Plan: | Agrarisch bouwperceel Broekseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0617.bpbw-vg99 |
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een perceel aan de Broekseweg tegenover huisnummer 1 en het agrarisch bouwvlak ter hoogte van Broekseweg 1 en 3. Het perceel tegenover huisnummer 1 is nu onbebouwd en in gebruik als agrarisch grondgebied. Op het agrarisch bouwvlak staan twee bedrijfsgebouwen.
Beoogde ontwikkelingen
Voorliggend plan voorziet in een nieuw bouwperceel aan de Broekseweg tegenover huisnummer 1, waar zowel de loods als de bedrijfswoning een plek kunnen krijgen (en eventuele uitbreiding mogelijk is) en verwijdert het agrarisch bouwvlak tussen Broekseweg 1 en 3.
Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied 'Oudeland van Strijen' is op circa 1,5 km afstand van het plangebied gelegen. Vanwege de grote afstand tot het beschermde natuurgebied en het feit dat het plangebied en het Natura 2000-gebied van elkaar worden gescheiden door gebouwen, water en wegen, wordt er geen enkele invloed van de ingreep op het Natuurbeschermingswetgebied verwacht. Gebiedsbescherming komt derhalve niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
Verschillende soortengroepen als planten, zoogdieren, broedvogels, amfibieën en insecten kunnen gebruikmaken van het plangebied. De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het projectgebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (www.waarneming.nl en www.ravon.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Planten
Gezien het intensieve beheer van het agrarische perceel zijn er geen groeiplaatsen van beschermde soorten binnen het grootste gedeelte van het plangebied aanwezig.
Zoogdieren
In het plangebied komen grondgebonden zoogdieren als mol, egel en veldmuis voor. De bedrijfsbebouwing is ongeschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Door het ontbreken van opgaande beplanting en doorgaande lijnvormige structuren heeft het plangebied ook geen functie als foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen.
Vogels
Door het intensieve beheer en de ligging is het plangebied ongeschikt als broedhabitat voor weidevogels. Wel zijn op het agrarische perceel verschillende ganzen en zwanen te verwachten. In de agrarische bedrijfsbebouwing zijn mogelijk vaste nesten van broedvogels als huismus en boerenzwaluw aanwezig.
Amfibieën
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemene soorten als de bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad. Vanwege de ligging en kenmerken van het gebied komen hier geen zwaar beschermde soorten voor.
Insecten en overige soorten
Gezien de verspreidingsgegevens van RAVON komen er geen reptielen voor binnen of nabij het plangebied. Gezien de voorkomende biotopen zijn er geen beschermde insecten en overige soorten te verwachten op de planlocatie.
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel en veldmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker |
|
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | geen | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | geen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus | |
cat. 5 | boerenzwaluw |
Toetsing en conclusie
Soortbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
De Flora- en faunawet staat, met inachtneming van voorgestelde maatregelen, de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.