1.1 Algemeen
In het samenwerkingsverband K5 werken de gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist op een aantal taken samen, onder ander op het gebied van regionale zaken. In het Uitvoeringsprogramma Recreatie en Toerisme K5 2008-2013 hebben deze gemeenten geconstateerd dat er een fors én toenemend tekort is aan wandelmogelijkheden. De aanwezige landschappelijke structuren als dijken, kades en landscheidingen die bij kunnen dragen aan de realisatie van een compleet wandelnetwerk in de Krimpenerwaard zijn grotendeels aanwezig, maar niet toegankelijk.
De K5 gemeenten willen daarom een uitbreiding van de wandelmogelijkheden met minimaal 32 kilometer en maximaal 70 kilometer, met name in natuurgebieden.
Eén van de te ontwikkelen wandelpaden is een verbinding tussen de Korte Haastrechtse Tiendweg en het natuurgebied Bilwijk. Omdat dit wandelpad op basis van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Haastrecht, 2e herziening' niet mogelijk is, zal een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Een voorwaarde voor het verlenen van een dergelijke vergunning is het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document voorziet daarin.
1.2 Ligging
Het toekomstige wandelpad ligt in de gemeente Vlist, ten zuidoosten van de kern Haastrecht. Het wandelpad sluit aan op de Korte Tiendweg in het noorden en de Bilwijkerweg in het zuiden. Door de aanleg van het wandelpad wordt een verbinding mogelijk gemaakt tussen de Korte Tiendweg en het natuurgebied Bilwijk.
Beoogd tracé wandelpad
Bilwijk is één van de locaties waar op basis van het Veenweidepact Krimpenerwaard nieuwe natuur is aangelegd. Natuurgebied Bilwijk ligt in de polder tussen Haastrecht en Stolwijk. Het natuurgebied wordt een combinatie van weidevogelgebied en natte natuur (moeras, riet en open water). Vanaf het beginpunt – met informatiebord en parkeerplaats – start een wandelroute door het gebied en over de Bergvlietkade.
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Het geldende bestemmingsplan is 'Landelijk gebied Haastrecht, 2e herziening'. Dit plan is op 31 oktober 1994 vastgesteld in de raad. Het wandelpad ligt binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijen.
1.4 Opzet van de ruimtelijke onderbouwing
De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de volgende onderdelen:
- in hoofdstuk 2 wordt beknopt ingegaan op het relevante beleid;
- hoofdstuk 3 beschrijft de gewenste, toekomstige situatie;
- hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende milieu- en ruimtelijke onderzoeksaspecten;
- tenslotte komt in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid aan bod.
2 Beleid
De ambitie om te komen tot een meer duurzame inrichting van de Krimpenerwaard met ruimte en perspectief voor landbouw én water, natuur en recreatie is verwoord in het Veenweidepact Krimpenerwaard. Alle betrokken partijen binnen het Veenweidepact hebben verklaard samen te werken aan de toekomst van de Krimpenerwaard. Duurzaamheid is daarbij belangrijk én het benutten van kansen en mogelijkheden. Het pact is erop gericht het waardevolle agrarisch cultuurlandschap en de bijbehorende natuurwaarden te behouden en te ontwikkelen.
De doelen zijn de realisatie van natuur, een duurzaam waterbeheer en (zoveel mogelijk) beperken van bodemdaling, herstructurering en versterking van de landbouwstructuur, het vergroten van de mogelijkheden voor recreatie & toerisme en het stimuleren van vernieuwend ondernemerschap.
In de visie Recreatie Krimpenerwaard van het Natuur- en Recreatieschap Krimpenerwaard uit 2007 is opgenomen dat vrijliggende paden die exclusief bedoeld zijn voor wandelaars, en waar dus geen menging is met ander verkeer, hoog worden gewaardeerd door recreanten. In de Krimpenerwaard liggen volop kansen om vrijliggende wandelmogelijkheden te realiseren, zonder daarvoor nieuwe en mogelijk storende structuren in het landschap te hoeven aanbrengen. Er zijn volop gebiedseigen landschappelijke elementen en structuren zoals kades, kerkpaden en dijklichamen die mogelijk kunnen worden opengesteld. Deze elementen en structuren lopen vaak door aantrekkelijke landelijke of natuurlijke gebieden. In de landbouwgebieden is sprake van minder mogelijkheden en een geringere aantrekkelijkheid. Bij openstelling van deze paden dienen deze bij voorkeur niet te worden verhard om extensief recreatief gebruik te kunnen garanderen..
In het Uitvoeringsprogramma Recreatie en Toerisme K5 2008-2013 zijn de volgende uitgangspunten opgenomen.
- Ontwikkelen van een compleet en veilig (waar mogelijk vrijliggend) netwerk voor wandelaars.
- Ontwikkelen van korte wandelroutes/ommetjes voor bewoners dichtbij de woonkernen.
- Ontwikkelen van landschapselementen als groene, recreatieve schakels / verbindingen tussen stad en land.
- Ontwikkelen van wandelpaden langs en over boerenland, waardoor tevens economische kansen ontstaan voor boeren.
- Ontwikkelen van dwarsverbindingen in de noord-zuid-richting (deze zijn schaars aangezien de landschappelijke structuur met name west-oost gericht is).
De provincie Zuid-Holland wil met het
provinciaal Wandelpadenplan gemeenten, waterschappen en andere wegbeheerders stimuleren om waardevolle wandelpaden te beschermen en de kwaliteit en de toegankelijkheid van deze paden te vergroten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om openbare kerkpaden, onverharde kades en dijken en openbaar toegankelijke verbindingen over particuliere (agrarische) gronden. De provincie heeft 431 kilometer bestaande onverharde en halfverharde wandelverbindingen benoemd als beschermwaardig. Voor deze paden kunnen gemeenten, waterschappen en natuurterreinbeheerders financiële ondersteuning krijgen als zij maatregelen treffen gericht op veiligere en beter toegankelijke wandelverbindingen.
3 Planinitiatief
In de huidige situatie is sprake van een open agrarisch veenweidegebied. Dit gebied bestaat uit langgerekte percelen, omkaderd door sloten. Het verkavelingspatroon geeft de vroegere ontginningsgeschiedenis weer. Vanaf de kades werden de gronden ontgonnen.
Direct ten zuiden van de plangebied (ten noorden van Stolwijk, in Polder Laag-Bilwijk) ligt Bilwijk, een nieuw gerealiseerd natuurgebied van ongeveer 60 ha. Het terrein bestaat uit grasland waarvan de centraal-oostelijke percelen hoge aantallen weidevogels laten zien en het beheer gericht is op verdere versterking van dit weidevogelgrasland. Het westelijke deel biedt kansen om botanisch waardevolle graslanden te ontwikkelen door op zowel grote als op kleine schaal inrichtingsmaatregelen te treffen.
De Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Economische Zaken wil een wandelpad aanleggen. Het totale wandelpad loopt van de Korte Tiendweg tot en met de Bilwijkerweg. Dit wandelpad totale wandelpad is op hiernavolgende afbeelding opgenomen.
Beoogde ontwikkeling, onderverdeeld in deeltracés
Het totale tracé is onder te verdelen in twee deeltracés. In beide deeltracés wordt het wandelpad halfverhard aangelegd. Deeltracé 1 is gesitueerd op een bestaand agrarisch perceel. Ten oosten van dit gedeelte van het wandelpad wordt een nieuwe scheisloot gegraven. De bestaande slootjes blijven in tact door aan te leggen en/of te verbeteren bruggen en duikers. Voor deeltracé 2 zijn geen ruimtelijke ingrepen nodig.
Door de aanleg van het wandelpad wordt het netwerk van wandelpaden uitgebreid. Het wandelpad ligt op korte afstand van Haastrecht, waardoor een 'ommetje' vanuit Haastrecht mogelijk is. Het wandelpad verbindt natuurgebied Bilwijk met de Korte Tiendweg.
4.1 Bodem
Beleid en regelgeving
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Daarnaast is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing in verband met de aan- en afvoer van mogelijk verontreinigde grond.
Planspecifiek
In de voorliggende situatie is geen sprake van een bestemmingswijziging. De hoofdbestemming blijft agrarisch. De ontwikkeling brengt geen bodemingrepen met zich mee.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Waterhuishouding / watertoets
Beleid en regelgeving
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Er vindt geen wijziging in de waterhuishoudkundige situatie plaats. In de huidige situatie is overwegend sprake van een onverhard terrein. Door de te realiseren halfverharding blijft het mogelijk dat het regenwater in de bodem infiltreert. Het slotenpatroon wordt met een nieuwe sloot verder uitgebreid. De bestaande sloten blijven verder gehandhaafd. Door de aanleg en/of verbetering van bruggen en duikers blijft het water in verbinding met elkaar staan en is doorstroming mogelijk. Gelet op de aard en schaal van de ontwikkeling is watercompensatie niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.3 Geluid
Beleid en regelgeving
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een klinkerweg of een weg met relatief veel verkeer.
Planspecifiek
In de nabijheid van het wandelpad bevinden zich geen geluidgevoelige objecten. Ook het pad zich valt niet binnen de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. Het pad bevindt zich in een rustig agrarisch gebied. De hoeveelheid te verwachten wandelaars is niet in dien mate dat hier enige geluidhinder van valt te verwachten.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.4 Externe veiligheid
Beleid en regelgeving
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR). Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (onder andere LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de site Risicokaart.nl kan worden vastgesteld of er in de directe omgeving van het plangebied inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

Uitsnede risicokaart
Op basis van de risicokaart blijkt dat het pad een DPO-leiding doorkruist. De leidingbuis heeft een diameter van ongeveer 12,5 inch en een druk van 80 bar. Er geldt geen risicocontour.
Uit de Risicokaart is op te maken dat het aspect externe veiligheid de aanleg van het wandelpad niet in de weg staat, aangezien er geen risicocontour geldt en er geen verstoring van de bodem plaatsvindt. De scheisloot wordt ter hoogte van de DPO onderbroken. Hierdoor zullen er geen graafwerkzaamheden plaatsvinden rondom de DPO leiding en wordt zodoende voldoende rekening gehouden met deze leiding en de belangen van de leidingbeheerder.
Conclusie
Gelet op de externe veiligheid zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen.
4.5 Archeologie en cultuurhistorie
Ontstaansgeschedenis
De locatie ligt in de Krimpenerwaard. Een 'waard' is een geheel door rivieren omgeven stuk land. De Kimpenerwaard wordt omsloten door delen van de Hollandse IJssel, de Nieuwe Maas, de Lek en de Vlist. Door overstromingen en stagnatie van water ontstaat een moerasbos.
Vanwege de natte omstandigheden blijft het gebied lang onbewoonbaar. Omstreeks het jaar 1000 begint men met het ontwateren van de Krimpenerwaard. Het water wordt door middel van gegraven sloten afgevoerd naar de lager gelegen rivieren. Hierdoor wordt het gebied droger en geschikt voor bewoning en landbouw.
Een neveneffect van het ontwateren is dat de veengrond in contact komt met zuurstof waardoor het veen langzaam verbrandt en inklinkt. Dit zorgt voor de inversie van het landschap: de oorspronkelijk hooggelegen veengronden die afwateren op laaggelegen rivieren, komen langzaam maar zeker lager te liggen dan de rivieren waar ze op afwateren. Het bedijken en bemalen van de Krimpenerwaard wordt hierdoor noodzakelijk.
Het landbouwkundige gebruik heeft eeuwenlang een stempel op het landschap kunnen drukken. Dit heeft geleid tot een open productielandschap dat wordt gekenmerkt door een rationele structuur van utilitaire landbouwwegen, lintdorpen en slagen. Rondom de kerken hebben zich in de loop van de tijd dorpen en steden gevormd. Met uitzondering van toegevoegde bebouwing is de Krimpenerwaard bijna onveranderd sinds het jaar 1300. De laatste decennia is er naast landbouw ook steeds meer oog voor natuur- en recreatieontwikkeling.
Beleid en regelgeving
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Op basis van de provinciale cultuurhistorische atlas zijn de volgende waarden aangegeven:
- Topgebied Krimpenerwaard: Voor topgebieden geldt de algemene sturingsrichtlijn continuïteit van karakter. Met deze richtlijn wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier een belangrijke randvoorwaarde bij ruimtelijke ontwikkeling Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen de structuur van topgebieden te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt altijd een nadere afweging zal plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorische belang zwaar weegt. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk.
- Stiltegebied eendenkooi: Bij een functionerende eendenkooi geldt het afpalingsrecht, kortweg het verbod om binnen de gestelde afpalingskring activiteiten te ontplooien die de eenden kunnen verstoren. Het stiltegebied binnen de afpalingskring, meestal open weiland, is dus een belangrijk onderdeel van de 'kooi-biotoop'. In Zuid-Holland komen afpalingsrechten voor met een straal van 560 tot 1510 meter. Bij deze kartering is als (indicatieve) respectzone rond de eendenkooien uitgegaan van de veel voorkomende waarde van 750 meter, voor zover nu nog als open gebied aanwezig. Afhankelijk van hun gaafheid en herkenbaarheid zijn de eendenkooien, samen met de bijbehorende stiltegebieden, redelijk hoog tot zeer hoog gewaardeerd. Bij grootschalige verstoring is er geen waarde / respectzone aangegeven.
- Trefkans op archeologische sporen (varierend van een kleine trefkans in het noorden tot een redelijke tot (zeer) grote trefkans in het zuiden).
- Hoge waarde Historisch-landschappelijk vlak: De meeste landschapstypen in Zuid-Holland (bv. veenontginning, droogmakijerij, zeekleipolder) zijn - op provinciaal niveau - niet bijzonder zeldzaam. Ze scoren daardoor, bij voldoende gaafheid en samenhang, doorgaans niet hoger dan 'hoge waarde'. Onderdelen van landschappen kunnen - in gave staat - wel hoger scoren.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt niet in de bodem gegraven of geroerd. Het wandelpad is passend binnen de voorwaarden van de cultuurhistorische atlas. De aard en schaal van de ontwikkeling maakt dat de cultuurhistorische en archeologische (verwachtings)waarden niet worden aangetast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.6 Flora en fauna
Beleid en regelgeving
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Planspecifiek
Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de ingreep voor de aanwezige flora en fauna. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage
1.
In het kader van gebiedsbescherming is de ligging in de EHS en binnen het afpalingsrecht van een nabijgelegen eendenkooi van belang. De verstoring door wandelaars zal bij het beoogde wandelpad minimaal zijn. Bovendien zal de verstorende werking van wandelaars worden gemitigeerd door naastgelegen opgaande beplanting. Voor de werking van de EHS en de eendenkooi worden geen gevolgen verwacht. Wel kunnen tijdens de realisatiefase verstoringen optreden voor de eendenkooi. Zoals verder benoemd in paragraaf 5.1 van de voorliggende onderbouwing wordt hiertoe overleg gevoerd met de kooiker.
Wat betreft soortenbescherming zal voor de aanleg van het pad een ecologisch werkprotocol moeten worden opgesteld. Met dit protocol, waarin onder meer is opgenomen wanneer werkzaamheden mogen plaatsvinden, kunnen effecten op een groot aantal soorten flora en fauna worden voorkomen. De enige werkzaamheden die effect kunnen hebben op beschermde flora en fauna zijn het aanleggen van dammen en beschoeiing. Hiertoe zijn in het onderzoek de volgende maatregelen geformuleerd:
- ten aanzien van bittervoorn en kleine modderkuiper: verjagen van de vissen ter plaatse (gezien de omvang van de dammen (5 meter) kan ook de kleine modderkuiper succesvol worden verjaagd);
- ten aanzien van de platte schijfhoren: verplaatsen van ter plaatse voorkomende (onder)watervegetatie incl. de daarop voorkomende fauna;
- ten aanzien van de waterspitsmuis: het kort maaien van de oevers ter plaatse zodat de soort ter plaatse van de werkzaamheden niet voor zal komen.
Conclusie
De aanwezige gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. Middels het opstellen van een werkprotocol en het uitvoeren van de bovengenoemde maatregelen is er geen strijdigheid met de Flora- en faunawetgeving.
4.7 Verkeer en vervoer
Om te beoordelen of met dit plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening, is ook het effect van het project op de verkeersstructuur en het parkeren van belang. Verkeerstechnisch vinden er echter geen veranderingen plaats. Er is geen sprake van een toename van de hoeveelheid verkeer.
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp projectbesluit dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 5.1.1. Bro. Op basis van dit artikel wordt overleg gevoerd met de betrokken waterbeheerder(s), provincie en Rijk. In verband met de ligging van de dpo-leiding in het plangebied zal tevens overleg gevoerd worden met de Defensie Pijpleiding Organisatie.
Het ontwerpprojectbesluit wordt conform afdeling 3.4 Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd. Hierbij wordt de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend worden gemaakt. Het projectbesluit ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Reeds gevoerd overleg
Tijdens de planvorming is reeds overleg gevoerd met de kooiker van de nabijgelegen eendenkooi. Daarbij is afgesproken dat de uitvoering van de werkzaamheden in overleg plaats zullen vinden. Zodoende worden de effecten van de verstoring van de eendenkooi door de realisatie geminimaliseerd.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een initiatief dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het voornemen. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Conclusie
Initiatiefnemer heeft voldoende budget voor de realisatie van het wandelpad gereserveerd. De gemeentelijke plankosten zijn zekergesteld middels het afsluiten van de anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente.
- 1. DLG, Quickscan flora en fauna Wandelpaden Krimpenerwaard (versie 2), 19 september 2013