direct naar inhoud van 2.1 Rijksbeleid
Plan: Uitwerkingsplan Haagwijk
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2012Haagwijk-UP20

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot 2020, met een doorkijk naar de lange termijn (2020-2030). Zij vervangt de ruimtelijke relevante rijksnota's en planologische kernbeslissingen behorend bij de Vierde nota ruimtelijke ordening Extra (VinEx) en haar actualisering (VinAc) alsmede het Structuurschema Groene Ruimte.

In de Nota Ruimte wordt de Duivenvoordecorridor opnieuw aangewezen als Rijksbufferzone tussen de stedelijke regio´s van Haaglanden en Leiden. Hoofddoelstelling is de handhaving van het overwegend groene karakter van deze buffer, zodat geen aaneengesloten stedelijke zone tussen het stadsgewest Haaglanden en de regio Holland-Rijnland ontstaat. Dientengevolge bepleit de Rijksoverheid in de Nota Ruimte een stimulering van groene en recreatieve functies in de corridor en de handhaving van de corridor als laatste doorgaande ecologische verbinding tussen het Groene Hart van de Randstad en het strandwallenlandschap bij Wassenaar. De regiefunctie voor deze ontwikkeling en voor het planologische regime legt het rijk bij de provincie Zuid-Holland.

Met het oog op de status als Rijksbufferzone heeft met de Inspectie RO en de Provincie Zuid-Holland nader overleg plaatsgevonden over de concrete toekomstige inrichting van de corridor. Daarbij heeft men met name stil gestaan bij de ontwikkeling van Nieuwe Buitenplaatsen als instrument voor een groene landschapsontwikkeling. Dergelijke elementen zijn instaat zich zelf te financieren en tegelijkertijd kan vergeleken met de huidige bebouwing aan tuinbouwkassen een forse landschappelijke kwaliteitswinst geboekt worden.

Geconstateerd kan worden dat de Rijksoverheid de voorstellen tot herinrichting beschouwt als een constructieve bijdrage voor een groene ontwikkeling van de corridor. Zij hecht daarbij waarde aan een sterke planologische bescherming van waardevolle planelementen zoals de reeds bestaande open plandelen en bosschages en aan een bijdrage ter versterking van de cultuurhistorische waarde (bijvoorbeeld door het herstel van oude klassieke tuinstructuren op voormalige buitenplaatsen). Daarnaast acht zij het wenselijk dat de waardevolle plandelen beter openbaar toegankelijk worden.

AMvB Ruimte

In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (juni 2008) heeft het kabinet haar nationaal ruimtelijke plannen gepresenteerd. In de Realisatieparagraaf is beschreven welke instrumenten het rijk onder de nieuwe Wro inzet om haar ruimtelijke belangen te realiseren. Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven is het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) vastgesteld. De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen.

De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. De AMvB Ruimte bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.

Voor dit bestemmingsplan is hoofdstuk 2 uit de AMvB Ruimte van belang. Het betreft de bundeling van nieuwe bebouwing en de mogelijkheden voor verspreide bebouwing in het buitengebied. Omdat gebundelde bebouwing en meer verspreide bebouwing in samenhang moeten worden bezien kan de provincie tevens regels stellen om mogelijkheden te bieden voor niet gebundelde, meer verspreide bebouwing in het buitengebied. Dit kunnen regels zijn ten aanzien van nieuwe bebouwing welke functioneel gebonden is aan het buitengebied. Ook andere categorieën van niet gebundelde bebouwing kunnen worden toegestaan voor zover voldaan wordt aan in de provinciale verordening gestelde regels van kwalitatieve aard.

Vierde Nota Waterhuishouding/ Nationaal Bestuursakkoord Water (WB 21)

Behalve aan de beleidslijnen voortvloeiend uit de Nota Ruimte dient met de herinrichting tevens voldaan te worden aan landelijke doelstellingen op het gebied van de waterhuishouding, vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Nationaal Bestuursakkoord Water/Waterbeheer 21e Eeuw (WB21). Bijzondere aandacht verdienen daarbij kwesties als watertekorten, verdroging, verzilting en de kwaliteit van waterbodems.

Omtrent deze aandachtspunten heeft tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (2008) overleg plaatsgevonden met de waterbeheerders van het Hoogheemraadschap Rijnland. Daarbij is geconstateerd dat de herinrichting voorziet in een sanering van bedrijfsactiviteiten, welke her en der thans nog negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater en de opvangcapaciteit van regenwater. Met de herinrichting wordt een ontwikkeling gestimuleerd, die voor de waterhuishouding zonder meer als positief kan worden beschouwd.

Structuurschema Groen Ruimte - Nota Belvedère

Een derde beleidsterrein met cruciale betekenis voor de Duivenvoordecorridor is de cultuurhistorie. Het plangebied valt in het vroegere Structuurschema Groene Ruimte binnen de begrenzingen van het Strategisch Groenproject Landgoederenzone Haaglanden. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met karakteristieke landschapspatronen en gebiedstypische vormen van grondgebruik.

Vergelijkbare doelstellingen vloeien voort uit de Nota Belvedère, waarin delen van de Rijksbufferzone zijn aangewezen als topgebied cultureel erfgoed, en de hierop voortbordurende aanwijzingen in het streekplan. Ook zij vragen om het behoud of de herontwikkeling van waardevolle cultuurhistorische elementen in de corridor. Daarbij moet worden gedacht aan gebiedstypische nederzettingsvormen, oude wegen, waterlopen, verkavelingspatronen, gebouwde en archeologische monumenten. Deze elementen moeten als inspiratiebron dienen voor concrete inrichtingsplannen. In het verlengde hiervan hebben de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar samen met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten het initiatief genomen voor de aanwijzing van een beschermd Stads- en Dorpsgebied. Deze aanstaande aanwijzing heeft reeds haar neerslag gekregen in het streekplan Zuid-Holland West en zal worden verwerkt in het kader van nieuwe bestemmingsplannen.

EG richtlijnen - Flora en Faunawet - Natuurbeschermingswet

Op het vlak van de ecologie dient het bestemmingsplan voldoende zorg te dragen voor het beheer en de instandhouding van de in het gebied aanwezige flora en fauna. In dit kader dient rekening te worden gehouden met de 'Vogelrichtlijn' en 'Habitatrichtlijn' van de Europese Unie en de Flora en Faunawet van de Rijksoverheid. Het voortbestaan van specifieke planten en dieren alsmede hun leefmilieu dient te worden gewaarborgd door de aanwijzing van speciale beschermingszones.

De belangrijkste leefmilieus voor flora en fauna zijn in de oude bestemmingsplannen van Leidschendam-Voorburg en Voorschoten reeds van een beschermende bestemming voorzien. Deze zal in de nieuwe plannen zeker worden gehandhaafd. Daarnaast zullen de huidige tuinbouwlocaties voor 75% een groene herbestemming krijgen, o.a. als Natuurgebied. Met deze wijziging zullen de habitatvoorwaarden voor de plaatselijke flora en fauna verder worden verbeterd.

Wet Luchtkwaliteit (2009)

Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. In het NSL is gewaarborgd dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:

  • a. Er is geen sprake van normoverschrijding;
  • b. Er is per saldo sprake van een verbetering (saldo-benadering);
  • c. Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld: woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen; kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.