direct naar inhoud van Regels
Plan: Scholenlocatie Noord-Hofland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP20

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Scholenlocatie Noord-Hofland met identificatienummer NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP20 van de gemeente Voorschoten.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat, welk gebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning, functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie.

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie.

1.8 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 archeologische waarde

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel dat mag worden bebouwd.

1.13 begane grond(laag)

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

een bij een woning behorend vrijstaand gebouw, dat minimaal 1 m afstand houdt tot het hoofdgebouw en/of andere bouwwerken, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 (bouw)perceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.25 eengezinswoning

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneen gebouwd, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 gestapelde woningen

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.29 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.30 overkapping

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.31 peil
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdam Peil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.32 tuin

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.

1.33 verblijfsgebied

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg.

1.34 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel.

1.35 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.36 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsplan vlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen en gestapelde woningen;
  • b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf;
  • c. groenvoorzieningen, met een minimaal gezamenlijk oppervlak van 700 m²;
  • d. water;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. wegen;
  • g. erven en tuinen;
  • h. voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', tevens de verkeersontsluiting;

met daarbij behorende:

  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 35 wooneenheden;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangeduid.

3.2.2 Dakkapellen
  • a. op het dakvlak van (het dak van) een hoofdgebouw is een dakkapel toegestaan, mits op het betreffende dakvlak, voor zover behorende bij de betreffende woning, niet reeds een dakkapel aanwezig is;
  • b. de afstand van een dakkapel tot aan de onderzijde van het dakvlak bedraagt minimaal 0,5 m en maximaal 1 m;
  • c. de afstand van een dakkapel tot aan de bovenzijde van het dakvlak bedraagt minimaal 0,5 m;
  • d. de afstand van een dakkapel tot aan de zijkant van het dakvlak, dan wel woningscheidende muur, bedraagt minimaal 0,5 m;
  • e. de ruimte tussen dakkapellen bedraagt minimaal 1 m;
  • f. de bouwhoogte van een dakkapel bedraagt maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak, met een maximum van 1,5 m;
  • g. de breedte van een dakkapel bedraagt maximaal 50% van de breedte van het dakvlak, met een maximum van 3 m;
  • h. indien op een dakvlak, behorende bij meerdere woningen, reeds een dakkapel aanwezig is, geldt dat de boven- en onderzijde van de te bouwen dakkapel in dezelfde horizontale lijn moet liggen als respectievelijk de boven- en onderzijde van de reeds aanwezige dakkapel;
  • i. indien op een dakvlak, behorende bij meerdere woningen, reeds meerdere dakkapellen aanwezig zijn, geldt dat de boven- en onderzijde van de te bouwen dakkapel in dezelfde horizontale lijn moet komen te liggen als respectievelijk de boven- en onderzijde van de dichtstbij gelegen, reeds aanwezige dakkapel.

3.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
  • a. bij ieder hoofdgebouw zijn aanbouwen en bijgebouwen toegestaan;
  • b. de diepte van een aanbouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 70 m² bedragen, mits:
    • 1. het bij het hoofdgebouw behorende perceel voor niet meer dan 30% van het perceel wordt bebouwd met aanbouwen en bijgebouwen;
    • 2. de oppervlakte per aanbouw of bijgebouw maximaal 30 m² bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een aanbouw of bijgebouw mag niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedragen;
  • e. bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • f. in aanvulling op het bepaalde onder d kan voor een aanbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw, waarvan de kaprichting evenwijdig loopt aan de openbare weg, een bouwhoogte van maximaal 7 m worden toegestaan, indien:
    • 1. deze kap overeenkomstig vorm, richting en hellingshoek van het hoofdgebouw wordt uitgevoerd;
    • 2. geen hogere bouwhoogte ontstaat dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; en
    • 3. een hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een goede beeldkwaliteit;
  • g. aanbouwen en bijgebouwen mogen niet worden voorzien van dakkapellen of balkons;
  • h. bijgebouwen mogen niet worden voorzien van dakterrassen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 3 m voor pergola's;
    • 2. maximaal 2 m voor erfafscheidingen voor zover gelegen achter (het verlengde van de) de voorgevel;
    • 3. maximaal 1 m voor overige erfafscheidingen;
    • 4. maximaal 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. in aanvulling op het bepaalde in sub a geldt dat overkappingen uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevelrooilijn;
  • c. van dakterrassen op aanbouwen:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van de woning niet meer dan 3 m bedragen, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en de achterperceelgrens niet minder dan 2 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de terrasafscheiding, gemeten vanaf de voet daarvan, niet meer dan 1,2 m bedraagt;
  • d. van balkons aan de woning mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van de woning niet meer dan 1,5 m bedragen, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en de achterperceelgrens niet minder dan 2 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de balkonafscheiding, gemeten vanaf de voet daarvan, niet meer dan 1,2 m bedragen;
  • e. van privacy-schermen op dakterrassen en balkons mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van de woning niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de terrasafscheidingen, gemeten vanaf de voet daarvan, niet meer dan 1,8 m bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c en d mogen dakterrassen en balkons worden gebouwd op minder dan 2 m tot de zijdelingse perceelsgrenzen en/of de achterperceelgrens voor zover het erf grenst aan een openbare weg, openbaar groen of een openbaar water is, ook nadat deze hun openbare bestemming hebben verloren.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Beroep-aan-huis

In of bij een woning is de uitoefening van een beroep-aan-huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte met een maximum van 50 m² per woning bedragen;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

3.3.2 Bedrijf-aan-huis

In of bij een woning is de vestiging van een bedrijf-aan-huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend bedrijfsactiviteiten, behorende tot milieucategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie Bijlage 1) zijn toegestaan;
  • b. de index voor verkeersaantrekkende werking in de Richtafstandenlijsten (zie Bijlage 1) voor milieubelastende activiteiten mag niet hoger zijn dan 1P of 1G (potentieel geringe verkeersaantrekkende werking voor personen- en goederenvervoer);
  • c. horeca- of detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • d. een seksinrichting, porno- of escortbedrijf is niet toegestaan;
  • e. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf-aan-huis, in voorkomend geval samen met de bruto vloeroppervlakte bedoeld voor beroep-aan-huis (zie lid 3.3.1), mag niet meer bedragen dan 30% van de totale bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;
  • f. op erven en tuinen is buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf niet toegestaan;
  • g. het bedrijf mag niet leiden tot vergroting van de parkeerdruk, tenzij hierin op eigen terrein volledig kan worden voorzien;
  • h. vanwege de bedrijfsactiviteiten mogen geen parkeerplaatsen op eigen terrein verloren gaan;
  • i. behoudens vervoersbewegingen, mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden;
  • j. de bedrijfsactiviteit moet hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden;
  • k. het aanbrengen van reclamevoorwerpen (zoals lichtbakken) is niet toegestaan, met uitzondering van een naambordje van ten hoogste 0,16 m² (40x40 cm);
  • l. de bedrijfsactiviteit mag slechts worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
  • m. de omvang van de voor de woonfunctie beschikbaar blijvende bergruimte moet voldoen aan het Bouwbesluit 2012.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

5.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
5.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  • c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Bouwwerken voor algemeen nut

  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 30 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3 m.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend indien daardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden of kunnen worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens indien en voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • b. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, indien en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

Artikel 8 Overige regels

Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

Lid 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

10.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Scholenlocatie Noord-Hofland van de gemeente Voorschoten.'