Plan: | Laan van Langenhorst 1 |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0626.laanvlangenhorst1-BP10 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingplan is het wijzigen van de functie van het perceel aan de Laan van Langenhorst 1 te Voorschoten. Op het perceel is momenteel schildersbedrijf Zitman & Co. aanwezig.
Het verzoek is om, met oog op de toekomst, gebruik als woning mogelijk te maken. Om dit mogelijk te maken is een nieuw planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan biedt dit kader.
Het plangebied is gelegen in de woonwijk Vlietwijk, ten noorden van het centrum van Voorschoten. Het plangebied wordt begrensd door de Laan van Langenhorst, de Tolstraat en de Vredenhoeffstraat. Aan de noordoostzijde van het perceel staat de voormalige Gereformeerde Kerk, nu in gebruik als opslagplaats en woonruimte.
![]() |
Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied (bron: Google) |
![]() |
Afbeelding 1.2: ligging en begrenzing plangebied (bron: Bing) |
Het plangebied omvat twee percelen. Het perceel aan de Laan van Langenhorst 1, waar de bedrijfsruimte is gevestigd, is kadastraal bekend als Sectie B, nummer 8036, gemeente Voorschoten. De kantoorruimte, het pand naast de bedrijfsruimte van het schildersbedrijf, staat geregistreerd aan de Leidseweg 68 en is kadastraal bekend als Sectie B, nummer 10771, gemeente Voorschoten. Het plangebied heeft als adres de Laan van Langenhorst 1.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Voorschoten Oost' van kracht. Dit bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Voorschoten vastgesteld op 16 mei 2012. Het plangebied heeft twee verschillende bestemmingen;
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede uit de verbeelding van bestemmingsplan "Voorschoten Oost", in rood gemarkeerd het plangebied. |
Bestemming "Bedrijf"
Gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven tot de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde), terreinen, parkeer-, groen-, nuts-, en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatste van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' zijn de gronden tevens bestemd voor een bestaand bedrijf in categorie 3.1. Tot de bestemming wordt niet gerekend detailhandelsbedrijven, horecabedrijven, maatschappelijke instellingen en zelfstandige kantoren. De gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak, de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,00 meter en 10,00 meter.
De plannen zijn in strijd met de huidige bestemming "Bedrijf". De wijziging naar de functie 'Wonen' is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Bestemming "Wonen"
Gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen, dan wel de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde), erven en tuinen, toegangspaden en parkeervoorziening. Tot de bestemming wordt niet gerekend detailhandelsbedrijven en horeca. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Er is geen bouwvlak op het perceel.
De huidige plannen voor het perceel voldoen niet aan de gestelde regels van het vigerende bestemmingsplan, omdat de functiewijziging van het kantoor naar woning betekent dat het gebouw een hoofdgebouw wordt en dergelijke gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan.
Na de inleiding in dit eerste hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 worden de beleidskaders besproken. Hierbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planbeschrijving van het project. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het project. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische opzet uitgelegd en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan "Laan van Langenhorst 1" getoetst aan het rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die in het plan worden vastgelegd.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie biedt een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van het Rijk.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. De structuurvisie beschrijft deze opgaven op een gebiedsgerichte manier. Voor het gebied Zuidvleugel/Zuid-Holland, waarbinnen de gemeente Voorschoten valt, zijn met name opgaven benoemd die richten op:
De opgaven van het Rijksbeleid zijn geen van allen van toepassing. In de structuurvisie is daarnaast de Ladder van duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied hierin passen wordt besproken in paragraaf 2.2.2. Geconcludeerd kan worden dat de Structuurvisie verder niet van toepassing is.
Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de minister de bevoegdheid om in een Algemene Maatregel van Bestuur kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen. De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. Het Barro bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die van toepassing zijn op het onderhavige plangebied.
Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Hoewel er in het plangebied sprake is van een bestaande situatie worden er wel woningen toegevoegd. Dit plan maakt echter dergelijk kleinschalige woningbouw mogelijk dat er in dit geval geen sprake is van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in art 3.1.6, lid 2 Bro. Daarmee hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Op 9 juli 2014 is de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld door Provinciale Staten, per 1 augustus 2014 is deze in werking getreden. Deze visie heeft de status van structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening en beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het biedt hiermee geen strak eindbeeld, maar juist een perspectief in welke richting de provincie Zuid-Holland zich wenst te ontwikkelen.
Het hoofddoel van de structuurvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde hebben, en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De visie bevat een sturingsfilosofie, waarvan de kern in een viertal hoofdopgaven is samen te vatten:
De 'Visie Ruimte en Mobiliteit is zelfbindend voor de provincie. Het bindend toetsingskader voor bestemmingsplannen is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte.
In de Verordening Ruimte 2014, welke gelijktijdig met de structuurvisie door Provinciale Staten is vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten alle gemeentelijke ruimtelijke plannen voldoen, zo ook bestemmingsplannen.
De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van het bouwen buiten bestaande stads- en dorpsgebieden en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), glastuinbouwgebieden, boom- en sierteeltgebieden en bollenteeltgebieden, rijksbufferzones, kasteel- en landgoedbiotopen en provinciale en regionale waterkeringen. Met deze doorgaans rurale thema's heeft het project geen raakvlakken.
Blijkens de Provinciale Ruimtelijke Verordening is artikel 2.1.1 met daarin de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing binnen het plangebied. Gemeenten dienen op basis van deze ladder nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om zo tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden te komen. Hoewel er in het plangebied sprake is van een bestaande situatie worden er wel woningen toegevoegd. Dit plan maakt echter dergelijk kleinschalige woningbouw mogelijk dat er in dit geval geen sprake is van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in de Verordening. Daarmee hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Het plangebied behoort blijkens de kaarten bij de Regionale Structuurvisie tot het stedelijk gebied. Binnen dit stedelijk gebied wordt onder meer ingezet op het realiseren van voldoende woningaanbod, waarbij gestreefd wordt naar een gevarieerd, gedifferentieerd en een kwalitatief goed woonklimaat. Het plan voorziet in nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee invulling wordt gegeven aan de ambitie om voldoende woningen te creëren binnen stedelijk gebied. Het plan past binnen de Regionale Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft in 2007 een structuurvisie voor het gehele gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de vertaling van de geformuleerde beleidslijnen in een ruimtelijk-functioneel toekomstperspectief voor de periode tot circa 2020. Het strategisch vertrekpunt kan als volgt aangeduid worden:
Voor het plangebied geldt met name een conserverende opgave ten aanzien van die elementen die bijdragen aan het plezierige woonklimaat, de dorpsidentiteit en kwaliteit van de leefomgeving. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van woningen binnen Voorschoten, zonder de bebouwing verder te verdichten. Geconcludeerd kan worden dat voorgenomen ontwikkeling hierdoor binnen de beleidslijnen van de structuurvisie valt.
In december 2014 heeft de raad van de gemeente Voorschoten de Toekomstvisie Voorschoten 2025 vastgesteld. De visie, welke een wensbeeld schetst van de gemeente Voorschoten in 2025, geldt als basis voor de structuurvisie Voorschoten 2015-2015. In de visie zijn zeven thema's voor de toekomst benoemd:
De Toekomstvisie geldt als de opmaat voor een nieuwe, geactualiseerde structuurvisie. Naar verwachting is de nieuwe structuurvisie in de zomer van 2015 gereed.
Zowel in de Structuurvisie Voorschoten 2005-2020 als in de Toekomstvisie wordt de wens uitgesproken om de kwaliteit van het woonklimaat te behouden. Grootschalige uitbreidingen zijn niet gepland om het dorpse karakter van de gemeente te waarborgen. Om toch te voldoen aan de woonvraag wordt gekeken naar het duurzaam aanpassen van de bestaande bebouwing.
Onderliggend bestemmingsplan speelt in op deze wens door in bestaande bebouwing woningen mogelijk te maken.
Op grond van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders van het rijk-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Op het perceel aan de Laan van Langenhorst 1 te Voorschoten is schildersbedrijf Zitman & Co. gevestigd. Naastgelegen is de voormalige Gereformeerde Kerk en een woonhuis met mansardekap. Het schildersbedrijf bestaat uit een bedrijfsruimte van twee bouwlagen met kap en een kantoorruimte van één bouwlaag met een plat dak. De begane grond van de bedrijfsruimte wordt gebruikt als opslagplaats, de eerste en tweede verdieping dienen als kantine/verblijfsplek. De kantoorruimte is langs de Laan van Langenhorst gelegen en heeft daar ook een entree. De bedrijfs- en kantoorruimte en het kerkgebouw zijn onderling met elkaar verbonden.
Aan de voorzijde van de bedrijfsruimte is een eigen erf waar geparkeerd kan worden. Op het erf is tevens een trap gesitueerd die leidt naar de woning op de eerste verdieping van de voormalige kerk.
Het plangebied is te bereiken via de Laan van Langenhorst. Deze straat verbindt de Leidseweg met de Vredenhoeffstraat en is ingericht als een langzaam verkeerverbinding. Aan de kant van de Vredenhoeffstraat begint de Laan van Langenhorst als openbaar parkeerterrein. In het midden van de Laan van Langenhorst, ter hoogte van de bedrijfsruimte, zijn twee palen geplaatst waardoor het voor gemotoriseerd verkeer alleen mogelijk is het erf van het schildersbedrijf te bereiken vanaf de Vredenhoeffstraat.
![]() |
Afbeelding 3.1: de bebouwing (bedrijfs- en kantoorruimte en erf) in het plangebied (bron: Bing). |
Waar momenteel schildersbedrijf Zitman & Co is gesitueerd, werd in 1879 het kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk van Voorschoten gesticht. In 1979 werd dit gebouw grotendeels afgebroken en vervangen door een vlak afgedekt bedrijfsgebouw van twee etages. Later kreeg dit gebouw een kap en werd ook het aangrenzende kantoor, bestaande uit een bouwlaag en plat dak, gebouwd.
De naastgelegen kerk is het voormalig kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk van Voorschoten en bestaat uit een complex van een rechthoekige kerkzaal (1890) met pannendak en een woonhuis onder mansardekap. Dit laatste ligt langs de Tolstraat. De begane grond van de rechthoekige kerkzaal wordt gebruikt ten behoeve van opslag. De eerste en tweede etage werden gebruikt als representatie- en ontvangstruimte, maar in 2011 is deze functie, op verzoek van dezelfde initiatiefnemer, gewijzigd naar wonen.
Het verzoek is om de bedrijfs- en kantoorruimte van schildersbedrijf Zitman & Co te wijzigen naar een gecombineerde functie van wonen en bedrijf, waarbij maximaal drie woningen worden gerealiseerd. Daarbij dient wel vermeld te worden dat de bedrijfsfunctie wijzigt in milieucategorie, namelijk van milieucategorie 3.1 naar milieucategorie 2. Dit omdat het schildersbedrijf met werkplaats (bedrijfsoppervlak <1000 m2) volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven- en milieuzonering' gecategoriseerd kan worden als een categorie 2 bedrijf.
De huidige kantoorruimte is momenteel ondergebracht in het pand achter de bedrijfsruimte van het schildersbedrijf en heeft een woonbestemming, maar geen bouwvlak. Het is de wens om in dit pand wonen mogelijk te maken, hiertoe wordt op de verbeelding van dit bestemmingsplan ter plaatse van het kantoor een bouwvlak opgenomen.
Stedenbouwkundige opzet
Het bouwplan omvat drie woningen, welke deels worden gerealiseerd in het uit één bouwlaag bestaande kantoorruimte en deels in het bedrijfspand. Tevens blijft het bedrijfspand in gebruik als schildersbedrijf. De gebouwen worden ten behoeve van het plan niet gewijzigd.
Het erf aan de zijde van het bedrijfspand zal worden gebruikt als parkeerterrein voor de te realiseren woningen en zal tevens in gebruik blijven als parkeerterrein voor het schildersbedrijf. De woningen worden ontsloten via de Laan van Langenhorst. Deze weg biedt via een parkeerplaats weer ontsluiting naar de Vredenhoeffstraat.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.
Met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek). Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Beleidsnota Archeologie Herijking 2013
De gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar hebben zich verbonden in het Pact van Duivenvoorde, dat zich inzet voor duurzaam behoud en versterking van cultuurhistorische waarden. In dat kader hebben de Pactgemeenten ook de archeologische taak gezamenlijk opgepakt.
De gemeenteraad van Voorschoten heeft op 27 januari 2014 de beleidsnota Archeologie Herijking 2013 vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart van de nota is te zien op welke plekken archeologische waarden te verwachten zijn. Afbeelding 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart waarop te zien is dat het plangebied (in rood omcirkeld) een groene waarde is toegekend. Deze kleur staat voor 'Waarde - Archeologie 3'. Dit houdt in dat voor dit gebied een hoge archeologische verwachting geldt, waarbij een vrijstellingsgrens wordt gehanteerd voor ruimtelijke ontwikkelingen tot 100 m2 en waarbij de grond niet dieper dan tot 30 cm wordt geroerd.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede van de Beleidskaart Archeologie. Het plangebied is rood omcirkeld. |
Bij voorliggend bestemmingsplan vindt geen bebouwing plaats en wordt de grond ook niet verstoord. Er is dan ook geen archeologisch onderzoek nodig.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek bepaald.
Bij dit bestemmingsplan is geen sprake van enige bouwactiviteiten en de bodem wordt dus ook niet verstoord of verontreinigd. Er dient geen bodemonderzoek plaats te vinden ten behoeve van de wijziging van functie op de locatie Laan van Langenhorst 1.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij een bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Aan de hand van de risicokaart van de Provincie is bepaald of in de nabijheid van het plangebied sprake is van transport van gevaarlijke stoffen of de opslag en productie van dergelijke stoffen. Hieronder is een uitsnede van deze risicokaart opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl) |
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. Het gebied waarbinnen dit perceel gelegen is, bevind zich in een 30 km/uur regime. Dit betekent dat geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Onderzoek plangebied
Op 22 september 2015 heeft IDDS een akoestisch onderzoek uitgevoerd. het rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bestemmingsplan Laan van Langenhorst 1' met werknummer 1508H484 is als Bijlage 1 opgenomen bij deze Toelichting.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn, tram- of metroweg. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het akoestisch onderzoek heeft alleen betrekking op wegverkeer.
Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Leidseweg en van de Raadhuislaan. Zowel de Leidseweg als de Raadhuislaan heeft een zone van 200 meter. De Leidseweg en Raadhuislaan hebben beide een maximum toegestane snelheid van 50 km/u en de wegverharding bestaat uit asfalt. De Laan van Langenhorst zelf betreft een doodlopende weg voor autoverkeer, maar is wel een doorgaande verbinding voor langzaam verkeer. De verkeersbewegingen die hier plaatsvinden zijn voornamelijk bestemmingsverkeer.
Voor de te realiseren woningen aan de Laan van Langenhorst 1 worden de berekende geluidniveaus na aftrek getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden en aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden voor nieuwe woningen binnen een zone van een weg.
Voor het akoestisch onderzoek is de Standaardrekenmethode 2 van het Reken en meetvoorschrift 2012 toegepast. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Leidseweg ten hoogste 53 dB Lden bedraagt (inclusief aftrek). De geluidbelasting overschrijd daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden, maar blijft wel onder de maximale ontheffingswaarde. Wat betreft de Raadhuislaan zijn geluidbelastingen berekend tot maximaal 32 dB Lden. De voorkeurswaarde wordt daarmee niet overschreden. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer van zowel de Leidseweg als de Raadhuislaan bedraagt ten hoogste 58 dB Lden (exclusief aftrek).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de berekende geluidbelasting van de Leidseweg niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidshinder. Vanwege het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde is het vaststellen van hogere waarde noodzakelijk. Deze hogere waarde moet door het college worden vastgesteld. De berekende geluidbelasting van de Raadhuislaan voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidshinder.
Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een mogelijke beperking zouden kunnen opleveren voor het plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015. Nederland heeft de Europese normen voor PM10 op 1 januari 2005 en voor NO2 op 1 januari 2011 niet gehaald.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate bijdrage' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het plan, dat het mogelijk maakt om twee woningen toe te voegen, voldoet aan de getalsmatige grenzen uit het de Regeling 'niet in betekende mate bijdrage'. Op grond van deze regeling kan de realisatie van 1500 woningen met een ontsluitingsweg nog aangemerkt worden als NIBM-project. Het plan betreft dus een NIBM-project en verder toetsing aan de regelgeving over luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd. Uit deze tool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof in 2015 in de nabijheid van de planlocatie 29, 23 en 14 microgram per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedraagt 29 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 23 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.
De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Er zijn geen zware bedrijven in de omgeving aanwezig die een belemmering vormen voor de functieverandering naar wonen.
Advies Omgevingsdienst West-Holland
Andersom kan het schildersbedrijf ook van invloed zijn op de directe omgeving en de aanpandige (toekomstige) woningen. Op 2 oktober 2015 is advies aan de omgevingsdienst gevraagd met betrekking tot de aard en intensiteit van de bedrijfsmatige werkzaamheden.
Beschrijving bedrijfssituatie
In het pand is een kantoor, opslagruimte en een kantine aanwezig. Er is een verfkluis aanwezig voor de opslag van brandbare stoffen. De verfkluis staat inpandig, niet grenzend aan een buitenmuur. Dat is een veilige opstelling.
De bedrijfsactiviteiten vinden met name buiten de deur plaats. De werkplaats wordt gebruikt voor het opslaan van verf en verfbenodigdheden, kantoorwerkzaamheden en als locatie voor werknemers om te pauzeren. Schilderwerk ter plaatse heeft vrijwel nooit plaats. Er zijn geen houtbewerkingsmachines aanwezig die ter plaatse gebruikt worden.
Afvalstoffen worden van de werklocatie direct afgevoerd en gaan niet naar het bedrijfspand aan de Laan van Langenhorst. Minimaal twee keer per dag worden materialen opgehaald en teruggebracht.
Hinder
Enige hinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten kan niet uitgesloten worden, gezien de nabijheid van milieugevoelige bestemmingen. Het laden en lossen kan geluidhinder veroorzaken. Met dit plan worden tevens in- en aanpandige woningen mogelijk gemaakt. Voor dit soort woningen gelden strengere geluidsnormen als voor vrijstaande gebouwen. Het bedrijf dient te voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Door de aard van de opgeslagen stoffen (verf) is het niet uit te sluiten dat tevens geurhinder op kan treden. In het Activiteitenbesluit is opgenomen dat geurhinder tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. Hieraan dient het bedrijf te voldoen.
Richtafstanden
Bij het bepalen van richtafstanden in de VNG-brochure wordt uitgegaan van een bedrijf in een rustige woonwijk met weinig verkeer. Het schildersbedrijf is daarmee een categorie 2 bedrijf. Hierbij geldt een voorkeursafstand van 30 meter tot geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. Maatgevend milieucriterium daarvoor is de veroorzaakte geluidhinder.
Conclusie
In dit geval is vrijwel uitsluitend sprake van een werkplaats die als opslaglocatie wordt gebruikt door het schildersbedrijf. Hierdoor is het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen met een categorie 1 bedrijf. Vanwege de nabije ligging van hoofdinfrastructuur en de aanwezigheid in de omgeving van de planlocatie van andere functies dan uitsluitend woningen, zoals detailhandel en horeca, is de omgeving waarin de planlocatie zich bevindt te beschouwen als 'gemengd gebied'. In dit gemengd gebied rechtvaardigt de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere voorkeursafstanden. Voor categorie 1-bedrijven is deze afstand 0 meter, zodat aanpandig aan het schildersbedrijf een woonfunctie kan worden gerealiseerd. Aanpandige woningen zijn alleen toelaatbaar wanneer de bedrijfsbestemming alleen bedrijven toestaan binnen categorie 1 of bedrijven uit categorie 2 die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven uit categorie 1.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.
Ecologische Hoofdstructuur
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar in de Provincie Zuid-Holland in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien kent de wet een zorgplicht en dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden.
Binnen het plangebied is sprake van een wijziging van gebruik waarbij geen wijzigingen aan de panden zullen plaatsvinden. De omstandigheden voor eventueel in het plangebied aanwezige, beschermde planten en dieren zullen niet wijzigen. Er is geen flora- en fauna onderzoek noodzakelijk.
Visie op Verkeer en Vervoer in Voorschoten 2009-2020
In juli 2009 heeft de gemeenteraad de Visie op Verkeer en Vervoer in Voorschoten 2009-2020 vastgesteld. Het beleid is gericht op het tot stand brengen van een duurzaam verkeerssysteem: duurzaam veilig, bruikbaar voor langere termijn en met respect voor de leefomgeving. De nadruk ligt op (voorzieningen voor) het fietsverkeer en de voetgangers.
De Visie is uitgewerkt in een Maatregelenpakket Verkeer en Vervoer (MPV). Het doel van het MPV is om de uitvoering van het verkeers- en vervoerbeleid te sturen en te monitoren. Belangrijke onderdelen van het Maatregelenpakket zijn het invoeren van zogenoemde 30 km zones in de gemeente, het oplossen van de verkeersoverlast op de Leidseweg-Noord en het creëren van een veilige schoolomgeving. Bij het overwegen van een nieuwe functie zullen ontsluiting en parkeren van belang zijn.
Omgeving plangebied
Wat betreft Rijkswegen ligt Voorschoten nabij de A4 en de A44/N44. De A4 is te bereiken via Leiden, richting het zuiden is de A44/N44 aan te rijden. Het wegennet van de gemeente Voorschoten is in twee categorieën gedeeld, te weten gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De N447 (Leidseweg, Kon. Julianalaan, Schoolstraat/Veurseweg) en de Wijngaardenlaan zijn de ontsluitingswegen. Erftoegangswegen zorgen voor een interne ontsluiting van verblijfsgebieden. Binnen verblijfsgebieden ligt de prioriteit van de voetganger en de fietser. Voor verblijfsgebieden binnen de bebouwde kom geldt om deze reden een maximumsnelheid van 30 km/uur.
De Laan van Langenhorst wordt ontsloten via de Vredenhoeffstraat. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg en daarmee geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Laan van Langenhorst is een voetpad. Aan de zuidkant van de Laan van Langenhorst ligt een parkeerterrein welke tevens aansluit op de Vredenhoeffstraat. De ontsluiting van het plangebied is daarmee voldoende geregeld.
Parkeren
Het plangebied ligt in de wijk Vlietwijk. Voor dit gebied heeft de gemeente geen parkeernormen opgesteld. Bij het bepalen van de nieuwe parkeervraag is gekeken naar de parkeerrichtlijnen van het CROW.
Op het eigen terrein van het plangebied is parkeergelegenheid voor maximaal twee auto's. Het erf kan worden afgesloten met een hek. Vanuit het verleden heeft het schildersbedrijf altijd gebruik gemaakt van het eigen erf om te parkeren. Vanuit het huidige gebruik zijn er drie à vier auto's die gebruik maken van het parkeerterrein en eventueel de openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving. Dit zijn werknemers die hun auto parkeren om bijvoorbeeld materialen op te halen. Gezien het type bedrijf blijven deze auto's nooit lang geparkeerd staan, aangezien het werk op locatie gedaan wordt. Het bedrijf ontvangt geen klanten.
In de huidige situatie is de parkeervraag, gezien de omvang van het schildersbedrijf 6 parkeerplaatsen. Een deel van het parkeren vindt in de bestaande situatie dus plaats in de openbare ruimte.
In de nieuwe situatie dient rekening te worden gehouden met de parkeervraag ten gevolge van de nieuwe woningen. Voor het type woningen wordt 'goedkoop' in een matig stedelijk gebied binnen een schil/overloopgebied aangehouden. Op grond van de CROW geldt dan een richtlijn van maximaal 1,5 parkeerplaats per woning. Dat levert bij drie nieuwe woningen een parkeervraag van 5 (4,5) parkeerplekken op.
Het schilderbedrijf blijft in de nieuwe situatie operatief. De parkeervraag van dit bedrijf is in de nieuwe situatie 3 tot 4 parkeerplaatsen. Overdag geldt voor bewonersparkeren een aanwezigeheidhspercentage van 50%. De totale parkeervraag voor het bedrijf en de drie woningen komt daarmee uit op (3 tot 4) + (0,5 x 5) = 6 parkeerplaatsen, gelijk aan de parkeervraag die ook in de huidige situatie bestaat.
Conclusie
De ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het omliggende wegennet en de parkeerdruk neemt niet toe.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor iedere ruimtelijk ontwikkeling moet worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; de Watertoets. Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan of projectbesluit wordt bij de waterbeheerder (Hoogheemraadschap van Rijnland) advies en goedkeuring gevraagd op de opgenomen waterparagraaf.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft voor de periode 2010-2015 het Waterbeheerplan (WBP) vastgesteld. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
De "Keur en Beleidsregels", in werking getreden per 22 december 2009, maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland is het verboden om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de gronden is altijd een ontheffing van het Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland noodzakelijk. Bij toename van verharding is compensatie in de vorm van extra oppervlaktewater noodzakelijk.
Voor dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van verharding en/of bebouwing, het plangebied is reeds volledig verhard. Het plan vormt daardoor geen belemmering voor het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstelling. Ook vormt het plan geen risico voor de achteruitgang van de waterkwaliteit ter plaatse.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de uitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. Deze zijn opgesteld conform de RO Standaarden 2012. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Voorschoten Oost".
De artikelen 1 en 2 omvatten de inleidende regels die van belang zijn voor de toepassing van zowel de hoofdbestemmingen als de algemene bepalingen. Deze regels bevatten de definities van kernwoorden die in de planregels worden gebezigd. Daarnaast wordt bepaald op welke wijze afstanden, oppervlakten en hoogten dienen te worden gemeten.
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Binnen de bestemming is geen nader onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen woningen omdat dit uit volkshuisvestelijk oogpunt niet nodig wordt geacht.
Door middel van een functieaanduiding 'bedrijf van categorie 2' is mede de vestiging van een schildersbedrijf tot de categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Voor het gehele plangebied is de bestemming “Waarde - Archeologie 3” opgenomen die de bescherming biedt voor mogelijk aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Binnen deze terreinen zijn bouwactiviteiten alleen mogelijk indien de archeologische waarden zijn veiliggesteld conform de aanbevelingen van het archeologische onderzoek behorende bij dit bestemmingsplan.
Op de planverbeelding zijn de bestemmingen en de dubbelbestemmingen weergegeven. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduiding heeft de juridische betekenis die de planregels als gevolg aan deze aanduiding hebben verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en figuren).
In dit hoofdstuk wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
Over het voorontwerpbestemmingsplan wordt gelegenheid tot inspraak geboden. De resultaten van zowel het vooroverleg met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals de inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Gezien de aard en omvang mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
De gemeente kan middels een planschadeovereenkomst regelen dat eventuele voor tegemoetkoming in aanmerking komende planschade zal worden verhaalt op de initiatiefnemer. Planschade is echter niet te verwachten, omdat onderhavig plan geen planologische verslechtering voor de directe omgeving betekent.
Het concept ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de vooroverlegpartners en -instanties worden gestuurd ter beoordeling.
De resultaten van het vooroverleg zullen worden opgenomen in een Nota van beantwoording vooroverleg die als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan zal worden gevoegd.
Op het ontwerpplan wordt gelegenheid geboden tot het inbrengen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Na het ontwerpplan wordt het plan gereed gemaakt voor vaststelling.