direct naar inhoud van Regels
Plan: Triangel bedrijvenpark Parkrand
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BP85209-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Triangel bedrijvenpark Parkrand met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85209-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 Uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding alshet een vlak betreft;

1.5 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;

1.6 afvalinzamelpunt:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfswoning

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, waar de woning bij hoort;

1.9 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.10 bestaand bouwwerk

bouwwerk, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.11 bestaand gebruik

gebruik, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.12 bestaande situatie:
  • a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 bruto-vloeroppervlakte (bvo):

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.24 coffeeshop:

een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakopbouw:

het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, alsmeer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  • a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  • b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • c. het verstrekken van nachtverblijf;
1.31 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.32 kelder:

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;

1.33 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.34 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.35 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.36 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;

1.37 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.38 peil:
  • a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  • b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • c. alsop of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;

1.42 voorgevel:

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.43 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 zijdelingse perceelsgrens

1.47 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel;

1.48 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 bebouwingspercentage:

de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 de breedte van de voorgevel

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels;

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: alsde goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak;

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel het laagst gelegen peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

Gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn bedoeld voor:

  • a. bedrijven in maximaal milieucategorie 2 die voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 bij deze regels;
  • b. zelfstandige kantoren met een maximum oppervlakte van 750 m2;

met de bijbehorende:

  • c. opslag en uitstalling;
  • d. erven, terreinen, wegen, fiets- en voetpaden
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen,
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 15 meter;
  • c. de onderlinge afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 5 m¹;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt aan één zijde minimaal 3 m¹;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gronden met de aanduiding 'schouwpad';
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹.
  • d. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 9 m1;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m¹.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in aanvulling op artikel 11 in elk geval gerekend het gebruiken van gronden en/of bouwwerken als / voor:

  • a. bedrijvigheid anders dan bepaald in artikel 3.1 onder a;
  • b. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  • c. een risicovolle inrichting;
  • d. opslag en (uit)stalling van goederen voor de voorgevellijn;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a en artikel 3.3 onder a om:

  • a. bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan milieucategorie 2, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm en getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de bedrijven in milieucategorie 2 die voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
  • b. om bedrijven toe te laten die niet op de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomen, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën die wel voorkomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voetpaden, fietspaden en watergangen;
  • c. in- en uitritten;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen;
  • g. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van openbare nutsvoorzieningen mogen respectievelijk 3 en 6 meter bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoofdvorm en de situering van bouwwerken, ter waarborging van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de bescherming van de groenstructuur;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de brandveiligheid bij maatschappelijke voorzieningen waarbij de eis voor veilig vluchten en het uitbreiden of beperken van brand uit het Bouwbesluit wordt verhoogd met 15 minuten.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. fietsenstallingen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
  • f. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. kunstwerken;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. speeltoestellen en -voorzieningen;
  • k. (ondergrondse) afvalinzameling;
  • l. objecten van beeldende kunst;
  • m. standplaatsen;
  • n. geluidwerende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. het oppervlakte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 20 m² per gebouw.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  • b. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de bouwhoogte van een geluidscherm bedraagt maximaal 3 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (hoofd)watergangen en waterpartijen;
  • b. waterhuishouding, waterbeheersing en watergeleiding;
  • c. bermen, taluds, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. bruggen en kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:

  • a. oeverbeschoeiingen duikers, bruggen ter verbinding van de aangrenzende gronden met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
    2 m.
  • c. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van het waterschap, hoogheemraadschap of een derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterloop.
6.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale bouwhoogte van 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van geluidswallen.
7.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in sublid 7.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in lid 7.3.
7.5.3 Voorwaarden en advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 7.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het beheer van de aanwezige waterstaatsdoeleinden.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. mag op de gronden, waarmee de dubbelbestemming samenvalt, worden gebouwd conform de bij dit artikel horende regels;
  • d. voordat een omgevingsvergunning voor het bepaalde onder c. wordt verleend, horen burgemeester en wethouders het Waterschap, Hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterloop schriftelijk.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a. Zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, is het verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterloop wordt of kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bouwen ten opzichte van N.A.P.
  • a. De beganegrondvloer van hoofdgebouwen mag niet dieper dan 4,85 m onder N.A.P. liggen;
10.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  • b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
    sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt, in aanvulling op de specifieke planregels bij de verschillende bestemmingen, in elk geval gerekend:

  • a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
  • d. niet voor bewoning bestemde gebouwen of onderkomens, voor permanente bewoning.
11.2 Voorwaardelijke verplichting niet gesprongen explosieven

Het bebouwen of vergraven van gronden conform de in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen in het gebied dat niet is vrijgegeven of het bebouwen of vergraven van gronden dieper dan is vrijgegeven conform de tekening in bijlage 2 bij deze regels, is pas toegestaan nadat uit een onderzoek naar mogelijk nog aanwezige niet gesprongen explosieven in de bodem is gebleken dat dit mogelijk is zonder risico.

11.3 Voorwaardelijke verplichting veiligheid

Het gebruiken van gebouwen conform de in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen is pas toegestaan nadat in alle verblijfsruimen rookmelders zijn geïnstalleerd en in werking zijn en mechanische ventilatievoorzieningen zijn geïnstalleerd, die handmatig kunnen worden uitgeschakeld.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  • a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  • b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  • c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  • d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  • e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, alsdit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • g. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • h. het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidscherm, mits:
    • 1. de hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 2. de grotere hoogte noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder.
12.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, alsde omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat alsdeze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging .
  • b. alsde bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachte behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. als het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. alshet gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Triangel bedrijvenpark Parkrand'.