;
  • toelichting;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de bestaande situatie van het plangebied en de directe omgeving;
  • hoofdstuk 3 staat stil bij de toekomstige situatie van het plangebied en geeft een planbeschrijving.
  • in hoofdstuk 4 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 6 beschreven;
  • in hoofdstuk 7 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 8 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • hoofdstuk 9 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie     

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied kent een grootte van circa 4.580 m2 en is gelegen aan de zuidwestelijke rand van de woonwijk Zuidplas. Deze wijk is in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw ontwikkeld (circa 2.400 woningen). Tot 1994 was de planlocatie in gebruik als agrarisch terrein. Tussen 1994 en 1998 is de locatie ontwikkeld tot tijdelijk woonwagenterrein, waarbij de intentie was om de woonwagens binnen een aantal jaren daarna een definitieve plek in de gemeente te geven.

Momenteel is er nog steeds een kleinschalig woonwagenlocatie gevestigd, bestaande uit vier woonwagens met bijbehorende opstallen en overkappingen. Tevens is op de locatie een (kleinschalige) oud ijzerhandel aanwezig. De locatie is bijna geheel verhard met tegels en klinkers. Het geheel geeft een enigszins rommelige indruk.

De belendende bebouwing langs de Sterrenlaan en Meteorenweg vormt samen de beeldbepalende zuidwestelijke rand van de wijk Zuidplas. Het gebied langs de Sterrenlaan en Meteorenweg kent een gevarieerde bebouwing met appartementen, rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen. De hoogte van deze bebouwing varieert van twee tot zes bouwlagen met kap.verplicht

Aanzicht woonwagenterrein

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving     

4.1 Ontwikkelingen     

In het plangebied zijn op grond van het geldende bestemmingsplan in totaal vier woonwagens toegestaan. De gemeente is in samenwerking met Woonpartners Midden-Holland voornemens om de bestaande woonwagenlocatie te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie met tien grondgebonden woningen.

De wens tot herontwikkeling van de locatie komt voort uit prestatieafspraken tussen gemeente en Woonpartners Midden-Holland. In deze afspraken is opgenomen dat woonwagens op voorliggende tijdelijke woonwagenlocatie worden verplaatst naar een nieuwe locatie binnen de gemeente Waddinxveen. Met het vaststellen van het ‘Uitwerkingsplan Triangel plan 2’ (dd. 16 september 2014) is een definitieve woonwagenlocatie in uitbreidingswijk Triangel planologisch geregeld. Met voorliggend plan voor de herontwikkeling van de locatie aan de Meteorenweg zal het aantal woonwagenstandplaatsen in de gemeente Waddinxveen dan ook niet afnemen.

Na het vaststellen van de nieuwe en definitieve woonwagenlocatie hebben Woonpartners Midden-Holland en gemeente Waddinxveen de plannen voor de herontwikkeling van de locatie verder uitgewerkt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet het stedenbouwkundige plan van het benodigde planologische kader.

4.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten     

Het uitgangspunt voor de nieuwe woningen is dat deze zich in zowel vorm, materialisatie als detaillering aanpassen aan de omgeving en zo op vanzelfsprekende wijze in de bestaande compositie worden opgenomen.

Met betrekking tot de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden en uitgangspunten is verder bepaald dat de nieuwe grondgebonden woningen uit twee lagen bestaan met een zadeldak met lichte overstekken aan alle zijden. De dakhelling ligt tussen de 30 en 40 graden. De daken zijn gedekt met donkergrijze of donkerrode pannen. De maximale goothoogte voor de hoofdgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale nokhoogte bedraagt 10 meter. De gevels zijn gemaakt uit dezelfde baksteenkleuren zoals toegepast in de omgeving (rood, geel en antraciet). Er worden tenminste twee kleuren toegepast. Een architectonische- of bouwkundige logica voor de toepassing van de verschillende kleuren wordt voorgestaan. Vanwege de alzijdige gerichtheid en zichtbaarheid van de woningen krijgen alle gevels in architectonische zin een gelijkwaardige behandeling. De kleur van de kozijnen is vrij. Detaillering van dakranden, dakopbouwen en andere toevoegingen aan het hoofdgebouw volgt de wijze van detailleren van de bebouwing in de omgeving.

De inrichting en detaillering van de openbare ruimte is identiek aan de inrichting en detaillering van de openbare ruimte in het aansluitende gebied.

4.3 Toekomstige situatie     

4.3.1 Stedenbouwkundige uitwerking     

Het plangebied kent een grootte van circa 4.580 m2. Naast het kleinschalig woonwagenkamp kent het plangebied een groene invulling. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van tien grondgebonden eengezinswoningen in de sociale huur sector. De huurprijs zal maximaal de liberalisatiegrens van € 710,68 (prijspeil 2015) bedragen. De woningen zullen evenals de huidige woonwagens worden geëxploiteerd door de regionale woningcorporatie Woonpartners Midden- Holland.

De nieuwe bebouwing bestaat uit twee blokken met vier respectievelijk zes rijwoningen. De verkavelingsrichting volgt de richting van de naastgelegen appartementengebouwen. Het noordelijke blok met vier woningen staat met de voorgevel parallel aan de Sterrenlaan, terwijl het zuidelijke blok met zes woningen daar haaks op staat met de voorzijde gericht op het landschap. De woningen hebben een kleine voortuin en een diepe achtertuin. De woningen worden ontsloten via een aantal woonpaden die aansluiten op de bestaande padeninfrastructuur. Het autoverkeer wordt via de achterzijde van de woningen door middel van een parkeerstraat ontsloten. Het plangebied zal, net als in de huidige situatie, ontsloten worden via de Meteorenweg naar de Sterrenlaan. Aan de achterzijde van de nieuwe woningen, tegen de bestaande garageboxen aan, worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de nieuwbouw.

De lange zijden van de vier hoektuinen krijgen een duurzame, groene erfafscheiding van 1,8 meter of hoger. De hoogte van de erafscheidingen aan de voorzijde van de woningen is maximaal 1,2 meter. Aan de achterzijde van de kavels staan de bergingen op de perceelgrens. Een situatieschets van de nieuwe situatie is opgenomen in onderstaande figuur.verplicht

Situatieschets nieuwe toestand

4.3.2 Opkomsttijden Brandweer     

De ligging van de woningen valt buiten de wettelijke normen van de opkomsttijd, artikel 14 en 18 van de Wet Veiligheidsregio's (WvR). Voor woningen geldt op grond van de WvR een opkomsttijd van maximaal 8 minuten (Overige woonfuncties). Voor het planlocatie wordt deze opkomsttijd (brandweer) ruim overschreden. De opkomsttijd van de brandweer bedraagt hier circa anderhalf maal zo veel als is weergegeven in de WvR. De gemeente kan bestuurlijk afwijken van de opkomsttijden, hierbij motiveert

zij de keuze van de locatie, de mate van afwijking en de eventuele alternatieven. De gemeente kan ook aanvullende brandveiligheidsmaatregelen in het bestemmingsplan opnemen (voorschrijven) waarmee eenzelfde mate van veiligheid wordt behaald. Bijvoorbeeld waarmee de brand wordt beheerst en de aanwezigen meer tijd hebben om zichzelf of anderen in veiligheid te brengen zonder dat hierbij direct de hulp van de brandweer bij vereist is. Hierbij kan, voor deze specifieke situatie, gedacht worden aan een woningsprinkler.

De herontwikkeling van onderhavige locatie is van belang voor de lang gewenste afronding van de wijk Zuidplas. Alternatieve ontwikkelingen op deze locatie zijn stedenbouwkundige en minder exploitatietechnisch niet wenselijk. Alternatieve locaties voor woningbouw, als al wenselijk en beschikbaar, zijn voor wat betreft de opkomsttijden niet veel beter, als al beter. De overschrijding wordt dan ook aanvaardbaar geacht.

Om de eventuele brand in de woning beter te beheersen en een langere periode voor vlucht te verschaffen wordt een sprinklerinstallatie, brandcompartimentering of een andere maatregel aangeraden die er voor zorgt dat de aanrijdtijd 'gecompenseerd' wordt.

De initiatiefnemer wordt geadviseerd de genoemde brandvertragende maatregelen in de woningen te treffen.

4.4 Verkeer en parkeren     

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.

4.4.1 Verkeer     

De ontsluiting vindt plaats via de Meteorenweg naar de Sterrenlaan. Via de Sterrenlaan is de Beijerincklaan en de Zuidelijke Rondweg bereikbaar. Deze gebiedsontsluitingswegen sluiten vervolgens aan op het rijkswegennet (A12 en A20). De planlocatie is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo is er op loopafstand een bushalte met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Gouda en Rotterdam. Het treinstation treinstation ‘Waddinxveen’ en het toekomstige treinstation ‘Waddinxveen Triangel’(Coenecoop/Triangel) zijn op fietsafstand bereikbaar.

De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woningen zijn te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘matig stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:

Omschrijving Min. Max. Aantal (st) Tot. min. Tot. max.
Huurwoningen (sociale huur) 4,5 5,3 10 45 53
Totaal verkeersbewegingen/etmaal 45 53

Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwbouw in circa 45 tot 53. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het woonwagenterrein in de huidige situatie en zoals die in het nu nog vigerende bestemmingsplan is opgenomen, maar na de ontwikkeling zal verdwijnen. Voor de verkeersgeneratie van woonwagen(woningen) wordt aangesloten bij de kencijfers van het woningtype ‘huur, sociale huur’. Dit vanwege het feit dat de woonwagenstandplaatsen aan de Meteorenweg gehuurd worden. Aan de hand van de kencijfers genereren de huidige vier woonwagens het volgende verkeer:

Omschrijving Min. Max. Aantal (st) Tot. min. Tot. max.
Huurwoningen (sociale huur) 4,5 5,3 4 18 21,2
Totaal verkeersbewegingen/etmaal 18 21,2

Tabel verkeersgeneratie per dag huidige situatie

Ten gevolge van onderhavig plan neemt het aantal verkeersbewegingen per dag toe met circa 27 tot 32. Dit aantal is verhoudingsgewijs weinig ten opzichte van de huidige en toekomstige verkeersstromen op de Sterrenlaan. Op basis van het verkeersmodel wordt er vanuit gegaan dat in 2025 de verkeersintensiteit ten westen van de Zonnesingel circa 1.500 motorvoertuigen per etmaal zal bedragen. Voor het gedeelte ten oosten van de Zonnesingel zal dit circa 2.600 motorvoertuigen per etmaal in 2025 zijn. De Sterrenlaan betreft een zogeheten erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. De maximale intensiteit (motorvoertuigen per etmaal) voor dit type weg bedraagt circa 5.000. De capaciteit op de Sterrenlaan is dan ook ruim voldoende. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft voor aangrenzende woningen ten opzichte van de huidige functie een gering en verantwoord effect. Hierbij is ook van belang dat het verkeer afkomstig uit het plangebied in hoofdzaak via de Sterrenlaan in oostelijke richting zal ontsluiten richting de Beijerincklaan. Aan dit gedeelte van de Sterrenlaan bevinden zich geen woningen.Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

4.4.2 Parkeren     

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 de nota Parkeerbeleid vastgesteld. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;

wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald. Parkeren wordt op de te ontwikkelen locatie opgelost. In het stedenbouwkundig plan is voldoende ruimte gereserveerd om parkeren binnen het plangebied op te lossen.

Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie is de volgende berekening gemaakt van het aantal benodigde parkeerplaatsen:

Omschrijving Min. Max. Aantal (st) Tot. min. Tot. max.
Huurwoningen (sociale huur) 1,2 2 10 12 20
Totaal aantal parkeerplaatsen 12 20

Tabel parkeren

In het nieuwbouwplan zijn 20 parkeerplaatsen opgenomen. Gelet op bovenstaande tabel wordt hiermee voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

4.4.3 Conclusie     

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Beleid     

5.1 Europees en Rijksbeleid     

5.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle relevante ruimtelijke besluiten dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden. In het kader van het provinciaal beleid (paragraaf 4.2.2.) wordt de ‘ladder’ nader uitgewerkt.

Conclusie

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt dienen getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  1. mainportontwikkeling Rotterdam,
  2. kustfundament,
  3. grote rivieren,
  4. Waddenzee en waddengebied,
  5. defensie,
  6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde,
  7. rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  8. elektriciteitsvoorziening,
  9. ecologische hoofdstructuur,
  10. primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
  11. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
  12. veiligheid rond rijksvaarwegen,
  13. verstedelijking in het IJsselmeer,
  14. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken,
  15. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het realiseren van tien grondgebonden eengezinswoningen in de bebouwde kom van Waddinxveen, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

5.2 Provinciaal beleid     

5.2.1 Visie ruimte en mobiliteit 2014     

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnensteden te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte

De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Financieel vormt dat een zware opgave. De woningbouwbehoefte betreft voor een groter deel dan voorheen lagere prijsklassen. Rijkssubsidies voor verstedelijking en stedelijke vernieuwing zijn afgebouwd en het investeringsvermogen van woningcorporaties is verminderd. De exploitatie van plannen is daardoor moeilijker rond te krijgen.

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om met behulp van de “ladder voor duurzame verstedelijking” de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het “bestaand stads- en dorpsgebied” (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Op een aantal plekken richt de transformatie zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Daarmee kan worden voorzien in de behoefte aan gemengde woon-werkmilieus. Die behoefte neemt toe door een aantal ontwikkelingen: het afnemen van het onderscheid tussen wonen en werken door nieuwe technologische mogelijkheden, de opkomst van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er), het zogeheten ‘nieuwe werken’ en de sterke opkomst van de stad. Toename van gemengde milieus draagt ook bij aan het vergroten van de agglomeratiekracht.

De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:

  • Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie door met andere overheden en marktpartijen te verkennen waar kennis en best practices kunnen worden gedeeld en waar belemmeringen kunnen worden weggenomen.
  • Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken. Deze regionale programmering wordt vastgelegd in (sub-)regionale visies. De provincie wordt voor zover noodzakelijk en/of gewenst betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan afspraken in door haar aanvaarde regionale visies. Indien aan de orde, volgt hierna planologische borging.

Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies. Kortom: wonen en werken buiten BSD zijn mogelijk en wenselijk. Voor gebiedseigen ontwikkelingen, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houden of verbeteren, beslist de gemeente voortaan zelf. Bij gebiedsvreemde ontwikkelingen blijft de provincie betrokken.

Wonen

De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.

Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.

Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.

Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Op de kaarten behorende bij de visie zijn de verschillende thema’s terug te zien. Op kaart 1 ‘Beter benutten bebouwde ruimte’ valt het plangebied binnen de aangegeven bebouwde ruimte. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als ‘steden en dorpen’ en valt het plangebied binnen de ‘stads- of dorpsrand’. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dienen bij te dragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.verplicht

Uitsnede kaart ‘Beter benutten bebouwde ruimte’ (plangebied rood omcirkeld) verplicht

Uitsnede Kwaliteitskaart (plangebied rood omcirkeld)

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Visie ruimte en mobiliteit. Bij het beter benutten van de bebouwde ruimte gaat het om concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Zoals aangegeven maakt het plangebied hier onderdeel van uit. Conform de Visie wordt ingezet op het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie. De onderhavige ontwikkeling ziet op een verdichting/transformatie binnen het bebouwd gebied. Voorts hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking op grond waarvan een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair moet plaatsvinden binnen BSD. Het plangebied valt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Bij de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 4.2.2.1 wordt hier nader op ingegaan. Verder is de ontwikkeling passend binnen de Visie ruimte en mobiliteit aangezien de randen van de locatie in directe relatie met de (directe) omgeving op een integrale duurzame wijze ontworpen en ontwikkeld worden met aandacht voor een passende overgangskwaliteit.

5.2.2 Verordening Ruimte     

Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 een nadere invulling en detaillering van de bepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening gegeven. In de Verordening Ruimte 2014 is daarbij het volgende bepaald: een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
  1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
  2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
  3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

  1. De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.

Lokale behoefte

Lokale woningbehoefte, kwantitatief

De totale woningbouwprogrammering van Waddinxveen gaat uit boven de Woningbehoefteraming 2010 en de Woningbehoefteraming 2013 en uiteindelijk ook boven de Bevolkingsprognose 2013. Dit is het geval wanneer alle plannen die onder blok l en ll van de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland vallen ook daadwerkelijk gerealiseerd worden voor 2029. Bij een verdere uitfasering tot 2040 blijft de programmering van Waddinxveen binnen de bandbreedte. Omdat de woningbouwprogrammering tot 2019 boven de Woningbehoefteraming uitkomt, dient conform het in Midden-Holland afgestemde afwegingskader voor woningbouwplannen afgestemd te worden met gemeenten binnen Midden-Holland waarmee een significante verhuisrelatie bestaat. In het geval van Waddinxveen betekent dit afstemming met Gouda, Bodegraven-Reeuwijk en Zuidplas.

In de periode 2010-2014 zijn in Waddinxveen 540 woningen opgeleverd. Volgens de Woningbehoefteraming 2013 is er voor Waddinxveen een behoefte van 1326 woningen tot 2029. Volgens de Bevolkingsprognose is dit 1593. Dat betekent dat er tot 2029 nog ruim 1000 woningen gebouwd kunnen worden, voordat het aantal opgeleverde woningen boven de Bevolkingsprognose uitkomt. De ervaring leert dat een deel van de geplande woningbouw niet doorgaat of vertraagt (planuitval). Dit heeft onder andere te maken met het feit dat er pas gebouwd wordt als er voldoende afgezet is. Dit is meestal minimaal 70%, wat vaak ook een eis van financiers van bouwplannen. Dat betekent dat er niet gebouwd wordt voor leegstand. Er is thans ook weinig leegstand in Waddinxveen. Uit CBS cijfers komt naar voren dat er in 2012 een leegstand van 2,8% is in de gemeente Waddinxveen. Dit is ruim onder het landelijk gemiddelde van 4,8%. Uit het feit dat er meer is gebouwd en ook afgezet volgt dat er meer behoefte is dan de Woningbehoefteraming 2010 aangeeft. Uit de Woningbehoefteraming 2013 blijkt dat ook. De behoefte voor Waddinxveen is daar naar boven bijgesteld. Er wordt daarom verwacht dat de uiteindelijke productie lager uitvalt dan de nu geplande woningen. Jaarlijks worden de plannen tegen het licht gehouden en wordt beoordeeld of niet lopende plannen moeten worden stopgezet. Dit wordt vervolgens verwerkt in de projectenlijst van de Regionale Agenda Wonen. Soms worden projecten iets groter en worden andere weer iets kleiner of verschuiven in de tijd. Naar aanleiding van nieuwe inzichten is in 2014 een aantal projecten komen te vervallen of is het woningaantal naar beneden bijgesteld om de lokale woningmarkt zo optimaal mogelijk te bedienen. Het gaat in totaal om 107 woningen die zijn komen te vervallen, waaronder 45 startersappartementen aan de Noordkade en 75 woningen in Triangel. Daarnaast zijn 450 woningen in Triangel doorgeschoven naar de periode na 2029. Daarnaast is in de structuurvisie Waddinxveen 2030 de woningbouwprogrammering tot 2030 al naar beneden bijgesteld van ca. 6000 woningen naar 4250 woningen

Met de toevoeging van maximaal 10 eengezinswoningen aan de Meteorenweg blijft de afname van het aantal woningen ten opzichte van de Regionale Agenda Wonen groter dan de toename. Hiermee wordt voldaan aan de compensatie-eis, zoals in de Regionale Agenda Wonen benoemd rond uitwisseling van woningplannen.

Hierbij dient nog wel opgemerkt te worden dat de vier aanwezige woonwagens naar alle waarschijnlijkheid worden verplaatst naar een nieuwe woonwagenlocatie in uitbreidingswijk “De Triangel”. De woningaantallen in “De Triangel” zijn eerder al in de regio afgestemd. In de woningaantallen voor Triangel zijn 8 standplaatsen opgenomen en afgestemd als woningen. Deze nieuwe standplaatsen zijn dus meegenomen als woningen in het totaal aantal woningen voor ‘De Triangel’. Nu de woonwagenstandplaatsen worden gesaneerd als gevolg van voorliggende herontwikkeling, gaan we ervan uit dan het hier gaat om een toevoeging van 6 extra woningen in plaats van 10.

Woonvisie

De woonvisie Waddinxveen 2012 geeft richting aan het beleid rondom het wonen en de woningmarkt. De woningvoorraad moet zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende woonruimte worden ondersteund. Passende woonruimte kan voor iedereen iets anders betekenen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden. Voor de bestaande woningvoorraad betekent dit dat de kwaliteit wordt bewaakt en waar nodig verbeterd. Het programma voor nieuwbouw wordt afgestemd op de ontwikkelingen in de vraag. De ontwikkeling van de bevolking heeft effect op de aantallen benodigde woningen, maar ook op het soort woningen en de woonmilieus.

De opgave in het kort

- Algemeen: het bedienen van de verschillende doelgroepen: voldoende betaalbare en passende woningen, zowel koop als huur;

- Goed en blijvend monitoren van de grootte en de woningvraag van de verschillende doelgroepen;

- deze doorvertalen naar programma;

- Specifiek: wensen en mogelijkheden ouderen in kaart brengen;

- Wensen en mogelijkheden voor starters in kaart brengen;

- Inzet op bevordering van de doorstroming;

- Startersbeleid;

- Aanpak scheefwonen door financiële prikkels;

- Bouw van middeldure huur en koopwoningen.

De totale omvang (3300 woningen) van de voorraad bereikbare sociale huurwoningen (in het bezit van een corporatie) lijkt in evenwicht te zijn met de omvang (3300 huishoudens) van de doelgroep van beleid. In theorie is er voor ieder huishouden uit de doelgroep een woning beschikbaar. Dit betekent niet dat er in de praktijk ook voldoende woningen beschikbaar zijn om de doelgroep passend te huisvesten. Er is sprake van schaarste. Een deel van de bereikbare voorraad wordt bewoond door een huishouden met een inkomen hoger dan € 34.911: goedkope scheefheid. Woningcorporatie Woonpartners Midden-Holland schat in dat er 20 tot 25 procent scheef gewoond wordt. Het aanbod staat al helemaal niet in verhouding tot het aantal actief woningzoekenden. In 2014 zochten 2.035 woningzoekenden actief een woning. Uiteindelijk werden er 232 sociale huurwoningen verhuurd. De gemiddelde slaagkans lag op 7,1%. De slaagkans van huishoudens uit de huurtoeslaggroep was lager, namelijk 6,7%. Hierbij is geen rekening gehouden met huishoudens uit de doelgroep die in een koopwoning wonen en dus geen beroep doen op de huursector, dit zijn bijna 900 huishoudens.

Het onderhavige bouwplan richt zich op de woningzoekenden op de Waddinxveense woningmarkt en voorziet in de opvang van de ‘eigen’ woningbehoefte van Waddinxveen. De toevoeging van eengezinshuurwoningen is een goede aanvulling voor het woningbestand van de woningcorporatie. Tweederde van de huurwoningvoorraad van de woningcorporatie bestaat uit meergezinswoningen. Hiermee kan de corporatie niet voldoen aan de relatief grote vraag naar eengezinshuurwoningen in Waddinxveen. Met de bouw van deze categorie wordt ingespeeld op de Waddinxveense behoefte.

Bovenregionale behoefte

De aflopen jaren hebben zich in Zuid-Holland, net als in de rest van Nederland, aanzienlijk meer immigranten gevestigd dan was voorzien in de provinciale bevolkingsprognoses. Dit heeft effecten op de woningbouwbehoefte. De meeste immigranten hebben behoefte aan betaalbare huisvesting. Hierdoor is de druk op de sociale huurvoorraad verder toegenomen. De provincie geeft in haar brief met het kenmerk PZH-2015-510513829 aan dat zij positief staan tegenover initiatieven voor meer sociale woningbouw.

Concurrentieanalyse

Dit plan voorziet in 10 eengezinswoningen in de sociale huursector. Beschouwen we de 4 standplaatsen als woningen (zoals eerder in het project Triangel in de regio daarover is gecommuniceerd en afgestemd) dan gaat het om een toevoeging van 6 extra woningen.

De gemeente Waddinxveen heeft een kleinstedelijk woonmilieu. Op basis hiervan wordt bekeken of het plan concurrerend kan zijn met de gemeenten waarmee Waddinxveen een significante verhuisrelatie heeft. Binnen de regio zijn dit Gouda gevolgd door de Zuidplas en Bodegraven-Reeuwijk. Gouda heeft een stedelijk woonmilieu en Zuidplas en Bodegraven-Reeuwijk hebben allebei een centrumdorps woonmilieu. Gezien de ligging van Waddinxveen zijn de verschillen tussen dit kleinstedelijke woonmilieu en sommige stedelijke woonmilieus in Gouda in werkelijkheid niet zo scherp als het ABF-model veronderstelt. Het woningbouwprogramma van Gouda bevat op dit moment circa 45 sociale huurwoningen in de eengezinssfeer. De gemiddelde slaagkans op de sociale huurmarkt in Gouda is 16%.

Door de keuze van deze productmarktcombinatie en de vraagdruk op onze beide sociale huurmarkten levert dit plan geen concurrentie op voor Goudse plannen. Dit plan voorkomt dat er extra druk op de Goudse sociale huurmarkt komt.

In de regio zijn alleen in Waddinxveen andere projecten met een kleinstedelijk woonmilieu. De belangrijkste is “De Triangel”. Er is dan ook een beperkte concurrentie met de Waddinxveense projecten. In het plan voor de nieuwbouwwijk “De Triangel” zijn in totaal 200 sociale huurwoningen geprogrammeerd tot 2032.

Uit het voorgaande blijkt dat de herontwikkeling van de Meteorenweg voorziet in een actuele lokale en daarmee regionale behoefte. Deze behoefte is regionaal afgestemd en heeft niet geleid tot bezwaren vanuit omliggende gemeenten.

  • In de actuele regionale behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Wanneer in een actuele regionale behoefte wordt voorzien, dient een ontwikkeling in eerste instantie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied plaats te vinden. De provincie Zuid-Holland definieert dit begrip als volgt: “het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”. De onderhavige planlocatie valt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. In onderstaande afbeelding is het bestaand stads- en dorpsgebied weergegeven.verplicht

Bestaand stads- en dorpsgebied (plangebied rood omcirkeld)

De voorgenomen ontwikkeling betreft een inbreiding/herontwikkeling van een bestaande woonwagenlocatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Met het voornemen wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied op gang gebracht en daarmee een verbetering van het woon- en leefklimaat van de omgeving. Gelet op het voorgaande voldoet voorliggend plan hiermee aan de tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

  • Ontwikkeling van een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied

Nu de stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied valt, is de derde trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Ruimtelijke kwaliteit

Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Op de Kwaliteitskaart is het plangebied tevens deels aangeduid als ‘stads- of dorpsrand’. Hiervoor
  • geldt het volgende richtpunt:
  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

5.2.3 Provinciaal milieubelang     

Provincie Zuid-Holland heeft in de Visie Ruimte en mobiliteit, de Provinciale Verordening Ruimte en in de Provinciale Milieuverordening vier provinciale milieubelangen benoemd. Onderstaand wordt de relevantie per provinciaal milieubelang beschreven:

  • Bescherming van stiltegebieden

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied.

  • Windenergie stimuleren

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens conform de Provinciale Verordening Ruimte.

  • Beschermen bedrijventerreinen voor Hogere Milieu Categorie-bedrijven

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde.

  • Beschermen van grote groepen mensen

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in een invloedsgebied groepsrisico van de N453/Beijerincklaan. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats in paragraaf 6.6.

5.2.4 Conclusie     

Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voorts past de voorgenomen ontwikkeling qua aard en schaal bij de directe omgeving aan de Meteorenweg / Sterrenlaan en de woonwijk Zuidplas. Een en ander blijkt onder meer uit de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 3.2.

Verder wordt voldaan aan de richtpunten die gelden voor gebieden welke zijn aangeduid als ‘steden en dorpen’. Voorliggend plan voldoet aan het richtpunt met betrekking tot ‘stads- of dorpsrand’. Gesteld kan worden dat hier sprake is van ‘inpassen’, zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan. Er is geen strijd met de provinciale (milieu)belangen.

5.3 Regionaal beleid     

5.3.1 Regionale Agenda Wonen     

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

5.3.2 Conclusie     

In de tabellen van de RAW (Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013) is de locatie niet specifiek benoemd. De gewenste woningen vallen in categorie 2B: niet harde plannen buiten de invloedssfeer van een HOV-station. Op basis van de definitie van woongelegenheid uit de Woningwet kan worden geconcludeerd dat woningen en woonwagens gelijkgetrokken kunnen worden. Op de locatie staat nu reeds 4 woonwagens. Per saldo wordt er met de voorgenomen ontwikkeling 6 nieuwe woongelegenheden toegevoegd.

In de afspraken van de RAW worden woonwagenstandplaatsen echter niet gesaldeerd. De woningen dienen dan ook afgestemd te worden met de regio. Zoals bij de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet, heeft deze regionale afstemming plaatsgevonden. De kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing is daarbij eveneens opgenomen. Vanuit de regionale afstemming zijn geen bezwaren van omliggende gemeenten naar voren gekomen tegen voorliggend plan.

5.4 Gemeentelijk beleid     

5.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030     

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

Wonen en voorzieningen

De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd. Van dit programma is ongeveer de helft bestemd voor de behoefte vanuit de eigen gemeente en de andere helft voor instroom vanuit de regio, waarmee de gemeente Waddinxveen haar regionale/Zuidvleugel rol invult. In vergelijking met het bestaande programma betekent de nieuwe ambitie een bijstelling van circa 6.000 woningen naar 4.250 woningen. De realiteit leert dat op dit aantal sprake zal zijn van planuitval (ervaringscijfers is veelal 30%). Daarnaast worden deze woningen in de tijd gefaseerd.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid en wil voorkomen dat regiogemeenten met elkaar concurreren, met alle financiële risico's van dien. De gemeenten leggen hun visie vast in een regionale woonagenda RAW (zie ook §4.3.1). Bij de prognoses die Waddinxveen hanteert is aangesloten bij de cijfers die zijn gebruikt voor de analysefase van de regionale woonagenda.

De gemeente Waddinxveen hanteert in woningbouwprogramma ruimtelijke kwaliteit als belangrijkste uitgangspunt. Voor de gemeente betekent dit concreet dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen. Een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding is hierbij van groot belang. De gemeente wil onder meer inzetten op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom die een kwaliteitsimpuls nodig hebben.

De gemeentelijke ambities uit structuurvisie zijn uitgewerkt in een uitvoeringsagenda met concrete projecten. De uitvoeringsagenda vormt deze periode enerzijds een belangrijk sturingskader voor de projecten die de gemeente zelf actief wil oppakken en anderzijds een toetsingskader voor projecten en initiatieven van private partijen die een faciliterende rol van vragen van de gemeente. Van belang is dat zowel de structuurvisie als de uitvoeringsstrategie een momentopname zijn van ambities en concrete projecten op de korte én lange termijn. Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als "Wonen bestaand".verplicht

Integrale kaart Structuurvisie Waddinxveen 2030 (rood omlijnd: globale ligging plangebied)

Conclusie

Ondanks dat de woningbouwontwikkeling aan de Meteorenweg niet specifiek is opgenomen in de uitvoeringsagenda, is deze in overeenstemming met de Structuurvisie Waddinxveen 2030. De woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de woningbouwopgave en de gewenste gedifferentieerde woonmilieus. Bovendien betreft de nieuwbouw een herontwikkeling van een bestaande locatie in de bebouwde kom die een kwaliteitsimpuls nodig heeft.

5.4.2 Woonvisie en woningbouwprogrammering     

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 19 december 2012 de Woonvisie 2012-2017 vastgesteld. Deze woonvisie geeft de beleidslijn voor het wonen in de gemeente Waddinxveen voor de periode 2012-2017 weer. Omdat de woningmarkt op slot zit en er landelijk veel ontwikkelingen zijn rondom het wonen en het woonbeleid, is er sprake van grote onzekerheid op dit gebied. De woonvisie biedt een kader waarbinnen met deze onzekerheid kan worden omgegaan. Dit kader geeft de verschillende betrokken partijen een focus, een ontwikkelingsrichting. De woonvisie vormt input voor de regionale samenwerking met de ISMH (Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland)-gemeenten. In de woonvisie stelt de gemeente verschillende ambities op het gebied van wonen. Iedereen die dat wil moet prettig en geschikt kunnen wonen in Waddinxveen. Daarnaast is het wenselijk om de bestaande identiteit van de gemeente, als woongemeente op grensvlak van stad en platteland, te versterken. Ruimtelijke kwaliteit is, evenals in de structuurvisie, een belangrijk uitgangspunt: deze kwaliteit moet worden behouden en waar mogelijk versterkt. De ruimtelijke structuur van de kern en het herontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom heeft prioriteit. Variatie en kwaliteit in het woningaanbod is belangrijk, hierbij gaat het zowel om variatie in soorten woningen als in woonmilieu. Daarnaast is blijvende aandacht voor de leefbaarheid van belang. Een ander belangrijk thema is duurzaamheid.

De gemeente Waddinxveen heeft ruim 25.000 inwoners in 2011, verdeeld over 10.400 woningen. De inwoners van Waddinxveen hebben een relatief hoog gemiddeld inkomen en zijn meer vergrijsd dan elders. Er zijn relatief weinig eenpersoonshuishoudens in de gemeente woonachtig. In de komende decennia zal het aantal eenpersoonshuishoudens fors groeien, van 2.900 nu naar ongeveer 5.000 in 2040. Daarnaast zet de vergrijzing door: in 2011 is 16 procent ouder dan 65 jaar, in 2030 zal dit naar verwachting 25 procent zijn.

Om er voor te zorgen dat vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aansluiten, wordt in het woningbouwprogramma de nadruk gelegd op:

  • Betaalbare huurwoningen;
  • Betaalbare koopwoningen;
  • Duurdere grotere koopwoningen;
  • Zorgwoningen;
  • Woningen voor eenpersoonshuishoudens, eventueel kleiner;
  • Ruime levensloopbestendige woningen.

In de woonvisie is een afwegingsmethodiek voor het woningbouwprogramma opgenomen. Het aantal te bouwen woningen ligt vast, maar de locaties en de soorten woningen voor een deel nog niet. Aan de hand van een aantal criteria, gebaseerd op de ambities in de woonvisie en de ontwikkelingen, kan worden afgewogen of een locatie geschikt is voor woningbouw en welke soort woningen hier dan zouden moeten worden gebouwd.

Nieuwbouwprogramma gemeente

Ongeveer de helft van de 4.250 woningen wordt voor de autonome behoefte gebouwd, de andere helft is bedoeld voor migranten uit de regio. In de gemeente wordt hiermee dus niet alleen gebouwd voor de behoefte van de huidige bewoners, maar ook voor regionale opvang. De Zuidplaspolder heeft voorts een zogenaamde ventielfunctie voor de Zuidvleugel. Het tekort aan woningaanbod in de Zuidvleugel wordt in dit gebied opgevangen. Hiermee heeft de gemeente rekening gehouden in het vaststellen van het woningbouwprogramma.

Om efficiënt te kunnen inspelen op de vraag in de markt en de mogelijkheden van locaties is een afwegingskader ontwikkeld. Hiermee zal de gemeente Waddinxveen jaarlijks beoordelen hoe het staat met de totale opgave, de opgave naar locaties en de ‘vrije ruimte’ die er daarnaast nog is. Nieuwe initiatieven of wijzigingen van bestaande plannen zullen met het afwegingskader beoordeeld worden. Het credo in deze woonvisie is: inspelen op de marktmogelijkheden, daarbij rekening houdend met de ambities uit deze woonvisie en de daaruit volgende opgave voor aandachtsgroepen. Het afwegingskader ten behoeve van het woningbouwprogramma kent twee beoordelingsniveaus. Het eerste is de locatiekeuze: is het wenselijk om een bepaalde locatie te ontwikkelen met woningen? Draagt het bij aan de ambities en doelstellingen? Als het antwoord daarop ja is, dient vervolgens bepaald te worden voor wie en met wat de locatie bebouwd gaat worden. Dat is het tweede beoordelingsniveau.

Criteria die van belang zijn voor het kiezen van locaties waar nieuwe woningen worden gebouwd zijn vastgelegd in een tabel. De voor deze locatie relevant zijnde criteria zijn in de onderstaande tabel opgenomen.

Criterium Beschrijving
Bereikbaarheid Hoe bereikbaar is de locatie? Is het OV (trein/bus) in de buurt? Fiets/auto?
Voorzieningenniveau Draagt woningbouw op deze locatie bij aan het draagvlak van de voorzieningen? En andersom: zijn de aanwezige voorzieningen in de buurt?
Ruimtelijke kwaliteit Hoe is de kwaliteit van deze locatie? En andersom: draagt woningbouw bij aan de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke structuur van Waddinxveen.
Rol gemeente Heeft de gemeente een actieve rol op deze locatie? Is er sprake van een PPS (publiek private samenwerking)?
Rol Woonpartners Is Woonpartners betrokken bij de ontwikkeling? Hier uit voortkomend de vraag: in hoeverre krijgt Woonpartners een preferente positie?
Woonmilieu Welk woonmilieu is passend op deze locatie en sluit dit aan bij de vraag die er is?

Criteria locatiekeuze woningbouw

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid is goed te noemen. Het plangebied ligt in de nabijheid van uitvalswegen naar het rijkswegennet. Voorts ligt de woningbouwlocatie op fietsafstand van het treinstation ‘Waddinxveen’ (HOV-net Gouda-Leiden) en het toekomstige treinstation ‘Waddinxveen Triangel’.

Voorzieningenniveau

In 2013 is de uitbreiding van het winkelcentrum Zuidplas gerealiseerd. Onderhavige woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het draagvlak hiervan. Dit winkelcentrum is op korte afstand van het plangebied gelegen.

Ruimtelijke kwaliteit

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied. Met het voornemen wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op gang gebracht en daarmee een verbetering van het woon- en leefklimaat van de omgeving. Daarnaast vormt voorliggen bouwplan voor een stedebouwkundige afronding van de wijk Zuidplas.

Rol gemeente/Rol Woonpartners

De herontwikkeling van de locatie Meteorenweg betreft een samenwerking tussen de gemeente Waddinxveen en exploitant Woonpartners Midden-Holland

Woonmilieu

De woningbouw voorziet in 10 eengezinswoningen in de sociale huursector. Op basis van de gemeentelijke ambitie en het afwegingskader hiervan kiest de gemeente er onder meer voor om in te zetten op het herontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom die een kwaliteitsimpuls nodig hebben. Dit programma is passend binnen de doelstellingen van de geactualiseerde Structuurvisie.

Conclusie

Het woningbouwprogramma van maximaal 10 woningen is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren in de categorie ‘betaalbare huurwoningen’.

5.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020     

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.

De woningbouwontwikkeling wordt ontsloten via de Meteorenweg naar de Sterrenlaan. Vanaf deze weg is via de Beijerincklaan het rijkswegennet uitstekend bereikbaar. De ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

5.4.4 Groenstructuur en groenbeleidsplan Waddinxveen     

Het huidige groenstructuurplan en het groenbeleidsplan zijn op 20 april 2016 vastgesteld door de gemeenteraad. Vanuit de huidige groenstructuur is een achttal ruimtelijke ontwikkelingsambities geformuleerd in het Groenstructuurplan (2004). De ambities geven weer hoe in de toekomst de ruimtelijke kwaliteit van Waddinxveen versterkt kan worden door de ontwikkeling van nieuwe groenelementen. Het gaat hierbij niet om op zichzelf staande ontwikkelingen die binnen afzienbare tijd gerealiseerd zullen worden. De ambities zullen opgenomen moeten worden in toekomstige stedenbouwkundige uitwerkingen en worden dan ook niet als op zichzelf staande projecten geagendeerd.

In het Groenstructuurplan is uitleg gegeven over het ontstaan van structuren, plekken, straten, niveauverschillen en oude bomen. Deze zijn vervolgens vertaald in een groenstructuurkaart. Een netwerk van groene verbindingen zorgt ervoor dat de grote groene gebieden en de parken aan elkaar geschakeld worden. Dit voorkomt dat de waardevolle gebieden geïsoleerd komen te liggen. Dit groene netwerk bevat belangrijke ecologische waarden en gaat vaak gepaard met recreatief gebruik. Het recreatieve netwerk maakt dat de groene gebieden functioneel met elkaar verbonden worden. De routes, gevormd door fiets- en wandelpaden verbinden de wijken, de buurten, het centrum, de parken en het buitengebied met elkaar. Op de themakaart staan voor Waddinxveen de belangrijkste bestaande en gewenste verbindingsroutes aangegeven.

Het plangebied is op de kaart hoofd- en wijkgroenstructuur niet specifiek benoemd. Alleen de groenstook grenzend aan het plangebied is benoemd als vlakelement in de wijkgroenstructuur. Het gebied tussen het zuidelijk gelegen fietspad langs de Avondster en de nieuw aan te leggen Vredenburghlaan is aangeduid als ‘te ontwikkelen natuur- en recreatiegebied’. Beide gebieden liggen buiten het plangebied. Voorliggend plan heeft dan ook geen (negatieve) effecten voor de groenstructuur.

verplicht

Uitsnede groenstructuurkaart

Conclusie

De woningbouwontwikkeling vormt geen belemmering voor het realiseren van de doelstellingen uit het Groenstructuurplan.

5.4.5 Milieu en duurzaamheid     

Gemeentelijk beleid inzake duurzaam bouwen

Momenteel is gemeentelijk duurzaamheidsbeleid in voorbereiding. Dit beleid is echter nog niet vastgesteld. Het Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Aangesloten wordt bij de systematiek van GPR gebouw. Al in het voorlopig ontwerp kan snel met GPR Gebouw een verkenning op verschillende milieuthema's worden uitgevoerd. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale kwaliteit. Binnen voornoemd beleidskader wordt projectmatig gewerkt aan het halen van de minimumdoelstellingen van 7,2 per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid).

Energie

De prestatie op het gebied van energie wordt aangeduid met de Energie Prestatie op Locatie (EPL) en de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPL is een maat voor de CO2-emissie ten gevolge van energiegebruik op wijkniveau. De EPC geeft de mate van energie-efficiëntie per gebouw aan. Hoe lager de EPC, des te zuiniger het gebouw. In het Klimaatbeleid van de gemeente Waddinxveen is een aanscherping van 10% van de EPC op nieuwbouw opgenomen ten opzichte van het Bouwbesluit.

Conclusie

De nieuwbouwontwikkeling voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaam bouwen.

Hoofdstuk 6 Water     

6.1 Inleiding     

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

6.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente     

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

6.3 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard     

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het HHSK vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het HHSK haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak.

Kleine plannen

Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

6.4 Huidige situatie     

6.4.1 Waterhuishouding     

Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een waterpeil van NAP -6,10. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld.

Het projectgebied is gelegen aan de zuidwestelijke rand van de woonwijk Zuidplas, grenzend aan het buitengebied. In het plangebied en de directe omgeving hiervan komt relatief veel openbaar groen voor. Daarnaast is op korte afstand oppervlaktewater aanwezig. Zo ligt bijvoorbeeld direct ten zuidwesten van het plangebied, naast het fietspad Avondster, een sloot/greppel. Hierdoor is de mogelijkheid voor infiltratie (inzijging) van hemelwater voldoende. De aanwezige verharding op het terrein bestaat uit klinkers en tegels.

6.4.2 Riolering     

De vier woonwagens zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.

6.4.3 Veiligheid     

In het plangebied bevinden zich geen primaire of secundaire waterkeringen. Ook liggen er in het plangebied geen beschermingszones van nabijgelegen waterkeringen.

6.5 Nieuwe situatie     

6.5.1 Waterhuishouding     

Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied enigszins veranderen ten opzichte van de bestaande situatie zoals hierboven omschreven. De huidige vier woonwagens worden vervangen door tien grondgebonden woningen. Zoals uit de onderstaande tabel blijkt, zal het totaal aan oppervlakteverharding met minder dan 500 m2 toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Daarbij is de aanname gedaan dat circa 50% van de woonpercelen, exclusief woningen en bergingen, nog aanvullend zal worden verhard.

Bestaand Oppervlakte

(m2)
Nieuw Oppervlakte

(m2)
Saldo
Bebouwd Bebouwd
4 woonwagens, inclusief direct omliggende oppervlakteverharding 1.138 Bouwvlak 4 woningen en bouwvlak 6 woningen 567
10 bergingen 60
Onbebouwd Onbebouwd
Overige verharding (toegangsweg en verharding/opslag achterzijde terrein) 393 Verharding (toegangsweg, parkeren en openbare paden) 1.000
Overige verharding woonpercelen (50%) 400 (aanname)
Totaal verhard bestaand 1.531 Totaal verhard nieuw 2.027 + 496

Toename verharding

6.5.2 Waterbergingscompensatie     

Zoals aangegeven zal als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de oppervlakteverharding met 496 m2 toenemen. Dit betekent dat de onderhavige ontwikkeling valt in de categorie ‘kleine plannen’, zoals vastgelegd in het ‘Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012’ van het HHSK. Het betreft plannen met een verhardingstoename tot 500 m2. Op grond van de richtlijnen van het HHSK is bij dergelijke kleine ruimtelijke ontwikkelingen geen compensatie noodzakelijk. Voor het onderhavige plan zijn dan ook geen nadere maatregelen nodig ten aanzien van watercompensatie.

6.5.3 Riolering     

Het hemelwater van de daken van de gebouwen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het HHSK.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Milieu- en omgevingsaspecten     

7.1 Inleiding     

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

7.2 Milieueffectrapportage     

7.2.1 Wettelijk kader     

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

7.2.2 Onderzoek/beoordeling     

Algemeen

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van maximaal 10 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen m.e.r. noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken:

  • Kenmerken van het project

Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.5 wordt hier nader op ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgenomen functiewijziging.

  • Plaats van het project

De nieuw op te richten woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie

Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

7.3 Geluid     

7.3.1 Wegverkeerslawaai     

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van tien grondgebonden woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. In geval een ruimtelijke procedure een nieuwe gevoelige functie mogelijk maakt, moet onderzocht worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregime van maximaal 30 km/h geldt.

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van De Beijerincklaan (50 km/u en 80 km/u) en de Zuidelijke Rondweg (50 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk.

Normstelling

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde ontwikkeling geldt een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. Voorts is in de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland bepaald dat bij een geluidsbelasting van 48-53 dB weliswaar een hogere grenswaarde nodig is, maar dat geen aanvullende voorwaarden zijn vereist. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Onderzoek

In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland (22 september 2015, bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat enkel de Beijerincklaan relevant is voor wat betreft de geluidsbelasting. Tevens blijkt dat alleen ter plaatse van de zuidgevel van het onderste bouwblok de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Een en ander is weergegeven in onderstaande figuur.verplicht

Geluidsbelasting t.g.v. de Beijerincklaan inclusief aftrek artikel 110g Wgh

De betreffende overschrijding bedraagt slechts 1 dB. Omdat de overschrijding slechts 1 dB bedraagt en op slechts één woning optreedt, zijn maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet kosteneffectief. Voor deze ene woning is dan ook een hogere grenswaarde Wet geluidhinder aangevraagd van 49 dB. Voor de overige woningen zijn geen hogere waarden noodzakelijk.

De procedure hogere grenswaarde loopt parallel aan de procedure van voorliggend bestemmingsplan. Het ontwerpbesluit Hogere waarden Wet geluidhinder (Ons kenmerk : 2015291844) heeft van 26 mei tot en met 6 juli 2016 ter inzage gelegen. In het besluit is opgenomen dat in voorliggende situatie de eis uit de beleidsregel om de woning te realiseren met een geluidsluwe gevel en buitenruimte niet van toepassing. Deze is van toepassing bij meer dan 53 dB wegverkeerslawaai. Opgemerkt wordt dat de betreffende woning al wel over een geluidsluwe gevel en buitenruimte beschikt.

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zullen het bestemmingsplan en de definitieve beschikking hogere waarden gelijktijdig ter inzage worden gelegd.

Tot slot is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald volgens de methode “Miedema”. Hieruit blijkt dat voor wat betreft het woon- en leefklimaat kan worden gesteld dat er sprake is van een goed tot redelijk woon- en leefklimaat.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Voor één van de nieuw te bouwen woningen is een hogere grenswaarde in het kader van de Wgh verleend.

7.3.2 Spoorwegverkeerslawaai     

Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.

7.3.3 Industrielawaai     

Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.

7.4 Luchtkwaliteit     

7.4.1 Wettelijk kader     

Wet Milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOx), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;

de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk blijft;

de plannen bijdragen niet in betekenende mate (NIBM) aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;

het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Initiatief is NIBM

Het plan omvat de herontwikkeling van een woonwagenlocatie waarbij maximaal 10 woningen worden gerealiseerd. Door de omvang van dit project is het initiatief niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit. Er is immers sprake van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

7.5 Bedrijven en milieuzonering     

7.5.1 Wettelijk kader     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' danwel 'gemengd gebied. Het onderhavige plangebied dient te worden aangemerkt als ‘rustige woonwijk’.verplicht

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

7.5.2 Onderzoek / beoordeling     

Bedrijven en milieuzonering

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.

De situatie ter plaatse van het plangebied betreft de toevoeging van in totaal tien nieuwe burgerwoningen. Gebleken is dat burgerwoningen milieugevoelige objecten zijn. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal (agrarische) bedrijfsbestemmingen en een maatschappelijke bestemming, te weten:

  • Woon(zorg) locaties Ipse de Bruggen, bestemming “Maatschappelijke doeleinden”;
  • Tweede Bloksweg 48, bestemming “Agrarisch” met aanduiding ‘bouwvlak’;
  • Plasweg 16 AB, bestemming “Agrarisch” met functieaanduiding ‘glastuinbouw’.

Ter plaatse van de woon(zorg) locaties van Ipse de Bruggen vigeert de bestemming “Maatschappelijke doeleinden” op grond waarvan in hoofdzaak bebouwing is toegestaan ten behoeve van onderwijsdoeleinden, sociaal-culturele doeleinden, levensbeschouwelijke doeleinden en medische doeleinden. Voor dergelijke functies geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Deze afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van het bouwvlak/bestemmingsvlak zoals opgenomen in het daarvoor geldende bestemmingsplan. De te realiseren woningen bevinden zich op ten minste 135 meter afstand gemeten vanaf de rand van het bouwvlak/bestemmingsvlak. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Aan de Tweede Bloksweg 48 vigeert de bestemming “Agrarisch” met aanduiding ‘bouwvlak’ wat agrarisch grondgebonden akkerbouwbedrijf of agrarisch grondgebonden veehouderijbedrijf mogelijk maakt. Voor akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief) geldt een maximale richtafstand van 100 meter. Deze afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak zoals opgenomen in het daarvoor geldende bestemmingsplan. De te realiseren woningen bevinden zich op een afstand van circa 180 meter vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.

Aan de Plasweg 16 AB vigeert de bestemming “Agrarisch” met de functieaanduiding ‘glastuinbouw’. Op grote afstand van het plangebied (meer dan 500 meter) kent het perceel tevens de aanduiding ‘bouwvlak’. De functieaanduiding ‘glastuinbouw’ ligt op kortere afstand en maakt ter plaatse een glastuinbouwbedrijf mogelijk. Voor kassen met of zonder verwarming geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Deze afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van de (functie)aanduidingsgrens zoals opgenomen in het daarvoor geldende bestemmingsplan. De te realiseren woningen bevinden zich op een grotere afstand dan 30 meter gemeten vanaf de rand van de (functie)aanduidingsgrens.

In alle gevallen kan worden voldaan aan de richtlijnen uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

Wet geurhinder en veehouderij

Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele grondgebonden agrarische bedrijven. Verder bevinden er zich in de omgeving ook diverse planologische mogelijkheden voor de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

In artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij (een grondgebonden bedrijf) waar dieren worden gehouden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object tenminste bedraagt:

  1. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  2. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Aan de Tweede Bloksweg 48 bevindt zich de planologische mogelijkheid voor het oprichten van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij stelt dat de afstand tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en een grondgebonden bedrijf minimaal 100 meter moet bedragen. Het agrarisch bouwvlak bevindt zich op ten minste 180 meter van de nieuwe woonbestemming.

Binnen een afstand van 100 meter van de nieuwe geurgevoelige objecten zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Bovendien worden de nabijgelegen veehouderijen die vallen onder de Wet geurhinder en veehouderij al beperkt door bestaande woningen (niet zijnde een agrarische bedrijfswoning). Deze woningen liggen dichterbij de betreffende bedrijven dan de nieuwe geurgevoelige functies in het plangebied.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de bedrijfsmatige activiteiten vanuit het oogpunt van milieuzonering dan ook geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

7.6 Externe veiligheid     

7.6.1 Wettelijk kader     

Besluit Externe Veiligheid

Een woning is een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid. Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

7.6.2 Onderzoek / beoordeling     

Transport gevaarlijke stoffen

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

  • Transport over water

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

  • Transport over spoor

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

  • Wegtransport

Het plangebied ligt binnen de 200-meter zone van de N453/Beijerincklaan. Over deze weg vinden transporten plaats ten behoeve van de levering van LPG aan een tankstation aan de Dreef. Transport van gevaarlijke stoffen over de Beijerincklaan zal in deze paragraaf nader worden beschouwd.

  • Transport per buisleiding

Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.

Plaatsgebonden risico en verantwoording groepsrisico

Voor de toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico wordt verwezen naar de “Verantwoording groepsrisico Triangel Waddinxveen” (herziene versie 8 juli 2014, bijlage 2). Deze rapportage is opgesteld voor de gehele nieuwe woonwijk De Triangel in het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Zoals aangegeven overlapt het plangebied met het invloedsgebied van de Beijerincklaan. In de betreffende rapportage zijn risicoberekeningen gemaakt ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over de Beijerincklaan.

Uit de berekeningen blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 ontstaat op de Beijerincklaan. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied Meteorenweg.

Voorts blijkt uit de berekeningen dat het groepsrisico in verband met de Beijerincklaan zeer gering toeneemt. In de toekomstige situatie blijft het groepsrisico ruim beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hierbij is al rekening gehouden met de volledige invulling van het plan Triangel.

Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen:

  • Nieuwe gebouwen voorzien van uitschakelbare ventilatie, zodat toxisch gas niet naar binnen wordt gezogen;
  • Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen uitvoeren volgens de praktijkrichtlijnen van de Regionale Brandweer Hollands-Midden.

Hoewel voorliggend plangebied geen deel uitmaakt van het plan “Triangel” kunnen de conclusies uit de verantwoording wel van toepassing worden geacht voor voorliggend plan. Het plangebied bevindt zich aan de overzijde van de Beijerincklaan en het bestemmingsplan Meteorenweg voegt 10 woningen ten opzichte van het plan 'Triangel'. Het groepsrisico zal dan ook niet noemenswaardig stijgen.

In het kader van het ‘Besluit externe veiligheid transportroutes’ (artikel 9) wordt er advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio Hollands Midden in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

In de Beleidsnota Externe Veiligheid van de gemeente Waddinxveen is aangegeven dat nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen. Dit om te voorkomen dat bij een calamiteit toxische (rook)gassen naar binnen wordt gezogen. Voor woningen kan dit bereikt worden door de stekker van de mechanische ventilatie op een makkelijk bereikbare plek te installeren. Zoals in het voorgaande aangegeven worden in het kader van de onderhavige planontwikkeling nieuwe gebouwen voorzien van uitschakelbare ventilatie.

Inrichtingen

Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

Overstromingsrisico

Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.

Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.

De door het hoogheemraadschap voorgeschreven minimale drooglegging zal voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.

Conclusie

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Vanuit spoor-, vaarwegen, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Ten aanzien van wegtransport ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de N453/Beijerincklaan. Er ontstaat geen plaatsgevonden risicocontour 10-6 op de Beijerincklaan. De toename van het groepsrisico is, na het nemen van de aangegeven maatregelen, aanvaardbaar.verplicht

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: ww.risicokaart.nl)

7.7 Bodem     

7.7.1 Wettelijk kader     

De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft, in samenhang met de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht, voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

De Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.

7.7.2 Onderzoek / beoordeling     

De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het plangebied als Wonen aangeduid. Op grond hiervan is deze zone relatief schoon. Dit betekent dat mogelijk vrijstelling van NEN 5725 vooronderzoek én van bodemonderzoek kan worden verleend. In verband met deze woningbouwontwikkeling i

s er evenwel voor gekozen om ten behoeve van dit bestemmingsplan een Historisch bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5725 uit te voeren. Dit onderzoek is verricht door LievenseCSO (29 september 2015, bijlage 3).

Historisch bodemonderzoek

Uit de resultaten van het Historisch bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • Voor zover bekend hebben op de locatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. De onderzoekslocatie was tot 1998 in gebruik als agrarisch terrein en is van 1998 tot heden in gebruik als woonwagenterrein;
  • Op de locatie hebben voor zover bekend geen (ondergrondse) tanks gelegen;
  • Voorafgaand aan de ontwikkeling van regio tot woonwijk hebben enkele bodemonderzoeken plaatsgevonden. Ten noorden van onderhavige locatie was in het verleden een klinkerweg aanwezig, waaronder een geval van ernstige bodemverontreiniging vanwege PAK in grond aanwezig was. In 1995 is deze verontreiniging met PAK gesaneerd (ontgraven en afgevoerd);
  • In 2002 heeft op de locatie een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. In de grond en grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen;
  • Uit voorgaand onderzoek blijkt dat onder de klinkerverharding een rode verhardingslaag aanwezig is tot maximaal 1 m-mv;
  • In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend, welke van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit van onderhavige onderzoekslocatie;
  • De locatie is gelegen in Zone 7 ‘Recente uitbreidingen vanaf 1970 à 1990 hele regio inclusief Zoetermeer’ van de bodemkwaliteitskaart. De bodemfunctie van de grond is Wonen. De ontgravingsklasse voor de bovengrond en voor de ondergrond is AW2000 (landbouw/natuur);
  • De locatie bevindt zich niet in een zone waar een verkennend bodemonderzoek wordt vereist bij het toekomstig gebruik “Wonen met (moes)tuin”.

Geconcludeerd wordt dat in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen geen verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 noodzakelijk is.

Beoordeling ODMH Historisch bodemonderzoek

Door de ODMH (Omgevingsdienst Midden-Holland) heeft een beoordeling plaatsgevonden van het uitgevoerde Historisch bodemonderzoek (28 september 2015, bijlage 4). De ODMH geeft aan dat uit het historisch onderzoek niet is gebleken dat er op de locatie een bron aanwezig is (geweest) die verontreiniging van de bodem heeft kunnen veroorzaken. Bij de ODMH zijn niet meer gegevens bekend dan dat er in de rapportage vermeld staan. De locatie wordt terecht als onverdacht aangemerkt.

Op basis van het beoordeelde onderzoek blijkt volgens de ODMH dat er geen bodemhygiënische redenen zijn, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen op de locatie.

Er wordt nog wel opgemerkt dat het uitgevoerde onderzoek niet zonder meer rechtsgeldig is als bewijsmiddel bij hergebruik van vrijkomende grond. Indien vrijkomende grond op een andere locatie wordt toegepast kan deze mogelijk worden toegepast conform het gestelde in de Nota Bodembeheer Midden-Holland of dient deze te worden gekeurd conform het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik en opslag van grond dient in nagenoeg alle gevallen te worden gemeld.

Conclusie

Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel.

7.8 Archeologie     

7.8.1 Wettelijk kader     

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

7.8.2 Onderzoek / beoordeling     

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en Gouwestreek (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een erg lage trefkans. De plankaart laat zien dat het onderhavige plangebied een dergelijk gebied betreft.

verplicht verplicht

Uitsnede Gecombineerde Waardenkaart CHS Provincie Zuid-Holland

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 op grond van de Monumentenwet archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is verwoord in de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen'. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.

Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde gelden geen eisen.

Monumenten

In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek of het opnemen van regels ter bescherming van archeologische waarden. Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan de onderhavige planontwikkeling.

7.9 Ecologie     

7.9.1 Wettelijk kader     

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het gebied “Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein”. Dit ligt ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 8 kilometer.

Nota Ruimte (2006)

Het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van 1990, is voortgezet in de planologische kernbeslissing Nota Ruimte van de voormalige Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ (2006). Voor EHS-gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen deze gebieden zijn nieuwe plannen die de wezenlijke kenmerken van het gebied significant aantasten niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Eventuele schade moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd en/of gecompenseerd. Dit compensatiebeginsel is geïntroduceerd in het Structuurschema Groene Ruimte (SGR). Provinciale ecologische verbindingszones zijn beschreven in het rapport ‘Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland (1998)’.

Het dichtst bij gelegen EHS-gebied ligt op een ruime afstand van het plangebied aan de noordzijde van de Onderweg. Ten westen van het plangebied ligt, op circa 550 meter, de ecologische verbindingszone langs de Plasweg, die het Bentwoud via Moordrecht met de Krimpenerwaard verbindt.

Weidevogel- en ganzenfoerageergebieden

Een belangrijk weidevogelgebied ligt ten oosten van het plangebied in de polder Bloemendaal.

Flora- en faunawet

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.verplicht

NNN (voorheen EHS) en Natura 2000 rondom het plangebied aan de Meteorenweg

7.9.2 Onderzoek / beoordeling     

Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch mogelijk maken van de herontwikkeling van de locatie Meteorenweg. Hiertoe zal de bestaande woonwagenlocatie worden gesaneerd en zal er nieuwbouw van 10 grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen en groenstroken plaatsvinden. Al deze actvititeiten kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Flora- en faunawet kan hierdoor worden overtreden.

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot het Natura 2000-gebied “Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein” is geconcludeerd dat een afstand van 8 kilometer aanleiding kan zijn om te kijken naar mogelijke indirecte/externe effecten van het voornemen op het natuurgebied. In het onderhavige geval is er geen sprake van een voornemen waarbij habitat van de aangewezen doelsoorten smient, slobeend, krakeend en kleine zwaan verdwijnt. Het plangebied maakt in de huidige situatie deel uit van de bebouwde kom en is nu ook geen bemest weiland met voedselrijke grasvegetatie. Een deel is plantsoen, maar er blijft in de nieuwe situatie ook nog plantsoen over. Verstorende effecten op 8 kilometer als gevolg van geluid, trilling, licht en beweging kunnen worden uitgesloten vanwege de afstand.

Omdat de ontwikkeling niet leidt tot oppervlakteverlies van de Ecologische Hoofdstructuur, is compensatieplicht niet aan de orde. Dit geldt tevens voor de weidevogelgebieden. De regelgeving omtrent belangrijke weidevogelgebieden vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voornemen.

Soortenbescherming

Ten behoeve van het verkennend ecologisch onderzoek is op 24 september 2015 een veldonderzoek in het plangebied uitgevoerd door de ecoloog van de Omgevingsdienst Midden-Holland. Hiernaast is een literatuurstudie verricht en is gebruik gemaakt van de inventarisaties die in de nabijheid van in de buurt gelegen plangebieden zijn opgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat bij werkzaamheden rekening moet worden gehouden met:

  • Vogels

In het hele plangebied kunnen algemene broedvogels voorkomen. Nesten van vogels, mits in gebruik, zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen voor vogels loopt van circa half maart tot half juli, maar deze periode is indicatief. Broedende vogels zijn altijd beschermd. Naast algemene broedvogels is er een aantal vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is (ministerie van EZ, 2009). Nesten van deze soorten mogen niet worden verwijderd. Nesten van jaarrond beschermde soorten zijn verdeeld in 5 categorieën. Vogels uit de categorie 1 tot 4 zijn altijd jaarrond beschermd. Voor soorten uit categorie 5 geldt dat deze alleen beschermd zijn als zwaarwegende (ecologische) feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen.

Een categorie 5-soort die veel voorkomt in de gemeente is de ekster. In de hoge wilg het dichtst gelegen bij de aangrenzende appartementengebouwen aan de Meteorenweg, is een eksternest zichtbaar. De ekster komt algemeen voor in Waddinxveen, de provincie Zuid-Holland en Nederland. De aantalsontwikkeling van deze soort zijn de afgelopen 10 jaren stabiel. Er zijn daarom geen redenen om het aanwezige nest een jaarrond beschermde status te geven op basis van zwaarwegende (ecologische) feiten of ecologische omstandigheden. Overige nesten zijn niet aangetroffen. Daarnaast bieden de bomen geen optimaal habitat voor jaarrond beschermde nesten vanwege de positie naast een drukke woonwijk en de geringe omvang van de bosschage.

Voor de nog te verwachten werkzaamheden geldt een risico met betrekking tot de oeverzwaluw. De nabijheid van de Gouwe leidt ertoe dat, als in het voorjaar en zomer zandhopen onbeheerd worden neergelegd, deze soort zich hierin nestelt. Daarmee kan er niet verder gewerkt worden tot het broedseizoen is afgelopen. Daarom wordt geadviseerd bij alle toekomstige vestigingen, zandhopen altijd af te dekken in het broedseizoen. Nesten van deze soorten hebben geen bescherming wanneer ze geen functie meer hebben als broedlocatie.

  • Amfibieën

De rugstreeppad is een pionierssoort die zich kan vestigen in zandophopingen of zandige bodem waar waterplassen in kunnen blijven staan. De soort is bekend van ten westen van de bebouwde kom van Waddinxveen (ravon.nl en Tauw 2013, onderzoek Gouweknoop). Er dient daarom bij de inrichting van het bouwterrein rekening te worden gehouden met de mogelijke vestiging van de rugstreeppad. Het ontstaan van rijsporen en waterplassen dient te worden voorkomen, indien in de actieve periode van de rugstreeppad wordt gewerkt (april-oktober). Plekken om eieren te leggen en zich in te graven ontbreken op dit moment. Er is geen oppervlaktewater en/of rulle grond aanwezig en snoeiafval ontbreekt. Indien in de voortplantingsperiode wordt gewerkt (april-juni) wordt aangeraden het bouwterrein af te zetten met amfibieënschermen.

Het terrein is wel geschikt voor algemeen voorkomende soorten als bruine kikker en pad. Deze algemene tabel 1-soorten behoeven geen extra maatregelen voor de bescherming. Wel dient ten behoeve van die soorten de zorgplicht in acht te worden genomen.

Maatregelen

Bij de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de Flora- en faunawet. Schade aan broedende vogels dient te worden voorkomen. Er dient buiten het broedseizoen te worden gewerkt. Daarnaast dient nog geborgd te worden dat de strikt beschermde rugstreeppad zich niet vestigt in het plangebied tijdens de werkzaamheden. Dat kan door het plaatsen van een amfibieënscherm rond het plangebied, of door te voorkomen dat rijsporen en waterplassen ontstaan. De maatregelen met betrekking tot de rugstreeppad zijn alleen nodig in de periode dat rugstreeppadden actief zijn (actief vanaf 1 april tot en met oktober).

Algemene zorgplicht

Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen worden overgenomen.

7.10 Kabels en leidingen     

In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen of gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.



Hoofdstuk 8 Juridische toelichting     

8.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan “Meteorenweg” bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de bouw van tien grondgebonden woningen. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het (concept) gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de woonbestemming mag ook buiten het bouwvlak aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

8.2 De bestemmingen     

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:

Groen

De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Tevens kunnen de gronden worden ingericht ten behoeve van speelvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden en nutsvoorzieningen.

Verkeer

De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. In de gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor de aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Er is onder andere bepaald dat maximaal 30% van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruik voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, tot een maximum van 50 m2.

De bestemming 'Wonen' regelt niet het type woning (aaneengebouwd, half-vrijstaand of vrijstaand), met uitzondering van gestapelde woningen. Gestapelde woningen zijn niet toegestaan. Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste de met de aanduiding aangegeven maximum aantal wooneenheden.

Op de verbeelding zijn binnen deze bestemming bouwvlakken aangegeven waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd. De maximale goot- en bouwhoogten zijn eveneens op de verbeelding aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m2. Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid     

9.1 Financiële haalbaarheid     

Het bestemmingsplan wordt op initiatief van de gemeente Waddinxveen gerealiseerd. De kosten die gepaard gaan met de bestemmingsplanwijziging zijn voor rekening van de gemeente en hiervoor zijn budgetten beschikbaar.

Woonpartners Midden-Holland geldt als exploitant van de toekomstige woningen. De kosten die gepaard gaan met de realisatie en de exploitatie van de woningen zijn voor rekening van Woonpartners Midden-Holland. Het exploiteren van woningen en het zorgen voor voldoende te verhuren woningen is de hoofdtaak van Woonpartners. Voor de realisatie en exploitatie van voorliggende locatie is budget beschikbaar.

De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke betrokkenheid     

10.1 Vooroverleg     

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners, c.q. instanties:

  1. Provincie Zuid-Holland;
  2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  3. Gemeente Zuidplas;
  4. Gemeente Gouda;
  5. Veiligheidsregio Hollands Midden;
  6. Gasunie;
  7. Woonpartners Midden Holland;
  8. Oasen;
  9. Alliander.

Van de instanties genoemd onder nummer 3, 4, 7 en 8 is geen reactie ontvangen. De instanties als genoemd onder nummer 1, 2, 5, 6 en 9 maakten de volgende opmerking welke worden gevolgd door een gemeentelijke reactie.

10.1.1 Provincie Zuid-Holland     

Het voorontwerp bestemmingsplan geeft de Provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen en er heeft regionale afstemming plaatsgevonden. Het plan is conform het provinciaal ruimtelijk beleid.

Reactie:

De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het bestemmingsplan wordt niet aangepast

10.1.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard     

Het HHSK heeft de waterparagraaf van het voorontwerpbestemmingsplan Meteorenweg in Waddinxveen beoordeeld. Het plan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Er zijn in het plangebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.

HHSK verzoekt op de hoogte gehouden te worden en betrokken te blijven bij de verdere uitwerking van het plan.

Reactie:

De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. De gemeente zal het hoogheemraadschap informeren over het verdere verloop van de procedure.

Conclusie

Het bestemmingsplan wordt niet aangepast

10.1.3 Veiligheidsregio Holllands Midden     

  1. Het bestemmingsplan is getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende ‘Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid’ en ‘Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening’ van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid.

Reactie:

Wij hebben kennis genomen van de mededeling dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn. Het bieden van bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid is geen onderdeel dat via het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden. Bij de uitwerking van de plannen zullen de bluswatervoorzieningen in overeenstemming gebracht worden met de bovengenoemde richtlijnen. In de normen van het Bouwbesluit zijn deze opgenomen en voorwaardelijk voor de verlening van de omgevingsvergunning. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Het bestemmingsplan wordt niet aangepast

  1. Brandweer Hollands Midden stelt verder dat de adequate hulpverlening in het plangebied ontoereikend is. Het plangebied voldoet hiermee niet aan het aspect bereikbaarheid waardoor er bezwaren zijn tegen het onvoorwaardelijk instemmen met deze ontwikkeling. De brandweer adviseert de nodige aanpassingen en/of aanvullingen als voorwaarden op te nemen in uw goedkeuring.

Reactie:

Wij zijn er mee bekend dat door de ligging van de brandweerkazerne en de inrichting van de weg maakt dat de aanrijdtijden, in deze bepaalt op 6 minuten, niet gehaald kunnen worden. De aanrijdtijd ter plaatse kent een overschrijding van deze norm. De overschrijding is aanvaardbaar, omdat op alternatieve locaties binnen Waddinxveen de opkomsttijden niet veel beter zijn. Wel raden wij aan om een sprinklerinstallatie, brandcompartimentering of een andere maatregel in de nieuwe woningen te treffen die er voor zorgt dat de aanrijdtijd ‘gecompenseerd’ wordt. Dit om bij een eventuele brand beter te beheersen en een langere periode voor vlucht te verschaffen.

De herontwikkeling van onderhavige locatie is van belang voor de lang gewenste afronding van de wijk Zuidplas. Alternatieve ontwikkelingen op deze locatie zijn stedenbouwkundige en minder exploitatietechnisch niet wenselijk. Alternatieve locaties, als al wenselijk en beschikbaar, zijn voor wat betreft de opkomsttijden niet veel beter, als al beter. Ondanks dat de aanrijdtijden niet gehaald worden, wensen wij medewerking te verlenen aan deze functie op deze locatie.

Conclusie

De toelichting wordt uitgebreid met een passage over opkomsttijden en bovenstaande afweging.. De initiatiefnemer zal geadviseerd worden de genoemde brandvertragende maatregelen in de woningen te treffen.

10.1.4 Gasunie     

Gasunie heeft het voorontwerpbestemmingsplan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

10.1.5 Alliander     

De bedrijfsvoering van Liander wordt niet belemmerd door het voorontwerpbestemmingsplan.

Reactie:

De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

10.2 Communicatie     

Voor omwonenden en overige belangstellenden is op 8 december 2015 een inloopbijeenkomst gehouden in het gemeentehuis van Waddinxveen. Ook heeft het voorontwerpbestemmingsplan “Meteorenweg” gedurende de periode van 3 december 2015 tot en met 7 januari 2016 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen inspraakreacties bij de gemeente Waddinxveen ingediend. De inspraakprocedure heeft dan ook niet geleid tot wijzigingen in het plan.

10.3 Verdere procedure     

Na inspraak en vooroverleg zal het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan zal hierbij gedurende zes weken ter visie worden gelegd, waarbij eenieder in staat wordt gesteld tot het indienen van een zienswijze. Gelijktijdig met de terinzagelegging van het (ontwerp)bestemmingsplan zal ook de (ontwerpbeschikking) hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder ter inzage worden gelegd.

 

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Meteorenweg met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPMeteorenweg-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:     

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.6 Afvalinzamelpunt:     

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.7 Archeologische waarde:     

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;

1.8 Balkon:     

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;

1.9 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 Bed and breakfast:     

een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.11 Beperkt kwetsbaar object:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.12 Bestaande situatie     

  1. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.13 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.16 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.19 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 Bruto-vloeroppervlakte (bvo):     

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.24 Carport:     

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;

1.25 Coffeeshop:     

een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.26 Dak:     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 Dakkapel:     

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;

1.28 Dakopbouw:     

het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.29 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt in ieder geval niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;

1.31 Druiplijn:     

de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak

1.32 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 Geluidsgevoelige objecten:     

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.34 Gestapelde woning:     

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen;

1.35 Goot:     

de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;

1.36 Hoofdgebouw:     

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 Horecabedrijf     

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

  • Horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):

    vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
  • Horeca 2 (maaltijdverstrekkers):

    vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's en grand cafés;
  • Horeca 3 (spijsverstrekkers) :

    vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
  • Horeca 4 (drankverstrekkers):

    vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;
  • Horeca 5 (zware horeca):

    vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en nachtclubs;

1.38 Huishouden     

één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.39 Kap:     

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.40 Kelder:     

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;

1.41 Kunstwerk:     

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.42 Kwetsbaar object:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.43 Maatschappelijke voorzieningen:     

educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;

1.44 Natuurwaarden:     

de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen;

1.45 Nutsvoorziening:     

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.46 Ondergeschikte functie     

functie waarvoor maximaal 20% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2 als zodanig gebruikt mag worden;

1.47 Ondersteunende horeca:     

ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.48 Overkapping:     

een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;

1.49 Parkeervoorziening     

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.50 Peil:     

  1. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. voor bouwwerken op gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
  4. voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
  5. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  6. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.51 Productiegebonden detailhandel:     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.52 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 Recreatief medegebruik     

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.54 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 Staat van bedrijfsactiviteiten:     

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze Regels deel uit maakt.

1.56 Standplaats:     

een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;

1.57 Straatmeubilair:     

bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstobjecten en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.58 Verdieping:     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;

1.59 Voorgevel:     

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.60 Voorgevellijn:     

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.61 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.62 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.63 Zijgevel:     

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens     

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 Bebouwingspercentage     

de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 Goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 Inhoud van een bouwwerk:     

tussen de begane grondvloer ter hoogte van het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 Lengte, breedte en diepte van een gebouw:     

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.8 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Ondergeschikte bouwdelen:     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, voor zover deze niet boven de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer - Railverkeer' gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  3. sport- en speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. voet- en fietspaden;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. objecten van beeldende kunst;
  5. speeltoestellen;
  6. kunstwerken;
  7. straatmeubilair.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan:
  2. voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  3. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van beeldende kunst bedraagt maximaal 3 m¹;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Jongerenontmoetingsplek     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2, voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk ten behoeve van een jongerenontmoetingsplek, mits:

  1. de bouwhoogte maximaal 4 m1 bedraagt;
  2. de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt;
  3. de minimale afstand tot het oorspronkelijke hoofdgebouw van een woning ten minste 50 m1 bedraagt.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Jongerenontmoetingsplek     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het toestaan van het gebruik van gronden en bouwwerken als jongerenontmoetingsplek, met dien verstande dat de minimale afstand tot het oorspronkelijke hoofdgebouw van een woning ten minste 50 m1 dient te bedragen.

3.4.2 Tuin     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1,

voor het toestaan van het gebruik van gronden als tuin ten behoeve van de aangrenzende

bestemming 'Wonen'.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, met dien verstande dat het aantal rijstroken, in- en uitvoegstroken alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, rotondes en op- en afritten niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;

met de daarbij behorende:

  1. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. fietsenstalling;
  3. voet- en fietspaden;
  4. straatmeubilair;
  5. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
  6. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  7. waterlopen en waterpartijen;
  8. kunstwerken;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. speeltoestellen;
  11. (ondergrondse) afvalinzameling;
  12. objecten van beeldende kunst.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 3 m¹;
  2. het oppervlakte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 20 m² per gebouw;
  3. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m¹;
  2. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m¹;
  3. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m¹;
  4. de bouwhoogte van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 3 m¹;
  5. de bouwhoogte van een geluidscherm bedraagt maximaal 3 m¹;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Geluidscherm     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder e voor het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidscherm, mits:

  1. de hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  2. de grotere hoogte noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder.

4.3.2 Jongerenontmoetingsplek     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk ten behoeve van een jongerenontmoetingsplek, mits:

  1. de bouwhoogte maximaal 4 m1 bedraagt;
  2. de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt;
  3. de minimale afstand tot het oorspronkelijke hoofdgebouw van een woning ten minste 50 m1 bedraagt.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels     

4.4.1 Jongerenontmoetingsplek     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, voor het toestaan van het gebruik van gronden en bouwwerken als jongerenontmoetingsplek, met dien verstande dat de minimale afstand tot het oorspronkelijke hoofdgebouw van een woning ten minste 50 m1 dient te bedragen.

4.4.2 Tuin     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1,

voor het toestaan van het gebruik van gronden als tuin ten behoeve van de aangrenzende

bestemming 'Wonen'.

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven maximum aantal;
  2. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. waterlopen en waterpartijen;
  7. kunstwerken;
  8. speeltoestellen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. gestapelde woningen zijn niet toegestaan;
  3. de maximale goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogten;

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1 m1 afstand achter de voorgevellijn;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bijbehorende bouwwerken tevens voor de voorgevellijn toegestaan, mits:
    1. het bestaande bouwwerken betreft, of
    2. de bijbehorende bouwwerken voldoen aan de navolgende bepalingen:
      • uitsluitend aan- en/of uitbouwen zijn toegestaan;
      • de breedte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 50% van de breedte van de desbetreffende gevel van het hoofdgebouw;
      • de goothoogte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 3 m1;
      • de bouwhoogte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 5 m1;
      • de diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 25% van de afstand van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak tot de bestemmingsgrens welk grenst aan de bestemming 'Verkeer', met een maximum van 1,50 m¹;
      • aan- en/of uitbouwen aan de zijgevel van een hoekwoning, dienen tenminste 1 m achter de voorgevellijn gesitueerd te worden.
  3. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m².;
  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 m¹';
  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5 m¹.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m1. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de bouwhoogte:
    1. maximaal 1 m1;
    2. maximaal 2 m1, indien deze tenminste op een afstand van 1 m1 ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Afwijking bouwhoogte bijbehorend bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 7.2.3, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de bebouwing en aan het straatbeeld;
  3. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van aaneengebouwde woningen ten behoeve van een dakterras.

5.4.2 Aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit     

Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten als ondergeschikte functie met dien verstande dat:

  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  2. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  3. de activiteiten worden uitgeoefend door tenminste de bewoner van de woning en ten hoogste één werknemer;
  4. groothandel, horeca en detailhandel zijn uitgesloten, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van de aan-huis-gebonden activiteiten zijn vervaardigd;
  5. er geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de buurt als gevolg van bijvoorbeeld geluids- of geuroverlast, reclame, verkeersaantrekkende werking of een onaanvaardbare parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor extra verkeersmaatregelen waaronder parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
  6. er geen activiteiten plaatsvinden waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

5.5.1 Afwijking Bed&Breakfast     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

  1. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
  2. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
  3. de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij bijbehorende bouwwerken) gerealiseerd dient te worden;
  4. de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
  5. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
  6. de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

5.5.2 Afwijking aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 7.4.2 teneinde een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan tot een oppervlakte van maximaal 90 m2, met dien verstande dat:

  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt;
  2. het bepaalde in sublid 19.4.2 van overeenkomstige toepassing is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Bestaande bouwwerken     

  1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

7.2 Ondergronds bouwen     

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
  3. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

8.2 Parkeren     

  1. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
    1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd; en
    2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Afwijken bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  6. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  7. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
  8. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
  9. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
  10. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
  11. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

9.2 Afwijken overige regels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.



Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Wijzigen bestemmingen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.

10.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen     

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.



Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  4. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  5. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Meteorenweg'.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Waddinxveen in de openbare vergadering van 7 september 2016

de griffier, de voorzitter,