direct naar inhoud van Bijlage 5 Bureau-onderzoek flora en fauna
Plan: De Striene
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0617.bpds-vg01

Bijlage 5 Bureau-onderzoek flora en fauna

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit parkeerterrein, grasland, bebouwing en enkele bomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een supermarkt, appartementen en parkeerplaatsen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • 1. verwijderen bomen;
  • 2. sloopwerkzaamheden;
  • 3. bouwrijp maken;
  • 4. bouwwerkzaamheden.

Daarnaast wordt de Trambaan mogelijk enigszins verlegd, om aan de noordzijde van de Trambaan haakse parkeerplaatsen mogelijk te maken.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • d. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • e. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • f. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Oudeland van Strijen, EHS en Natura 2000-gebied, ligt circa 430 m ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0617.bpds-vg01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0617.bpds-vg01_0007.png"  

Figuur B1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Het Oudeland van Strijen is een uitgestrekt poldergebied in de Hoeksche Waard, dat voor een belangrijk deel uit graslanden bestaat. Het reservaatgebied in centrale deel van de polder heeft zich de afgelopen tien jaar door gericht natuurbeheer ontwikkeld tot een zeer rijk weidevogelgebied.

In de wintermaanden is het Oudeland van Strijen van groot belang als voedselgebied voor brandgans en kolgans. Hier foerageren in die periode duizenden exemplaren van deze vogels. De bijbehorende rustplaatsen liggen onder andere in de Natura 2000-gebieden Haringvliet en Hollandsch Diep. In recente jaren wordt het gebied, vooral in de maanden november tot en met februari, opgezocht door groepjes dwergganzen, tot wel meer dan 50 vogels. Het is daarmee een van de belangrijkste pleisterplaatsen voor deze zeldzame ganzensoort in Nederland. Ook van een andere grazer, de smient, zijn in de winter vaak duizenden aanwezig. Roofvogels die graag in open gebieden bij watervogelconcentraties jagen, in het bijzonder slechtvalk en af en toe een zeearend, weten het gebied dan ook te vinden. In de trektijd zijn geregeld duizenden goudplevieren en kieviten aanwezig. De graslanden in het gebied bestaan uit algemene plantensoorten, ook in de sloten komen geen bijzondere soorten voor.

Tabel B.1: Instandhoudingsdoelen en actuele aantallen voor kwalificerende soorten van het Oudeland van Strijen.

Soort   Instandhoudingsdoel   seizoensgemiddelde 2008/2009   Trend sinds 1999/2000  
A041 Kolgans   1.500 (seizoensgemiddelde)   1.763   0  
A042 Dwerggans   30 (seizoensmaximum)   66   ++  
A045 Brandgans   1.500 (seizoensgemiddelde)   3.230   +  
A050 Smient   1.100 (seizoensgemiddelde)   1.548   ++  

Bron: www.sovon.nl

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Vogels

Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis en konijn. De bebouwing kan plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De bomen zijn hiervoor ongeschikt (jonge bomen, waardoor eventuele gaten geen geschikte verblijfruimte zijn). De opgaande beplanting kan deel uitmaken van het foerageer gebied van vleermuizen, maar gezien de hoeveelheid groen in de omgeving van het plangebied, is dit naar verwachting geen primair foerageergebied. Door het ontbreken van doorgaande lijnvormige water- of groenstructuren is het plangebied geen onderdeel van een migratieroute van vleermuizen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vaatplanten, vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.2: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis en konijn   nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Van directe aantasting door areaalverlies of versnippering is geen sprake. Van verstoring van het nabijgelegen Oudeland van Strijen is geen sprake. De locatie ligt namelijk in bestaand bebouwd gebied en reeds in de huidige situatie is sprake van verstoring op de locatie. Negatieve effecten op het Oudeland van Strijen, Natura 2000 en EHS, kunnen dan ook worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een supermarkt, appartementen en parkeerplaatsen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Mogelijk komen deze soorten voor in het plangebied. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Nader onderzoek (bijlage 6 naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) is uitgevoerd. Er zijn geen vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig. Het gebied wordt wel gedeeltelijk gebruikt als marginaal foerageergebied. In de directe omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig, waardoor er ten aanzien van foeragerende vleermuizen geen significant nadelige effecten zullen optreden als gevolg van de voorgenomen plannen. Het verdient in het kader van de zorgplicht de voorkeur om de verlichting in het plangebied te beperken of om maatregelen te nemen waardoor (licht)verstoring wordt voorkomen.