direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Plan: Agrarisch bouwperceel Broekseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0617.bpbw-vg99

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in lid 1.7 sub a en b;
  • b. het binnen de bestaande bebouwing uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.7 sub d;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van:
    • 1. de in het gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van het contrast tussen open agrarisch gebied en de meer verdichte dijken, de herkenbaarheid van het landschap door de bochtige dijken met bebouwing/beplanting en de rationele, rechte verkaveling hierbinnen;
    • 2. de in dit gebied voorkomende cultuurhistorische waarden in de vorm van de historische bebouwing en het ontginningspatroon;

alsmede voor:

  • d. de in tabel 3.1 genoemde toegestane nevenfuncties;

met de daarbij behorende:

  • e. voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

Tabel 3.1 Niet-agrarische nevenfuncties die rechtstreeks toegestaan zijn

nevenfunctie   toegestaan aantal m²  
  bebouwing   gebruik van onbebouwde gronden  
verkoop aan huis van eigen producten (eventueel be- of verwerkt)   200   -  
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing   500   -  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten   200   -  
bed & breakfast   maximaal 2 kamers met maximaal 5 bedden   -  
boerengolf   200   gehele plangebied  
aan-huis-gebonden beroep   100   -  
natuur- en milieueducatie rondleidingen   100   gehele boerenland  

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat terreinafscheidingen ten behoeve van paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • c. voor zover gebouwen niet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot deze grens ten minste 2 m te bedragen;
  • d. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer mag bedragen dan 500 m²;
  • e. verder geldt het volgende:
  max. aantal per bouwvlak   max. oppervlak   max. inhoud   max. goothoogte   max. bouw-
hoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)   één     750 m³   6 m    
bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering     gehele bouwvlak     6 m    
Silo's           12m  
mestsilo's, mestzak of mestbassin     2.500 m³       6m  
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- buiten het bouwvlak
- overige plaatsen  
       

1 m
1 m
2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen)           3 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van opslag van dierlijk mest binnen het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale inhoudsmaat voor de opslag van dierlijk mest binnen het bouwvlak zoals aangegeven in lid 3.2 onder e, met inachtneming van het volgende:

  • a. het dient noodzakelijk te zijn vanuit verkeers- en milieuoverwegingen;
  • b. een doelmatige bedrijfsvoering moet de opslag van dierlijk mest binnen het bouwvlak noodzakelijk maken;
  • c. de opslag van dierlijk mest is toegestaan in mestsilo's, mestbassins of mestzakken;
  • d. mestopslag is uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering of voor niet meer dan vijf agrarische bedrijven, die voor de opslag van dierlijke mest, uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering, een samenwerkingsverband hebben aangegaan;
  • e. ten behoeve van de opslag van dierlijke mest mag gebruikgemaakt worden van een of meerdere mestzakken/mestbassins;
  • f. de totale gezamenlijke inhoud van een mestsilo, mestzak of mestbassin mag niet meer bedragen dan 5.000 m³;
  • g. de opslag van dierlijk mest dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • h. een verzoek voor het aanleggen van een mestsilo, mestbassin of mestzak binnen het bouwvlak, wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan de in dit lid onder a en b genoemde voorwaarde is voldaan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras is toegestaan, voor zover deze teelt overwegend voorziet in de behoefte van het eigen grondgebonden veehouderijbedrijf;
  • b. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  • c. inwoning als vorm van mantelzorg is toegestaan;
  • d. prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan;
  • e. opslag van goederen ten behoeve van neven- en vervolgfuncties met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  • f. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties die in tabel 3.2 zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende:

  • a. de activiteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • b. de nevenfuncties dienen, zowel afzonderlijk als tezamen, een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsvoering uit te maken en mogen in geen geval een grotere oppervlakte beslaan dan in tabel 3.2 is aangegeven;
  • c. bij een combinatie van nevenfuncties is ten hoogste 500 m² aan bebouwing ten behoeve van de activiteiten toegestaan;
  • d. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • f. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • g. bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • h. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. door het verlenen van de omgevingsvergunning mogen de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • j. kleinschalig kamperen is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • k. een verzoek tot afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de nevenfunctie 'windenergie - windturbines' wordt ter toetsing voorgelegd aan een landschaps- en natuurdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder g wordt voldaan;
  • l. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

Tabel 3.2 Niet-agrarische nevenfuncties waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend

nevenfuncties   toegestaan aantal m²  
  bebouwing in gebruik   gebruik van onbebouwde gronden  
agrarisch handels- en exportbedrijf   500   -  
agrarisch loonbedrijf   500   -  
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel   200   -  
veearts met praktijkruimte   200   -  
hoefsmederij   200   -  
africhtingsbedrijf voor paarden   200   800  
opslag en stalling van niet-agrarische producten, uitgezonderd consumentenvuurwerk (bijvoorbeeld caravans)   500   -  
windenergie, windturbines tot 15 m totale hoogte (inclusief wieken)1, maximaal 1 per bedrijf   -   -  
duurzame energie, biomassa vergisting   1.000   -  
kinderboerderij   100   1.500  
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)   200   800  
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur   100   100  
kleinschalige horecagelegenheid   100   100  
theetuin   50   100  
kampeerboerderij   200   -  
kleinschalig kamperen   100   max. 25 kampeereenheden met een maximum van 5.000 m²  
survivalactiviteiten, excursiebedrijf   100   -  
sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)   50-2002   -  
museum/tentoonstellingsruimte   200   -  
dierenpension, hondenfokkerij   200   -  

3.5.2 Ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.3 onder c ten behoeve van het creëren van een zelfstandige woonvorm in een bijgebouw of een niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het volgende:

  • a. er dient aantoonbaar sprake te zijn van een zorgbehoefte welke van tijdelijke aard is;
  • b. per perceel blijft er sprake van 1 huishouding;
  • c. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, dient het gebruik van het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd;
  • d. nieuwbouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits het oppervlak aan bijgebouwen binnen de bebouwingsregeling blijft zoals opgenomen in lid 3.2;
  • e. het gebruik van bijgebouwen of niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouwen bij een woning ten behoeve van mantelzorg mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  • f. indien de zorgvraag het gebruik van een groter oppervlak noodzakelijk maakt, mag, mits aanwezig, een groter oppervlak in gebruik worden genomen;
  • g. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw in gebruik voor mantelzorg mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning vormen;
  • h. het gebruik van een bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
  • i. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

3.6 Wijzigingsbevoegdheden
3.6.1 Ten behoeve van omschakeling naar fruitteeltbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar fruitteeltbedrijven met inachtneming van het volgende:

  • a. omschakeling is alleen toegestaan ten behoeve van een volwaardig fruitteeltbedrijf;
  • b. de uitoefening van een fruitteeltbedrijf is alleen toegestaan op bestaande bouwvlakken;
  • c. de omschakeling dient landschappelijk inpasbaar te zijn;
  • d. de omschakeling mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 sub c genoemde waarden;
  • e. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dienen de gronden te worden voorzien van de aanduiding 'fruitteelt';
  • f. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub c en d van deze regel wordt voldaan;
  • g. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub a van deze regel wordt voldaan.

3.6.2 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.3 genoemde vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende:

  • a. de vervolgfunctie is alleen toegestaan binnen het bouwvlak en binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de bestemming van het gehele bouwvlak dient gewijzigd te worden in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;
  • c. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het een voormalig bedrijfscomplex betreft;
  • d. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
  • e. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
  • f. de bouw van nieuwe woningen is in geen geval toegestaan;
  • g. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan;
  • h. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • i. de vervolgfunctie dient landschappelijk inpasbaar te zijn;
  • j. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen;
  • k. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

Tabel 3.3 Vervolgfuncties waarvoor gebruikgemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid

vervolgfunctie  
wonen  
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel  
africhtingsbedrijf voor paarden  
veearts met praktijkruimte  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten  
opslag en stalling van niet-agrarische producten, uitgezonderd consumentenvuurwerk  
categorie 3-bedrijven die naar aard en schaal gelijk te stellen zijn aan een categorie 2-bedrijf  
overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)  
kinderboerderij  
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)  
manege/rijschool  
kleinschalige horecagelegenheid  
bed & breakfast  
kampeerboerderij  
kleinschalig kamperen  
aan-huis-gebonden beroep  
sociale functies (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)  
museum/tentoonstellingsruimte  
dierenpension, hondenfokkerij