direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vredenburghzone fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BP85217-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Waddinxveen is bezig met het gefaseerd inrichten van een extensief recreatief uitloopgebied voor Waddinxveen met natuurwaarden en wateropvang. Een deel van het beoogde gebied is opgenomen in het bestemmingsplan Vredenburghzone (vastgesteld in 2022).

De gemeente wil in de komende tijd nieuwe delen aan het recreatiegebied toevoegen. Dit gebeurt onder meer in het kader van dit bestemmingsplan, Vredenburghzone fase 3 (Fase 2 omvat een ander gebied, gecombineerd met kavels voor woningbouw, geregeld in een apart bestemmingsplan). Het huidige terrein is in gebruik als agrarisch grasland.


Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' is om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken en te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Vredenburghzone fase 3 is gelegen in de Zuidplas, ten (zuid)westen van het plan Park Triangel in Waddinxveen. Het plangebied bestaan uit verschillende percelen tussen de Plasweg (noord), Zuidelijke Rondweg (oost), de N451 (zuid) en de Vredenburghlaan (west). Het plangebied omvat de volgende kadastrale percelen:

  • sectie E: 420, 1742 , 1905, 1906, 4183, 6030, 6704
  • sectie C: 2000, 5557, 5560, 5947

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0001.png"

1.3 Het geldende bestemmingsplan

De locatie van de Vredenburghzone fase 3 ligt in het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' vastgesteld op 26 juni 2013.

De gronden hebben de bestemmingen:

  • Enkelbestemming: Agrarisch
  • Enkelbestemming: Water
  • Dubbelbestemming: Leiding - Water
  • Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3
  • Dubbelbestemming: Waterstaat - Waterbergingsgebied


De meest zuidelijke percelen in het plangebied liggen deels ook in het provinciaal inpassingsplan 'Extra Gouwekruising' en hebben daarin de bestemming 'Verkeer'.
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0002.png"

Afbeelding - geldend bestemmingsplan en in rood het plangebied

De gemeente wil in deze zone een bestemming opnemen die het mogelijk maakt dat de gronden gebruikt kunnen worden als extensief recreatiegebied (met uitloopmogelijkheden voor Waddinxveen) en ingericht als gebied met natuurwaarden en mogelijkheden voor het bergen van water. Horeca wordt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de bestemmingsplanregeling die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Waddinxveen Noord-West', in dit bestemmingsplan niet toegestaan.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt een apart bestemmingsplan voorbereid.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85217-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De percelen in het plangebied liggen ten zuidwesten van het woningbouwplan Park Triangel en zijn van oudsher nog ingericht als agrarisch gebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0003.png" Afbeelding - Luchtfoto plangebied en omgeving


Percelen noordwestzijde Beijerincklaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen sectie C, nummers 2000, 5557 en 5560.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0005.png"

Afbeelding - Ligging en foto percelen noord-westzijde plangebied.

Percelen zuidoostzijde Beijerincklaan

Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen sectie C, nummer 5947 & sectie E, nummers 1905, 1906, 6030, 6704, 4183, 1742 en 420.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0008.png"

Afbeelding - Ligging en foto's percelen zuid-westzijde plangebied.

Landschap
De oorspronkelijke opzet van de polders is alleen nog te herkennen aan de verkaveling en de hoger gelegen dijken aan de randen. De openheid van het landschap is verminderd door stedelijke uitbreidingen, kassencomplexen en de bedrijvigheid rondom voornamelijk de A12. Aan de zuid- en oostkant van de Zuidplaspolder ligt veel infrastructuur: snelwegen, provinciale wegen en spoorlijnen versnipperen het landschap. De vele infradijken in het gebied doorsnijden het landschap en vormen een fysieke en ruimtelijke barrière. De heldere opbouw van het droogmakerijenlandschap is enigszins vertroebeld: de grote open ruimtes in de polders zijn verdeeld.

De omgeving wordt daarnaast gekenmerkt door diepe peilen en hogere peilen (met in de hogere peilen ook een veel geringere drooglegging waardoor te snelle klink van het veen wordt voorkomen) in de hogergelegen veenpolders en resten bovenland. De waterhuishouding van de veenweidegebieden is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de Gouwe, die van de droogmakerijen vooral aan de ringvaart. Beide staan in verbinding met de Hollandsche IJssel. De waterhuishouding binnen de bebouwde kom van Waddinxveen sluit nog aan op deze twee systemen.

2.2 Nieuwe situatie

Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' is opgesteld om de gewenste realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, paden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0009.png"
Afbeelding - Toekomstige inrichting Vredenburghzone

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die in 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is in september 2021 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ondergeschikt recreatief medegebruik reeds op de percelen toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om op de percelen de realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken.
Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt deze ontwikkeling niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.3 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden. Op 1 april 2023 is een geconsolideerde versie in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:

  • in de toelichting ingegaan wordt op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2);
  • wanneer in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

De Vredenburghzone zal dienst gaan doen als groene recreatieve zone voor Waddinxveen. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, ruiterpaden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied. Binnen het plangebied is geen woningbouw mogelijk.

Het initiatief past daarmee binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 (2023)

Op 12 oktober 2022 is de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld door de gemeenteraad. Het centrale thema is 'bruggen bouwen richting de toekomst'. Er komen grote ontwikkelingen aan, zoals energietransititie, klimaatadaptatie, die om ingrijpende keuzes vragen.

De brug heeft drie pijlers:

  • Veelzijdig polderlandschap;
  • Goed leven tussen stad en land;
  • Innovatieve knoop aan de Gouwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0010.png"

Afbeelding - ambities Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie is een 'integrale visiekaart' opgenomen waarop de belangrijkste ruimtelijke ingrepen staan. Hieronder is een uitsnede opgenomen met daarbij de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0011.png" Afbeelding - Uitsnede kaart Omgevingsvisie Waddinxveen

In de woonkernen worden de groenstructuren versterkt. Zowel de hoofdgroenstructuur als de wijkgroenstructuur krijgen een kwaliteit- en kwantiteitsimpuls en gaan meer bijdragen aan biodiversiteit. Daarnaast komt er meer ruimte voor ontmoeting. Dit wordt gestimuleerd op logische plekken, zoals bij buurthuizen of andere voorzieningen die mensen trekken. Ook komt er in de openbare ruimte meer plek voor recreatie en speelmogelijkheden. Gebieden rond scholen en andere plekken waar veel kinderen komen, worden rookvrije omgevingen.

In het centrum is extra aandacht voor het creëren van een toegankelijke openbare ruimte voor een ieder. Ook is dit een mogelijk autoluwe omgeving in de toekomst. In het centrumgebied streeft de gemeente naar een versterking van de horeca en een betere verbinding met de horeca aan de kade. In het gehele woongebied wordt ingezet op het verbeteren van de fietsinfrastructuur en verbindingen met de fiets. Voor de auto komt er een dekkend laadpalennetwerk.

In de woonwijken wordt sterk ingezet op het stimuleren van zon op dak en op klimaatadaptie. Er is een aantal potentiële woningbouwlocaties aangegeven met een rode arcering. De meest opvallende is de transformatie van het bedrijventerrein Noordkade naar woningen. Met een gele arcering zijn gebieden gemarkeerd waar de planvorming al loopt. Aan de rand van het woongebied zoeken we de verbinding met het buitengebied op. Hier creëren we ruimte voor het maken van groene ommetjes.

In het buitengebied zetten we in brede zin in op het bevorderen van de biodiversiteit en natuurontwikkeling. Ook zorgen we dat hier voldoende ruimte is voor waterberging. Op zorgvuldig gekozen plekken verhogen we het waterpeil. Hier kunnen bijvoorbeeld natte teelten worden ontwikkeld. In polder Bloemendaal zien we hier op sommige plekken kansen voor. De grote groene pijlen geven aan waar er groene verbindingen met de regio worden versterkt.

In de recreatiegebieden en in het veenweidegebied breiden we recreatie en spelmogelijkheden verder uit. In de gehele gemeente verbeteren we de fietsverbindingen, ook tussen het woongebied en het buitengebied.

Voor de bedrijventerreinen zijn de volgende ontwikkelingen te zien. We zetten in op een groene buffer tussen de bedrijvigheid en het woongebied.De Vredenburghzone is de eerste stap hierin. In de A12 driehoek wordt de focus gelegd op bedrijvigheid van de toekomst. In het geval dat dit gebied tot ontwikkeling komt, betekent dit dat naast bedrijfsvormen en productieprocessen ook dat dit natuurinclusieve en energieopwekkende gebouwen zijn in een groene omgeving.

Alle bedrijventerreinen worden ingezet voor de energietransitie, door grootschalig zon op dak aan te leggen en duurzame warmte te gebruiken. Ze worden ook flink vergroend en duurzaam bereikbaar gemaakt.

In de Omgevingsvisie is het plangebied opgenomen als te ontwikkelen natuur- en recreatiegebied. Daarbij wordt voor het zuidoostelijk deel ingezet op het realiseren van een waterberging en het bevorderen van de biodiversiteit. Voor de noordoostelijk gelegen delen zijn mogelijkheden weergeven voor recreatie en spel. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een verdere uitwerking van de structuurvisie. De invulling van het plan past daarmee binnen de nieuwe omgevingsvisie.

3.3.2 Parapluplan Archeologie en Parkeren

Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. Een deel van het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming zal worden overgenomen. Meer over het onderdeel archeologie is te lezen in paragraaf 5.7 van het bestemmingsplan.

Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.

3.3.3 Gebiedsvisie Vredenburghzone

Ten aanzien van de ontwikkeling van de Vredenburghzone heeft de gemeente een gebiedsvisie laten opstellen. De gebiedsvisie is in Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen en samen met belanghebbenden en geïnteresserde ontwikkeld. Voor het gebied wordt ingezet op een duurzame, recreatieve natuurontwikkeling tussen de nieuwe woonwijken, de Vredenburghlaan, de A12 en de Plasweg. De visie gaat uit van de volgende doelstellingen:

  • Een toegankelijk recreatief gebied
  • Het behoud en de versterking van de natuurfunctie en ecologische waarde in het gebied
  • Een bijdrage leveren aan een gezonde leefomgeving
  • Het optimaal benutten van groen
  • De landschappelijke inpassing van de Vredenburghlaan

Voor de Vredenburghzone wordt ingezet op een zorgvuldig meerderjarig ontwikkelingsproces. De gebiedsvisie heeft als doel om de ruimtelijke en kwalitatieve kaders te bieden voor de toekomstige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0012.png"

Afbeelding: Uitsnede Gebiedsvisie Vredenburghzone

3.3.4 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke gemeentelijke belangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

4.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.

4.1.2 Regionaal waterprogramma 2022-2027

Het waterbeleid van de provincie Zuid-Holland voor de jaren 2022-2027 staat in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 9 maart 2022 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma.

Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie van de provincie en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met de partners willen bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.

Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma.

4.1.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

In het kader van het bestemmingsplan uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken wordt omgegaan (zie navolgend paragraaf 4.2 Water in Vredenburgh).

4.2 Water in Vredenburgh

Ten aanzien van de natuurlijke inrichting en de inrichting van het gebied als waterberging zijn een aantal aspecten van belang in het licht van de waterhuishouding. Hierop wordt hieronder ingegaan.

Inrichting en ecologie
Het plangebied zal natuurvriendelijk worden ingericht. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke inrichting draagt bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.

Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle wate

rgangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden).

Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).

Overleg HHSK

Met het hoogheemraadschap heeft overleg plaatsgevonden. In de Vredenburghzone wordt meer water gemaakt dan reeds aanwezig. Dat is een positieve ontwikkeling.

Binnen de bestemmingen en bestemmingsregels is water een toegestane functie binnen de bestemming Recreatie. Enkel de bestaande watergang is vastgelegd binnen de bestemming Water. Daarmee zijn de waterpartijen zoals ingetekend in de gebiedsvisie (zie paragraaf 2.2) juridisch-planologisch mogelijk, maar niet is de situering en omvang niet exact verankerd in dit bestemmingplan.

Met het hoogheemraadschap is afgesproken dat bij het uitwerken van het ontwerp overlegd wordt, waarmee de waterbelangen van de HHSK geborgd worden.

Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische aspecten

In dit hoofdstuk worden de planologische- en milieuaspecten beschreven als en voor zover deze relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling.

5.1 Geluid

5.1.1 Wet- en regelgeving

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh).

Binnen het Park Vredenburgh fase 3 wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen bestemmingen mogelijk gemaakt worden waar mensen langdurig zullen verblijven. Het is daarom niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren. Echter in het kader van de goede ruimtelijke ordening is wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gecumuleerde geluidsbelasting binnen het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens onderstaande tabel.

Tabel - Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting
in Lden  in dB  
Milieukwaliteitsmaat
MKM  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  

5.1.2 Onderzoek

Binnen het Park Vredenburgh fase 3 wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen bestemmingen mogelijk gemaakt worden waar mensen langdurig zullen verblijven. Het is daarom niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren. Echter in het kader van de goede ruimtelijke ordening is wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Uitgangspunten voor het onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Geomilieu versie 2023 van DGMR.

In het rekenmodel is uitgegaan van de volgende rekenparameters:

  • Standaard bodemfactor: (Bf = 0,5)
  • Bodemfactor ingevoerde harde gebieden: (Bf = 0,0)
  • Zichthoek: 2 graden
  • Maximaal aantal reflecties: 1
  • Meteorologische correcties: standaard RMW2012 - SRM II
  • Luchtdemping: standaard RMW2012 - SRM II

Verkeersgegevens
Voor dit onderzoek is als basis gebruik gemaakt van het RVMH versie 4.1 van de gemeente Waddinxveen. In dit model zitten onder andere:

  • De verkeersintensiteiten van de Rijksweg A12 en A20 uit het geluidsregister van Rijkswaterstaat.
  • De “nieuwe” geluidsschermen langs de N451 en de A12.

Dit model is aangevuld met de ligging van het plangebied. Figuur 1.1 geeft een overzicht van het model. In het onderzoek is het plangebied onderverdeeld in:

  • Plangebied “zuid”, ten zuiden van de Beijerincklaan.
  • Plangebied “noord”, ten noorden van de Beijerincklaan.

Onderstaand figuur geeft een overzicht van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0013.png"

Figuur - Overzicht ligging plangebied Vredenburgh fase 3

Waarneempunten
De berekeningen zijn uitgevoerd op een hoogte van 1,5 meter ten opzichte van het maaiveld waarbij de resultaten zijn weergegeven in de vorm van contouren.

5.1.3 Resultaten

Onderstaand figuur geeft een overzicht van de gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van alle wegen in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0014.png"

Figuur - Overzicht gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai.

Uit bovenstaande figuur blijkt het volgende:

  • Binnen het noordelijk deel is de milieukwaliteitsmaat (verder MKM) redelijk (50 – 55 dB) tot matig (55 – 60 dB).
  • Binnen het zuidelijke deel is de MKM matig (55 -60 dB tot binnen een klein deel tamelijk slecht (60 – 65 dB).

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geluidsbelasting per oppervlakte van het plangebied.

Tabel - Geluidsbelasting en MKM per oppervlak van het plangebied.

Goed
0 -50  
Redelijk
50 – 55  
Matig
55 – 60  
Tamelijk slecht
60 – 65  
Slecht
65 – 70  
Zeer
slecht
70  
-   75.924   114.923   14.810   344   -  

Uit bovenstaande blijkt dat binnen het grootste deel van het plangebied de MKM varieert van redelijk tot matig. Dicht op de N451 en de A12 is de MKM slecht. Dit is te verwachten voor een gebied in de directe omgeving van provinciale en rijkswegen.

5.1.4 Conclusie en advies

Omdat er geen geluidgevoelige of milieubelastende functie mogelijk wordt gemaakt, vormt geluid geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Onderzocht is wat de milieukwaliteitsmaat (MKM) is binnen het plangebied. Hieruit volgt dat:

  • Binnen het noordelijk deel van het plangebied is de MKM (verder MKM) redelijk (50 – 55 dB) tot matig (55 – 60 dB).
  • Binnen het zuidelijke deel van het plangebied is de MKM matig (55 -60 dB tot binnen een klein deel tamelijk slecht (60 – 65 dB).

5.2 Luchtkwaliteit

5.2.1 Wet- en regelgeving

Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen staan in onderstaande tabel.

Tabel : Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
Stikstofdioxide (NO2)   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
Fijn stof
(PM10)  
40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  
Fijn stof
(PM2,5)  
25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.    

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden als:

  • De luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • De plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • De plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • Gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of als binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).


Regeling NIBM
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Bij deze onderstaande gevallen is een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig, te weten:

  • Woningbouw: <1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en <3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

Ook bevat het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.


Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken.

Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) – bijvoorbeeld aan de gevels van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, daar waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden – bijvoorbeeld “locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is”.

5.2.2 Onderzoek

Het plan maakt geen bestemmingen mogelijk waar mensen langdurig zullen verblijven. Ook betreft de ontwikkeling geen realisatie van een voorziening voor kwetsbare groepen. Ter plaatse van het plangebied wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Het plangebied zal fungeren als bufferzone tussen de (toekomstige) Vredenburghlaan en de bebouwde kom van Waddinxveen. Het te realiseren recreatiegebied zal voornamelijk gebruikt worden door inwoners van Waddinxveen die dit gebied als uitloopgebied gebruiken en hier dus te voet of met de fiets naartoe zullen komen. Er zal daarom niet tot nauwelijks een verkeersaantrekkende werking ontstaan. Het plan draagt daarom in niet betekende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is de CIMLK- tool benaderd. Hieruit blijkt dat op alle meetpunten in de omgeving de concentratie N02 en PM10 < 35 µg/m3 en de PM 2,5 < 20 µg/m3 is. De luchtkwaliteit ter plaatse is voldoende voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.3 Conclusie en advies

Het voornemen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit en de grenswaarden in het plangebied worden niet overschreden. Het aspect 'luchtkwaliteit' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Als bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Als de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren
    Als de verontreiniging moet worden gesaneerd moet een saneringsplan worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop moet de sanering worden geëvalueerd en ook dit verslag moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de ODMH. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Een bodemonderzoek is veelal ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).

5.3.2 Bodemonderzoek

Op basis van de Nota Bodemkwaliteit bij bouwen (ODMH, 2013) is het voor het plangebied niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren omdat er binnen het plangebied geen bouwwerkzaamheden plaats vinden. In het plangebied wordt alleen de bestemming van agrarisch gewijzigd naar recreatie/water/natuur.

Opgemerkt wordt dat het plangebied altijd een agrarische bestemming (weiland en/of akkerbouw) heeft gehad. Het plangebied wordt daarom als onverdacht beschouwd ten aanzien van bodemverontreiniging.

Bij eventueel grondverzet gelden de regels uit de Nota Bodembeheer en de onderliggende bodemkwaliteitskaarten. Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het plangebied heeft. In dit geval betreft het de toepassingsklasse landbouw/natuur. Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer.

Nagenoeg al het grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). De Omgevingsdienst Midden-Holland kan eventueel als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.

5.3.3 Conclusie en advies

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de nieuwe bestemming en gebruik.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Wet- en regelgeving

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, Natuurnetwerk Nederland). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2021) en natuurbeheerplan 2021.

Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening en voert Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uit voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden moeten voorkomen worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing moet in het bezit zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.

Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de "zorgplicht" (art. 1.11), die stelt dat een ieder die weet of edelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen veroorzaakt voor beschermde gebieden en/of flora of fauna, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

5.4.2 Onderzoek

Natura2000

Het plangebied ligt op ongeveer 7,8 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Voor de meeste externe invloeden van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling, kunnen gezien de afstand en de reeds aanwezige bedrijvigheid, effecten op het Natura 2000-gebied worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 270 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard van de ingreep en de al aanwezige agrarische activiteiten kunnen negatieve effecten op het NNN-gebied worden uitgesloten.

Beschermde flora en fauna

Nagegaan moet worden of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast. Geconcludeerd wordt dat aantasting van essentieel leefgebied en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten, niet kan worden uitgesloten zonder uitvoering van nader onderzoek naar: Waterspitsmuis, Steenuil, Heikikker, Ringslang en Rugstreeppad.

Indien gebouwen worden gesloopt, kan aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten niet worden uitgesloten zonder uitvoering van nader onderzoek naar:

Vleermuizen, Huismus en Gierzwaluw.

Indien bomen worden gekapt en/of brede watergangen worden gedempt kan aantasting van essentieel leefgebied van beschermde soorten niet worden uitgesloten zonder uitvoering van nader onderzoek naar: Vleermuizen, Platte schijfhoren en Grote modderkruiper.

In dit geval zijn de nadere onderzoeken nog niet uitgevoerd. In de bestemmingsregels is onder artikel 3.4, 4.4, 5.6 een vergunningsplicht en in 9.1 een verbodsbepaling opgenomen dat werkzaamheden pas mogen plaats vinden na afronding van ecologisch onderzoek of een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is verkregen indien nadelige gevolgen niet te voorkomen zijn.

Tevens is voor alle natuuractiviteiten (Natura2000, houtopstanden en flora en fauna) een specifieke zorgplicht van toepassing. Deze specifieke zorgplicht is van toepassing bij alle activiteiten die effecten kunnen hebben op natuurwaarden, als men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die handeling nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

5.5.2 Onderzoek

Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de N453. Deze weg loopt tussen de twee delen van het plangebied door. Daarnaast grenst het aan de N451 en N457. De situatie rondom het plangebied staat in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0015.png"

Afbeelding - Risicobronnen rondom plangebied

In dit plan worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Ter plaatse van Park Vredenburgh wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Er wordt geen kwetsbare object mogelijk gemaakt. Het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

5.5.3 Conclusie en advies

Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot 3 groepen met bijbehorende aanpak, namelijk:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bedrijven
    In deze situatie wordt beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast wordt beoordeeld of bij vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal een bepaalde afstand gehouden moeten worden tussen de gevoelige functies en belastende activiteit. Bij een bestemmingswijziging ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Hier zal afhankelijk van deze categorie een bepaalde afstand gehouden moeten worden tussen de gevoelige en belastende bestemmingen.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Milieucategorie van bedrijf   Richtafstand rustige woonwijk (meter)   Richtafstand gemengd gebied (meter)  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  

Tabel - richtafstanden volgens VNG richtlijn

5.6.2 Onderzoek

Het plan maakt geen milieubelastende of milieugevoelige bestemmingen mogelijk. Ter plaatse van Park Vredenburgh wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Omliggende bedrijven zullen daarom ten gevolge van de beoogde bestemmingswijziging niet in de bedrijfsvoering belemmerd worden. Daarnaast wordt het woon- en leefklimaat ter plaatse van nabij gelegen woningen niet geschaad ten gevolge van deze functiewijziging.

In de nieuwe, gewenste situatie, wordt deze bestemming omgezet naar de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie'.

Ten zuiden van de locatie is Wagro gesitueerd. Gelet op de specifieke bedrijfsactiviteiten met betrekking tot het aspect is een nadere afweging opgenomen.

Een geurgevoelig object is conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) gedefinieerd als:

"gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt".

Het onbebouwde terrein binnen de bestemming is gelet op de definitie van geurgevoelig object, niet aan te merken als geurgevoelig. Binnen de bestemming 'Recreatie' zijn kleine gebouwen toegestaan. Dit is bedoeld voor kleinschalige voorzieningen behorend bij de toegestane dagrecreatie, bijv. een vogelkijkhut. In de bestemming 'Recreatie' gebruik van een gebouw als een 'geurgevoelig object' als strijdig gebruik opgenomen. Daarmee is gewaarborgd dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de belangen van het bedrijf en de omgeving.

Nieuwe vergunde/bestemde situatie

Na de invoering van de Omgevingswet heeft de gemeente afwegingsruimte gekregen om, naast de instructieregel vanuit het Bkl die aangeeft welke gebouwen geurgevoelig zijn, te bepalen om andere gebouwen en locaties te beschermen.
Hierover het volgende:

  • De gemeente heeft geen geurbeleid en kan in iedere situatie de afweging maken wat acceptabel is, binnen de grenzen van het geurbeleid van de provincie en de instructieregels van het Rijk.
  • Voor het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau is gebruik gemaakt van het geurhinderbeleid van de Provincie Zuid-Holland .
  • Het afwegingsgebied voor het vaststellen van het aanvaardbaar hindeniveau ligt op basis van dit beleid tussen de hindergrens (0,5 OUE/m3) en de ernstige hindergrens (5 OUE/m3 als 98-percentiel).
  • Het geurhinderniveau van de oude vergunde situatie valt binnen het afwegingsgebied.
  • Bij een uitbreiding van de productiecapaciteit van een bestaande installatie met meer dan 50% moet het aanvaardbaar hinderniveau opnieuw moet worden vastgesteld (§4.2.1 van het geurbeleid).
  • Bij het (opnieuw) vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau wordt rekening gehouden met de best beschikbare technieken (BBT).
  • De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan die de bouw van een (composterings)hal mogelijk maakt beoordeeld dat door toepassing van BBT een geurhinderniveau van 0,5 OUE/m3 als 98-percentiel mogelijk is ten opzichte van geurgevoelige objecten.
  • De gemeenteraad heeft dit niveau voor de nieuwe (toekomstige) situatie vastgesteld als het aanvaardbaar hinderniveau ten aanzien van geurgevoelige objecten.
  • De functies in het plangebied worden niet als geurgevoelig beschouwd.
  • In de nieuwe (toekomstige) situatie is ter plaatse van het noordelijke plandeel sprake van een geurhinderniveau lager dan 0,5 OUE/m3 als 98-percentiel door toepassing van BBT en ter plaatse van het zuidelijke plandeel sprake van een geurhinderniveau tussen 0,5 en 1,5 OUE/m3 als 98-percentiel door toepassing van BBT.
  • Er zicht is op de nieuwe (toekomstige) situatie omdat de vergunning is verleend en het bestemmingsplan is vastgesteld voor de bouw van een (composterings)hal.


Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied geen sprake is van een geurgevoelig object, daardoor is er geen sprake is van onevenredige aantasting van de belangen van nabijgelegen bedrijvigheid.
Ook wordt op basis van bovenstaande geconcludeerd dat geen sprake is een onevenredige geurhindersituatie binnen het plangebied.

5.6.3 Conclusie en advies

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Archeologie

5.7.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft sinds 2012 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. De archeologische waardenkaart is in 2018 geactualiseerd en vastgesteld door middel van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018).

5.7.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Park Vredenburgh fase 3 wordt inzicht gegeven in de archeologische verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018);
  • het Archeologisch Informatie Systeem III (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • Reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken.

In figuur 7.1 is een uitsnede van het Parapluplan Archeologie en Parkeren weergegeven. Voor het plangebied gelden twee typen van een archeologische verwachting:

  • Middelhoge archeologische verwachting (lichtgroen): deze zone betreft de loop van een oude rivier (Zuidplas stroomgordel). Op de afzettingen van deze fossiele rivierloop worden resten uit de prehistorie verwacht. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 2,5 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk. en dieper dan 30cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Lage archeologische verwachting (lichtgeel): binnen deze zone is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie (dieper onder het maaiveld) en Middeleeuwen (vanaf het maaiveld). Hier is geen archeologisch onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85217-0401_0016.png"

Figuur - Uitsnede Parapluplan Archeologie en Parkeren. Rode kaders = plangebied

Het plangebied ligt naast het tracé van de toekomstige Vredenburghlaan. Ter hoogte van de zone met een middelhoge archeologische verwachting heeft in 2017 een archeologisch bureau- en booronderzoek plaatsgevonden (adviesbureau De Steekproef, rapport 2017-12/06, februari 2018). Hier zijn 21 boringen gezet tot een diepte van maximaal 3,5 m onder het maaiveld. De bodem bestaat (van boven naar beneden) uit een pakket wadafzettingen (klei en zand) op veen. De dieper gelegen stroomgordelafzettingen (klei en zand) zijn binnen de boordiepte niet aangetroffen.

De middelhoge archeologische verwachting van de stroomgordelafzettingen blijft gehandhaafd. Op basis van het booronderzoek kan de vrijstellingsgrens van 2,5 m naar 3,5 m verruimd worden.

Er zijn na 2018 geen onderzoeken en vondstmeldingen meer geregistreerd in Archis3.

5.7.3 Conclusie en advies

Voor een klein deel van het plangebied blijft de middelhoge archeologische verwachting gehandhaafd. Dit houdt in dat deze zone als een dubbelbestemming moet worden overgenomen. Het oppervlakte van de vrijstellingsgrens blijft 1.000 m², de diepte wordt verruimd meer 3,5 m onder het maaiveld.

Het plangebied wordt bestemd voor natuur en recreatie. Gezien de diepe ligging van verwachte archeologische waarden (dieper dan 3,5 m), speelt het aspect archeologie binnen dit plan niet verder een rol. Wel is het advies om een (toekomstige) doorsnijding van deze afzettingen (sloten en waterpartijen) te voorkomen. Bij het aansnijden van diepe zandige lagen kan kwel ontstaan waarbij (mogelijk) sterk ijzerrijk en licht brakkig water aan het oppervlak kan komen.

5.8 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

Conclusie
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een belangrijke drinkwatertransportleiding. Deze leiding voorziet Leiderdorp, Hazerswoude, Alphen aan de Rijn en een deel van Nieuwkoop van schoon drinkwater. Deze beschermingzone is overgenomen in dit bestemmingsplan door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

5.9 Milieueffectrapportage

5.9.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
  • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r
  • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

5.9.2 Onderzoek

Deze ontwikkeling valt mogelijk onder D9 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.' Het plan is kleiner dan de drempelwaarde:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of

2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

Dit maakt dat het plan enkel m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Daarom wordt ingegaan op de beoordelingscriteria van bijlage III bij de Europese richtlijn.

De kenmerken van het project

De omvang van het project
De omvang van het project betreft de realisatie van een natuur- en recreatiegebied in de Vredenburghzone op agrarische grond. De ontwikkeling ligt ruim onder de verplichting m.e.r.- beoordelingsdrempel van 125 hectare.

De cumulatie met andere projecten
Cumulatieve effecten met andere projecten zijn niet aanwezig.

Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen.
Aspecten als gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen en risico van ongevallen spelen hier niet of maar in zeer beperkte mate.

De plaats van het project

Het bestaande grondgebruik
Agrarisch grasland

Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied
Het plangebied ligt in een gebied met deels een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het grootste deel kent geen archeologische verwachting. Voor de voorgenomen natuurontwikkeling (met graafwerkzaamheden) is geen verder archeologisch onderzoek meer nodig. De verstorende werking van het realiseren van een natuur- en recreatiegebied is naar verwachting echter gering.

Het opname vermogen van het natuurlijke milieu
De functie wijziging naar 'natuur en recreatie' zal een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit binnen het gebied, omdat het gebied aantrekkelijker wordt gemaakt voor zowel flora als fauna. Tijdens de werkzaamheden voor het ontwikkelen van dit gebied zullen maatregelen getroffen worden om de Wet natuurbescherming niet te overtreden.

Kenmerken van het potentiële effect

Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)
Er zal geen sprake zijn van potentiële aanzienlijke effecten, zoals in het vorenstaande is aangetoond.

Grensoverschrijdend karakter
Niet van toepassing

Orde van grootte en complexiteit, duur, frequentie en omkeerbaarheid effect
Niet van toepassing

5.9.3 Conclusie en advies

Gezien de beperkte omvang van het voornemen en de omschrijving van de deelaspecten, waaruit blijkt dat enig effect voorkomen wordt, is een m.e.r. procedure niet noodzakelijk. Het college moet een besluit nemen over het afzien van een m.e.r. procedure. Een voorzet voor het besluit hiervoor staat in Bijlage 1.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

6.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Agrarisch

De gronden aan de noordwestzijde zijn bestemd voor bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten, ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten en recreatief medegebruik. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken geen gebouw zijnde. Tevens is een regeling opgenomen inzake Omgevingsvergunning(plicht) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 4 Recreatie
De gronden binnen het plangebied zijn grotendeels voorzien van de bestemming 'Recreatie'.
Binnen deze bestemming is een natuurgebied met extensieve (dag)recreatie en wateropvang/-berging toegestaan. Daarbij zijn onder andere kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en speelweides toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt en enkel mogelijk ten behoeve van voorzieningen voor openbaar nut en bouwwerken geen gebouw zijnde. Tevens is een regeling opgenomen inzake Omgevingsvergunning(plicht) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 5 Water
In het midden van het plangebied loopt een watergang. De watergang is voorzien van de bestemming 'Water'. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen, oevers en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, bermen, taluds en groenvoorzieningen, extensieve recreatie en kunstwerken. Tevens is een regeling opgenomen inzake Omgevingsvergunning(plicht) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.3 Dubbelbestemmingen

Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor.

Artikel 6 Leiding - Water
Ten behoeve van het aanleggen, herstellen en instandhouding van de waterleiding nabij de Sterrenlaan en Beijerincklaan is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. De dubbelbestemming is vrijwel gelijk aan de opgenomen regeling uit het voormalige bestemmingsplan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

Ten behoeve van de, blijkens het paraplubestemmingsplan archeologie en parkeren, op het deelgebied 2 aanwezige archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming opgenomen voor dit gedeelte van het plangebied. Deze archeologische dubbelbestemming is gelijk aan de dubbelbestemming die op is genomen in het 'paraplubestemmingsplan Archeologie en parkeren'.

Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Ten behoeve van het veilig stellen van de onderhoudszone rondom de Zuidelijke Dwarstocht is aan weerszijden hiervan een zone van 5 m opgenomen waar deze dubbelbestemming geldt. De breedte van de onderhoudsstrook geldt vanaf de boveninsteek van het talud, tenzij het talud dermate flauw is (1:7 of flauwer) dat onderhoudsmaterieel hierop kan rijden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Afhankelijk van de aard van het plan dient nader te worden ingegaan op de beargumentering dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplangeen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.


De gemeente is zelf initatiefnemer en de financiering voor het plan is geregeld.
Eventueel uit het plan voortvloeiende planschade is voor rekening van de gemeente.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden.

7.2.2 Ontwerp bestemmingsplan

Met ingang van 28 december 2023 tot en met 7 februari 2024 heeft het ontwerp-bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' met bijbehorende stukken gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn zes zienswijzen ingediend op het ontwerp-bestemmingsplannen. Deze zienswijzen worden samengevat en beantwoord.