direct naar inhoud van Bijlage 7 Nota Inspraak en overleg
Plan: Buitenplaats Duivenvoorde 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.Duivenvoorde-BP50

Bijlage 7 Nota Inspraak en overleg

5.1 Inspraak op het voorontwerp

Het voorontwerp voor het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde 2010" is voor een ieder ter inzage gelegd van 12 november 2010 tot en met 24 december 2010. Gedurende de termijn van terinzagelegging konden ten aanzien van het voorontwerp inspraakreacties worden ingediend bij het college.

Van de gelegenheid tot het indienen van een inspraakreactie is door één belanghebbende gebruik gemaakt, te weten 't Schoutenhuis B.V. te Woudenberg, namens het bestuur van de Stichting Duivenvoorde te Voorschoten. De onderdelen van deze inspraakreactie wordt hierna kort samengevat en van een reactie voorzien:

  • 1. Het in de plantoelichting (onder 1.2) weergegeven plangebied komt niet overeen met de daadwerkelijke verbeelding van het plan.

Reactie:

De globale begrenzing van het plangebied is inderdaad in de toelichting onjuist weergegeven, dit is in overeenstemming gebracht met de correcte begrenzing.

  • 2. Verzoek om in de toelichting (onder 4.2.5.2) nader in te gaan op de rol van de theeschenkerij.

Reactie:

De toelichting is overeenkomstig het verzoek aangevuld.

  • 3. Verzoek om de term 'duurzaam' te schrappen uit de bestemmingsomschrijving in artikel 3.1.1a van de regels.

Reactie:

De term 'duurzaam' is uit de bestemmingsomschrijving geschrapt.

  • 4. Verzoek om in artikel 5 de bestemmingsomschrijving e.d. zodanig aan te passen dat een bestaande kas in de bloementuin daarin wordt opgenomen, alsmede op de verbeelding de bestemming van een bestaande schuur bij de tuinmanswoning te wijzigen naar 'Gemengd'.

Reactie:

De bestemmingsregels en de verbeelding worden overeenkomstig het verzoek aangepast.

  • 5. Verzoek om alle niet- of halfverharde paden binnen het plangebied niet te bestemmen voor 'Verkeer - verblijfsgebied' maar voor 'Natuur - bijzondere botanische waarden.

Reactie:

De bestemming van de betreffende niet- of halfverharde paden wordt overeenkomstig het verzoek aangepast.

  • 6. Verzoek alle vijvers en waterpartijen die deel uitmaken van de cultuurhistorische parkaanleg van de buitenplaats niet te bestemmen voor 'Water' maar voor 'Natuur - bijzondere botanische waarden'.

Reactie:

In de eerste plaats maakt een aanzienlijk deel van de waterelementen in het plangebied integraal onderdeel uit van het zgn. Dobbestelsel. Deze waterelementen bij de buitenplaats spelen een rol bij het integrale waterbeheer in het Dobbestelsel en vervullen als oppervlaktewater een belangrijke rol bij het bergen en afvoeren van hemelwater. Dat betekent dat deze waterelementen juridisch-planologisch voldoende geborgd moeten worden. De voorgestelde Natuurbestemming laat weliswaar waterfuncties toe, maar sluit niet uit dat de betreffende waterpartijen gedempt of anderszins aangetast zouden worden. De instandhouding van dit oppervlaktewater is daarmee onvoldoende verzekerd.

Door het Hoogheemraadschap van Rijnland is desgevraagd naar aanleiding van dit verzoek opgenmerkt dat wanneer de bestemming van deze waterlopen waterpartijen wordt veranderd als hier gevraagd, dan wordt in feite water aan het watersysteem onttrokken. Een deel van de waterpartijen maakt deel uit van het boezemsysteem en heeft de status van primaire watergang. Tevens is de zone direct grenzend aan het wateroppervlak nodig voor het onderhoud van de watergangen.

Verder merkt het Hoogheemraadschap op dat wijzigingen in het watersysteem altijd vergunningplichtig zijn. Als delen van het watersysteem anders bestemd worden dan voor Water, dan biedt dat de kadastraal eigenaar de mogelijkheid deze gronden zonder overleg met de waterbeheerder anders in te richten. Formeel is dan sprake van een demping, die met nieuw oppervlaktewater gecompenseerd moet worden. Een dergelijke situatie kan niet de bedoeling zijn. Overigens is een demping van een primaire watergang in de hier aan de orde zijnde situatie ook niet vergunbaar.

Daarbij komt dat nog deze waterpartijen niet alleen onderdeel zijn van de parkaanleg op de buitenplaats zélf, maar ook mede bepalend zijn voor de landschapsinrichting in en en rond het plangebied als geheel. De aanwijzing van grote delen van de Duivenvoordecorridor als beschermd stads- en dorpsgezicht heeft juist plaatsgevonden om de instandhouding van de bestaande landschapsstructuren en -elementen te verzekeren. Het niet als water bestemmen van de hier bedoelde waterpartijen doet aan die beschermde status van het landschap onvoldoende recht en biedt niet de juridisch-planologische bescherming die voor gronden met deze beschermde status op grond van o.a. de Monumentenwet 1988 mag worden verwacht.

Hieruit volgt dat aan dit onderdeel van de inspraakreactie niet tegemoet kan worden gekomen.

  • 7. Verzoek om het aanlegvergunningenstelsel zo aan te passen dat het normale beheer en onderhoud van het landgoed daardoor niet wordt belemmerd, alsmede dat geen strijd met het bepaalde in de Boswet bestaat.

Reactie:

In de eerste plaats is niet duidelijk waar de strijd met het bepaalde in artikel 15.3 van de Boswet uit zou bestaan. Deze bepaling stelt dat een gemeente geen regels mag stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden die deel uitmaken van bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen. Voor zover bij de gemeente bekend is daarvan met betrekking tot de parkaanleg rond het kasteel Duivenvoorde geen sprake, zodat onduidelijk is of deze bepaling uit de Boswet hier al dan niet van toepassing is.

Voor wat betreft de vrees dat de aanlegbepalingen voor gronden met een archeologische dubbelbestemming het normale beheer en onderhoud van het landgoed zouden belemmeren kan het volgende worden opgemerkt. De aanlegbepalingen kunnen en mogen niet zover strekken, dat daarmee het normale beheer en onderhoud van het landgoed onevenredig wordt belemmerd. De uitzonderingsbepaling van artikel 19.1.6 wordt zodanig aangevuld dat daaronder ook het normale beheer en onderhoud valt. Daarmee wordt in voldoende mate tegemoet gekomen aan de hier geuite bezwaren.

Voor het overige is van belang dat de regels van de Boswet wijken voor het bestemmingsplan. In artikel 5 lid 1 van de Boswet is bepaald dat de kennisgevingsplicht en de herbeplantingsplicht geen toepassing vinden als de grond waarop de velling plaatsvond of plaats zal vinden, dan wel waarop de tenietgegane houtopstand zich bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan. In een dergelijk bestemmingsplan kan een aanlegvergunningenstelsel worden opgenomen voor het vellen en rooien van houtopstanden, mits de planologische noodzaak daarvoor kan worden aangetoond. Voor wat betreft archeologie e.d. geldt dat bij het opstellen van een bestemmingsplan allereerst rekening dient te worden gehouden met de bescherming van monumenten, archeologische waarden, beschermde gezichten, etc. De hiërarchische verhouding is dan ook van hoog naar laag: Archeologie -> Bestemmingsplan -> Boswet.


5.2 Bro-vooroverleg met instanties

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd met bij het voorliggende bestemmingsplan betrokken instanties, overheden en diensten. De volgende instanties is gevraagd om een overlegreactie:

  • a. Provincie Zuid-Holland;
  • b. VROM-inspectie;
  • c. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • d. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • e. Regionale Brandweer Hollands-Midden;
  • f. Gemeente Leiden;
  • g. Gemeente Leidschendam-Voorburg;
  • h. Gemeente Wassenaar;
  • i. Regio Holland-Rijnland;
  • j. Kwaliteitsteam Duivenvoordecorridor;

Van de instanties onder a., b., c., d., e., f. en j. is een overlegreactie ontvangen. De overige instanties hebben niet gereageerd. De ingekomen overlegreacties worden hierna kort samengevat en van een reactie voorzien.

a. Provincie Zuid-Holland:

Door de provincie is opgemerkt dat het plan onvoldoende rekening houdt met het provinciaal belang omdat:

  • de landgoedbiotoop op grond van artikel 14 van de provinciale Verordening Ruimte niet in het plan is verwerkt;
  • de in de toelichting genoemde bijlage ten aanzien van het uitgevoerde archeologisch onderzoek ontbreekt.

Reactie:

In het bestemmingsplan wordt alsnog nader ingegaan op de landgoedbiotoop als relevant onderdeel van het provinciaal beleid, daarnaast wordt een beeldkwaliteitsparagraaf aan het plan toegevoegd die ingaat op het effect van de in het plan voorziene ontwikkelingen op de landgoedbiotoop. De archeologiebijlage wordt alsnog aan het plan toegevoegd.


b. VROM-Inspectie:

Door de VROM-Inspectie is opgemerkt dat essentiële onderdelen van het in de plantoelichting genoemde 'Masterplan Horst en Voorde' onder meer bij het Rijk nog onderwerp van discussie zijn en dat het Masterplan nog niet door de betrokken partijen is geaccordeerd. Verzocht wordt in het bestemmingsplan niet naar het Masterplan te verwijzen en dit ook niet als bijlage bij de plantoelichting op te nemen.

Reactie:

De reactie van de VROM-Inspectie kan worden onderschreven. De verwijzingen naar het Masterplan zijn verwijderd, het Masterplan is geschrapt als bijlage bij de toelichting.


c. Hoogheemraadschap van Rijnland:

In de overlegreactie wordt opgemerkt dat het beleid van het Hoogheemraadschap niet in het plan is beschreven. Daarom wordt verzocht hieraan in het plan alsnog aandacht te besteden, een tekstvoorstel maakt deel uit van de overlegreactie. Verder wordt verzocht:

  • de gemaakte watertoetsafspraken te beschrijven en aan te geven hoe die in het plan zijn verwerkt;
  • de bestaande en toekomstige kwalitatieve en kwantitatieve situatie van het watersysteem te beschrijven;
  • aandacht te besteden aan de riolering in het plangebied (bestaande en nieuwe situatie);
  • in het plan een kaart met daarop de primaire watergangen op te nemen;
  • de opmerkingen over de dubbelstemming 'Waterstaat - Waterkering' op de verbeelding en in de regels te verwerken;
  • aandacht te besteden aan de riolering in het plangebied (bestaande en nieuwe situatie);

Reactie:

Met gebruikmaking van het tekstvoorstel is het beleid van Rijnland alsnog in het plan beschreven. De bestaande situatie van het watersysteem in het plangebied is in het plan beschreven aan de hand van de betreffende (in nauw overleg met Rijnland opgestelde) paragrafen in het eerdere (recente) bestemmingsplan "Buitengebied" (2007). Ten opzichte van de in dat plan beschreven situatie is geen sprake van ruimtelijk relevante wijzigingen in de bestaande situatie, terwijl voorts het voorliggende plan niet voorziet in wijzigingen in het watersysteem.

Aanvullend zijn het de toelichting kaarten opgenomen waarop de regionale waterkeringen en de verschillende soorten waterelementen in het plangebied zijn aangegegeven. Ook op het rioleringsstelsel in het plangebied is alsnog ingegaan. Daarmee is naar ons oordeel het watersysteem in het plangebied afdoende beschreven.

De opmerkingen over de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn juist, e.e.a. is in de regels en op de verbeelding aangepast.


d. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE):

Door de RCE is opgemerkt dat essentiële onderdelen van het in de plantoelichting genoemde 'Masterplan Horst en Voorde' onder meer bij de RCE nog onderwerp van discussie zijn en dat het Masterplan nog niet door de betrokken partijen is geaccordeerd. Verzocht wordt in het bestemmingsplan niet naar het Masterplan te verwijzen en dit ook niet als bijlage bij de plantoelichting op te nemen.

(N.B.: Deze reactie is identiek aan de formele, gecoördineerde rijksreactie met betrekking tot het voorontwerp die is ontvangen van de VROM-Inspectie, zie ook onder b.)

Reactie:

De reactie van de RCE kan worden onderschreven. De verwijzingen naar het Masterplan zijn verwijderd, het Masterplan is geschrapt als bijlage bij de toelichting.


e. Regionale Brandweer Hollands-Midden:

Door de brandweer is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot een nadere reactie, zodat beantwoording van de inspraakreactie achterwege kan blijven.


f. Gemeente Leiden:

Door de gemeente Leiden is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot een nadere reactie, zodat beantwoording van de inspraakreactie achterwege kan blijven.


j. Q-team (Kwaliteitsteam) Duivenvoordecorridor:

Het Q-team verzoekt het effect van de nieuw te bouwen schuur op de zichtlijn aan te tonen. Verder is het Q-team van mening dat de nokhoogte van de schuur ten minste 2 meter onder de nokhoogte van de portierswoning dient te blijven. Samengevat heeft het Q-team ernstige bedenkingen bij het voorgestelde volume van het nieuwe gebouw. Daarnaast bestaan ernstige bezwaren tegen het parkeren in de Leidse Tuin.

Reactie:

De opmerkingen van het Q-team over de nieuw te bouwen schuur kunnen integraal worden meegenomen in de op te stellen beeldkwaliteitsparagraaf met betrekking tot de landgoedbiotoop omdat daarin aspecten als zichtlijnen, relatie tot de bestaande bebouwing op het landgoed, etc. ook nadrukkelijk in zullen worden beoordeeld en afgewogen.

De opmerking over parkeren in de Leidse Tuin berust kennelijk op een misverstand, het parkeren is in de nieuwe situatie níet voorzien in de Leidse Tuin, maar op een aan het park grenzende strook aan de andere kant van de oprijlaan naar het kasteel.