direct naar inhoud van 4.8 Ecologie
Plan: Drie vrije kavels Strienemonde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0617.bpsm-vg99

4.8 Ecologie

Bestaande situatie

Het plangebied bestaat momenteel grotendeels uit akkerland en intensief beheerd grasland. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Strijen, ten zuiden van de Lambertusstraat en de Hilsondusstraat.

Beoogde ontwikkeling

Er zullen binnen het plangebied drie nieuwe woningen worden gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • graafwerkzaamheden;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Normstelling

- Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.

Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het plan in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Huidige ecologische waarden

Gebiedsbescherming

Het plangebied is op ruim 1 km gelegen van het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Het plangebied is tevens op 1 km gelegen van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

De aanwezige ecologische waarden zijn met name gebonden aan het akkerland, grasland en opgaand groen.

Planten

Het Natuurloket geeft aan dat er geen beschermde soorten voorkomen binnen het betreffende kilometerhok. Gezien het intensieve beheer zijn deze ook niet te verwachten binnen het plangebied.

Vogels

Volgens het Natuurloket zijn broedvogels goed onderzocht in het betreffende kilometerhok. In het opgaand groen, rondom het plangebied, kunnen vogelsoorten een leefgebied hebben, zoals merel, pimpelmees en koolmees. Het weiland zal gezien het beheer weinig aantrekkelijk zijn voor broedvogels. Het akkerland kan mogelijk broedplaatsen herbergen van akkerbroedvogels als kievit.

Zoogdieren

Het Natuurloket meldt dat zoogdieren slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.

Mogelijk maakt het plangebied deel uit van het leefgebied van de volgende zoogdieren: mol, egel, veldmuis, haas en wezel. Mogelijk maakt de opgaande begroeiing (aan de rand van het plangebied) deel uit van het foerageergebied en een vliegroute van verschillende vleermuizen (zwaar beschermd). Gezien de voor vleermuizen soortgelijke en geschiktere biotopen in de nabije omgeving, is de verwachting dat het hier (binnen het plangebied) niet om primaire onderdelen van het leefgebied van vleermuizen gaat.

Amfibieën

Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën matig onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.

De verwachting is, gezien de aanwezigheid van sloten nabij het plangebied dat algemene soorten als: gewone pad, groene kikker en bruine kikker zeker gebruikmaken van het plangebied en vaste verblijfplaatsen hebben in ruigten en opgaande begroeiing. In de omgeving van het plangebied komt mogelijk (gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens van Ravon) een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voor. De verwachting is dat de rugstreeppad op dit moment geen gebruik zal maken van het plangebied, maar mogelijk wel gebruik kan maken van de toekomstige bouwlocatie. Rugstreeppadden worden namelijk aangetrokken door verse graafwerkzaamheden. De toekomstige bouwlocatie zal geen wezenlijk deel uitmaken van het leefgebied van de rugstreeppad, omdat in nabijheid van het plangebied genoeg geschikte leefgebieden (poelen, akkerland en braakliggende terreinen) voor rugstreeppadden voorkomen.

Insecten en overige soorten

Het Natuurloket meldt dat insecten slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Het plangebied zal gezien de voorkomende biotopen geen leefgebied bieden aan kritische insecten. Volgens het Natuurloket zijn reptielen niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. De verwachting is, gezien de verspreidingsgegevens van Ravon, dat er geen reptielen voorkomen binnen of nabij het plangebied. Beschermde vissen zijn hier niet te verwachten.

In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.3 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling   tabel 1     mol, egel, veldmuis, haas en wezel
bruine kikker, gewone pad en groene kikker  
ontheffingsregeling   tabel 2     geen  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen en rugstreeppad (bouwlocatie)  
  vogels   cat. 1 t/m 4    
    cat. 5   koolmees en pimpelmees  

Toetsing

Gebiedsbescherming

De wegen en bebouwing gelegen tussen het plangebied en de natuurgebieden in hebben een barrièrewerking, daarom zullen de beoogde ingrepen geen significant effect hebben op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen en de nabijgelegen PEHS.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts en beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn1. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten2 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.

De verwachting is dat de zwaar beschermde rugstreeppad (categorie 3) in de nabije omgeving van het plangebied voorkomt. Deze soort vestigt zich graag en snel op zandige terreinen. Indien deze zwaar beschermde soort zich vestigt, zal een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moeten worden. Aangezien het hier om een nieuw, klein en zeer tijdelijk leefgebied zal gaan en de rugstreeppad geen bedreigde en/of zeldzame soort is, zal deze ontheffing naar verwachting verleend worden. De Ffw staat de uitvoering van het plan derhalve niet in de weg. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen kan het plangebied voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. Het antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst.